1-500 | 501-655
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:9 | van onder de hemel in een plaats vergaderd worden, en dat
2 Gen 2:21 | ribben, en sloot derzelver plaats toe met vlees. ~
3 Gen 12:6 | in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos
4 Gen 13:3 | Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin
5 Gen 13:4 | 4 Tot de plaats des altaars, dat hij in
6 Gen 13:14 | uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts
7 Gen 17:24 | hen ook ombrengen, en de plaats niet sparen, om de vijftig
8 Gen 17:26 | vinden, zo zal Ik de ganse plaats sparen om hunnentwil. ~
9 Gen 17:33 | Abraham keerde weder naar zijn plaats. ~ ~
10 Gen 18:12 | deze stad, breng uit deze plaats; ~
11 Gen 18:13 | 13 Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep
12 Gen 18:14 | Maakt u op, gaat uit deze plaats; want de HEERE gaat deze
13 Gen 18:27 | morgens vroeg op, naar de plaats, waar hij voor het aangezicht
14 Gen 19:11 | is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner
15 Gen 20:31 | 31 Daarom noemde men die plaats Ber-seba, omdat die beiden
16 Gen 21:3 | zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had. ~
17 Gen 21:4 | zijn ogen op, en zag die plaats van verre. ~
18 Gen 21:13 | brandoffer in zijns zoons plaats. ~
19 Gen 21:14 | noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien!
20 Gen 23:23 | ook ten huize uws vaders plaats voor ons, om te vernachten? ~
21 Gen 23:25 | veel voeders bij ons, ook plaats om te vernachten. ~
22 Gen 23:31 | heb het huis bereid, en de plaats voor de kemelen. ~
23 Gen 24:7 | En als de mannen van die plaats hem vraagden van zijn huisvrouw,
24 Gen 24:7 | zeide hij, de mannen dezer plaats niet doden, om Rebekka;
25 Gen 26:11 | 11 En hij geraakte op een plaats, waar hij vernachtte; want
26 Gen 26:11 | hij nam van de stenen dier plaats, en maakte zijn hoofdpeluw,
27 Gen 26:11 | te slapen te dierzelver plaats. ~
28 Gen 26:16 | Gewisselijk is de HEERE aan deze plaats, en ik heb het niet geweten! ~
29 Gen 26:17 | zeide: Hoe vreselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis
30 Gen 26:19 | hij noemde den naam dier plaats Beth-El; daar toch de naam
31 Gen 27:3 | mond van dien put, op zijn plaats. ~
32 Gen 27:22 | Laban al de mannen dier plaats, en maakte een maaltijd. ~
33 Gen 27:37 | hij zeide: Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht des
34 Gen 27:60 | vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar mijn land. ~
35 Gen 28:55 | en keerde weder tot zijn plaats. ~ ~
36 Gen 29:2 | noemde den naam derzelver plaats Mahanaim. ~
37 Gen 29:30 | Jakob noemde den naam dier plaats Pniel: Want, zeide hij,
38 Gen 30:17 | noemde hij den naam dier plaats Sukkoth. ~
39 Gen 32:7 | een altaar, en noemde die plaats El Beth-El; want God was
40 Gen 32:13 | voer God van hem op in die plaats, waar Hij met hem gesproken
41 Gen 32:14 | opgericht teken op in die plaats, waar Hij met hem gesproken
42 Gen 32:15 | Jakob noemde den naam dier plaats, alwaar God met hem gesproken
43 Gen 33:33 | Bozra, regeerde in zijn plaats. ~
44 Gen 33:34 | Temanieten land, regeerde in zijn plaats. ~
45 Gen 33:35 | Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon
46 Gen 33:36 | Masreka, regeerde in zijn plaats. ~
47 Gen 33:37 | rivier, regeerde in zijn plaats. ~
48 Gen 33:38 | Achbor, regeerde in zijn plaats. ~
49 Gen 33:39 | en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad
50 Gen 35:21 | vraagde de lieden van haar plaats, zeggende: Waar is de hoer,
51 Gen 35:22 | zeiden de lieden van die plaats: Hier is geen hoer geweest. ~
52 Gen 46:19 | niet; want ben ik in de plaats van God? ~
53 Exo 3:5 | uit van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig
54 Exo 3:8 | van melk en honig, tot de plaats der Kanaanieten, en der
55 Exo 10:23 | ook niemand op van zijn plaats, in drie dagen; maar bij
56 Exo 16:29 | een ieder blijve in zijn plaats! dat niemand uit zijn plaats
57 Exo 16:29 | plaats! dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag! ~
58 Exo 17:7 | hij noemde den naam dier plaats Massa en Meriba, om de twist
59 Exo 18:23 | dit volk in vrede aan zijn plaats komen. ~
60 Exo 20:24 | en uw runderen; aan alle plaats, waar Ik Mijns Naams gedachtenis
61 Exo 21:13 | ontmoeten, zo zal Ik u een plaats bestellen, waar hij henen
62 Exo 23:20 | en om u te brengen tot de plaats, die Ik bereid heb. ~
63 Exo 29:30 | die uit zijn zonen in zijn plaats priester zal worden, die
64 Exo 29:31 | zijn vlees in de heilige plaats zieden. ~
65 Exo 34:21 | zeide verder: Zie, er is een plaats bij Mij; daar zult gij u
66 Lev 1:16 | altaar, oostwaarts, aan de plaats der as. ~
67 Lev 4:12 | uitvoeren, aan een reine plaats, waar men de as uitstort,
68 Lev 4:24 | en zal hem slachten in de plaats, waar men het brandoffer
69 Lev 4:29 | zondoffer slachten in de plaats des brandoffers. ~
70 Lev 4:33 | tot een zondoffer, in de plaats, waar men het brandoffer
71 Lev 6:11 | uitdragen aan een reine plaats. ~
72 Lev 6:16 | gegeten worden in de heilige plaats; in den voorhof van de tent
73 Lev 6:22 | die uit zijn zonen in zijn plaats de gezalfde zal worden,
74 Lev 6:25 | wet des zondoffers: in de plaats, waar het brandoffer geslacht
75 Lev 6:26 | het eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden,
76 Lev 6:27 | zult gij in de heilige plaats wassen. ~
77 Lev 7:2 | 2 In de plaats, waar zij het brandoffer
78 Lev 7:6 | dat eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden;
79 Lev 10:13 | gij dat eten in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden
80 Lev 10:14 | hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij, en uw zonen,
81 Lev 10:17 | niet gegeten in de heilige plaats? Want het is een heiligheid
82 Lev 13:19 | 19 En in de plaats van die zweer een wit gezwel,
83 Lev 13:23 | indien de blaar in haar plaats zal staande blijven, niet
84 Lev 13:28 | indien de blaar in haar plaats staande zal blijven, noch
85 Lev 14:13 | hij dat lam slachten in de plaats, waar men het zondoffer
86 Lev 14:13 | brandoffer slacht, in de heilige plaats; want het schuldoffer, gelijk
87 Lev 14:28 | zijns rechtervoets, op de plaats van het bloed des schuldoffers. ~
88 Lev 14:40 | werpen, aan een onreine plaats; ~
89 Lev 14:41 | de stad aan een onreine plaats uitstorten. ~
90 Lev 14:42 | andere stenen nemen, en in de plaats van gene stenen brengen;
91 Lev 14:45 | uitvoeren, aan een onreine plaats. ~
92 Lev 16:24 | zijn vlees in de heilige plaats met water baden, en zijn
93 Lev 23:9 | zijn, die dat in de heilige plaats zullen eten; want het is
94 Num 2:17 | optrekken, een iegelijk aan zijn plaats, naar hun banieren. ~
95 Num 3:12 | kinderen Israels genomen, in plaats van allen eerstgeborene,
96 Num 3:41 | nemen (Ik ben de HEERE!), in plaats van alle eerstgeborenen
97 Num 3:41 | beesten der Levieten, in plaats van alle eerstgeborenen
98 Num 3:45 | 45 Neem de Levieten, in plaats van alle eerstgeboorte onder
99 Num 3:45 | beesten der Levieten, in plaats van hun beesten; want de
100 Num 9:17 | kinderen Israels; en in de plaats, waar de wolk bleef, daar
101 Num 10:29 | Mozes: Wij reizen naar die plaats, van welke de HEERE gezegd
102 Num 11:3 | noemde hij den naam dier plaats Thab-era, omdat het vuur
103 Num 11:34 | heet men den naam derzelver plaats Kibroth Thaava; want daar
104 Num 13:24 | 24 Diezelve plaats noemde men het dal Eskol,
105 Num 14:40 | zullen optrekken tot de plaats, die de HEERE gezegd heeft;
106 Num 20:5 | te brengen in deze kwade plaats? Het is geen plaats van
107 Num 20:5 | kwade plaats? Het is geen plaats van zaad, noch van vijgen,
108 Num 21:3 | hij noemde den naam dier plaats Horma. ~
109 Num 22:26 | en Hij stond in een enge plaats, waar geen weg was om te
110 Num 23:13 | toch met mij aan een andere plaats, van waar gij hem zult zien;
111 Num 23:27 | ik zal u aan een ander plaats medenemen; misschien zal
112 Num 24:11 | En nu, pak u weg naar uw plaats! Ik had gezegd, dat ik u
113 Num 24:25 | en keerde weder tot zijn plaats. Balak ging ook zijn weg. ~
114 Num 31:54 | van Gilead, en ziet, deze plaats was een plaats voor vee. ~
115 Num 31:54 | ziet, deze plaats was een plaats voor vee. ~
116 Num 31:70 | totdat wij hen aan hun plaats zullen gebracht hebben;
117 Deu 1:31 | totdat gij kwaamt aan deze plaats. ~
118 Deu 1:33 | den weg wandelde, om u de plaats uit te zien, waar gij zoudt
119 Deu 2:12 | en hebben in hunlieder plaats gewoond; gelijk als Israel
120 Deu 2:21 | verdreven, en aan hunlieder plaats woonden; ~
121 Deu 2:22 | bezitting, en hebben aan hun plaats gewoond tot op dezen dag. ~
122 Deu 2:23 | woonden, verdelgd, en aan hun plaats gewoond. ~
123 Deu 9:7 | totdat gij kwaamt aan deze plaats, zijt gijlieden wederspannig
124 Deu 10:6 | het priesterambt in zijn plaats. ~
125 Deu 11:5 | gij gekomen zijt aan deze plaats. ~
126 Deu 11:24 | 24 Alle plaats, waar uw voetzool op treedt,
127 Deu 12:3 | te niet doen uit diezelve plaats. ~
128 Deu 12:5 | 5 Maar naar de plaats, die de HEERE, uw God, uit
129 Deu 12:11 | 11 Dan zal er een plaats zijn, die de HEERE, uw God,
130 Deu 12:13 | brandofferen niet offert in alle plaats, die gij zien zult. ~
131 Deu 12:14 | 14 Maar in de plaats, die de HEERE in een uwer
132 Deu 12:18 | HEEREN, uws Gods, in de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
133 Deu 12:21 | 21 Zo de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
134 Deu 12:26 | opnemen, en komen tot de plaats, die de HEERE verkiezen
135 Deu 14:24 | kunnen heendragen, omdat de plaats te verre van u zal zijn,
136 Deu 14:25 | uw hand, en gaat naar de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
137 Deu 15:20 | jaar op jaar eten in de plaats, die de HEERE zal verkiezen,
138 Deu 16:2 | schapen en runderen, in de plaats, die de HEERE verkiezen
139 Deu 16:6 | 6 Maar aan de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
140 Deu 16:7 | het koken en eten in de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
141 Deu 16:11 | midden van u zijn; in de plaats, die de HEERE, uw God, zal
142 Deu 16:15 | God, feest houden, in de plaats, die de HEERE verkiezen
143 Deu 16:16 | Gods, verschijnen, in de plaats, die Hij verkiezen zal:
144 Deu 17:8 | opmaken, en opgaan naar de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
145 Deu 17:10 | aanzeggen, van diezelve plaats, die de HEERE verkiezen
146 Deu 18:6 | begeerte zijner ziel, tot de plaats, die de HEERE zal hebben
147 Deu 21:19 | en tot de poorte zijner plaats. ~
148 Deu 23:12 | 12 Gij zult ook een plaats hebben buiten het leger,
149 Deu 23:16 | het midden van u, in de plaats, die hij zal verkiezen,
150 Deu 26:2 | gij zult heengaan tot de plaats, die de HEERE, uw God, verkoren
151 Deu 26:9 | heeft ons gebracht tot deze plaats; en Hij heeft ons dit land
152 Deu 28:62 | mensen overgelaten worden, in plaats dat gij geweest zijt als
153 Deu 29:7 | Toen gij nu kwaamt aan deze plaats, toog Sihon, de koning van
154 Deu 31:11 | HEEREN, uws Gods, in de plaats, die Hij zal verkoren hebben,
155 Joz 1:3 | 3 Alle plaats, waarop ulieder voetzool
156 Joz 3:3 | verreist gijlieden ook van uw plaats, en volgt haar na; ~
157 Joz 4:18 | de Jordaan weder in hun plaats, en gingen als gisteren
158 Joz 5:7 | zonen heeft Hij aan hun plaats gesteld; die heeft Jozua
159 Joz 5:8 | besnijden, zo bleven zij in hun plaats in het leger, totdat zij
160 Joz 5:9 | noemde men den naam dier plaats Gilgal, tot op dezen dag. ~
161 Joz 5:15 | af van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig.
162 Joz 7:26 | noemde men den naam dier plaats het dal van Achor, tot dezen
163 Joz 8:19 | achterlage haastelijk op van haar plaats, en zij liepen toe, met
164 Joz 9:27 | tot dezen dag toe, aan de plaats, die Hij verkiezen zoude. ~ ~
165 Joz 20:4 | in de stad nemen, en hem plaats geven, dat hij bij hen wone. ~
166 Ric 2:5 | noemden zij den naam dier plaats Bochim; en zij offerden
167 Ric 5:26 | sterkte, in een bekwame plaats; en neem den tweeden var,
168 Ric 6:7 | weggaan, een ieder naar zijn plaats. ~
169 Ric 6:21 | stonden, een iegelijk in zijn plaats, rondom het leger. Toen
170 Ric 8:55 | zij een iegelijk naar zijn plaats. ~
171 Ric 10:19 | doortrekken tot aan mijn plaats. ~
172 Ric 14:2 | Laat ze u toch zijn in de plaats van haar. ~
173 Ric 14:17 | hand, en hij noemde dezelve plaats Ramath-Lechi. ~
174 Ric 14:19 | Toen kloofde God de holle plaats, die in Lechi is, en er
175 Ric 17:10 | in uw hand gegeven; een plaats, alwaar geen gebrek is van
176 Ric 17:12 | daarom noemden zij deze plaats, Machane-Dan, tot op dezen
177 Ric 18:16 | Gibea; maar de lieden dezer plaats waren kinderen van Jemini. ~
178 Ric 18:28 | zich op, en toog naar zijn plaats. ~
179 Ric 19:33 | Israels achterlage op uit haar plaats, na de ontbloting van Gibea. ~
180 Ric 19:36 | Israel gaven de Benjaminieten plaats, omdat zij vertrouwden op
181 Rut 1:7 | Daarom ging zij uit van de plaats, waar zij geweest was en
182 Rut 3:4 | hij nederligt, dat gij de plaats zult merken, waar hij zal
183 Rut 4:10 | en van de poort zijner plaats; gijlieden zijt heden getuigen. ~
184 1Sa 2:20 | En zij gingen naar zijn plaats. ~
185 1Sa 2:32 | benauwdheid der woning Gods, in plaats van al het goede, dat Hij
186 1Sa 3:2 | dien dage, als Eli op zijn plaats nederlag (en zijn ogen begonnen
187 1Sa 3:9 | heen en legde zich aan zijn plaats. ~
188 1Sa 5:3 | zetten hem weder op zijn plaats. ~
189 1Sa 5:11 | dat zij wederkere tot haar plaats, opdat zij mij en mijn volk
190 1Sa 6:2 | waarmede wij ze aan haar plaats zenden zullen. ~
191 1Sa 9:22 | de kamer; en hij gaf hun plaats aan het opperste der genodigden;
192 1Sa 12:8 | Egypte, en deden hen aan deze plaats wonen. ~
193 1Sa 14:9 | wij blijven staan aan onze plaats, en tot hen niet opklimmen. ~
194 1Sa 14:46 | Filistijnen trokken aan hun plaats. ~
195 1Sa 20:19 | haastig af, en ga tot die plaats, waar gij u verborgen hadt
196 1Sa 20:25 | aan Sauls zijde, en Davids plaats werd ledig gevonden. ~
197 1Sa 20:27 | nieuwe maan, als Davids plaats ledig gevonden werd, zo
198 1Sa 20:37 | Toen de jongen tot aan de plaats des pijls, dien Jonathan
199 1Sa 21:2 | jongelingen nu heb ik de plaats van zulk een te kennen te
200 1Sa 23:22 | gij weet en beziet zijn plaats, waar zijn gang is, wie
201 1Sa 23:28 | tegemoet; daarom noemde men die plaats Sela-Machlekoth. ~ ~ ~
202 1Sa 26:5 | zich op, en kwam aan de plaats, waar Saul zich gelegerd
203 1Sa 26:5 | gelegerd had, en David bezag de plaats, waar Saul lag, met Abner,
204 1Sa 26:13 | verre, dat er een grote plaats tussen hen was. ~
205 1Sa 26:25 | Saul keerde weder naar zijn plaats. ~ ~
206 1Sa 27:5 | gevonden heb, men geve mij een plaats in een van de steden des
207 1Sa 29:4 | wederkeren, dat hij tot zijn plaats wederkere, waar gij hem
208 2Sa 2:16 | daarvan noemde men dezelve plaats Chelkath-Hazurim, die bij
209 2Sa 2:23 | aldaar, en stierf op zijn plaats. En het geschiedde, dat
210 2Sa 2:23 | geschiedde, dat allen, die tot de plaats kwamen, alwaar Asahel gevallen
211 2Sa 5:20 | noemde hij den naam derzelve plaats, Baal-Perazim. ~
212 2Sa 6:8 | Uza; en hij noemde dezelve plaats Perez-Uza, tot op dezen
213 2Sa 6:17 | stelden zij die in haar plaats, in het midden der tent,
214 2Sa 7:10 | Mijn volk, voor Israel, een plaats besteld, en hem geplant,
215 2Sa 7:10 | geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet meer heen
216 2Sa 10:1 | Hanun werd koning in zijn plaats. ~
217 2Sa 11:16 | dat hij Uria stelde aan de plaats, waarvan hij wist, dat aldaar
218 2Sa 15:17 | bleven zij staan in een verre plaats. ~
219 2Sa 15:19 | weder vertrekken naar uw plaats. ~
220 2Sa 15:21 | heer de koning leeft, in de plaats, waar mijn heer de koning
221 2Sa 16:8 | van Sauls huis, in wiens plaats gij geregeerd hebt; nu heeft
222 2Sa 17:25 | Absalom had Amasa in Joabs plaats gesteld over het heir. Amasa
223 2Sa 19:13 | te allen dage, in Joabs plaats. ~
224 2Sa 19:39 | keerde hij weder naar zijn plaats. ~
225 2Sa 23:7 | verbrand worden ter zelver plaats. ~
226 1Kon 1:30| zal op mijn troon in mijn plaats zitten; voorzeker, alzo
227 1Kon 1:35| zal koning zijn in mijn plaats; want ik heb geboden, dat
228 1Kon 2:35| zoon van Jojada, in zijn plaats over het heir; en Zadok,
229 1Kon 2:35| priester, zette de koning in de plaats van Abjathar. ~
230 1Kon 3:7 | knecht koning gemaakt in de plaats van mijn vader David; en
231 1Kon 4:28| kemelen, brachten zij aan de plaats, waar hij was, een iegelijk
232 1Kon 5:1 | gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram David altijd
233 1Kon 5:5 | Uw zoon, dien Ik in uw plaats op uw troon zetten zal,
234 1Kon 5:9 | zee doen voeren, tot die plaats, die gij aan mij ontbieden
235 1Kon 7:36| palmbomen, naar elks ledige plaats, en bijvoegselen rondom. ~
236 1Kon 8:6 | verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats
237 1Kon 8:7 | beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubim
238 1Kon 8:13| ter woonstede, een vaste plaats tot Uw eeuwige woning. ~
239 1Kon 8:20| want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David, en
240 1Kon 8:21| 21 En ik heb daar een plaats beschikt voor de ark, waarin
241 1Kon 8:29| over dit huis, over deze plaats, van dewelke Gij gezegd
242 1Kon 8:29| knecht bidden zal in deze plaats. ~
243 1Kon 8:30| volk Israel, die in deze plaats zullen bidden; en Gij, hoor
244 1Kon 8:30| bidden; en Gij, hoor in de plaats Uwer woning, in den hemel,
245 1Kon 8:35| zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden,
246 1Kon 8:39| dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef,
247 1Kon 8:43| Gij in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en doe naar
248 1Kon 8:49| dan in den hemel, de vaste plaats Uwer woning, hun gebed en
249 1Kon 11:43| zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
250 1Kon 13:8 | gaan, en ik zou in deze plaats geen brood eten, noch water
251 1Kon 13:16| u water drinken, in deze plaats. ~
252 1Kon 14:20| zijn zoon, regeerde in zijn plaats. ~
253 1Kon 14:27| koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen schilden;
254 1Kon 14:31| zoon Abiam regeerde in zijn plaats. ~
255 1Kon 15:8 | zijn zoon, regeerde in zijn plaats. ~
256 1Kon 15:24| Josafat werd koning in zijn plaats. ~
257 1Kon 15:28| en werd koning in zijn plaats. ~
258 1Kon 16:6 | zoon Ela regeerde in zijn plaats. ~
259 1Kon 16:10| hij werd koning in zijn plaats. ~
260 1Kon 16:28| zoon Achab regeerde in zijn plaats. ~
261 1Kon 19:16| tot profeet zalven in uw plaats. ~
262 1Kon 20:24| koningen weg, elkeen uit zijn plaats, en stel landvoogden in
263 1Kon 20:24| stel landvoogden in hun plaats. ~
264 1Kon 20:39| wordt, zo zal uw ziel in de plaats zijner ziel zijn, of gij
265 1Kon 20:42| gaan, zo zal uw ziel in de plaats van zijn ziel zijn, en uw
266 1Kon 20:42| ziel zijn, en uw volk in de plaats van zijn volk. ~
267 1Kon 21:6 | u een wijngaard in zijn plaats geven; maar hij heeft gezegd:
268 1Kon 21:9 | zet Naboth in de hoogste plaats des volks; ~
269 1Kon 21:12| zetten Naboth in de hoogste plaats des volks. ~
270 1Kon 21:19| Alzo zegt de HEERE: In plaats dat de honden het bloed
271 1Kon 22:40| Ahazia werd koning in zijn plaats. ~
272 1Kon 22:51| Joram werd koning in zijn plaats. ~
273 2Kon 1:17| Joram werd koning in zijn plaats, in het tweede jaar van
274 2Kon 3:27| eerstgeboren zoon, die in zijn plaats koning zou worden, en offerde
275 2Kon 5:11| aanroepen, en zijn hand over de plaats strijken, en den melaatse
276 2Kon 6:1 | zeiden tot Elisa: Zie nu, de plaats, waar wij wonen voor uw
277 2Kon 6:2 | halen, dat wij ons daar een plaats maken, om er te wonen. En
278 2Kon 6:6 | gevallen? En toen hij hem de plaats gewezen had, sneed hij een
279 2Kon 6:8 | legering zal zijn in de plaats van zulk een. ~
280 2Kon 6:9 | Wacht u, dat gij door die plaats niet trekt, want de Syriers
281 2Kon 6:10| van Israel henen aan die plaats, waarvan hem de man Gods
282 2Kon 8:15| Hazael werd koning in zijn plaats. ~
283 2Kon 8:24| zoon, werd koning in zijn plaats. ~
284 2Kon 10:35| Joahaz werd koning in zijn plaats. ~
285 2Kon 12:21| zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
286 2Kon 13:21| zoon, werd koning in zijn plaats. ~
287 2Kon 14:9 | zijn zoon, regeerde in zijn plaats. ~
288 2Kon 14:24| Benhadad werd koning in zijn plaats. ~
289 2Kon 15:16| Jerobeam werd koning in zijn plaats. ~
290 2Kon 15:21| en maakten hem koning in plaats van zijn vader Amazia. ~
291 2Kon 15:29| Zacharia werd koning in zijn plaats. ~
292 2Kon 16:7 | Jotham werd koning in zijn plaats. ~
293 2Kon 16:10| hij werd koning in zijn plaats. ~
294 2Kon 16:14| en werd koning in zijn plaats. ~
295 2Kon 16:22| Pekahia werd koning in zijn plaats. ~
296 2Kon 16:25| en werd koning in zijn plaats. ~
297 2Kon 16:30| en werd koning in zijn plaats; in het twintigste jaar
298 2Kon 16:38| Achaz werd koning in zijn plaats. ~ ~
299 2Kon 17:20| zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
300 2Kon 18:20| zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
301 2Kon 19:24| steden van Samaria, in de plaats der kinderen Israels; en
302 2Kon 20:25| HEERE opgetogen tegen deze plaats, om die te verderven? De
303 2Kon 21:37| zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
304 2Kon 22:21| Manasse werd koning in zijn plaats. ~ ~
305 2Kon 23:18| Amon werd koning in zijn plaats. ~
306 2Kon 23:24| zoon Josia koning in zijn plaats. ~
307 2Kon 23:26| Josia werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~
308 2Kon 24:16| Ik zal kwaad over deze plaats brengen, en voer haar inwoners,
309 2Kon 24:17| aangestoken worden, tegen deze plaats, en niet uitgeblust worden. ~
310 2Kon 24:19| gesproken heb tegen deze plaats en derzelver inwoners, dat
311 2Kon 24:20| niet zien, dat Ik over deze plaats brengen zal. En zij brachten
312 2Kon 25:14| uit; en hij vervulde hun plaats met mensenbeenderen. ~
313 2Kon 25:30| hem koning in zijns vaders plaats. ~
314 2Kon 25:34| van Josia, koning, in de plaats van zijn vader Josia, en
315 2Kon 26:6 | Jojachin werd koning in zijn plaats. ~
316 2Kon 26:17| deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn
317 1Kro 1:44| en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van
318 1Kro 1:45| Themanieten, regeerde in zijn plaats. ~
319 1Kro 1:46| Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten in het
320 1Kro 1:47| Masreka, regeerde in zijn plaats. ~
321 1Kro 1:48| rivier, regeerde in zijn plaats. ~
322 1Kro 1:49| Achbor, regeerde in zijn plaats. ~
323 1Kro 1:50| zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner stad
324 1Kro 4:41| en zij woonden aan hun plaats, want daar was weide voor
325 1Kro 5:22| was; en zij woonden in hun plaats, totdat zij gevankelijk
326 1Kro 13:11| daarom noemde hij diezelve plaats Perez-Uza, tot op dezen
327 1Kro 14:11| noemden zij den naam derzelver plaats Baal-Perazim. ~
328 1Kro 15:1 | bereidde der ark Gods een plaats, en spande een tent voor
329 1Kro 15:3 | HEEREN op te halen aan haar plaats, die hij haar bereid had. ~
330 1Kro 16:27| vrolijkheid zijn in Zijn plaats. ~
331 1Kro 17:9 | voor Mijn volk Israel een plaats besteld, en hem geplant,
332 1Kro 17:9 | geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet meer heen
333 1Kro 20:1 | zoon werd koning in zijn plaats. ~
334 1Kro 22:22| zeide tot Ornan: Geef mij de plaats des dorsvloers, dat ik op
335 1Kro 22:25| David gaf aan Ornan voor die plaats zeshonderd gouden sikkelen
336 1Kro 30:23| koning in zijns vaders Davids plaats, en hij was voorspoedig;
337 1Kro 30:28| Salomo regeerde in zijn plaats. ~
338 2Kro 1:8 | mij koning gemaakt in zijn plaats; ~
339 2Kro 3:1 | David gewezen was, in de plaats, die David toebereid had,
340 2Kro 5:7 | verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats
341 2Kro 5:8 | beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubim
342 2Kro 6:7 | verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats
343 2Kro 6:8 | beide vleugelen over de plaats der ark; en de cherubim
344 2Kro 7:2 | woonstede gebouwd, en een vaste plaats tot Uw eeuwige woning. ~
345 2Kro 7:10| want ik ben opgestaan in de plaats van mijn vader David, en
346 2Kro 7:20| over dit huis, over de plaats, van dewelke Gij gezegd
347 2Kro 7:20| knecht bidden zal in deze plaats. ~
348 2Kro 7:21| volk Israel, die in deze plaats zullen bidden; en hoor Gij
349 2Kro 7:21| bidden; en hoor Gij uit de plaats Uwer woning, uit den hemel,
350 2Kro 7:26| zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden,
351 2Kro 7:30| uit den hemel, de vaste plaats Uwer woning, en vergeef,
352 2Kro 7:33| den hemel, uit de vaste plaats Uwer woning, en doe naar
353 2Kro 7:39| den hemel, uit de vaste plaats Uwer woning, hun gebed en
354 2Kro 7:40| zijn tot het gebed dezer plaats. ~
355 2Kro 8:12| verhoord, en heb Mij deze plaats verkoren tot een offerhuis. ~
356 2Kro 8:15| opmerkende op het gebed dezer plaats. ~
357 2Kro 10:31| Rehabeam werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~
358 2Kro 13:10| koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen schilden;
359 2Kro 13:16| Abia werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~
360 2Kro 15:1 | Asa werd koning in zijn plaats. In zijn dagen was het land
361 2Kro 18:1 | Josafat werd koning in zijn plaats, en hij sterkte zich tegen
362 2Kro 21:26| zij den naam dierzelver plaats het dal van Beracha, tot
363 2Kro 22:1 | Joram werd koning in zijn plaats. ~
364 2Kro 22:21| Joram werd koning in zijn plaats. ~
365 2Kro 23:1 | kleinsten zoon, koning in zijn plaats; want een bende, die met
366 2Kro 24:11| die wederbrachten aan haar plaats; alzo deden zij van dag
367 2Kro 24:27| Amazia werd koning in zijn plaats. ~
368 2Kro 25:10| waren, dat zij naar hun plaats gingen; daarom ontstak hun
369 2Kro 25:10| zij keerden weder tot hun plaats in hittigheid des toorns. ~
370 2Kro 26:1 | maakte hem koning in de plaats van zijn vader Amazia. ~
371 2Kro 26:23| Jotham werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~
372 2Kro 27:9 | Achaz werd koning in zijn plaats. ~ ~
373 2Kro 28:27| Jehizkia werd koning in zijn plaats. ~ ~
374 2Kro 32:33| Manasse werd koning in zijn plaats. ~
375 2Kro 33:20| Amon werd koning in zijn plaats. ~
376 2Kro 33:25| zoon Josia koning in zijn plaats. ~ ~
377 2Kro 34:24| Ik zal kwaad over deze plaats en over haar inwoners brengen;
378 2Kro 34:25| uitgegoten worden tegen deze plaats, en niet uitgeblust worden. ~
379 2Kro 34:27| woorden hoordet tegen deze plaats en tegen haar inwoners,
380 2Kro 34:28| niet zien, dat Ik over deze plaats en over haar inwoners brengen
381 2Kro 37:1 | koning, in zijns vaders plaats, te Jeruzalem. ~
382 2Kro 37:8 | zoon, werd koning in zijn plaats. ~
383 Ezra 1:4 | zullen de lieden zijner plaats bevorderlijk zijn met zilver,
384 Ezra 2:68| te zetten op zijn vaste plaats. ~
385 Ezra 5:15| Gods gebouwd worden op zijn plaats. ~
386 Ezra 6:5 | te Jeruzalem is, aan zijn plaats, en men zal ze afvoeren
387 Ezra 6:7 | huis Gods bouwen aan zijn plaats. ~
388 Ezra 8:17| aan Iddo, het hoofd in de plaats Chasifja; en ik legde de
389 Ezra 8:17| broeder, en de Nethinim, in de plaats Chasifja, dat zij ons brachten
390 Ezra 9:8 | te geven in Zijn heilige plaats, om onze ogen te verlichten,
391 Neh 1:9 | en zal ze brengen tot de plaats, die Ik verkoren heb, om
392 Neh 2:3 | treurig zijn, daar de stad, de plaats der begravenissen mijner
393 Neh 2:14 | vijver; doch daar was geen plaats voor het dier, om onder
394 Est 10 | maakte haar koningin in de plaats van Vasthi. ~
395 Job 2:11 | kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en
396 Job 6:17 | verdwijnen zij uit haar plaats. ~
397 Job 7:10 | wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem niet meer kennen. ~
398 Job 8:17 | ingevlochten; hij ziet een stenige plaats. ~
399 Job 8:18 | God hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen,
400 Job 9:6 | de aarde beweegt uit haar plaats, dat haar pilaren schudden; ~
401 Job 14:18 | wordt versteld uit haar plaats; ~
402 Job 16:4 | ziel ware in mijner ziele plaats? Zou ik woorden tegen u
403 Job 16:18 | voor mijn geroep zij geen plaats. ~
404 Job 18:4 | versteld worden uit haar plaats? ~
405 Job 18:21 | verkeerden, en dit is de plaats desgenen die God niet kent. ~ ~
406 Job 20:9 | niet meer doen; en zijn plaats zal hem niet meer aanschouwen. ~
407 Job 27:21 | hem wegstormen uit zijn plaats. ~
408 Job 27:23 | over hem fluiten uit zijn plaats. ~ ~ ~ ~
409 Job 28:1 | zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten. ~
410 Job 28:6 | 6 Haar stenen zijn de plaats van den saffier, en zij
411 Job 28:12 | gevonden worden? En waar is de plaats des verstands? ~
412 Job 28:20 | komt zij, en waar is de plaats des verstands? ~
413 Job 28:23 | haar weg, en Hij weet haar plaats. ~
414 Job 34:24 | en stelt anderen in hun plaats. ~
415 Job 34:26 | samen als goddelozen, in een plaats, waar aanschouwers zijn; ~
416 Job 36:20 | nacht, als de volken van hun plaats opgenomen worden. ~
417 Job 36:34 | en springt op uit zijn plaats.
418 Job 37:12 | Hebt gij den dageraad zijn plaats aangewezen; ~
419 Job 37:19 | duisternis, waar is haar plaats? ~
420 Job 38:31 | der steenrots en der vaste plaats. ~
421 Job 39:7 | verpletter de goddelozen in hun plaats! ~
422 Psa 10:9 | legt lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn
423 Psa 24:3 | en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid? ~
424 Psa 26:8 | woning van Uw huis, en de plaats des tabernakels Uwer eer. ~
425 Psa 38:10 | zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen. ~
426 Psa 44:20 | verpletterd hebt in een plaats der draken, en ons met een
427 Psa 45:17 | 17 In plaats van Uw vaderen zullen Uw
428 Psa 46:3 | veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen
429 Psa 80:10 | 10 Gij hebt de plaats voor hem bereid, en zijn
430 Psa 103:16 | is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer. ~
431 Psa 132:5 | Totdat ik voor den HEERE een plaats gevonden zal hebben, woningen
432 Spre 11:8 | de goddeloze komt in zijn plaats. ~
433 Spre 25:6 | konings, en sta niet in de plaats der groten; ~
434 Spre 27:8 | man, die omdoolt uit zijn plaats. ~
435 Pred 1:5 | en zij hijgt naar haar plaats, waar zij oprees. ~
436 Pred 1:7 | de zee niet vol; naar de plaats, waar de beken heengaan,
437 Pred 3:20| Zij gaan allen naar een plaats; zij zijn allen uit het
438 Pred 4:15| den tweede, die in diens plaats staan zal. ~
439 Pred 6:6 | zij niet allen naar een plaats? ~
440 Pred 8:10| degenen, die kwamen, en uit de plaats des Heiligen gingen, die
441 Pred 10:4 | tegen u oprijst, verlaat uw plaats niet; want het is medicijn,
442 Pred 11:3 | het noorden valt, in de plaats, waar de boom valt, daar
443 Hoo 2:14 | het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe
444 Jes 3:24 | een gordel, en kaalheid in plaats van haarvlechten, en omgording
445 Jes 3:24 | en omgording eens zaks in plaats van een wijden rok,
446 Jes 3:24 | rok, en verbranding in plaats van schoonheid. ~
447 Jes 5:8 | brengen, totdat er geen plaats meer zij, en dat gijlieden
448 Jes 7:23 | dage geschieden, dat iedere plaats, alwaar duizend wijnstokken
449 Jes 13:13 | bewogen worden van haar plaats, vanwege de verbolgenheid
450 Jes 14:2 | hen aannemen, en in hun plaats brengen; en het huis Israels
451 Jes 18:7 | rivieren beroven; tot de plaats van den Naam des HEEREN
452 Jes 22:23 | nagel inslaan in een vaste plaats; en hij zal wezen tot een
453 Jes 22:25 | nagel, die aan een vaste plaats gestoken was, weggenomen
454 Jes 25:5 | Gelijk de hitte in een dorre plaats, zult Gij de onstuimigheid
455 Jes 26:21 | ziet, de HEERE zal uit Zijn plaats uitgaan, om de ongerechtigheid
456 Jes 28:8 | van drek, zodat er geen plaats schoon is. ~
457 Jes 28:25 | spelt, elk aan zijn plaats. ~
458 Jes 32:2 | waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een
459 Jes 33:21 | heerlijk zijn, het zal zijn een plaats van rivieren, van wijde
460 Jes 37:38 | zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~ ~ ~
461 Jes 43:3 | gegeven tot uw losgeld in uw plaats. ~
462 Jes 43:4 | daarom heb Ik mensen in uw plaats gegeven, en volken in plaats
463 Jes 43:4 | plaats gegeven, en volken in plaats van uw ziel. ~
464 Jes 45:19 | gesproken, in een donkere plaats der aarde; Ik heb tot het
465 Jes 46:7 | en zetten hem aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt
466 Jes 49:20 | zeggen voor uw oren: De plaats is mij te nauw, wijk van
467 Jes 54:2 | 2 Maak de plaats uwer tenten wijd, en dat
468 Jes 57:5 | en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter
469 Jes 58:8 | hebt hun leger lief in elke plaats, die gij ziet. ~
470 Jes 61:13 | gelijk, om te versieren de plaats Mijns heiligdoms, en Ik
471 Jes 61:13 | heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner voeten heerlijk
472 Jes 61:15 | 15 In plaats dat gij verlaten en gehaat
473 Jes 67:1 | zoudt bouwen, en waar is de plaats Mijner rust? ~
474 Jer 4:7 | hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in
475 Jer 7:3 | ulieden doen wonen in deze plaats. ~
476 Jer 7:6 | onschuldig bloed in deze plaats vergieten; en andere goden
477 Jer 7:7 | Zo zal Ik u in deze plaats, in het land, dat Ik uw
478 Jer 7:12 | gaat nu henen naar Mijn plaats, die te Silo was, alwaar
479 Jer 7:14 | gij vertrouwt, en aan deze plaats, die Ik u en uw vaderen
480 Jer 7:20 | uitgestort worden over deze plaats, over de mensen en over
481 Jer 7:32 | begraven, omdat er geen plaats zal zijn. ~
482 Jer 13:7 | en nam den gordel van de plaats, alwaar ik dien verstoken
483 Jer 14:13 | vrede geven in deze plaats. ~
484 Jer 16:2 | dochteren hebben in deze plaats. ~
485 Jer 16:3 | de dochteren, die in deze plaats geboren worden; daartoe
486 Jer 16:9 | Israels: Ziet, Ik zal van deze plaats, voor ulieder ogen en in
487 Jer 17:12 | van het eerste aan, is de plaats onzes heiligdoms. ~
488 Jer 19:3 | kwaad brengen over deze plaats, van hetwelk een ieder,
489 Jer 19:4 | zij Mij verlaten, en deze plaats vervreemd, en andere goden
490 Jer 19:4 | Juda; en hebben deze plaats vervuld met bloed der onschuldigen. ~
491 Jer 19:6 | spreekt de HEERE, dat deze plaats niet meer zal genoemd worden
492 Jer 19:7 | Juda en Jeruzalem in deze plaats verijdelen, en zal hen voor
493 Jer 19:11 | begraven, omdat er geen andere plaats zal zijn om te begraven. ~
494 Jer 19:12 | 12 Zo zal Ik deze plaats doen, spreekt de HEERE,
495 Jer 22:3 | onschuldig bloed in deze plaats. ~
496 Jer 22:11 | koning van Juda, die in de plaats van zijn vader Josia regeerde,
497 Jer 22:11 | Josia regeerde, die uit deze plaats is uitgegaan: Hij zal daar
498 Jer 22:12 | 12 Maar in de plaats, waarhenen zij hem gevankelijk
499 Jer 24:5 | van Juda, die Ik uit deze plaats naar het land der Chaldeen
500 Jer 27:22 | wederbrengen tot deze plaats. ~ ~
1-500 | 501-655 |