Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
ginath 2
ginds 6
gindswaarts 1
ging 654
gingen 258
gingt 1
ginnethoi 1
Frequency    [«  »]
656 dingen
655 plaats
654 ganse
654 ging
654 toe
649 kwam
636 ziel

Bijbel

IntraText - Concordances

ging

1-500 | 501-654

    Book Chapter: Verse
1 Gen 4:16 | 16 En Kain ging uit van het aangezicht des 2 Gen 7:7 | 7 Zo ging Noach, en zijn zonen, en 3 Gen 7:13 | Even op dienzelfden dag ging Noach, en Sem, en Cham, 4 Gen 7:18 | zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren. ~ 5 Gen 8:7 | die dikwijls heen en weder ging, totdat de wateren van boven 6 Gen 8:18 | 18 Toen ging Noach uit, en zijn zonen, 7 Gen 12:4 | oud, toen hij uit Haran ging. ~ 8 Gen 13:3 | 3 En hij ging, volgens zijn reizen, van 9 Gen 15:4 | 4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. 10 Gen 17:16 | naar Sodom toe; en Abraham ging met hen, om hen te geleiden. ~ 11 Gen 17:33 | 33 Toen ging de HEERE weg, als Hij geeindigd 12 Gen 18:6 | 6 Toen ging Lot uit tot hen aan de deur, 13 Gen 18:14 | 14 Toen ging Lot uit, en sprak tot zijn 14 Gen 18:23 | 23 De zon ging op boven de aarde, als Lot 15 Gen 18:28 | en hij zag, en ziet, er ging een rook van het land op, 16 Gen 20:14 | en zond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde in de 17 Gen 20:16 | 16 En zij ging en zette zich tegenover, 18 Gen 20:19 | een waterput zag; en zij ging, en vulde de fles met water, 19 Gen 21:3 | brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God 20 Gen 21:13 | zijn hoornen; en Abraham ging, en nam dien ram, en offerde 21 Gen 23:16 | had haar bekend; en zij ging af naar de fontein, en vulde 22 Gen 23:16 | en vulde haar kruik, en ging op. ~ 23 Gen 23:89 | waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE te vragen. ~ 24 Gen 23:101| dronk, en hij stond op en ging heen; alzo verachtte Ezau 25 Gen 25:5 | zoon Ezau sprak; en Ezau ging in het veld, om een wildbraad 26 Gen 25:14 | 14 Toen ging hij, en hij haalde ze, en 27 Gen 26:9 | 9 Zo ging Ezau tot Ismael, en nam 28 Gen 26:10 | toog uit van Ber-seba, en ging naar Haran. ~ 29 Gen 27:1 | Jakob zijn voeten op, en ging naar het land der kinderen 30 Gen 27:23 | bracht haar tot hem; en hij ging tot haar in. ~ 31 Gen 27:30 | 30 En hij ging ook in tot Rachel, en had 32 Gen 27:39 | tot een vrouw; en Jakob ging tot haar in. ~ 33 Gen 27:49 | 14 En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, 34 Gen 27:51 | avonds uit het veld kwam, ging Lea uit hem tegemoet, en 35 Gen 28:33 | 33 Toen ging Laban in de tent van Jakob, 36 Gen 29:21 | 21 Alzo ging dat geschenk heen voor zijn 37 Gen 30:3 | 3 En hij ging voorbij hun aangezicht heen, 38 Gen 31:1 | die zij Jakob gebaard had, ging uit, om de dochteren van 39 Gen 31:6 | Hemor, de vader van Sichem, ging uit tot Jakob, om met hem 40 Gen 34:17 | naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen na, en vond 41 Gen 35:2 | Sua; en hij nam haar, en ging tot haar in. ~ 42 Gen 35:11 | gelijk zijn broeders! Zo ging Thamar heen, en bleef in 43 Gen 35:12 | daarna troostte zich Juda, en ging op tot zijn schaapscheerders 44 Gen 35:18 | hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving 45 Gen 35:19 | En zij maakte zich op, en ging heen, en legde haar sluier 46 Gen 36:12 | haar hand, en vluchtte, en ging uit naar buiten. ~ 47 Gen 36:15 | bij mij, en vluchtte, en ging uit naar buiten. ~ 48 Gen 36:33 | bottende, zijn bloeisel ging op, zijn trossen brachten 49 Gen 37:46 | koning van Egypte; en Jozef ging uit van Farao's aangezicht, 50 Gen 39:30 | hij zocht te wenen; en hij ging in een kamer, en weende 51 Gen 43:10 | Jakob zegende Farao, en ging uit van Farao's aangezicht. 52 Exo 2:1 | man van het huis van Levi ging, en nam een dochter van 53 Exo 2:5 | En de dochter van Farao ging af, om zich te wassen in 54 Exo 2:8 | heen. En de jonge maagd ging, en riep des knechtjes moeder. ~ 55 Exo 2:13 | 13 Des anderen daags ging hij wederom uit, en ziet, 56 Exo 4:18 | 18 Toen ging Mozes heen, en keerde weder 57 Exo 4:27 | tegemoet in de woestijn. En hij ging, en ontmoette hem aan den 58 Exo 4:29 | 29 Toen ging Mozes en Aaron, en zij verzamelden 59 Exo 7:10 | 10 Toen ging Mozes en Aaron tot Farao 60 Exo 7:23 | Farao keerde zich om, en ging naar zijn huis; en hij zette 61 Exo 8:12 | 12 Toen ging Mozes en Aaron uit van Farao; 62 Exo 8:30 | 30 Toen ging Mozes uit van Farao, en 63 Exo 9:33 | 33 Zo ging Mozes van Farao ter stad 64 Exo 10:6 | En hij keerde zich om, en ging uit van Farao. ~ 65 Exo 10:18 | 18 En hij ging uit van Farao, en bad vuriglijk 66 Exo 11:8 | daarna zal ik uitgaan. En hij ging uit van Farao in hitte des 67 Exo 14:19 | voor het heir van Israel ging, vertrok, en ging achter 68 Exo 14:19 | Israel ging, vertrok, en ging achter hen; de wolkkolom 69 Exo 18:7 | 7 Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader 70 Exo 18:27 | schoonvader trekken; en hij ging naar zijn land. ~  ~  ~  ~ 71 Exo 19:14 | 14 Toen ging Mozes van den berg af tot 72 Exo 19:18 | nederkwam in vuur; en zijn rook ging op, als de rook van een 73 Exo 24:18 | 18 En Mozes ging in het midden der wolk, 74 Exo 35:20 | 20 Toen ging de ganse vergadering der 75 Lev 9:23 | 23 Toen ging Mozes met Aaron in de tent 76 Lev 9:24 | 24 Want een vuur ging uit van het aangezicht des 77 Lev 10:2 | 2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht 78 Lev 16:23 | als hij in het heilige ging, en hij zal ze daar laten. ~ 79 Lev 23:10 | 10 En er ging de zoon ener Israelietische 80 Num 7:89 | in de tent der samenkomst ging, om met Hem te spreken, 81 Num 11:18 | te eten geven? want het ging ons wel in Egypte! Daarom 82 Num 11:24 | 24 En Mozes ging uit, en sprak de woorden 83 Num 12:9 | toorn tegen hen, en Hij ging weg. ~ 84 Num 16:25 | Toen stond Mozes op, en ging tot Dathan en Abiram; en 85 Num 16:35 | 35 Daartoe ging een vuur uit van den HEERE, 86 Num 21:23 | vergaderde al zijn volk, en hij ging uit, Israel tegemoet, naar 87 Num 21:33 | Og, de koning van Basan, ging uit hen tegemoet, hij en 88 Num 22:23 | de ezelin uit den weg, en ging in het veld. Toen sloeg 89 Num 22:26 | 26 Toen ging de Engel des HEEREN noch 90 Num 22:36 | hoorde, dat Bileam kwam, zo ging hij uit, hem tegemoet, tot 91 Num 22:39 | 39 En Bileam ging met Balak; en zij kwamen 92 Num 23:3 | ik u bekend maken. Toen ging hij op de hoogte. ~ 93 Num 24:1 | dat hij Israel zegende, zo ging hij ditmaal niet heen, gelijk 94 Num 24:25 | Toen stond Bileam op, en ging heen, en keerde weder tot 95 Num 24:25 | weder tot zijn plaats. Balak ging ook zijn weg. ~ 96 Num 25:8 | 8 En hij ging den Israelietischen man 97 Num 31:94 | nu, de zoon van Manasse, ging heen en nam hunlieder dorpen 98 Num 31:95 | 42 En Nobah ging heen, en nam Kenath in, 99 Num 32:38 | 38 Toen ging de priester Aaron op den 100 Deu 9:15 | 15 Toen keerde ik mij, en ging van den berg af; de berg 101 Deu 10:5 | 5 En ik keerde mij, en ging af van den berg, en legde 102 Deu 31:1 | 1 Daarna ging Mozes heen, en sprak deze 103 Deu 31:14 | dat Ik hem bevel geve. Zo ging Mozes, en Jozua, en zij 104 Deu 34:1 | 1 Toen ging Mozes op, uit de vlakke 105 Joz 3:17 | Jordaan; en gans Israel ging over op het droge, totdat 106 Joz 4:11 | geeindigd had over te gaan, toen ging de ark des HEEREN over, 107 Joz 5:13 | Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: 108 Joz 6:1 | de kinderen Israels; er ging niemand uit, en er ging 109 Joz 6:1 | ging niemand uit, en er ging niemand in.) ~ 110 Joz 6:9 | 9 En wie toegerust was, ging voor het aangezicht der 111 Joz 6:9 | volgde de ark na, terwijl men ging en blies met de bazuinen. ~ 112 Joz 6:13 | des HEEREN na, terwijl men ging en blies met de bazuinen. ~ 113 Joz 8:13 | westen der stad. En Jozua ging in denzelven nacht in het 114 Joz 8:20 | en ziet, de rook der stad ging op naar den hemel; en zij 115 Joz 18:11 | de landpale van hun lot ging uit tussen de kinderen van 116 Joz 19:1 | 1 Daarna ging het tweede lot uit voor 117 Joz 19:17 | 17 Het vierde lot ging uit voor Issaschar, voor 118 Joz 19:24 | 24 Toen ging het vijfde lot voor den 119 Joz 19:32 | 32 Het zesde lot ging uit voor de kinderen van 120 Joz 19:40 | 40 Het zevende lot ging uit voor den stam der kinderen 121 Joz 21:4 | 4 Toen ging het lot uit voor de huisgezinnen 122 Ric 1:19 | gebergte verdreef; maar hij ging niet voort om de inwoners 123 Ric 3:23 | 23 Toen ging Ehud uit van de voorzaal, 124 Ric 3:26 | zij vertoefden; want hij ging voorbij de gesneden beelden, 125 Ric 4:18 | 18 Jael nu ging uit, Sisera tegemoet, en 126 Ric 4:21 | een hamer in haar hand, en ging stilletjes tot hem in, en 127 Ric 4:22 | vervolgde Sisera; en Jael ging uit hem tegemoet, en zeide 128 Ric 4:24 | hand der kinderen Israels ging steeds voort, en werd hard 129 Ric 4:35 | zijn dorpen in Israel; toen ging des HEEREN volk af tot de 130 Ric 5:19 | 19 En Gideon ging in, en bereidde een geitenbokje, 131 Ric 5:21 | ongezuurde koeken aan; toen ging er vuur op uit de rots, 132 Ric 6:11 | zult in het leger. Toen ging hij af, met Pura, zijn jongen, 133 Ric 7:4 | gekomen was aan de Jordaan, ging hij over, met de driehonderd 134 Ric 7:29 | Jerubbaal, de zoon van Joas, ging henen en woonde in zijn 135 Ric 8:1 | de zoon van Jerubbaal, ging henen naar Sichem, tot de 136 Ric 8:7 | dit Jotham aanzeiden, zo ging hij heen, en stond op de 137 Ric 8:21 | Jotham, en vluchtte, en ging naar Beer; en hij woonde 138 Ric 8:35 | Gaal, de zoon van Ebed, ging uit, en stond aan de deur 139 Ric 8:48 | 48 Zo ging Abimelech op den berg Zalmon, 140 Ric 10:11 | 11 Alzo ging Jeftha met de oudsten van 141 Ric 10:34 | zijn huis kwam, ziet, zo ging zijn dochter uit hem tegemoet, 142 Ric 10:38 | twee maanden gaan. Toen ging zij heen met haar gezellinnen, 143 Ric 12:11 | Toen stond Manoach op, en ging zijn huisvrouw na; en hij 144 Ric 13:1 | 1 En Simson ging af naar Thimnath, en gezien 145 Ric 13:2 | 2 Zo ging hij opwaarts, en gaf het 146 Ric 13:5 | 5 Alzo ging Simson, met zijn vader en 147 Ric 13:9 | dien in zijn handen, en ging voort, al gaande en etende; 148 Ric 13:9 | gaande en etende; en hij ging tot zijn vader en tot zijn 149 Ric 13:14 | hij zeide tot hen: Spijze ging uit van den eter, en zoetigheid 150 Ric 13:14 | den eter, en zoetigheid ging uit van de sterke. En zij 151 Ric 13:19 | vaardig over hem, en hij ging af naar de Askelonieten, 152 Ric 13:19 | zijn toorn ontstak, en hij ging op in zijns vaders huis. ~ 153 Ric 14:4 | 4 En Simson ging heen, en ving driehonderd 154 Ric 14:8 | een groten slag; en hij ging af, en woonde op de hoogte 155 Ric 14:19 | die in Lechi is, en er ging water uit van dezelve, en 156 Ric 15:1 | 1 Simson nu ging heen naar Gaza; en hij zag 157 Ric 15:1 | die een hoer was; en hij ging tot haar in. ~ 158 Ric 16:10 | klederen, en uw leeftocht; alzo ging de Leviet met hem. ~ 159 Ric 18:14 | en wandelden; en de zon ging hun onder bij Gibea, dewelke 160 Ric 18:23 | man, de heer des huizes, ging tot hen uit, en zeide tot 161 Ric 19:40 | achter zich omzag, ziet, zo ging de brand der stad op naar 162 Rut 1:7 | 7 Daarom ging zij uit van de plaats, waar 163 Rut 2:3 | 3 Zo ging zij heen, en kwam en las 164 Rut 3:6 | 6 Alzo ging zij af naar den dorsvloer, 165 Rut 3:15 | legde ze op haar; daarna ging hij in de stad. ~ 166 Rut 4:1 | 1 En Boaz ging op in de poort, en zette 167 Rut 4:1 | welken Boaz gesproken had, ging voorbij; zo zeide hij: Wijk 168 Rut 4:13 | werd hem ter vrouwe, en hij ging tot haar in; en de HEERE 169 1Sa 1:3 | 3 Deze man nu ging opwaarts uit zijn stad van 170 1Sa 1:18 | vinden in uw ogen! Alzo ging die vrouw haars weegs; en 171 1Sa 2:11 | 11 Daarna ging Elkana naar Rama in zijn 172 1Sa 3:5 | weder, leg u neder. En hij ging heen en legde zich neder. ~ 173 1Sa 3:6 | en Samuel stond op; en ging tot Eli, en zeide: Zie, 174 1Sa 3:8 | maal; en hij stond op, en ging tot Eli, en zeide: Zie, 175 1Sa 3:9 | want Uw knecht hoort. Toen ging Samuel heen en legde zich 176 1Sa 7:16 | toog van jaar tot jaar, en ging rondom naar Beth-El, en 177 1Sa 9:4 | 4 Hij dan ging door het gebergte van Efraim, 178 1Sa 9:4 | gebergte van Efraim, en hij ging door het land van Salisa, 179 1Sa 9:4 | zij waren er niet; verder ging hij door het land van Jemini, 180 1Sa 9:9 | aldus in Israel, als hij ging om God te vragen: Komt en 181 1Sa 9:14 | der stad kwamen, ziet, zo ging Samuel uit hun tegemoet, 182 1Sa 9:27 | aangezichten heenga; toen ging hij heen; maar sta gij als 183 1Sa 10:26 | 26 En Saul ging ook naar zijn huis te Gibea, 184 1Sa 11:15 | 15 Toen ging al het volk naar Gilgal, 185 1Sa 13:10 | zo kwam Samuel; en Saul ging uit hem tegemoet, om hem 186 1Sa 13:15 | maakte zich Samuel op, en hij ging op van Gilgal naar Gibea-Benjamins; 187 1Sa 14:41 | Saul geraakt, en het volk ging vrij uit. ~ 188 1Sa 15:32 | Amalekieten, hier tot mij; Agag nu ging tot hem weeldelijk; en Agag 189 1Sa 15:34 | 34 Daarna ging Samuel naar Rama; en Saul 190 1Sa 15:34 | Samuel naar Rama; en Saul ging op naar zijn huis te Gibea-Sauls. ~ 191 1Sa 16:13 | stond Samuel op, en hij ging naar Rama. ~ 192 1Sa 17:4 | 4 Toen ging er een kampvechter uit, 193 1Sa 17:7 | ijzers; en de schilddrager ging voor zijn aangezicht. ~ 194 1Sa 17:15 | 15 Doch David ging henen, en kwam weder van 195 1Sa 17:20 | hoeder, en hij nam het op, en ging henen, gelijk als Isai hem 196 1Sa 17:35 | 35 En ik ging uit hem na, en ik sloeg 197 1Sa 17:41 | 41 De Filistijn ging ook heen, gaande en naderende 198 1Sa 17:41 | David, en zijn schilddrager ging voor zijn aangezicht. ~ 199 1Sa 18:13 | overste van duizend; en hij ging uit en hij ging in voor 200 1Sa 18:13 | en hij ging uit en hij ging in voor het aangezicht des 201 1Sa 18:16 | had David lief; want hij ging uit en hij ging in voor 202 1Sa 18:16 | want hij ging uit en hij ging in voor hun aangezicht. ~ 203 1Sa 19:12 | een venster neder, en hij ging heen, en vluchtte, en ontkwam. ~ 204 1Sa 19:22 | 22 Daarna ging hij ook zelf naar Rama, 205 1Sa 19:23 | 23 Toen ging hij derwaarts naar Najoth 206 1Sa 20:35 | dat Jonathan in het veld ging, op den tijd, die David 207 1Sa 20:43 | Daarna stond hij op, en ging heen; en Jonathan kwam in 208 1Sa 22:1 | 1 Toen ging David van daar, en ontkwam 209 1Sa 22:3 | 3 En David ging van daar naar Mizpa der 210 1Sa 22:5 | het land van Juda. Toen ging David heen, en hij kwam 211 1Sa 23:16 | zoon van Saul, op, en hij ging tot David in het woud; en 212 1Sa 23:18 | het woud, maar Jonathan ging naar zijn huis. ~ 213 1Sa 23:26 | 26 En Saul ging aan deze zijde des bergs, 214 1Sa 24:4 | een spelonk was; en Saul ging daarin, om zijn voeten te 215 1Sa 24:8 | zich op uit de spelonk, en ging op den weg. ~ 216 1Sa 24:9 | maakte zich David ook op, en ging uit de spelonk, en hij riep 217 1Sa 24:23 | David aan Saul; en Saul ging in zijn huis, maar David 218 1Sa 26:25 | de overhand hebben. Toen ging David op zijn weg, en Saul 219 1Sa 27:2 | maakte zich David op, en hij ging door, hij en de zeshonderd 220 1Sa 28:8 | andere klederen aan, en ging heen, en twee mannen met 221 1Sa 30:9 | 9 David dan ging heen, hij en de zes honderd 222 2Sa 2:24 | Abner achterna; en de zon ging onder, als zij gekomen waren 223 2Sa 3:1 | huis van David. Doch David ging en werd sterker; maar die 224 2Sa 3:16 | 16 En haar man ging met haar, al gaande en wenende 225 2Sa 3:19 | oren van Benjamin. Voorts ging Abner ook heen, om te Hebron 226 2Sa 3:21 | David Abner gaan, en hij ging in vrede. ~ 227 2Sa 3:24 | 24 Toen ging Joab tot den koning in, 228 2Sa 3:26 | 26 En Joab ging uit van David, en zond Abner 229 2Sa 3:31 | henen; en de koning David ging achter de baar. ~ 230 2Sa 5:10 | 10 David nu ging geduriglijk voort, en werd 231 2Sa 6:2 | David maakte zich op, en ging heen met al het volk, dat 232 2Sa 6:4 | ark Gods, wegvoerden, zo ging Ahio voor de ark henen. ~ 233 2Sa 6:12 | om der ark Gods wil; zo ging David heen en haalde de 234 2Sa 6:19 | en een fles wijn. Toen ging al dat volk heen, een iegelijk 235 2Sa 6:20 | om zijn huis te zegenen, ging Michal, Sauls dochter, uit, 236 2Sa 7:18 | 18 Toen ging de koning David in, en bleef 237 2Sa 11:9 | knechten zijns heren; en hij ging niet af in zijn huis. ~ 238 2Sa 11:13 | maakte hem dronken. Daarna ging hij in den avond uit, om 239 2Sa 11:13 | zijns heren knechten, maar ging niet af in zijn huis. ~ 240 2Sa 11:22 | 22 En de bode ging heen, en kwam in, en gaf 241 2Sa 12:15 | 15 Toen ging Nathan naar zijn huis. En 242 2Sa 12:16 | David vastte een vasten, en ging in, en lag den nacht over 243 2Sa 12:20 | veranderde zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN, 244 2Sa 12:24 | zijn huisvrouw Bathseba, en ging tot haar in, en lag bij 245 2Sa 13:8 | 8 En Thamar ging heen in het huis van haar 246 2Sa 13:9 | mij uitgaan. En alle man ging van hem uit. ~ 247 2Sa 13:19 | haar hand op haar hoofd, en ging vast henen en kreet. ~ 248 2Sa 14:33 | 33 Toen ging Joab in tot den koning, 249 2Sa 15:9 | Alzo maakte hij zich op, en ging naar Hebron. ~ 250 2Sa 15:16 | 16 En de koning ging uit met zijn ganse huis 251 2Sa 15:22 | Zo kom, en ga over. Alzo ging Ithai, de Gethiet, over, 252 2Sa 15:23 | al het volk overging; ook ging de koning over de beek Kidron, 253 2Sa 15:23 | beek Kidron, en al het volk ging over, recht naar den weg 254 2Sa 15:30 | 30 En David ging op door den opgang der olijven, 255 2Sa 15:30 | hem bewonden; en hij zelf ging barrevoets; ook had al het 256 2Sa 16:5 | Simei, de zoon van Gera; hij ging steeds voort, en vloekte. ~ 257 2Sa 16:13 | 13 Alzo ging David met zijn lieden op 258 2Sa 16:13 | lieden op den weg; en Simei ging al voort langs de zijde 259 2Sa 16:22 | tent op het dak; en Absalom ging in tot de bijwijven zijns 260 2Sa 17:17 | Rogel; en een dienstmaagd ging henen en zeide het hun aan; 261 2Sa 18:9 | muildier, dat onder hem was, ging door. ~ 262 2Sa 18:24 | twee poorten; en de wachter ging op het dak der poort aan 263 2Sa 18:25 | boodschap in zijn mond; en hij ging al voort en naderde. ~ 264 2Sa 18:30 | Ga om, stel u hier; zo ging hij om, en bleef staan. ~ 265 2Sa 18:33 | koning zeer beroerd, en ging op naar de opperzaal der 266 2Sa 20:3 | en onderhield ze, maar ging tot haar niet in. En zij 267 2Sa 20:5 | 5 En Amasa ging heen, om Juda bijeen te 268 2Sa 21:12 | 12 Zo ging David henen, en nam de beenderen 269 2Sa 22:9 | 9 Rook ging op van Zijn neus, en een 270 2Sa 23:20 | sterke leeuwen van Moab; ook ging hij af, en sloeg een leeuw 271 2Sa 23:21 | was een spies, maar hij ging tot hem af met een staf; 272 2Sa 24:19 | 19 Alzo ging David op naar het woord 273 2Sa 24:20 | knechten tot zich overkomen; zo ging Arauna uit, en boog zich 274 1Kon 1:15| 15 En Bathseba ging in tot den koning in de 275 1Kon 1:38| 38 Toen ging Zadok, de priester, af, 276 1Kon 1:50| Salomo, en hij stond op, en ging heen, en vatte de hoornen 277 1Kon 2:8 | geweldigen vloek, ten dage als ik ging naar Mahanaim; doch hij 278 1Kon 2:34| Benaja, de zoon van Jojada, ging op, en viel op hem aan, 279 1Kon 2:46| den zoon van Jojada; die ging uit, en viel op hem aan, 280 1Kon 3:4 | 4 En de koning ging naar Gibeon, om aldaar te 281 1Kon 6:8 | huis; en door wenteltrappen ging men tot de middelste zijkamer, 282 1Kon 10:29| En een wagen kwam op, en ging uit van Egypte, voor zeshonderd 283 1Kon 12:5 | weder tot mij. En het volk ging heen. ~ 284 1Kon 12:16| nu uw huis, o David! Zo ging Israel naar zijn tenten. ~ 285 1Kon 12:30| tot zonde; want het volk ging heen voor het ene, tot Dan 286 1Kon 13:10| 10 En hij ging door een anderen weg, en 287 1Kon 14:4 | alzo, en maakte zich op, en ging naar Silo, en kwam in het 288 1Kon 14:17| zich Jerobeams vrouw op, en ging heen, en kwam te Thirza; 289 1Kon 14:28| koning in het huis des HEEREN ging, dat de trawanten dezelve 290 1Kon 16:18| stad ingenomen was, dat hij ging in het paleis van het huis 291 1Kon 17:5 | 5 Hij ging dan heen, en deed naar het 292 1Kon 17:5 | woord des HEEREN; want hij ging en woonde bij de beek Krith, 293 1Kon 17:10| Toen maakte hij zich op, en ging naar Zarfath. Als hij nu 294 1Kon 17:15| 15 En zij ging heen, en deed naar het woord 295 1Kon 18:2 | 2 En Elia ging heen, om zich aan Achab 296 1Kon 18:6 | zij het doortogen; Achab ging bijzonder op een weg, en 297 1Kon 18:6 | bijzonder op een weg, en Obadja ging ook bijzonder op een weg. ~ 298 1Kon 18:16| 16 Toen ging Obadja Achab tegemoet, en 299 1Kon 18:16| zeide het hem aan; en Achab ging Elia tegemoet. ~ 300 1Kon 18:42| en te drinken; maar Elia ging op naar de hoogte van Karmel, 301 1Kon 18:43| zie uit naar de zee. Toen ging hij op, en zag uit, en zeide: 302 1Kon 19:3 | maakte hij zich op, en ging heen, om zijns levens wil, 303 1Kon 19:4 | 4 Maar hij zelf ging henen in de woestijn een 304 1Kon 19:8 | en at, en dronk; en hij ging, door de kracht derzelver 305 1Kon 19:11| HEEREN. En ziet, de HEERE ging voorbij, en een grote en 306 1Kon 19:19| 19 Zo ging hij van daar, en vond Elisa, 307 1Kon 19:19| bij het twaalfde; en Elia ging over tot hem, en wierp zijn 308 1Kon 20:38| 38 Toen ging de profeet heen, en stond 309 1Kon 21:27| ook neder in den zak, en ging langzaam. ~ 310 1Kon 22:21| 21 Toen ging een geest uit, en stond 311 1Kon 22:36| 36 En er ging een uitroeping door het 312 2Kon 1:4 | den dood sterven. En Elia ging weg. ~ 313 2Kon 1:13| vijftigen met zijn vijftigen. Zo ging de derde hoofdman van vijftigen 314 2Kon 1:15| aangezicht. En hij stond op, en ging met hem af tot den koning. ~ 315 2Kon 2:1 | zou, dat Elia met Elisa ging van Gilgal. ~ 316 2Kon 2:14| derwaarts verdeeld, en Elisa ging er door. ~ 317 2Kon 2:21| 21 Toen ging hij uit tot de waterwel, 318 2Kon 2:23| 23 En hij ging van daar op naar Beth-El. 319 2Kon 2:25| 25 En hij ging van daar naar den berg Karmel; 320 2Kon 3:7 | 7 En hij ging heen, en zond tot Josafat, 321 2Kon 4:5 | 5 Zo ging zij van hem, en sloot de 322 2Kon 4:21| 21 En zij ging op, en legde hem op het 323 2Kon 4:21| sloot zij voor hem toe, en ging uit. ~ 324 2Kon 4:33| 33 Zo ging hij in, en sloot de deur 325 2Kon 4:37| zij nam haar zoon op, en ging uit. ~ 326 2Kon 4:39| 39 Toen ging er een uit in het veld, 327 2Kon 5:4 | 4 Toen ging hij in en gaf het zijn heer 328 2Kon 5:5 | van Israel zenden. En hij ging heen, en nam in zijn hand 329 2Kon 5:19| hem: Ga in vrede. En hij ging van hem een kleine streek 330 2Kon 5:26| Maar hij zeide tot hem: Ging niet mijn hart mede, als 331 2Kon 5:27| zaad in eeuwigheid! Toen ging hij uit van voor zijn aangezicht, 332 2Kon 6:4 | 4 Zo ging hij met hen. Als zij nu 333 2Kon 6:15| stond zeer vroeg op, en ging uit; en ziet, een heir omringde 334 2Kon 7:16| 16 Toen ging het volk uit, en beroofde 335 2Kon 8:3 | Filistijnen wederkeerde; en zij ging uit, dat zij tot den koning 336 2Kon 8:9 | 9 Zo ging Hazael hem tegemoet, en 337 2Kon 8:14| 14 Zo ging hij weg van Elisa, en kwam 338 2Kon 9:4 | 4 Zo ging de jongeling, die jongeling 339 2Kon 9:6 | 6 Toen stond hij op, en ging in huis; hij dan goot de 340 2Kon 10:12| zich op, en toog heen en ging naar Samaria; en zijnde 341 2Kon 11:16| handen aan haar; en zij ging den weg van den ingang der 342 2Kon 11:18| 18 Daarna ging al het volk des lands in 343 2Kon 15:9 | dat op den Libanon is, ging voorbij, en vertrad den 344 2Kon 20:18| riepen tot den koning; zo ging tot hen uit Eljakim, de 345 2Kon 21:1 | bedekte zich met een zak, en ging in het huis des HEEREN. ~ 346 2Kon 21:14| ontvangen, en die gelezen had, ging hij op in het huis des HEEREN, 347 2Kon 24:14| 14 Toen ging de priester Hilkia, en Ahikam, 348 2Kon 25:2 | 2 En de koning ging op in het huis des HEEREN, 349 2Kon 26:12| 12 Toen ging Jojachin, de koning van 350 1Kro 2:21| 21 Daarna ging Hezron in tot de dochter 351 1Kro 6:15| 15 En Jozadak ging mede, als de HEERE Juda 352 1Kro 7:23| 23 Daarna ging hij in tot zijn huisvrouw, 353 1Kro 11:9 | 9 En David ging geduriglijk voort, en werd 354 1Kro 11:22| sterke leeuwen van Moab; ook ging hij af, en versloeg een 355 1Kro 11:23| een weversboom; maar hij ging tot hem af met een staf, 356 1Kro 12:17| 17 En David ging uit hun tegemoet, en antwoordde, 357 1Kro 14:17| 17 Alzo ging Davids naam uit in al die 358 1Kro 22:19| 19 Zo ging dan David op naar het woord 359 1Kro 22:21| zag toe, en zag David; zo ging hij uit den dorsvloer, en 360 1Kro 25:7 | 7 Het eerste lot nu ging uit voor Jojarib, het tweede 361 1Kro 26:9 | 9 Het eerste lot nu ging uit voor Asaf, namelijk 362 2Kro 11:5 | weder tot mij. En het volk ging heen. ~ 363 2Kro 11:16| nu uw huis, o David! Zo ging het ganse Israel naar zijn 364 2Kro 13:11| koning in het huis des HEEREN ging, dat de trawanten kwamen, 365 2Kro 16:2 | 2 En hij ging uit, Asa tegen, en hij zeide 366 2Kro 20:2 | zoon van Hanani, de ziener, ging uit, hem tegen, en zeide 367 2Kro 22:20| jaren te Jeruzalem; en hij ging henen zonder begeerd te 368 2Kro 22:40| jaren te Jeruzalem; en hij ging henen zonder begeerd te 369 2Kro 23:28| handen aan haar, en zij ging naar den ingang van de Paardenpoort, 370 2Kro 23:30| 17 Daarna ging al het volk in het huis 371 2Kro 25:18| dat op den Libanon is, ging voorbij, en vertrad de distel. ~ 372 2Kro 26:8 | geschenken; en zijn naam ging tot den ingang van Egypte, 373 2Kro 26:15| stenen, te schieten; zo ging zijn naam tot verre toe 374 2Kro 26:16| HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel des HEEREN, 375 2Kro 26:17| Doch Azaria, de priester, ging hem na, en met hem des HEEREN 376 2Kro 27:2 | den tempel des HEEREN niet ging; en het volkverdierf zich 377 2Kro 28:9 | wiens naam was Oded; die ging uit, het heir tegen, dat 378 2Kro 29:20| oversten der stad, en hij ging op in het huis des HEEREN. ~ 379 2Kro 34:22| 22 Toen ging Hilkia henen, en die des 380 2Kro 34:30| 30 En de koning ging op in het huis des HEEREN, 381 Ezra 10:6 | op van voor Gods huis, en ging in de kamer van Johanan, 382 Neh 2:14 | 14 En ik ging voort naar de Fonteinpoort, 383 Neh 2:15 | 15 Toen ging ik op, des nachts, door 384 Neh 8:13 | 13 Toen ging al het volk henen om te 385 Neh 8:17 | 17 Alzo ging het volk uit en haalden 386 Neh 12:32 | 32 En achter hen ging Hosaja, en de helft der 387 Neh 12:36 | Ezra, de schriftgeleerde, ging voor hun aangezicht heen. ~ 388 Neh 12:38 | 38 Het tweede dankkoor nu ging tegenover, en ik achter 389 Est 6:2 | gegeven, dat zij daarmede ging uit het huis der vrouwen 390 Est 6:3 | 14 Des avonds ging zij daarin, en des morgens 391 Est 6:3 | zij daarin, en des morgens ging zij weder naar het tweede 392 Est 28:2 | 9 Toen ging Haman ten zelfden dage uit, 393 Est 38:1 | den maaltijd des wijns, en ging naar den hof van het paleis. 394 Est 40 | mij in het huis? Het woord ging uit des konings mond, en 395 Est 49:8 | 15 En Mordechai ging uit van voor het aangezicht 396 Est 50:4 | konings, en zijn gerucht ging uit door alle landschappen; 397 Job 1:12 | hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des 398 Job 2:7 | 7 Toen ging de satan uit van het aangezicht 399 Job 4:15 | 15 Toen ging voorbij mijn aangezicht 400 Job 27:1 | 1 En Job ging voort zijn spreuk op te 401 Job 29:1 | 1 En Job ging voort zijn spreuk op te 402 Job 29:13 | zegen desgenen, die verloren ging, kwam op mij; en het hart 403 Job 36:1 | 1 Elihu ging nog voort, en zeide: ~ 404 Psa 18:9 | 9 Rook ging op van Zijn neus, en een 405 Psa 23:4 | 4Al ging ik ook in een dal der schaduw 406 Psa 36:14 | 14 Ik ging steeds, alsof het een vriend, 407 Psa 36:14 | broeder geweest ware; ik ging gebukt in het zwart, als 408 Psa 38:36 | 36 Maar hij ging door, en zie, hij was er 409 Psa 78:21 | ontstoken tegen Jakob, en toorn ging ook op tegen Israel; ~ 410 Psa 106:32 | aan het twistwater, en het ging Mozes kwalijk om hunnentwil. ~ 411 Spre 7:22| 22      Hij ging haar straks achterna, gelijk 412 Spre 24:30| 30      Ik ging voorbij den akker eens luiaards, 413 Hoo 5:6 | was doorgegaan; mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken; 414 Jes 36:3 | 3      Toen ging tot hem uit Eljakim, de 415 Jes 37:1 | bedekte zich met een zak, en ging in het huis des HEEREN. ~ 416 Jes 37:14 | ontvangen, en die gelezen had, ging hij op in het huis des HEEREN; 417 Jes 61:15 | zodat niemand door u henen ging, zo zal Ik u stellen tot 418 Jer 3:6 | Israel gedaan heeft? Zij ging henen op allen hogen berg, 419 Jer 3:8 | Juda, niet vreesde, maar ging henen, en hoereerde zelve 420 Jer 13:5 | 5      Zo ging ik henen, en verstak dien 421 Jer 13:7 | 7      Zo ging ik naar den Frath, en groef, 422 Jer 18:3 | 3      Zo ging ik af in het huis des pottenbakkers; 423 Jer 22:15 | gerechtigheid gedaan, en het ging hem toen wel? ~ 424 Jer 22:16 | nooddruftigen gericht, toen ging het hem wel; is dat niet 425 Jer 28:11 | volken. En de profeet Jeremia ging zijns weegs. ~ 426 Jer 36:12 | 12      Zo ging hij af ten huize des konings 427 Jer 38:8 | 8      Zo ging Ebed-melech uit het huis 428 Jer 38:11 | mannen onder zijn hand, en ging in des konings huis tot 429 Jer 41:6 | Ismael, de zoon van Nethanja, ging uit van Mizpa hun tegemoet, 430 Eze 1:13 | fakkelen; datzelve vuur ging steeds tussen die dieren; 431 Eze 3:14 | op, en nam mij weg, en ik ging henen, bitterlijk bedroefd 432 Eze 3:23 | En ik maakte mij op, en ging uit in de vallei, en ziet, 433 Eze 8:10 | 10      Zo ging ik in, en ik zag, en ziet, 434 Eze 8:11 | overvloedige wolk des reukwerks ging op. ~ 435 Eze 10:2 | ze over de stad; en hij ging in voor mijn ogen. ~ 436 Eze 10:7 | bekleed was; die nam het, en ging uit. ~ 437 Eze 10:18 | 18      Toen ging de heerlijkheid des HEEREN 438 Eze 16:14 | 14      Daartoe ging van u een naam uit onder 439 Eze 23:44 | 44      En men ging tot haar in, gelijk men 440 Eze 31:4 | afgrond maakte hem hoog; die ging met zijn stromen rondom 441 Eze 40:6 | naar het oosten, en hij ging bij derzelver trappen op, 442 Eze 40:22 | naar het oosten zag; en men ging daarin op met zeven trappen, 443 Eze 41:3 | 3      Daarna ging hij in naar binnen, en mat 444 Eze 41:7 | huizes naar boven; en alzo ging het onderste op naar het 445 Eze 42:19 | 19      Hij ging om naar de westzijde, en 446 Eze 44:10 | geweken zijn, als Israel ging dolen, die van Mij zijn 447 Dan 2:13 | 13      Die wet dan ging uit, en de wijzen werden 448 Dan 2:16 | 16      En Daniel ging in, en verzocht van den 449 Dan 2:17 | 17      Toen ging Daniel naar zijn huis, en 450 Dan 2:24 | 24      Daarom ging Daniel in tot Arioch, dien 451 Dan 2:24 | Babel om te brengen; hij ging henen en zeide aldus tot 452 Dan 5:10 | konings en zijner geweldigen, ging de koningin in het huis 453 Dan 6:11 | dit schrift getekend was, ging hij in zijn huis (hij nu 454 Dan 6:19 | 19      Toen ging de koning naar zijn paleis, 455 Dan 6:20 | met het licht op, en hij ging met haast henen tot den 456 Dan 7:10 | vurige rivier vloeide, en ging van voor Hem uit, duizendmaal 457 Hos 1:3 | 3      Zo ging hij henen, en nam Gomer, 458 Jona 1:3 | vracht      daarvan, en ging neder in hetzelve, om met 459 Jona 3:3 | maakte zich Jona op, en ging naar Nineve, naar het woord 460 Jona 4:5 | 5      Jona nu ging ter stad uit, en zette zich 461 Zac 2:3 | Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere Engel 462 Zac 2:3 | uit; en een andere Engel ging uit, hem tegemoet. ~ 463 Zac 5:5 | Engel, Die met mij sprak, ging uit, en zeide tot mij: Hef 464 Matt 2:9 | het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam 465 Matt 4:24| 24 En Zijn gerucht ging van daar uit in geheel Syrie; 466 Matt 8:34| En ziet, de gehele stad ging uit, Jezus tegemoet; en 467 Matt 9:7 | En hij opgestaan zijnde, ging heen naar zijn huis. ~ 468 Matt 9:25| schare uitgedreven was, ging Hij in, en greep haar hand; 469 Matt 9:26| 26 En dit gerucht ging uit door dat gehele land. ~ 470 Matt 12:1 | 1 In dien tijd ging Jezus, op een sabbatdag, 471 Matt 13:2 | zodat Hij in een schip ging en nederzat, en al de schare 472 Matt 13:3 | zeggende: Ziet, een zaaier ging uit om te zaaien. ~ 473 Matt 13:5 | niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen 474 Matt 13:25| onkruid midden in de tarwe, en ging weg. ~ 475 Matt 13:36| scharen van Zich gelaten had, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen 476 Matt 13:46| van grote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat 477 Matt 15:39| van Zich gelaten hebbende, ging Hij in het schip, en kwam 478 Matt 16:4 | profeet. En hen verlatende, ging Hij weg. ~ 479 Matt 17:18| bestrafte hem, en de duivel ging van hem uit, en het kind 480 Matt 18:30| Doch hij wilde niet, maar ging heen, en wierp hem in de 481 Matt 19:22| jongeling dit woord hoorde, ging hij bedroefd weg; want hij 482 Matt 21:12| 12 En Jezus ging in den tempel Gods, en dreef 483 Matt 21:17| 17 En hen verlatende, ging Hij van daar uit de stad, 484 Matt 21:19| een vijgeboom aan den weg, ging Hij naar hem toe, en vond 485 Matt 21:29| daarna berouw hebbende, ging hij heen. ~ 486 Matt 21:30| zeide: Ik ga, heer! en hij ging niet. ~ 487 Matt 24:1 | 1 En Jezus ging uit en vertrok van den tempel; 488 Matt 24:38| in welken Noach in de ark ging; ~ 489 Matt 25:16| talenten ontvangen had, ging heen, en handelde daarmede, 490 Matt 25:18| die het ene ontvangen had, ging heen en groef in de aarde, 491 Matt 26:14| 14 Toen ging een van de twaalven, genaamd 492 Matt 26:36| 36 Toen ging Jezus met hen in een plaats 493 Matt 26:44| 44 En hen latende, ging Hij wederom heen, en bad 494 Matt 27:60| grafs gewenteld hebbende, ging hij weg. ~ 495 Mark 1:5 | 5 En al het Joodse land ging tot hem uit, en die van 496 Mark 1:26| roepende met een grote stem, ging uit van hem. ~ 497 Mark 1:28| 28 En Zijn gerucht ging terstond uit, in het gehele 498 Mark 1:35| nacht was, opgestaan zijnde, ging Hij uit, en ging henen in 499 Mark 1:35| zijnde, ging Hij uit, en ging henen in een woeste plaats, 500 Mark 1:42| als Hij dit gezegd had, ging de melaatsheid terstond


1-500 | 501-654

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License