1-500 | 501-596
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:25 | 25 En God maakte het wild gedierte
2 Gen 2:25 | 25 En zij waren beiden naakt,
3 Gen 4:25 | 25 En Adam bekende wederom
4 Gen 5:25 | 25 En Methusalach leefde honderd
5 Gen 9:25 | 25 En hij zeide: Vervloekt
6 Gen 10:25 | 25 En Heber werden twee zonen
7 Gen 11:25 | 25 En Nahor leefde, nadat hij
8 Gen 16:25 | 25 En Ismael, zijn zoon, was
9 Gen 17:25 | 25 Het zij verre van U, zulk
10 Gen 18:25 | 25 En Hij keerde deze steden
11 Gen 20:25 | 25 En Abraham berispte Abimelech
12 Gen 23:25 | 25 Voorts had zij tot hem gezegd:
13 Gen 23:67 | Genesis 25 ~
14 Gen 23:92 | 25 En de eerste kwam uit, ros;
15 Gen 24:25 | 25 Toen bouwde hij daar een
16 Gen 25:25 | 25 Toen zeide hij: Stel het
17 Gen 27:25 | 25 En het geschiedde des morgens,
18 Gen 27:60 | 25 En het geschiedde, Als Rachel
19 Gen 28:25 | 25 En Laban achterhaalde Jakob;
20 Gen 29:25 | 25 En toen Hij zag, dat Hij
21 Gen 31:25 | 25 En het geschiedde ten derden
22 Gen 32:25 | 25 En de zonen van Bilha, Rachels
23 Gen 33:25 | 25 En dit zijn de zonen van
24 Gen 34:25 | 25 Daarna zaten zij neder om
25 Gen 35:25 | 25 Als zij voorgebracht werd,
26 Gen 37:25 | 25 Toen zeide Jozef tot Farao:
27 Gen 38:25 | 25 En Jozef gebood, dat men
28 Gen 39:25 | 25 En zij bereidden het geschenk,
29 Gen 40:25 | 25 En dat onze vader gezegd
30 Gen 41:25 | 25 En zij trokken op uit Egypte,
31 Gen 42:25 | 25 Dit zijn de zonen van Bilha,
32 Gen 43:25 | 25 En zij zeiden: Gij hebt
33 Gen 45:25 | 25 Van uws vaders God, Die
34 Gen 46:25 | 25 En Jozef deed de zonen van
35 Exo 2:25 | 25 En God zag de kinderen Israels
36 Exo 4:25 | 25 Toen nam Zippora een stenen
37 Exo 6:25 | 25 Dit is Aaron en Mozes, tot
38 Exo 7:25 | 25 Alzo werden zeven dagen
39 Exo 8:25 | 25 Toen riep Farao Mozes en
40 Exo 9:25 | 25 En de hagel sloeg, in het
41 Exo 10:25 | 25 Doch Mozes zeide: Ook zult
42 Exo 12:25 | 25 En het zal geschieden, als
43 Exo 14:25 | 25 En Hij stiet de raderen
44 Exo 15:25 | 25 Hij dan riep tot den HEERE;
45 Exo 16:25 | 25 Toen zeide Mozes: Eet dat
46 Exo 18:25 | 25 En Mozes verkoos kloeke
47 Exo 19:25 | 25 Toen klom Mozes af tot het
48 Exo 20:25 | 25 Maar indien gij Mij een
49 Exo 21:25 | 25 Brand voor brand, wond voor
50 Exo 22:25 | 25 Indien gij Mijn volk, dat
51 Exo 23:25 | 25 En gij zult den HEERE uw
52 Exo 25 | 25 ~
53 Exo 25:25 | 25 Gij zult ook een lijst rondom
54 Exo 26:25 | 25 Alzo zullen de acht berderen
55 Exo 28:25 | 25 Maar de twee einden der
56 Exo 29:25 | 25 Neem ze daarna van hun hand,
57 Exo 30:25 | 25 En maak daarvan een olie
58 Exo 32:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk
59 Exo 33:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk
60 Exo 34:48 | 25 Gij zult het bloed van Mijn
61 Exo 35:25 | 25 En alle vrouwen, die wijs
62 Exo 36:25 | 25 Hij maakte ook twintig berderen
63 Exo 37:25 | 25 En hij maakte het reukaltaar
64 Exo 38:25 | 25 Het zilver nu van de getelden
65 Exo 39:25 | 25 Zij maakten ook schelletjes
66 Exo 40:25 | 25 En hij stak de lampen aan
67 Lev 4:25 | 25 Daarna zal de priester van
68 Lev 6:25 | 25 Spreek tot Aaron en tot
69 Lev 7:25 | 25 Want al wie het vet van
70 Lev 8:25 | 25 En hij nam het vet, en den
71 Lev 11:25 | 25 Zo wie van hun dood aas
72 Lev 13:25 | 25 En de priester die gezien
73 Lev 14:25 | 25 Daarna zal hij het lam des
74 Lev 15:25 | 25 Wanneer ook een vrouw, vele
75 Lev 16:25 | 25 Ook zal hij het vet des
76 Lev 18:25 | 25 Zodat het land onrein is,
77 Lev 19:25 | 25 En in het vijfde jaar zult
78 Lev 20:25 | 25 Daarom zult gij onderscheid
79 Lev 22:25 | 25 Gij zult ook uit de hand
80 Lev 22:56 | 25 Geen dienstwerk zult gij
81 Lev 24 | 25 ~
82 Lev 24:25 | 25 Wanneer uw broeder zal verarmd
83 Lev 25:25 | 25 Want Ik zal een zwaard over
84 Lev 26:25 | 25 Al uw schatting nu zal naar
85 Num 1:25 | 25 Waren hun getelden van den
86 Num 2:25 | 25 De banier des legers van
87 Num 3:25 | 25 En de wacht der zonen van
88 Num 4:25 | 25 Zij zullen dan dragen de
89 Num 5:25 | 25 En de priester zal uit de
90 Num 6:25 | 25 De HEERE doe Zijn aangezicht
91 Num 7:25 | 25 Zijn offerande was: een
92 Num 8:25 | 25 Maar van dat hij vijftig
93 Num 10:25 | 25 Toen toog op de banier van
94 Num 11:25 | 25 Toen kwam de HEERE af in
95 Num 13:25 | 25 Daarna keerden zij weder
96 Num 14:25 | 25 De Amalekieten nu en de
97 Num 15:25 | 25 En de priester zal de verzoening
98 Num 16:25 | 25 Toen stond Mozes op, en
99 Num 18:38 | 25 En de HEERE sprak tot Mozes,
100 Num 19:25 | 25 En de HEERE sprak tot Mozes,
101 Num 20:25 | 25 Neem Aaron, en Eleazar,
102 Num 21:25 | 25 Alzo nam Israel al deze
103 Num 22:25 | 25 Toen de ezelin den Engel
104 Num 23:25 | 25 Toen zeide Balak tot Bileam:
105 Num 24:25 | 25 Toen stond Bileam op, en
106 Num 25 | 25 ~
107 Num 26:25 | 25 Dat zijn de geslachten van
108 Num 28:25 | 25 En op den zevenden dag zult
109 Num 29:25 | 25 En een geitenbok ten zondoffer;
110 Num 31:25 | 25 Verder sprak de HEERE tot
111 Num 31:78 | 25 Toen spraken de kinderen
112 Num 32:25 | 25 En zij verreisden van Harada,
113 Num 33:25 | 25 En van den stam der kinderen
114 Num 34:25 | 25 En de vergadering zal den
115 Deu 1:25 | 25 En zij namen van de vrucht
116 Deu 2:25 | 25 Te dezen dage zal Ik beginnen
117 Deu 3:25 | 25 Laat mij toch overtrekken,
118 Deu 4:25 | 25 Wanneer gij nu kinderen
119 Deu 5:25 | 25 Maar nu, waarom zouden wij
120 Deu 6:25 | 25 En het zal ons gerechtigheid
121 Deu 7:25 | 25 De gesneden beelden van
122 Deu 9:25 | 25 En ik wierp mij neder voor
123 Deu 11:25 | 25 Niemand zal voor uw aangezicht
124 Deu 12:25 | 25 Gij zult dat niet eten;
125 Deu 14:25 | 25 Zo maak het tot geld, en
126 Deu 22:25 | 25 En indien een man een ondertrouwde
127 Deu 23:25 | 25 Wanneer gij zult gaan in
128 Deu 25 | 25 ~
129 Deu 27:25 | 25 Vervloekt zij, die geschenk
130 Deu 28:25 | 25 De HEERE zal u geslagen
131 Deu 29:25 | 25 Dan zal men zeggen: Omdat
132 Deu 31:25 | 25 Zo gebood Mozes den Levieten,
133 Deu 32:25 | 25 Van buiten zal het zwaard
134 Deu 33:25 | 25 Ijzer en koper zal onder
135 Joz 6:25 | 25 Dus liet Jozua de hoer Rachab
136 Joz 7:25 | 25 En Jozua zeide: Hoe hebt
137 Joz 8:25 | 25 En het geschiedde, dat allen,
138 Joz 9:25 | 25 En nu, zie, wij zijn in
139 Joz 10:25 | 25 Toen zeide Jozua tot hen:
140 Joz 13:25 | 25 Dat hun landpale was Jaezer,
141 Joz 15:25 | 25 En Hazor-Hadattha, en Kerioth-Hezron,
142 Joz 18:25 | 25 Gibeon, en Rama, en Beeroth, ~
143 Joz 19:25 | 25 En hun landpale was Helkath,
144 Joz 21:25 | 25 En van den halven stam van
145 Joz 23:25 | 25 De HEERE heeft immers de
146 Joz 25:25 | 25 Alzo maakt Jozua op dienzelven
147 Ric 1:25 | 25 En als hij hun den ingang
148 Ric 3:25 | 25 Als zij nu tot schamens
149 Ric 4:49 | 25 Water eiste hij, melk gaf
150 Ric 5:25 | 25 En het geschiedde in dienzelven
151 Ric 6:25 | 25 En zij vingen twee vorsten
152 Ric 7:25 | 25 En zij zeiden: Wij zullen
153 Ric 8:25 | 25 En de burgers van Sichem
154 Ric 10:25 | 25 Nu voorts, zijt gij veel
155 Ric 12:25 | 25 En de Geest des HEEREN begon
156 Ric 15:25 | 25 En het geschiedde, als hun
157 Ric 17:25 | 25 Maar de kinderen van Dan
158 Ric 18:25 | 25 Maar de mannen wilden naar
159 Ric 19:25 | 25 En die van Benjamin trokken
160 Ric 20:25 | 25 In die dagen was er geen
161 1Sa 1:25 | 25 En zij slachtten een var;
162 1Sa 2:25 | 25 Wanneer een mens tegen een
163 1Sa 9:25 | 25 Daarna gingen zij af van
164 1Sa 10:25 | 25 Samuel nu sprak tot het
165 1Sa 12:25 | 25 Maar indien gij voortaan
166 1Sa 14:25 | 25 En het ganse volk kwam in
167 1Sa 15:25 | 25 Nu dan, vergeef mij toch
168 1Sa 17:25 | 25 En de mannen Israels zeiden:
169 1Sa 18:25 | 25 Toen zeide Saul: Aldus zult
170 1Sa 20:25 | 25 Toen zich de koning gezet
171 1Sa 23:25 | 25 Saul en zijn mannen gingen
172 1Sa 25 | 25 ~
173 1Sa 25:25 | 25 Mijn heer stelle toch zijn
174 1Sa 26:25 | 25 Toen zeide Saul tot David:
175 1Sa 28:25 | 25 En zij bracht ze voor Saul
176 1Sa 30:25 | 25 En dit is van dien dag af
177 2Sa 1:25 | 25 Hoe zijn de helden gevallen
178 2Sa 2:25 | 25 En de kinderen van Benjamin
179 2Sa 3:25 | 25 Gij kent Abner, den zoon
180 2Sa 5:25 | 25 En David deed alzo, gelijk
181 2Sa 7:25 | 25 Nu dan, HEERE God, doe dit
182 2Sa 11:25 | 25 Toen zeide David tot den
183 2Sa 12:25 | 25 En zond heen door de hand
184 2Sa 13:25 | 25 Maar de koning zeide tot
185 2Sa 14:25 | 25 Nu was er in gans Israel
186 2Sa 15:25 | 25 Toen zeide de koning tot
187 2Sa 17:25 | 25 En Absalom had Amasa in
188 2Sa 18:25 | 25 Zo riep de wachter, en zeide
189 2Sa 19:25 | 25 En het geschiedde, als hij
190 2Sa 20:25 | 25 En Seja was schrijver; en
191 2Sa 22:25 | 25 Zo gaf mij de HEERE weder
192 2Sa 23:25 | 25 Samma, de Harodiet; Elika,
193 2Sa 24:25 | 25 En David bouwde aldaar den
194 1Kon 1:25| 25 Want hij is heden afgegaan,
195 1Kon 2:25| 25 En de koning Salomo zond
196 1Kon 3:25| 25 En de koning zeide: Doorsnijdt
197 1Kon 4:25| 25 En Juda en Israel woonden
198 1Kon 6:25| 25 Alzo was de andere cherub
199 1Kon 7:25| 25 Zij stond op twaalf runderen;
200 1Kon 8:25| 25 En nu HEERE, God van Israel,
201 1Kon 9:25| 25 En Salomo offerde driemaal
202 1Kon 10:25| 25 En zij brachten een ieder
203 1Kon 11:25| 25 En hij was Israels tegenpartijder
204 1Kon 12:25| 25 Jerobeam nu bouwde Sichem
205 1Kon 13:25| 25 En ziet, er gingen lieden
206 1Kon 14:25| 25 Het geschiedde nu in het
207 1Kon 15:25| 25 Nadab nu, de zoon van Jerobeam,
208 1Kon 16:25| 25 En Omri deed wat kwaad was
209 1Kon 18:25| 25 En Elia zeide tot de profeten
210 1Kon 20:25| 25 En gij, tel u een heir,
211 1Kon 21:25| 25 Doch er was niemand geweest
212 1Kon 22:25| 25 En Micha zeide: Zie, gij
213 2Kon 2:25| 25 En hij ging van daar naar
214 2Kon 3:25| 25 De steden nu braken zij
215 2Kon 4:25| 25 Alzo toog zij heen, en kwam
216 2Kon 5:25| 25 Daarna kwam hij in, en stond
217 2Kon 6:25| 25 En er werd grote honger
218 2Kon 8:25| 25 In het twaalfde jaar van
219 2Kon 9:25| 25 Toen zeide Jehu tot Bidkar,
220 2Kon 10:25| 25 En het geschiedde, als hij
221 2Kon 14:25| 25 Joas nu, de zoon van Joahaz,
222 2Kon 15:25| 25 Hij bracht ook weder de
223 2Kon 16:25| 25 En Pekah, de zoon van Remalia,
224 2Kon 19:25| 25 En het geschiedde in het
225 2Kon 20:25| 25 Nu, ben ik zonder den HEERE
226 2Kon 21:25| 25 Hebt gij niet gehoord, dat
227 2Kon 23:25| 25 Het overige nu der geschiedenissen
228 2Kon 25:25| 25 En voor hem was geen koning
229 2Kon 27 | 25 ~
230 2Kon 27:25| 25 Maar het geschiedde in de
231 1Kro 1:25| 25 Heber, Peleg, Rehu, ~
232 1Kro 2:25| 25 De kinderen van Jerahmeel
233 1Kro 4:25| 25 Sallum was zijn zoon; Mibsam
234 1Kro 5:25| 25 Maar zij hebben tegen den
235 1Kro 6:25| 25 De kinderen van Elkana nu
236 1Kro 7:25| 25 En Refah was zijn zoon,
237 1Kro 8:25| 25 En Jifdeja, en Pnuel waren
238 1Kro 9:25| 25 En hun broeders waren op
239 1Kro 11:25| 25 Ziet, hij was de heerlijkste
240 1Kro 12:25| 25 Van de kinderen van Simeon,
241 1Kro 15:25| 25 Het geschiedde nu, dat David
242 1Kro 16:25| 25 Want de HEERE is groot,
243 1Kro 17:25| 25 Want Gij, mijn God, hebt
244 1Kro 22:25| 25 En David gaf aan Ornan voor
245 1Kro 24:25| 25 Want David had gezegd: De
246 1Kro 25:25| 25 De broeder van Micha was
247 1Kro 26 | 25 ~
248 1Kro 26:25| 25 Het achttiende voor Hanani;
249 1Kro 27:25| 25 Maar zijn broeders van Eliezer
250 1Kro 28:25| 25 En over de schatten des
251 1Kro 30:25| 25 En de HEERE maakte Salomo
252 2Kro 7:25| 25 Hoor Gij dan uit den hemel,
253 2Kro 10:25| 25 Ook had Salomo vier duizend
254 2Kro 19:25| 25 De koning van Israel nu
255 2Kro 21:25| 25 Josafat nu en zijn volk
256 2Kro 24:25| 25 En toen zij van hem getogen
257 2Kro 25 | 25 ~
258 2Kro 25:25| 25 Amazia nu, de zoon van Joas,
259 2Kro 28:25| 25 Ook maakte hij in elke stad
260 2Kro 29:25| 25 En hij stelde de Levieten
261 2Kro 30:25| 25 En de ganse gemeente van
262 2Kro 32:25| 25 Maar Jehizkia deed gene
263 2Kro 33:25| 25 Maar het volk des lands
264 2Kro 34:25| 25 Daarom dat zij Mij verlaten,
265 2Kro 35:25| 25 En Jeremia maakte een klaaglied
266 2Kro 36:25| 25 En Jeremia maakte een klaaglied
267 Ezra 2:25| 25 De kinderen van Kirjath-Arim,
268 Ezra 7:25| 25 En gij, Ezra, naar de wijsheid
269 Ezra 8:25| 25 En ik woog hun toe het zilver,
270 Ezra 10:25| 25 En van Israel: van de kinderen
271 Neh 3:25 | 25 Palal, de zoon van Uzai,
272 Neh 7:25 | 25 De kinderen van Gibeon,
273 Neh 9:25 | 25 En zij hebben vaste steden
274 Neh 10:25 | 25 Rehum, Hasabna, Maaseja, ~
275 Neh 11:25 | 25 In de dorpen nu op hun akkers
276 Neh 12:25 | 25 Matthanja en Bakbukja, Obadja,
277 Neh 13:25 | 25 Zo twistte ik met hen, en
278 Est 52:12 | 25 Maar als zij voor den koning
279 Job 3:25 | 25 Want ik vreesde een vreze,
280 Job 5:25 | 25 Ook zult gij bevinden, dat
281 Job 6:25 | 25 O, hoe krachtig zijn de
282 Job 9:25 | 25 En mijn dagen zijn lichter
283 Job 12:25 | 25 Zij tasten in de duisternis,
284 Job 13:25 | 25 Zult Gij een gedreven blad
285 Job 15:25 | 25 Want hij strekt tegen God
286 Job 19:25 | 25 Want ik weet: mijn Verlosser
287 Job 20:25 | 25 Men zal het zwaard uittrekken,
288 Job 21:25 | 25 De ander daarentegen sterft
289 Job 22:25 | 25 Ja, de Almachtige zal uw
290 Job 24:25 | 25 Indien het nu zo niet is,
291 Job 25 | 25 ~
292 Job 28:25 | 25 Als Hij den wind het gewicht
293 Job 29:25 | 25 Verkoos ik hun weg, zo zat
294 Job 30:25 | 25 Weende ik niet over hem,
295 Job 31:25 | 25 Zo ik blijde ben geweest,
296 Job 33:25 | 25 Zijn vlees zal frisser worden
297 Job 34:25 | 25 Daarom dat Hij hun werken
298 Job 36:25 | 25 Alle mensen zien het aan;
299 Job 37:25 | 25 Wie deelt voor den stortregen
300 Job 38:25 | 25 Het belacht de vreze, en
301 Job 39:25 | 25 Zullen de metgezellen over
302 Job 40:25 | 25 Hij aanziet alles, wat hoog
303 Psa 18:25 | 25 Zo gaf mij de HEERE weder
304 Psa 22:25 | 25 Want Hij heeft niet veracht,
305 Psa 25 | 25 ~
306 Psa 31:25 | 25 Zijt sterk, en Hij zal ulieder
307 Psa 36:25 | 25 Laat hen niet zeggen in
308 Psa 38:25 | 25 Nun. Ik ben jong geweest,
309 Psa 44:25 | 25 Waarom zoudt Gij Uw aangezicht
310 Psa 68:25 | 25 O God! zij hebben Uw gangen
311 Psa 69:25 | 25 Stort over hen Uw gramschap
312 Psa 73:25 | 25 Wien heb ik nevens U in
313 Psa 78:25 | 25 Een iegelijk at het brood
314 Psa 89:25 | 25 En Mijn getrouwheid en Mijn
315 Psa 102:25 | 25 Ik zeide: Mijn God! neem
316 Psa 104:25 | 25 Deze zee, die groot en wijd
317 Psa 105:25 | 25 Hij keerde hun hart om,
318 Psa 106:25 | 25 Maar zij murmureerden in
319 Psa 107:25 | 25 Als Hij spreekt, zo doet
320 Psa 109:25 | 25 Nog ben ik hun een smaad;
321 Psa 118:25 | 25 Och HEERE! geef nu heil;
322 Psa 119:25 | 25 Daleth. Mijn ziel kleeft
323 Psa 136:25 | 25 Die allen vlees spijs geeft;
324 Spre 1:25| 25 En gij al Mijn raad
325 Spre 3:25| 25 Vrees niet voor haastigen
326 Spre 4:25| 25 Laat uw ogen rechtuit
327 Spre 6:25| 25 Begeer haar schoonheid
328 Spre 7:25| 25 Laat uw hart tot haar
329 Spre 8:25| 25 Aleer de bergen ingevest
330 Spre 10:25| 25 Gelijk een wervelwind
331 Spre 11:25| 25 De zegenende ziel zal
332 Spre 12:25| 25 Bekommernis in het
333 Spre 13:25| 25 De rechtvaardige eet
334 Spre 14:25| 25 Een waarachtig getuige
335 Spre 15:25| 25 Het huis der hovaardigen
336 Spre 16:25| 25 Er is een weg, die
337 Spre 17:25| 25 Een zotte zoon is een
338 Spre 19:25| 25 Sla de spotter, zo
339 Spre 20:25| 25 Het is een strik des
340 Spre 21:25| 25 De begeerte des luiaards
341 Spre 22:25| 25 Opdat gij zijn paden
342 Spre 23:25| 25 Laat uw vader zich
343 Spre 24:25| 25 Maar voor degenen,
344 Spre 25 | 25 ~
345 Spre 25:25| 25 Een goede tijding uit
346 Spre 26:25| 25 Als hij met zijn stem
347 Spre 27:25| 25 Als het gras zich openbaart,
348 Spre 28:25| 25 Die grootmoedig is,
349 Spre 29:25| 25 De siddering des mensen
350 Spre 30:25| 25 De mieren zijn een
351 Spre 31:25| 25 Ain. Sterkte en heerlijkheid
352 Pred 2:25| 25 (Want wie zou er van
353 Pred 7:25| 25 Ik keerde mij om, en
354 Jes 1:25 | 25 En Ik zal Mijn hand
355 Jes 3:25 | 25 Uw mannen zullen door
356 Jes 5:25 | 25 Daarom is de toorn
357 Jes 7:25 | 25 Ook al de bergen, die
358 Jes 10:25 | 25 Want nog een klein
359 Jes 14:25 | 25 Dat Ik Assur in Mijn
360 Jes 19:25 | 25 Want de HEERE der heirscharen
361 Jes 22:25 | 25 Te dien dage, spreekt
362 Jes 25 | 25 ~
363 Jes 28:25 | 25 Is het niet alzo? Wanneer
364 Jes 30:25 | 25 En er zullen op allen
365 Jes 37:25 | 25 Ik heb gegraven en
366 Jes 40:25 | 25 Bij wien dan zult gijlieden
367 Jes 41:25 | 25 Ik verwek een van het
368 Jes 42:25 | 25 Daarom heeft Hij over
369 Jes 43:25 | 25 Ik, Ik ben het, Die
370 Jes 44:25 | 25 Die de tekenen der
371 Jes 45:25 | 25 Maar in den HEERE zullen
372 Jes 49:25 | 25 Doch alzo zegt de HEERE:
373 Jes 66:25 | 25 De wolf en het lam
374 Jer 2:25 | 25 Bedwing uw voet van
375 Jer 3:25 | 25 Wij liggen in onze
376 Jer 4:25 | 25 Ik zag, en ziet, er
377 Jer 5:25 | 25 Uw ongerechtigheden
378 Jer 6:25 | 25 Gaat niet uit in het
379 Jer 7:25 | 25 Van dien dag af, dat
380 Jer 9:25 | 25 Ziet, de dagen komen,
381 Jer 10:25 | 25 Stort Uw grimmigheid
382 Jer 13:25 | 25 Dit zal uw lot, het
383 Jer 17:25 | 25 Zo zullen door de poorten
384 Jer 22:25 | 25 En Ik zal u geven in
385 Jer 23:25 | 25 Ik heb gehoord, wat
386 Jer 25 | 25 ~
387 Jer 25:25 | 25 En allen koningen van
388 Jer 29:25 | 25 Zo spreekt de HEERE
389 Jer 31:25 | 25 Want Ik heb de vermoeide
390 Jer 32:25 | 25 Evenwel hebt Gij tot
391 Jer 33:25 | 25 Zo zegt de HEERE: Indien
392 Jer 36:25 | 25 Hoewel ook Elnathan,
393 Jer 38:25 | 25 En als de vorsten zullen
394 Jer 44:25 | 25 Zo spreekt de HEERE
395 Jer 46:25 | 25 De HEERE der heirscharen,
396 Jer 48:25 | 25 Moabs hoorn is afgesneden,
397 Jer 49:25 | 25 Hoe is de beroemde
398 Jer 50:25 | 25 De HEERE heeft Zijn
399 Jer 51:25 | 25 Ziet, Ik wil aan u,
400 Jer 52:25 | 25 En uit de stad nam
401 Klaa 1:69| 25 Teth. De HEERE is goed
402 Eze 1:25 | 25 En er geschiedde een
403 Eze 3:25 | 25 Want u aangaande, mensenkind,
404 Eze 7:25 | 25 De ondergang komt;
405 Eze 11:25 | 25 En ik sprak tot de
406 Eze 12:25 | 25 Want Ik ben de HEERE,
407 Eze 16:25 | 25 Aan elk hoofd des wegs
408 Eze 18:25 | 25 Nog zegt gijlieden:
409 Eze 20:25 | 25 Daarom gaf Ik hun ook
410 Eze 21:25 | 25 En gij, o onheilig,
411 Eze 22:25 | 25 De verbintenis harer
412 Eze 23:25 | 25 En Ik zal Mijn ijver
413 Eze 24:25 | 25 En gij, mensenkind!
414 Eze 25 | 25 ~
415 Eze 27:25 | 25 De schepen van Tarsis
416 Eze 28:25 | 25 Alzo zegt de Heere
417 Eze 30:25 | 25 Ja, Ik zal de armen
418 Eze 32:25 | 25 In het midden der verslagenen
419 Eze 33:25 | 25 Daarom zeg tot hen:
420 Eze 34:25 | 25 En Ik zal een verbond
421 Eze 36:25 | 25 Dan zal Ik rein water
422 Eze 37:25 | 25 En zij zullen wonen
423 Eze 39:25 | 25 Daarom zo zegt de Heere
424 Eze 40:25 | 25 En zij had vensteren,
425 Eze 41:25 | 25 En aan dezelve, namelijk
426 Eze 43:25 | 25 Zeven dagen zult gij
427 Eze 44:25 | 25 Ook zal geen van hen
428 Eze 45:25 | 25 In de zevende maand,
429 Eze 48:25 | 25 En aan de landpale
430 Dan 2:25 | 25 Toen bracht Arioch
431 Dan 3:25 | 25 Hij antwoordde en zeide:
432 Dan 4:25 | 25 Te weten, men zal u
433 Dan 5:25 | 25 Dit nu is het schrift,
434 Dan 6:25 | 25 Toen beval de koning,
435 Dan 7:25 | 25 En het zal woorden
436 Dan 8:25 | 25 En door zijn kloekheid
437 Dan 9:25 | 25 Weet dan, en versta:
438 Dan 11:25 | 25 En hij zal zijn kracht
439 Joe 2:25 | 25 Alzo zal Ik ulieden
440 Amos 5:25| 25 Hebt gij Mij veertig
441 Matt 1:25| 25 En bekende haar niet, totdat
442 Matt 4:25| 25 En vele scharen volgden
443 Matt 5:25| 25 Weest haastelijk welgezind
444 Matt 6:25| 25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet
445 Matt 7:25| 25 En er is slagregen nedergevallen,
446 Matt 8:25| 25 En Zijn discipelen, bij
447 Matt 9:25| 25 Als nu de schare uitgedreven
448 Matt 10:25| 25 Het zij den discipel genoeg,
449 Matt 11:25| 25 In diezelve tijd antwoordde
450 Matt 12:25| 25 Doch Jezus, kennende hun
451 Matt 13:25| 25 En als de mensen sliepen,
452 Matt 14:25| 25 Maar ter vierde wake des
453 Matt 15:25| 25 En zij kwam en aanbad Hem,
454 Matt 16:25| 25 Want zo wie zijn leven zal
455 Matt 17:25| 25 Hij zeide: Ja. En toen hij
456 Matt 18:25| 25 En als hij niet had, om
457 Matt 19:25| 25 Zijn discipelen nu, dit
458 Matt 20:25| 25 En als Jezus hen tot Zich
459 Matt 21:25| 25 De doop van Johannes, van
460 Matt 22:25| 25 Nu waren er bij ons zeven
461 Matt 23:25| 25 Wee u, gij Schriftgeleerden
462 Matt 24:25| 25 Ziet, Ik heb het u voorzegd! ~
463 Matt 25 | 25 ~
464 Matt 25:25| 25 En bevreesd zijnde, ben
465 Matt 26:25| 25 En Judas, die Hem verried,
466 Matt 27:25| 25 En al het volk, antwoordende,
467 Mark 1:25| 25 En Jezus bestrafte hem,
468 Mark 2:25| 25 En Hij zeide tot hen: Hebt
469 Mark 3:25| 25 En indien een huis tegen
470 Mark 4:25| 25 Want zo wie heeft, dien
471 Mark 5:25| 25 En een zekere vrouw, die
472 Mark 6:25| 25 En zij, terstond met haast
473 Mark 7:25| 25 Want een vrouw, welker dochtertje
474 Mark 8:25| 25 Daarna legde Hij de handen
475 Mark 9:25| 25 En Jezus ziende, dat de
476 Mark 10:25| 25 Het is lichter, dat een
477 Mark 11:25| 25 En wanneer gij staat om
478 Mark 12:25| 25 Want als zij uit de doden
479 Mark 13:25| 25 En de sterren des hemels
480 Mark 14:25| 25 Voorwaar, Ik zeg u, dat
481 Mark 15:25| 25 En het was de derde ure,
482 Luk 1:25 | 25 Alzo heeft mij de Heere
483 Luk 2:25 | 25 En ziet, er was een mens
484 Luk 3:25 | 25 Den zoon van Mattathias,
485 Luk 4:25 | 25 Maar Ik zeg u in der waarheid:
486 Luk 5:25 | 25 En hij, terstond voor Hem
487 Luk 6:25 | 25 Wee u, die verzadigd zijt,
488 Luk 7:25 | 25 Maar wat zijt gij uitgegaan
489 Luk 8:25 | 25 En Hij zeide tot hen: Waar
490 Luk 9:25 | 25 Want wat baat het een mens,
491 Luk 10:25 | 25 En ziet, een zeker wetgeleerde
492 Luk 11:25 | 25 En komende, vindt hij het
493 Luk 12:25 | 25 Wie toch van u kan, met
494 Luk 13:25 | 25 Namelijk nadat de Heer des
495 Luk 14:25 | 25 En vele scharen gingen met
496 Luk 15:25 | 25 En zijn oudste zoon was
497 Luk 16:25 | 25 Maar Abraham zeide: Kind,
498 Luk 17:25 | 25 Maar eerst moet Hij veel
499 Luk 18:25 | 25 Want het is lichter, dat
500 Luk 19:25 | 25 En zij zeiden tot hem: Heer,
1-500 | 501-596 |