1-500 | 501-690
Book Chapter: Verse
501 Jer 25:34 | dagen zijn vervuld, dat men slachten zal, en van uw
502 Jer 26:24 | Safan, was met Jeremia, dat men hem niet overgaf in de hand
503 Jer 29:22 | die in Babel zijn, dat men zegge: De HEERE stelle u
504 Jer 32:44 | 44 Velden zal men voor geld kopen, en de brieven
505 Jer 37:21 | voorhof der bewaring, en men gaf hem des daags een bol
506 Jer 46:23 | dan de sprinkhanen, zodat men hen niet tellen kan. ~
507 Jer 48:31 | lieden van Kir-heres zal men zuchten. ~
508 Jer 48:33 | ophouden uit de kuipen; men zal geen druiven treden
509 Jer 48:38 | verbroken als een vat, waar men geen lust aan heeft, spreekt
510 Jer 49:23 | bij de zee is bekommernis, men kan er niet rusten. ~
511 Jer 50:39 | struisen daarin wonen; en men zal er geen verblijf meer
512 Jer 51:33 | dorsvloer, het is tijd, dat men ze trede; nog een weinig,
513 Jer 52:18 | al de koperen vaten, waar men den dienst mede deed. ~
514 Klaa 1:37 | zeggende: Is dit die stad, waar men van zeide, dat zij
515 Klaa 1:42 | eten, de kinderkens, die men op de handen draagt? Zullen
516 Klaa 1:70 | Teth. Het is goed, dat men hope, en stille zij op het
517 Klaa 1:78 | 34 Lamed. Dat men al de gevangenen der aarde
518 Klaa 1:79 | 35 Lamed. Dat men het recht eens mans buigt
519 Klaa 1:80 | 36 Lamed. Dat men een mens verongelijkt in
520 Klaa 1:103| gezien de verkeerdheid, die men mij aangedaan heeft, oordeel
521 Klaa 1:118| verduisterd van zwartigheid, men kent hen niet op de straten;
522 Klaa 1:124| met bloed besmet, zodat men niet kon zien, of men raakte
523 Klaa 1:124| zodat men niet kon zien, of men raakte hun klederen aan. ~
524 Klaa 2:5 | halzen; zijn wij woede, men laat ons geen rust. ~
525 Eze 11:3 | 3 Die zeggen: Men moet geen huizen nabij bouwen;
526 Eze 15:3 | stuk werk te maken? Neemt men daarvan een pin, om enig
527 Eze 16:33 | 33 Men geeft loon aan alle hoeren;
528 Eze 16:34 | tegendeel van de vrouwen, dewijl men u niet naloopt, om te hoereren;
529 Eze 17:15 | zijn boden in Egypte, opdat men hem paarden en veel volks
530 Eze 17:17 | oorlog niets uitrichten als men een wal zal opwerpen, en
531 Eze 17:17 | wal zal opwerpen, en als men sterkten bouwen zal,
532 Eze 21:11 | te vegen gegeven, opdat men het met de hand handelen
533 Eze 22:10 | 10 Men heeft de schaamte des vaders
534 Eze 22:20 | daarover op te blazen, opdat men het smelte; alzo zal Ik
535 Eze 23:10 | onder de vrouwen, nadat men gerichten over haar
536 Eze 23:30 | 30 Deze dingen zal men u doen, dewijl gij de heidenen
537 Eze 23:44 | 44 En men ging tot haar in, gelijk
538 Eze 23:44 | ging tot haar in, gelijk men ingaat tot een vrouw, die
539 Eze 26:15 | verwonde zal kermen, wanneer men in het midden van u schrikkelijk
540 Eze 32:27 | krijgswapenen, en welker zwaarden men gelegd heeft onder
541 Eze 36:3 | Heere HEERE: Daarom, omdat men u van rondom verwoest en
542 Eze 36:15 | En Ik zal maken, dat men den schimp der heidenen
543 Eze 36:20 | Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zeide: Dezen zijn
544 Eze 40:22 | naar het oosten zag; en men ging daarin op met zeven
545 Eze 40:38 | der poorten; aldaar wies men het brandoffer. ~
546 Eze 40:41 | poort, acht tafelen, waarop men slachtte. ~
547 Eze 40:42 | op dezelve nu legde men het gereedschap henen, waarmede
548 Eze 40:42 | gereedschap henen, waarmede men het brandoffer en slachtoffer
549 Eze 40:49 | met trappen, bij dewelke men daarin opging; ook waren
550 Eze 41:24 | te weten twee bladen, die men omdraaien kon; twee aan
551 Eze 42:12 | naar het oosten, als men daar ingaat. ~
552 Eze 43:18 | des altaars, ten dage als men het zal maken, om brandoffer
553 Eze 45:21 | dagen, ongezuurde broden zal men eten. ~
554 Eze 46:12 | offer den HEERE, zo zal men hem de poort openen, die
555 Eze 46:12 | als hij weder uitgaat, zal men de poort sluiten, nadat
556 Eze 47:5 | waren hoge wateren, waar men door zwemmen moest, een
557 Eze 47:5 | zwemmen moest, een beek, waar men niet kon doorgaan. ~
558 Eze 47:15 | den weg van Hethlon, waar men komt te Zedad. ~
559 Eze 47:20 | de landpale af tot daar men recht tegenover Hamath komt;
560 Eze 48:1 | des wegs van Hethlon, waar men komt te Hamath, Hazar-Enon,
561 Dan 1:4 | des konings paleis; en dat men hen onderwees in de boeken
562 Dan 1:5 | koning verordende hun, wat men ze dag bij dag geven zou
563 Dan 1:5 | wijn zijns dranks, en dat men hen drie jaren alzo optoog,
564 Dan 1:12 | knechten tien dagen lang, en men geve ons van het gezaaide
565 Dan 1:13 | 13 En men zie voor uw aangezicht onze
566 Dan 1:15 | einde nu der tien dagen, zag men dat hun gedaanten schoner
567 Dan 1:18 | de koning gezegd had, dat men hen zou inbrengen, zo bracht
568 Dan 2:2 | Toen zeide de koning, dat men roepen zou de tovenaars,
569 Dan 2:12 | verbolgen, en zeide, dat men al de wijzen te Babel zou
570 Dan 2:13 | de wijzen werden gedood; men zocht ook Daniel en zijn
571 Dan 2:30 | levenden; maar daarom, opdat men den koning de uitlegging
572 Dan 2:46 | Daniel; en hij zeide, dat men hem met spijsoffer en liefelijk
573 Dan 3:4 | heraut riep met kracht: Men zegt u aan, gij volken,
574 Dan 3:13 | toorn en grimmigheid, dat men Sadrach, Mesach en Abed-nego
575 Dan 3:19 | antwoordde en zeide, dat men den oven zevenmaal
576 Dan 3:19 | meer heet zou maken dan men dien pleegt heet te maken. ~
577 Dan 4:6 | bevel van mij gesteld, dat men voor mij zou inbrengen al
578 Dan 4:25 | 25 Te weten, men zal u van de mensen verstoten,
579 Dan 4:25 | velds zal uw woning zijn, en men zal u het kruid, als den
580 Dan 4:26 | Dat er ook gezegd is, dat men den stam met de wortelen
581 Dan 4:32 | 32 En men zal u van de mensen verstoten,
582 Dan 4:32 | beesten des velds zijn; men zal u gras te smaken geven,
583 Dan 5:2 | geproefd had, zeide hij, dat men de gouden en zilveren vaten
584 Dan 5:3 | 3 Toen bracht men voor de gouden vaten, die
585 Dan 5:3 | voor de gouden vaten, die men uit den tempel van het huis
586 Dan 5:7 | koning met kracht riep dat men de sterrekijkers, de Chaldeen
587 Dan 5:20 | koninkrijks afgestoten, en men nam de eer van hem weg. ~
588 Dan 5:21 | woning was bij de woudezelen; men gaf hem gras te smaken gelijk
589 Dan 5:23 | den Heere des hemels, en men heeft de vaten van Zijn
590 Dan 6:24 | zeer vrolijk, en zeide, dat men Daniel uit den kuil trekken
591 Dan 6:27 | is een bevel gegeven, dat men in de ganse heerschappij
592 Dan 7:5 | muil tussen zijn tanden; en men zeide aldus tot hetzelve:
593 Dan 7:12 | Aangaande ook de overige dieren, men nam hun heerschappij weg,
594 Dan 7:26 | zal het gericht zitten, en men zal zijn heerschappij wegnemen,
595 Dan 11:21 | zijn staat staan, denwelken men de koninklijke waardigheid
596 Hos 8:8 | geworden, gelijk een vat, waar men geen lust toe heeft. ~
597 Hos 13:1 | Efraim sprak, zo beefde men, hij heeft zich verheven
598 Amos 3:5 | geen strik voor hem is? Zal men den strik van den aardbodem
599 Amos 3:5 | den aardbodem opnemen, als men ganselijk niet heeft gevangen? ~
600 Amos 4:2 | ulieden zullen komen, dat men u zal optrekken met haken,
601 Amos 6:12 | rennen op een steenrots? Zal men ook daarop met runderen
602 Amos 6:14 | ulieden drukken, van daar men komt te Hamath, tot aan
603 Amos 8:3 | zijn, in alle plaatsen zal men ze stilzwijgend wegwerpen. ~
604 Jona 3:7 | En hij liet uitroepen, en men sprak te Nineve, uit bevel
605 Mic 2:4 | 4 Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden
606 Mic 2:4 | over ulieden opnemen; en men zal een klagelijke klacht
607 Mic 2:6 | profeteren niet als die; men wijkt niet af van smaadheden. ~
608 Nah 2:7 | gevankelijk weggevoerd worden, men zal haar heten voortgaan;
609 Nah 2:8 | vluchten. Staat, staat! zal men roepen, maar niemand zal
610 Nah 3:3 | einde zijn der lichamen, men zal over hun lichamen struikelen; ~
611 Zep 2:4 | verwoesting wezen; Asdod zal men in den middag verdrijven,
612 Zac 7:2 | 2 Toen men naar het huis van God gezonden
613 Zac 12:10 | bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een
614 Zac 13:9 | zal het louteren, gelijk men zilver loutert, en Ik zal
615 Zac 13:9 | zal het beproeven, gelijk men goud beproeft; het zal Mijn
616 Mal 1:4 | zo zal Ik afbreken; en men zal hen noemen: Landpale
617 Mal 2:3 | drek uwer feesten, zodat men u met denzelven wegnemen
618 Mal 2:7 | de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet
619 Matt 5:15 | 15 Noch steekt men een kaars aan, en zet die
620 Matt 7:16 | zult gij hen kennen. Leest men ook een druif van doornen,
621 Matt 9:17 | 17 Noch doet men nieuwen wijn in oude leder
622 Matt 9:17 | leder zakken verderven, maar men doet nieuwen wijn in nieuwe
623 Matt 18:25 | betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkopen, en zijn
624 Matt 23:23 | geloof. Deze dingen moest men doen, en de andere niet
625 Mark 2:22 | maar nieuwen wijn moet men in nieuwe leder zakken doen.
626 Mark 5:43 | zou weten; en zeide, dat men haar zou te eten geven. ~ ~
627 Mark 7:27 | het is niet betamelijk dat men het brood der kinderen neme,
628 Mark 10:49 | stil staande, zeide, dat men hem roepen zou; en zij riepen
629 Luk 2:21 | dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou,
630 Luk 3:23 | oud te wezen, zijnde (alzo men meende) de zoon van Jozef,
631 Luk 5:38 | 38 Maar nieuwen wijn moet men in nieuwe leder zakken doen,
632 Luk 6:38 | en overlopende maat zal men in uw schoot geven; want
633 Luk 6:44 | eigen vrucht gekend; want men leest geen vijgen van doornen,
634 Luk 6:44 | geen vijgen van doornen, en men snijdt geen druif van bramen. ~
635 Luk 8:55 | opgestaan; en Hij gebood, dat men haar te eten geven zoude. ~
636 Luk 11:42 | de liefde Gods. Dit moest men doen, en het andere niet
637 Luk 12:20 | dwaas! in dezen nacht zal men uw ziel van u afeisen; en
638 Luk 12:48 | veel geeist worden; en wien men veel vertrouwd heeft, van
639 Luk 12:48 | vertrouwd heeft, van dien zal men overvloediger eisen. ~
640 Luk 13:14 | zijn zes dagen, in welke men moet werken; komt dan in
641 Luk 14:35 | tot den mesthoop bekwaam; men werpt het weg. Wie oren
642 Luk 15:32 | 32 Men behoorde dan vrolijk en
643 Luk 17:21 | 21 En men zal niet zeggen: Ziet hier,
644 Luk 18:1 | daartoe strekkende, dat men altijd bidden moet, en niet
645 Luk 18:40 | stilstaande, beval, dat men denzelven tot Hem brengen
646 Luk 23:29 | er komen dagen, in welke men zeggen zal: Zalig zijn de
647 Joha 2:10 | goeden wijn op, en wanneer men wel gedronken heeft, alsdan
648 Joha 4:20 | Jeruzalem de plaats is, waar men moet aanbidden. ~
649 Joha 7:4 | verborgen, en zoekt zelf, dat men openlijk van hem spreke.
650 Joha 15:6 | rank, en is verdord; en men vergadert dezelve, en men
651 Joha 15:6 | men vergadert dezelve, en men werpt ze in het vuur, en
652 Hand 3:13 | als hij oordeelde, dat men Hem zoude loslaten. ~
653 Hand 9:5 | geworden, zeggende, dat men hen moet besnijden, en gebieden
654 Hand 9:19 | 19 Daarom oordeel ik, dat men degenen, die uit de heidenen
655 Hand 9:38 | Paulus achtte billijk, dat men dien niet zoude medenemen,
656 Hand 14:35 | u in alles getoond, dat men, alzo arbeidende, de zwakken
657 Hand 15:33 | greep hem, en beval, dat men hem met twee ketenen zou
658 Hand 15:34 | beroerte, beval hij, dat men hem in de legerplaats zou
659 Hand 16:24 | Zo beval de overste, dat men hem in de legerplaats zou
660 Hand 16:24 | zou brengen, en zeide, dat men hem met geselen onderzoeken
661 Hand 17:3 | beveelt gij, tegen de wet, dat men mij zal slaan? ~
662 Hand 19:21 | Paulus zich beriep, dat men hem tot de kennis des keizers
663 Hand 21:21 | 21 En als men langen tijd zonder eten
664 Hand 21:21 | hen, en zeide: O mannen, men behoorde mij wel gehoor
665 Rom 2:21 | uzelven niet? Die predikt, dat men niet stelen zal, steelt
666 Rom 2:22 | 22 Die zegt, dat men geen overspel doen zal,
667 Rom 10:10 | Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en
668 Rom 10:10 | en met den mond belijdt men ter zaligheid. ~
669 Rom 12:3 | niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn; maar
670 Rom 14:2 | De een gelooft wel, dat men alles eten mag, maar die
671 1Kor 5:1 | 1 Men hoort ganselijk, dat er
672 1Kor 8:2 | nog niets gekend, gelijk men behoort te kennen. ~
673 2Kor 4:18 | aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die
674 2Kor 4:18 | ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen,
675 2Kor 4:18 | ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar
676 2Kor 4:18 | tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. ~ ~
677 2Kor 11:30 | 30 Indien men moet roemen, zo zal ik roemen
678 Gal 1:23 | alleenlijk gehoord, dat men zeide: Degene, die ons eertijds
679 1The 5:1 | hebt gij niet van node, dat men u schrijve. ~
680 2The 3:7 | Want gijzelven weet, hoe men ons behoort na te volgen;
681 1Tim 3:15 | opdat gij moogt weten, hoe men in het huis Gods moet verkeren,
682 2Tim 4:5 | een evangelist, maak, dat men van uw dienst ten volle
683 2Tim 4:17 | heeft mij bekrachtigd; opdat men door mij ten volle zou verzekerd
684 2Tim 5:11 | 11 Welken men moet den mond stoppen, die
685 Tit 1:11 | 11 Welken men moet den mond stoppen, die
686 Heb 5:12 | hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste
687 Heb 11:1 | vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der
688 Heb 11:1 | een bewijs der zaken, die men niet ziet. ~
689 Heb 11:3 | alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn
690 Open 16:15 | hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie. ~
1-500 | 501-690 |