Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
melzar 2
mem 14
memuchan 3
men 690
menahem 8
mene 5
menen 4
Frequency    [«  »]
709 mannen
703 gedaan
700 zie
690 men
685 dezen
678 23
656 dingen

Bijbel

IntraText - Concordances

men

1-500 | 501-690

    Book Chapter: Verse
1 Gen 2:23 | en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, 2 Gen 4:26 | zijn naam Enos. Toen begon men den naam des HEEREN aan 3 Gen 11:9 | 9 Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar 4 Gen 15:14 | 14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi; 5 Gen 18:22 | ingekomen zijt. Daarom noemde men den naam dezer stad Zoar. ~ 6 Gen 20:31 | 31 Daarom noemde men die plaats Ber-seba, omdat 7 Gen 21:20 | geschiedde na deze dingen, dat men Abraham boodschapte, zeggende: 8 Gen 23:32 | man naar het huis toe, en men ontgordde de kemelen, en 9 Gen 23:32 | ontgordde de kemelen, en men gaf den kemelen stro en 10 Gen 23:62 | 62 Izak nu kwam, van daar men komt tot den put Lachai-Roi; 11 Gen 23:93 | verzenen hield; daarom noemde men zijn naam Jakob. En Izak 12 Gen 23:97 | ben moede; daarom heeft men zijn naam genoemd Edom. ~ 13 Gen 25:36 | zeide hij: Is het niet omdat men zijn naam noemt Jakob, dat 14 Gen 27:8 | zullen vergaderd zijn, en dat men den steen van den mond des 15 Gen 27:26 | 26 En Laban zeide: Men doet alzo niet te dezer 16 Gen 27:26 | dezer onzer plaatse, dat men de kleinste uitgeve voor 17 Gen 28:48 | tussen u! Daarom noemde men zijn naam Gilead, ~ 18 Gen 30:13 | koeien bij mij heb; indien men dezelve maar een dag afdrijft, 19 Gen 35:13 | 13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende: 20 Gen 35:24 | omtrent na drie maanden, dat men Juda te kennen gaf, zeggende: 21 Gen 35:29 | doorgebroken? op u is de breuke! en men noemde zijn naam Perez. ~ 22 Gen 35:30 | scharlaken draad was; en men noemde zijn naam Zera. ~  ~ 23 Gen 37:14 | haastelijk uit den kuil komen; en men schoor hem, en men veranderde 24 Gen 37:14 | komen; en men schoor hem, en men veranderde zijn klederen; 25 Gen 37:21 | haar buik inkwamen; maar men merkte niet, dat ze in haar 26 Gen 37:49 | het zand der zee, totdat men ophield te tellen: want 27 Gen 38:25 | 25 En Jozef gebood, dat men hun zakken met koren vullen 28 Gen 38:25 | koren vullen zou, en dat men hun geld wederkeerde, een 29 Gen 38:25 | iegelijk in zijn zak, en dat men hun teerkost gave tot den 30 Gen 38:25 | teerkost gave tot den weg; en men deed hun alzo. ~ 31 Gen 40:3 | het licht werd, zo liet men deze mannen trekken, hen 32 Gen 41:16 | Farao gehoord werd, dat men zeide: Jozefs broeders zijn 33 Gen 44:1 | geschiedde nu na deze dingen, dat men Jozef zeide: Zie, uw vader 34 Gen 44:2 | 2 En men boodschapte Jakob, en men 35 Gen 44:2 | men boodschapte Jakob, en men zeide: Zie, uw zoon Jozef 36 Gen 46:11 | Egyptenaren; daarom noemde men haar naam Abel-Mizraim, 37 Gen 46:26 | en zij balsemden hem, en men legde hem in een kist in 38 Exo 1:11 | verdrukken met hun lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden, 39 Exo 5:9 | 9 Men verzware den dienst over 40 Exo 5:14 | hadden, werden geslagen, en men zeide: Waarom hebt gijlieden 41 Exo 5:19 | kwalijk met hen stond, dewijl men zeide: Gij zult niet minderen 42 Exo 8:26 | Het is niet recht, dat men alzo doe; want wij zouden 43 Exo 9:16 | aan u betoonde, en opdat men Mijn Naam vertelle op de 44 Exo 10:5 | lands bedekken, alzo dat men de aarde niet zal kunnen 45 Exo 10:11 | hebt gijlieden verzocht! En men dreef hen uit van Farao' 46 Exo 10:21 | komen over Egypteland, dat men de duisternis tasten zal. ~ 47 Exo 12:42 | 42 Dezen nacht zal men den HEERE op het vlijtigst 48 Exo 21:35 | dat hij sterft, zo zal men den levenden os verkopen, 49 Exo 21:35 | half delen, en den dode zal men ook half en half delen. ~ 50 Exo 23:15 | uit Egypte getogen; doch men zal niet ledig voor Mijn 51 Exo 25:14 | zijde der ark zijn, dat men de ark daarmede drage. ~ 52 Exo 25:37 | ook zeven lampen maken, en men zal zijn lampen aansteken, 53 Exo 25:39 | een talent louter goud zal men dat maken, met al dit gereedschap. ~ 54 Exo 26:31 | allerkunstelijkste werk zal men dien maken, met cherubim. ~ 55 Exo 27:7 | zijden des altaars, als men het draagt. ~ 56 Exo 27:20 | gestoten tot den luchter, dat men geduriglijk de lampen aansteke. ~ 57 Exo 28:11 | steensnijderswerk, gelijk men de zegelen graveert, zult 58 Exo 28:36 | daarin graveren, gelijk men de zegelen graveert: De 59 Exo 29:29 | zonen na hem zijn, opdat men hen in dezelve zalve, en 60 Exo 29:29 | in dezelve zalve, en dat men hun hand in dezelve vulle. ~ 61 Exo 30:4 | plaatsen voor de handbomen, dat men het daarmede drage. ~ 62 Exo 30:32 | Op geens mensen vlees zal men ze gieten; gij zult ook 63 Exo 31:13 | bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, 64 Exo 31:15 | 15 Zes dagen zal men het werk doen; doch op den 65 Exo 34:43 | zonen zult gij lossen, en men zal voor Mijn aangezicht 66 Exo 35:1 | HEERE geboden heeft, dat men ze doe. ~ 67 Exo 35:2 | 2 Zes dagen zal men het werk doen; maar op den 68 Exo 36:6 | 6 Toen gebood Mozes, dat men een stem zoude laten gaan 69 Exo 37:27 | plaatsen voor de handbomen, dat men het daarmede droeg. ~ 70 Exo 38:7 | zijden des altaars, dat men het met dezelve droeg; hij 71 Exo 39:37 | zijn lampen, de lampen, die men toerichten moest, en al 72 Lev 1:9 | en zijn schenkelen zal men met water wassen; en de 73 Lev 1:13 | ingewand en de schenkelen zal men met water wassen; en de 74 Lev 2:8 | den HEERE toebrengen; en men zal het tot den priester 75 Lev 4:12 | aan een reine plaats, waar men de as uitstort, en zal hem 76 Lev 4:23 | 23 Of men zijn zonde, die hij daartegen 77 Lev 4:24 | slachten in de plaats, waar men het brandoffer slacht voor 78 Lev 4:28 | 28 Of men zijn zonde, die hij gezondigd 79 Lev 4:29 | des zondoffers leggen; en men zal dat zondoffer slachten 80 Lev 4:33 | zondoffer, in de plaats, waar men het brandoffer slacht. ~ 81 Lev 7:2 | schuldoffer slachten; en men zal deszelfs bloed rondom 82 Lev 7:3 | 3 En daarvan zal men al zijn vet offeren, den 83 Lev 7:4 | lever, met de nieren, zal men afnemen. ~ 84 Lev 7:11 | wet des dankoffers, dat men den HEERE offeren zal. ~ 85 Lev 7:15 | gegeten worden; daarvan zal men niet tot den morgen overlaten. ~ 86 Lev 7:25 | vee eten zal, van hetwelk men den HEERE een vuuroffer 87 Lev 8:15 | 15 En men slachtte hem; en Mozes nam 88 Lev 8:19 | 19 En men slachtte hem; en Mozes sprengde 89 Lev 8:23 | 23 En men slachtte hem; en Mozes nam 90 Lev 8:33 | vuloffers; want zeven dagen zal men uw handen vullen. ~ 91 Lev 8:34 | 34 Gelijk men gedaan heeft op dezen dag, 92 Lev 11:34 | 34 Van alle spijze, die men eet, waarop het water zal 93 Lev 11:34 | zijn; en alle drank, die men drinkt, zal in alle vat 94 Lev 11:47 | tussen het gedierte, dat men eten, en tussen het gedierte, 95 Lev 11:47 | tussen het gedierte, dat men niet eten zal. ~  ~ 96 Lev 13:54 | de priester gebieden, dat men hetgeen, waaraan die plaag 97 Lev 14:4 | de priester gebieden, dat men voor hem, die te reinigen 98 Lev 14:5 | priester zal ook gebieden, dat men den ene vogel slachte, in 99 Lev 14:13 | slachten in de plaats, waar men het zondoffer en het brandoffer 100 Lev 14:42 | gene stenen brengen; en men zal ander leem nemen, en 101 Lev 14:43 | in dat huis uitbot, nadat men de stenen uitgebroken heeft, 102 Lev 14:45 | 45 Daarom zal men dat huis, zijn stenen, en 103 Lev 14:45 | het leem van het huis, en men zal het tot buiten de stad 104 Lev 14:46 | gaat te enigen dage, als men hetzelve zal toegesloten 105 Lev 16:10 | verzoening te doen; opdat men hem als een weggaanden bok 106 Lev 16:27 | doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; 107 Lev 16:32 | 32 En de priester, dien men gezalfd, en wiens hand men 108 Lev 16:32 | men gezalfd, en wiens hand men gevuld zal hebben, om voor 109 Lev 16:34 | verzoening te doen. En men deed, gelijk als de HEERE 110 Lev 20:14 | is een schandelijke daad; men zal hem, en diezelve met 111 Lev 20:27 | zekerlijk gedood worden; men zal hen met stenen stenigen; 112 Lev 21:10 | gegoten is, en wiens hand men gevuld heeft, om die klederen 113 Lev 22:34 | 3 Zes dagen zal men het werk doen, maar op den 114 Lev 23:8 | elken sabbatdag gedurig zal men dat voor het aangezicht 115 Lev 24:33 | 33 En als men onder de Levieten lossing 116 Lev 24:42 | verkocht worden, gelijk men een slaaf verkoopt. 117 Lev 24:53 | jaar tot jaar bij hem zijn; men zal over hem geen heerschappij 118 Lev 25:36 | zij zullen vlieden, gelijk men vliedt voor een zwaard, 119 Lev 26:9 | het een beest is, waarvan men den HEERE offerande offert; 120 Lev 26:11 | onrein beest is, van hetwelk men den HEERE geen offerande 121 Num 3:3 | gezalfd waren, welker hand men gevuld had, om het priesterambt 122 Num 4:20 | inkomen om te zien, als men het heiligdom inwindt, opdat 123 Num 4:49 | 49 Men telde hen, naar het bevel 124 Num 11:34 | 34 Daarom heet men den naam derzelver plaats 125 Num 13:21 | af tot Rechob toe, waar men gaat naar Hamath. ~ 126 Num 13:24 | 24 Diezelve plaats noemde men het dal Eskol, ter oorzake 127 Num 14:10 | de ganse vergadering, dat men hen met stenen stenigen 128 Num 16:38 | zielen gezondigd hebben; dat men uitgerekte platen daarvan 129 Num 21:27 | gebruiken: Komt tot Hesbon; men bouwe en bevestige de stad 130 Num 26:4 | 4 Dat men opneme van twintig jaren 131 Num 33:8 | zult gij aftekenen tot daar men komt te Hamath; en de uitgangen 132 Num 34:18 | handinstrument, waarvan men zoude kunnen sterven, geslagen 133 Num 34:23 | met enigen steen, waarvan men zoude kunnen sterven, en 134 Num 34:25 | des hogepriesters, dien men met de heilige olie gezalfd 135 Num 34:30 | den mond der getuige zal men den doodslager doden, maar 136 Deu 15:2 | broeder niet manen, dewijl men den HEERE een vrijlating 137 Deu 16:9 | zult gij u tellen; van dat men met de sikkel begint in 138 Deu 23:19 | van enig ding, waarmede men woekert. ~ 139 Deu 24:5 | heir niet uittrekken, en men zal hem geen last opleggen; 140 Deu 24:6 | 6 Men zal beide molenstenen, immers 141 Deu 29:25 | 25 Dan zal men zeggen: Omdat zij het verbond 142 Joz 2:5 | 5 En het geschiedde, als men de poort zou sluiten, als 143 Joz 2:7 | Jordaan, tot aan de veren; en men sloot de poort toe, nadat 144 Joz 5:8 | 8 En het geschiedde, als men een einde gemaakt had van 145 Joz 5:9 | afgewenteld; daarom noemde men den naam dier plaats Gilgal, 146 Joz 6:5 | het zal geschieden, als men langzaam met den ramshoorn 147 Joz 6:9 | volgde de ark na, terwijl men ging en blies met de bazuinen. ~ 148 Joz 6:13 | ark des HEEREN na, terwijl men ging en blies met de bazuinen. ~ 149 Joz 7:26 | Zijns toorns. Daarom noemde men den naam dier plaats het 150 Joz 8:29 | der zon gebood Jozua, dat men zijn dood lichaam van het 151 Joz 8:31 | gehele stenen, over dewelke men geen ijzer bewogen had; 152 Joz 10:10 | vervolgde hen op den weg, waar men naar Beth-horon opgaat, 153 Joz 10:27 | onderging, beval Jozua, dat men hen van de houten afname, 154 Joz 17:4 | heeft Mozes geboden, dat men ons een erfdeel geven zou 155 Joz 21:2 | den dienst van Mozes, dat men ons steden te bewonen geven 156 Joz 21:9 | Simeon, deze steden, die men bij name noemde; ~ 157 Ric 1:17 | en zij verbanden hen; en men noemde den naam dezer stad 158 Ric 3:3 | berg Baal-Hermon, tot daar men komt te Hamath. ~ 159 Ric 3:4 | hen te verzoeken, opdat men wiste, of zij de geboden 160 Ric 4:35 | tussen de plaatsen, waar men water schept, spreekt aldaar 161 Ric 5:5 | sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemelen niet 162 Ric 5:29 | en navraagden, zo zeide men: Gideon, de zoon van Joas, 163 Ric 5:31 | twiste voor zichzelven, omdat men zijn altaar heeft omgeworpen. ~ 164 Ric 13:6 | van een scheurde, gelijk men een bokje van een scheurt, 165 Ric 14:6 | Wie heeft dit gedaan? En men zeide: Simson, de schoonzoon 166 Ric 15:6 | kunnen gebonden worden, dat men u plage. ~ 167 Rut 2:9 | jongens niet geboden, dat men u niet aanroere? Als u dorst, 168 Rut 4:4 | zult lossen, los het; en zo men het ook niet zou lossen, 169 1Sa 4:4 | volk dan zond naar Silo, en men bracht van daar de ark des 170 1Sa 11:7 | achter Samuel, alzo zal men zijn runderen doen. Toen 171 1Sa 14:33 | 33 En men boodschapte het Saul, zeggende: 172 1Sa 17:20 | in slagorde uittoog, en men ten strijde riep. ~ 173 1Sa 17:26 | stonden, zeggende: Wat zal men dien man doen, die dezen 174 1Sa 17:27 | woord, zeggende: Alzo zal men den man doen, die hem slaat. ~ 175 1Sa 17:52 | de Filistijnen, tot daar men komt aan de vallei, en tot 176 1Sa 18:19 | geschiedde nu ten tijde als men Merab, de dochter van Saul, 177 1Sa 18:25 | voorhuiden der Filistijnen, opdat men zich wreke aan des konings 178 1Sa 18:27 | bracht hun voorhuiden, en men leverde ze den koning volkomenlijk, 179 1Sa 19:15 | het bed tot mij op, dat men hem dode. ~ 180 1Sa 19:19 | 19 En men boodschapte Saul, zeggende: 181 1Sa 19:21 | 21 Toen men het Saul boodschapte, zo 182 1Sa 19:24 | gansen nacht. Daarom zegt men: Is Saul ook onder de profeten? ~ 183 1Sa 20:18 | de nieuwe maan; dan zal men u missen, want uw zitplaats 184 1Sa 21:6 | HEEREN weggenomen waren, dat men er warm brood legde, ten 185 1Sa 21:11 | de koning des lands? Zong men niet van dezen in de reien, 186 1Sa 23:1 | 1 En men boodschapte David, zeggende: 187 1Sa 23:28 | tegemoet; daarom noemde men die plaats Sela-Machlekoth. ~  ~  ~  188 1Sa 24:2 | achter de Filistijnen, zo gaf men hem te kennen, zeggende: 189 1Sa 24:11 | heeft in deze spelonk, en men zeide, dat ik u doden zou; 190 1Sa 25:17 | is een zoon Belials, dat men hem niet mag aanspreken. ~ 191 1Sa 26:20 | vlo te zoeken, gelijk als men een veldhoen op de bergen 192 1Sa 27:5 | in uw ogen gevonden heb, men geve mij een plaats in een 193 2Sa 1:18 | Als hij gezegd had, dat men den kinderen van Juda den 194 2Sa 2:16 | te zamen; daarvan noemde men dezelve plaats Chelkath-Hazurim, 195 2Sa 3:34 | gij zijt gevallen, gelijk men valt voor het aangezicht 196 2Sa 3:37 | den koning niet was, dat men Abner, den zoon van Ner, 197 2Sa 5:8 | overste zijn; daarom zegt men: Een blinde en kreupele 198 2Sa 6:12 | 12 Toen boodschapte men den koning David, zeggende: 199 2Sa 7:26 | gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heirscharen 200 2Sa 11:3 | ondervraagde naar deze vrouw; en men zeide: Is dat niet Bathseba, 201 2Sa 13:12 | mij niet, want alzo doet men niet in Israel; doe deze 202 2Sa 13:30 | gerucht tot David kwam, dat men zeide: Absalom heeft al 203 2Sa 15:4 | zeide Absalom: Och, dat men mij ten rechter stelde in 204 2Sa 15:28 | woord van ulieden kome, dat men mij aanzegge. ~ 205 2Sa 15:31 | 31 Toen gaf men David te kennen, zeggende: 206 2Sa 16:23 | dien hij raadde, als of men naar Gods woord gevraagd 207 2Sa 23:6 | weggeworpen worden, omdat men ze met de hand niet kan 208 1Kon 1:51 | 51 En men maakte Salomo bekend, zeggende: 209 1Kon 2:39 | den koning van Gath; en men gaf het Simei te kennen, 210 1Kon 5:6 | 6 Zo gebied nu, dat men mij cederen uit den Libanon 211 1Kon 6:8 | door wenteltrappen ging men tot de middelste zijkamer, 212 1Kon 9:8 | zich ontzetten en fluiten; men zal zeggen: Waarom heeft 213 1Kon 9:9 | 9 En men zal zeggen: Omdat zij den 214 1Kon 12:6 | Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden zal? ~ 215 1Kon 13:2 | hoogten, die op u roken, en men zal mensenbeenderen op u 216 1Kon 14:2 | nu op, en verstel u, dat men niet merkte, dat gij Jerobeams 217 1Kon 18:23 | 23 Dat men ons dan twee varren geve, 218 1Kon 18:26 | sprongen tegen het altaar, dat men gemaakt had. ~ 219 1Kon 18:29 | zij profeteerden totdat men het spijsoffer zou offeren; 220 1Kon 18:36 | 36 Het geschiedde nu, als men het spijsoffer offerde, 221 1Kon 18:46 | van Achab henen, tot daar men te Jizreel komt. ~  ~  ~  222 1Kon 22:38 | 38 Als men nu den wagen in den vijver 223 2Kon 3:20 | geschiedde des morgens, als men het spijsoffer offert, dat 224 2Kon 4:43 | want alzo zegt de HEERE: Men zal eten en overhouden. ~ 225 2Kon 5:20 | dien Syrier belet, dat men uit zijn hand niet genomen 226 2Kon 7:13 | knechten, en zeide: Dat men toch neme vijf van de overige 227 2Kon 8:7 | van Syrie, krank was; en men boodschapte hem, zeggende: 228 2Kon 9:11 | knechten zijns heren, zeide men tot hem: Is het al wel? 229 2Kon 9:21 | zeide Joram: Span aan. En men spande zijn wagen aan. Zo 230 2Kon 9:37 | stuk lands van Jizreel, dat men niet zal kunnen zeggen: 231 2Kon 16:16 | landpalen van Thirza af; omdat men niet voor hem had opengedaan, 232 2Kon 21:29 | dat zij u een teken, dat men in dit jaar eten zal, wat 233 2Kon 23:13 | Jeruzalem uitwissen, gelijk als men een schotel uitwist; men 234 2Kon 23:13 | men een schotel uitwist; men wist dien uit, en men keert 235 2Kon 23:13 | uitwist; men wist dien uit, en men keert hem om op zijn holligheid. ~ 236 2Kon 23:26 | 26 En men begroef hem in zijn graf, 237 2Kon 25:5 | Juda gesteld hadden, opdat men roken zou op de hoogten, 238 2Kon 27:7 | Zedekia voor zijn ogen, en men verblindde Zedekia's ogen, 239 2Kon 27:14 | al de koperen vaten, daar men den dienst mede deed. ~ 240 1Kro 11:7 | op den burg; daarom heet men dien de stad Davids. ~ 241 1Kro 13:4 | zeide de ganse gemeente, dat men alzo doen zou; want die 242 1Kro 13:5 | Egyptische Sichor af, tot daar men komt te Hamath, om de ark 243 1Kro 16:31 | aarde verheuge zich, en dat men onder de heidenen zegge: 244 1Kro 17:24 | gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: De HEERE der heirscharen, 245 1Kro 20:5 | Zij nu gingen henen, en men boodschapte David van deze 246 1Kro 22:17 | niet, die gezegd heb, dat men het volk tellen zou? Ja, 247 1Kro 23:2 | 2 En David zeide, dat men vergaderen zou de vreemdelingen, 248 1Kro 23:2 | te houwen stenen, welke men behouwen zou, om het huis 249 1Kro 23:5 | teder; en het huis, dat men den HEERE bouwen zal, zal 250 1Kro 23:5 | den HEERE bouwen zal, zal men ten hoogste groot maken, 251 1Kro 23:19 | heiligdom Gods des HEEREN; dat men de ark des verbonds des 252 1Kro 27:14 | verstandig raadsman was, wierp men de loten, en zijn lot is 253 1Kro 29:19 | 19 Dit alles heeft men mij, zeide David, bij geschrift 254 2Kro 8:22 | 22 En men zal zeggen: Omdat zij den 255 2Kro 9:15 | 15 En men week niet van des konings 256 2Kro 11:6 | Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden zal? ~ 257 2Kro 18:7 | Nathaneel, en tot Michaja, opdat men zou leren in de steden van 258 2Kro 21:34 | den zoon van Hanani, die men hem optekenen deed in het 259 2Kro 23:6 | want hij had wonden, die men hem bij Rama geslagen had, 260 2Kro 23:26 | en gaven te kennen, dat men lofzingen zou; toen verscheurde 261 2Kro 24:9 | 9 En men deed uitroeping in Juda 262 2Kro 24:9 | Juda en in Jeruzalem, dat men den HEERE inbrengen zou 263 2Kro 24:10 | wierpen in de kist, totdat men voleind had. ~ 264 2Kro 25:9 | den man Gods: Maar wat zal men doen met de honderd talenten, 265 2Kro 25:16 | dat hij hem zeide: Heeft men u tot des konings raadgever 266 2Kro 28:22 | 22 Ja, ter tijd, als men hem benauwde, zo maakte 267 2Kro 29:27 | 27 En Hizkia beval, dat men het brandoffer op het altaar 268 2Kro 29:28 | nu boog zich neder, als men het gezang zong, en met 269 2Kro 29:29 | 29 Als men nu geeindigd had te offeren, 270 2Kro 30:5 | Zo stelden zij zulks, dat men een stem door gans Israel, 271 2Kro 31:10 | tot hem en zeide: Van dat men deze heffing begonnen heeft 272 2Kro 31:11 | Toen zeide Jehizkia, dat men kameren aan het huis des 273 2Kro 34:4 | 4 En men brak voor zijn aangezicht 274 2Kro 34:24 | geschreven zijn in het boek, dat men voor het aangezicht des 275 2Kro 34:30 | grote tot den kleine toe; en men las voor hun oren al de 276 2Kro 35:11 | 11 Daarna slachtte men het pascha, en de priesters 277 2Kro 36:11 | 11 Daarna slachtte men het pascha, en de priesters 278 Ezra 3:11 | juichte met groot gejuich, als men den HEERE loofde over de 279 Ezra 4:15 | 15 Opdat men zoeke in het boek der kronieken 280 Ezra 5:17 | Jeruzalem te bouwen; en dat men des konings believen hiervan 281 Ezra 6:5 | 5 Daartoe zal men ook de gouden en zilveren 282 Ezra 6:5 | is, aan zijn plaats, en men zal ze afvoeren ten huize 283 Ezra 6:8 | spoediglijk gegeven worden, opdat men hen niet belette. ~ 284 Ezra 7:24 | het huis dezes Gods, dat men den cijns, ouden impost 285 Ezra 10:13 | tijd van plasregen, dat men hier buiten niet staan kan; 286 Neh 2:7 | den koning goeddunkt, dat men mij brieven geve aan de 287 Neh 4:2 | deze amechtige Joden? Zal men hen laten geworden? Zullen 288 Neh 7:3 | betast gij ze dan; en dat men wachten zette, inwoners 289 Neh 8:9 | verklarende, zo maakten zij, dat men het verstond in het lezen. ~ 290 Neh 8:13 | de woorden verstaan, die men hun had bekend gemaakt. ~ 291 Neh 8:19 | 19 En men las in het wetboek Gods 292 Neh 9:5 | eeuwigheid tot in eeuwigheid; en men love den Naam Uwer heerlijkheid, 293 Neh 10:34 | offer van het hout, dat men brengen zou ten huize onzes 294 Est 1:7 | 7 En men gaf te drinken in vaten 295 Est 1:15 | 15 Wat men naar de wet met de koningin 296 Est 1:17 | zullen in haar ogen, als men zeggen zal: De koning Ahasveros 297 Est 1:17 | koning Ahasveros zeide, dat men de koningin Vasthi voor 298 Est 1:19 | Perzen en Meden, en dat men het niet overtrede: dat 299 Est 2:2 | konings, die hem dienden: Men zoeke voor den koning jonge 300 Est 2:3 | bewaarder der vrouwen; en men geve haar haar versierselen. ~ 301 Est 15:1 | 23 Als men de zaak onderzocht, is het 302 Est 16:6 | de hand zou slaan (want men had hem het volk van Mordechai 303 Est 16:7 | koning Ahasveros, wierp men het Pur, dat is, het lot, 304 Est 16:9 | er geschreven worden, dat men hen verdoe; zo zal ik tien 305 Est 16:13 | landschappen des konings, dat men zou verdelgen, doden en 306 Est 16:13 | is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~ 307 Est 17:6 | de hand zou slaan (want men had hem het volk van Mordechai 308 Est 17:7 | koning Ahasveros, wierp men het Pur, dat is, het lot, 309 Est 17:9 | er geschreven worden, dat men hen verdoe; zo zal ik tien 310 Est 17:13 | landschappen des konings, dat men zou verdelgen, doden en 311 Est 17:13 | is de maand Adar), en dat men hun buit zou roven. ~ 312 Est 29:2 | mitsgaders al zijn vrienden: Men make een galg, vijftig ellen 313 Est 29:2 | morgen aan den koning, dat men Mordechai daaraan hange; 314 Est 30:1 | geweken, en hij zeide, dat men het boek der gedachtenissen, 315 Est 30:2 | 2 En men vond geschreven, dat Mordechai 316 Est 30:4 | den koning te zeggen, dat men Mordechai zou hangen aan 317 Est 30:6 | koning tot hem: Wat zal men met dien man doen, tot wiens 318 Est 30:8 | 8 Zal men het koninklijke kleed brengen, 319 Est 30:9 | 9 En men zal dat kleed en dat paard 320 Est 30:9 | van de grootste heren, en men zal het dien man aantrekken, 321 Est 30:9 | een welbehagen heeft; en men zal hem op dat paard doen 322 Est 30:9 | de straten der stad, en men zal voor hem roepen: Alzo 323 Est 30:9 | voor hem roepen: Alzo zal men dien man doen, tot wiens 324 Est 30:11 | riep voor hem: Alzo zal men dien man doen, tot wiens 325 Est 36 | het den koning goeddunkt, men geve mij mijn leven, om 326 Est 36:1 | verkocht, ik en mijn volk, dat men ons verdelge, dode en ombrenge. 327 Est 49 | en hem heeft men aan de galg gehangen, omdat 328 Est 49:3 | 10 En men schreef in den naam van 329 Est 49:3 | den koning Ahasveros, en men verzegelde het met des konings 330 Est 49:3 | met des konings ring; en men zond de brieven door de 331 Est 50:1 | wet nabij gekomen was, dat men het doen zou, ten dage, 332 Est 52 | Dunkt het den koning goed, men late ook morgen den Joden, 333 Est 52 | het gebod van heden; en men hange de tien zonen van 334 Est 52:1 | Toen zeide de koning, dat men alzo doen zou; en er werd 335 Est 52:1 | gebod gegeven te Susan, en men hing de tien zonen van Haman 336 Est 52:12 | hoofd zou wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen 337 Est 52:13 | 26 Daarom noemt men die dagen Purim, van den 338 Est 52:14 | hen vervoegen zouden, dat men het niet overtrade, dat 339 Job 3:3 | ben, en de nacht, waarin men zeide: Een knechtje is ontvangen; ~ 340 Job 4:20 | zij vermorzeld; zonder dat men er acht op slaat, vergaan 341 Job 5:9 | Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; wonderen, 342 Job 5:9 | doorzoeken kan; wonderen, die men niet tellen kan; ~ 343 Job 6:2 | recht gewogen wierd, en men mijn ellende samen in een 344 Job 9:10 | Die grote dingen doet, die men niet doorzoeken kan; en 345 Job 9:10 | doorzoeken kan; en wonderen, die men niet tellen kan. ~ 346 Job 13:9 | met Hem spotten, gelijk men met een mens spot? ~ 347 Job 15:18 | wijzen verkondigd hebben, en men voor hun vaderen niet verborgen 348 Job 15:28 | verdelgde steden, en huizen, die men niet bewoonde, die gereed 349 Job 15:33 | 33 Men zal zijn onrijpe druiven 350 Job 16:21 | 21 Och, mocht men rechten voor een man met 351 Job 18:18 | 18 Men zal hem stoten van het licht 352 Job 18:18 | licht in de duisternis, en men zal hem van de wereld verjagen. ~ 353 Job 20:8 | wegvlieden als een droom, dat men hem niet vinden zal, en 354 Job 20:25 | 25 Men zal het zwaard uittrekken, 355 Job 21:22 | 22 Zal men God wetenschap leren, daar 356 Job 22:29 | 29 Als men iemand vernederen zal, en 357 Job 24:17 | de schaduw des doods; als men hen kent, zijn zij in de 358 Job 24:22 | kracht; staat hij op, zo is men des levens niet zeker. ~ 359 Job 28:17 | 17 Men kan het goud of het kristal 360 Job 28:19 | 19 Men kan de Topaas van Morenland 361 Job 30:5 | het midden uitgedreven; (men jouwde over hen, als over 362 Job 30:15 | 15 Men is met verschrikkingen tegen 363 Job 33:14 | spreekt eens of tweemaal; doch men let niet daarop. ~ 364 Job 34:18 | 18 Zou men tot een koning zeggen: Gij 365 Job 34:24 | vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, 366 Job 36:29 | 29 Kan men ook verstaan de uitbreidingen 367 Job 36:54 | 21 En nu ziet men het licht niet als het helder 368 Job 39:19 | 19 Zou men hem voor zijn ogen kunnen 369 Job 39:19 | ogen kunnen vangen? Zou men hem met strikken den neus 370 Job 40:23 | zich verlicht hij het pad; men zou den afgrond voor grijzigheid 371 Psa 10:14 | moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op 372 Psa 32:9 | verstand heeft, welks muil men breidelt met toom en gebit, 373 Psa 37:3 | zichzelven in zijn ogen, als men zijn ongerechtigheid bevindt, 374 Psa 40:7 | immers woelen zij ijdelijk; men brengt bijeen, en men weet 375 Psa 40:7 | ijdelijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar 376 Psa 41:6 | gedachten aan ons vele gemaakt, men kan ze niet in orde bij 377 Psa 49:15 | 15 Men zet hen als schapen in het 378 Psa 63:11 | 11 Men zal hen storten door het 379 Psa 66:10 | hebt ons gelouterd, gelijk men het zilver loutert; ~ 380 Psa 67:3 | 3Opdat men op de aarde Uw weg kenne, 381 Psa 69:3 | grondeloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen 382 Psa 72:15 | 15 En hij zal leven; en men zal hem geven van het goud 383 Psa 72:15 | het goud van Scheba, en men zal geduriglijk voor hem 384 Psa 72:15 | bidden; den gansen dag zal men hem zegenen. ~ 385 Psa 75:2 | loven, dat Uw Naam nabij is; men vertelt Uw wonderen. ~ 386 Psa 79:7 | 7 Want men heeft Jakob opgegeten, en 387 Psa 92:2 | 2 Het is goed, dat men den HEERE love, en Uw Naam 388 Psa 92:3 | 3 Dat men in den morgenstond Uw goedertierenheid 389 Psa 102:22 | 22 Opdat men den Naam des HEEREN vertelle 390 Psa 105:18 | 18 Men drukte zijn voeten in den 391 Psa 119:4 | HEERE! Gij hebt geboden, dat men Uw bevelen zeer bewaren 392 Psa 126:2 | met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE 393 Psa 126:6 | 6Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande 394 Psa 129:6 | daken, hetwelk verdort, eer men het uittrekt; ~ 395 Psa 140:12 | man des gewelds, dien zal men jagen, totdat hij geheel 396 Spre 6:26 | vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en 397 Spre 6:30 | 30      Men doet een dief geen verachting 398 Spre 8:11 | dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar 399 Spre 13:10 | Door hovaardigheid maakt men niet dan gekijf; maar bij 400 Spre 13:21 | maar den rechtvaardige zal men goed vergelden. ~ 401 Spre 16:6 | de vreze des HEEREN wijkt men af van het kwade. ~ 402 Spre 19:23 | HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; 403 Spre 19:23 | vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden. ~ 404 Spre 21:11 | 11      Als men den spotter straft, wordt 405 Spre 21:11 | de slechte wijs; en als men den wijze onderricht, neemt 406 Spre 22:27 | om te betalen, waarom zou men uw bed van onder u wegnemen? ~ 407 Spre 23:35 | 35      Men heeft mij geslagen, zult 408 Spre 23:35 | ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb 409 Spre 24:8 | kwaad te doen, dien zal men een meester van schandelijke 410 Spre 24:26 | 26      Men zal de lippen kussen desgenen, 411 Spre 25:7 | Want het is beter, dat men tot u zegge: Kom hier bovenaan, 412 Spre 25:7 | Kom hier bovenaan, dan dat men u vernedere voor het aangezicht 413 Spre 27:17 | 17      Ijzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt 414 Spre 28:17 | naar den kuil toevlieden; men ondersteune hem niet! ~ 415 Spre 29:21 | 21      Als men zijn knecht van jongs op 416 Pred 1:10 | Is er enig ding, waarvan men zou kunnen zeggen: Ziet 417 Pred 3:14 | en God doet dat, opdat men vreze voor Zijn aangezicht. ~ 418 Pred 7:21 | niet tot alle woorden, die men spreekt, opdat gij niet 419 Pred 8:16 | de aarde geschiedt, dat men ook, des daags of des nachts, 420 Pred 9:15 | 15      En men vond daar een armen wijzen 421 Pred 10:19 | 19      Men maakt maaltijden om te lachen, 422 Hoo 8:7 | zijn huis voor deze liefde, men zou hem te      enenmale 423 Hoo 8:8 | zuster doen in dien dag, als men van haar spreken zal? ~ 424 Jes 5:30 | bruisen der zee. Dan zal men de aarde aanzien, maar ziet, 425 Jes 7:2 | 2      Als men den huize Davids boodschapte, 426 Jes 7:24 | 24      Dat men met pijlen en met den boog 427 Jes 7:25 | Ook al de bergen, die men met houwelen pleegt om te 428 Jes 7:25 | pleegt om te hakken, daar zal men niet komen uit vrees der 429 Jes 8:4 | vader! of, mijn moeder! zal men den rijkdom van Damaskus, 430 Jes 8:19 | zijn God vragen?      zal men voor de levenden de doden 431 Jes 9:2 | voor Uw aangezicht, gelijk men zich verblijdt in den oogst,      432 Jes 9:2 | in den oogst,      gelijk men verheugd is, wanneer men 433 Jes 9:2 | men verheugd is, wanneer men de buit uitdeelt. ~ 434 Jes 9:5 | is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, 435 Jes 10:14 | aardrijk samengeraapt, gelijk men de eieren die verlaten zijn, 436 Jes 10:15 | degenen, die hem opheffen? Als men een      stok opheft, is 437 Jes 11:9 | 9      Men zal nergens leed doen noch 438 Jes 11:15 | stromen, en Hij zal maken, dat men met schoenen daardoor zal 439 Jes 14:3 | harde dienstbaarheid, waarin men u heeft doen dienen; ~ 440 Jes 14:32 | 32      Wat zal men dan antwoorden den boden 441 Jes 16:12 | het zal geschieden, als men zien zal, dat Moab vermoeid 442 Jes 18:3 | inwoners der aarde! als men de banier zal oprichten 443 Jes 21:11 | 11      De last van Duma. Men roept tot mij uit Seir: 444 Jes 22:18 | gewisselijk voortrollen, gelijk men een bal rolt, in een land, 445 Jes 22:24 | 24      En men zal aan hem hangen alle 446 Jes 23:5 | tijding van Egypte, zal men ook in weedom zijn, als 447 Jes 23:5 | ook in weedom zijn, als men van Tyrus horen zal. ~ 448 Jes 25:9 | 9      En men zal te dien dage zeggen: 449 Jes 26:3 | allerlei vrede bewaren, want men heeft op U vertrouwd. ~ 450 Jes 28:20 | zal korter zijn, dan dat men zich daarop uitstrekken 451 Jes 28:20 | deksel zal te smal wezen, als men zich daaronder voegt. ~ 452 Jes 28:27 | 27      Want men dorst de wikken niet met 453 Jes 28:27 | niet met den dorswagen, en men laat het wagenrad niet rondom 454 Jes 28:27 | gaan; maar de wikken slaat men uit met een staf, en het 455 Jes 29:11 | verzegeld boek, hetwelk men geeft aan een, die lezen 456 Jes 29:12 | 12      Of men geeft het boek aan een, 457 Jes 30:32 | hebben doen rusten), daar zal men met trommelen en harpen 458 Jes 32:12 | 12      Men zal rouwklagen over de borsten, 459 Jes 32:19 | Maar het zal hagelen, waar men afgaat in het woud, en de 460 Jes 33:1 | trouwelooslijk handelt, waar men niet trouwelooslijk tegen 461 Jes 33:1 | zult voleind hebben, zal men trouwelooslijk tegen u handelen. ~ 462 Jes 33:4 | kevers verzameld worden; men zal daarin ginds en weder 463 Jes 33:19 | diep van spraak is, dat men het niet horen kan, van 464 Jes 33:19 | belachelijke tong, hetwelk men niet verstaan kan. ~ 465 Jes 34:16 | het een noch het ander zal men missen; want mijn mond zelf 466 Jes 37:30 | dat zij u een teken, dat men in dit jaar, wat van zelf 467 Jes 38:16 | Heere, bij deze dingen leeft men, en in dit alles is het 468 Jes 38:21 | Jesaja nu had gezegd: Laat men nemen een klomp vijgen, 469 Jes 43:9 | gerechtvaardigd worden, en men het hore en zegge: Het is 470 Jes 45:6 | 6      Opdat men wete, van den opgang der 471 Jes 45:18 | heeft ze geformeerd, opdat men daarin wonen zou: Ik ben 472 Jes 45:24 | 24      Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, 473 Jes 45:24 | en sterkte; tot Hem zal men komen; maar zij zullen beschaamd 474 Jes 53:9 | 9      En men heeft Zijn graf bij de goddelozen 475 Jes 54:2 | uwer tenten wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen 476 Jes 58:14 | 14      En men zal zeggen: Verhoogt de 477 Jes 61:11 | toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir 478 Jes 62:6 | priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods 479 Jes 65:4 | Ja, van ouds heeft men het niet gehoord, noch met 480 Jes 66:8 | de HEERE: Gelijk wanneer men most in een bos druiven 481 Jes 66:8 | in een bos druiven vindt, men zegt: Verderf ze niet, want 482 Jer 3:1 | 1      Men zegt: Zo een man zijn huisvrouw 483 Jer 3:23 | Waarlijk, tevergeefs verwacht men het van de heuvelen en de 484 Jer 6:30 | 30      Men noemt ze een verworpen zilver; 485 Jer 8:4 | hen: Zo zegt de HEERE: Zal men vallen, en niet weder opstaan? 486 Jer 8:4 | niet weder opstaan? Zal men afkeren, en niet wederkeren? ~ 487 Jer 8:15 | 15      Men wacht naar vrede, maar er 488 Jer 9:10 | er niemand doorgaat, en men      hoort er geen stem 489 Jer 10:3 | ijdelheid; want het is hout, dat men uit het woud gehouwen heeft, 490 Jer 10:4 | 4      Men pronkt het op met zilver 491 Jer 10:22 | land van het noorden; dat men de steden van Juda zal stellen 492 Jer 12:11 | 11      Men heeft hem gesteld tot een 493 Jer 14:19 | geen genezing voor ons is? Men wacht naar vrede, maar      494 Jer 16:6 | niet begraven worden; en men zal hen niet beklagen, noch 495 Jer 16:7 | 7      Ook zal men hun niets uitdelen over 496 Jer 18:14 | 14      Zal men ook om een rotssteen des 497 Jer 19:11 | stad verbreken, gelijk als men een pottenbakkersvat verbreekt, 498 Jer 22:19 | zal hij begraven worden; men zal hem slepen en daarhenen 499 Jer 22:28 | is hij een vat, waaraan men geen lust heeft? Waarom 500 Jer 23:6 | Zijn naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE:


1-500 | 501-690

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License