Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
22 736
23 678
24 633
25 596
26 548
27 521
28 478
Frequency    [«  »]
604 komen
604 meer
602 zeggen
596 25
596 o
584 ulieden
581 grote

Bijbel

IntraText - Concordances

25

1-500 | 501-596

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:25 | 25 En God maakte het wild gedierte 2 Gen 2:25 | 25 En zij waren beiden naakt, 3 Gen 4:25 | 25 En Adam bekende wederom 4 Gen 5:25 | 25 En Methusalach leefde honderd 5 Gen 9:25 | 25 En hij zeide: Vervloekt 6 Gen 10:25 | 25 En Heber werden twee zonen 7 Gen 11:25 | 25 En Nahor leefde, nadat hij 8 Gen 16:25 | 25 En Ismael, zijn zoon, was 9 Gen 17:25 | 25 Het zij verre van U, zulk 10 Gen 18:25 | 25 En Hij keerde deze steden 11 Gen 20:25 | 25 En Abraham berispte Abimelech 12 Gen 23:25 | 25 Voorts had zij tot hem gezegd: 13 Gen 23:67 | Genesis 25 ~ 14 Gen 23:92 | 25 En de eerste kwam uit, ros; 15 Gen 24:25 | 25 Toen bouwde hij daar een 16 Gen 25:25 | 25 Toen zeide hij: Stel het 17 Gen 27:25 | 25 En het geschiedde des morgens, 18 Gen 27:60 | 25 En het geschiedde, Als Rachel 19 Gen 28:25 | 25 En Laban achterhaalde Jakob; 20 Gen 29:25 | 25 En toen Hij zag, dat Hij 21 Gen 31:25 | 25 En het geschiedde ten derden 22 Gen 32:25 | 25 En de zonen van Bilha, Rachels 23 Gen 33:25 | 25 En dit zijn de zonen van 24 Gen 34:25 | 25 Daarna zaten zij neder om 25 Gen 35:25 | 25 Als zij voorgebracht werd, 26 Gen 37:25 | 25 Toen zeide Jozef tot Farao: 27 Gen 38:25 | 25 En Jozef gebood, dat men 28 Gen 39:25 | 25 En zij bereidden het geschenk, 29 Gen 40:25 | 25 En dat onze vader gezegd 30 Gen 41:25 | 25 En zij trokken op uit Egypte, 31 Gen 42:25 | 25 Dit zijn de zonen van Bilha, 32 Gen 43:25 | 25 En zij zeiden: Gij hebt 33 Gen 45:25 | 25 Van uws vaders God, Die 34 Gen 46:25 | 25 En Jozef deed de zonen van 35 Exo 2:25 | 25 En God zag de kinderen Israels 36 Exo 4:25 | 25 Toen nam Zippora een stenen 37 Exo 6:25 | 25 Dit is Aaron en Mozes, tot 38 Exo 7:25 | 25 Alzo werden zeven dagen 39 Exo 8:25 | 25 Toen riep Farao Mozes en 40 Exo 9:25 | 25 En de hagel sloeg, in het 41 Exo 10:25 | 25 Doch Mozes zeide: Ook zult 42 Exo 12:25 | 25 En het zal geschieden, als 43 Exo 14:25 | 25 En Hij stiet de raderen 44 Exo 15:25 | 25 Hij dan riep tot den HEERE; 45 Exo 16:25 | 25 Toen zeide Mozes: Eet dat 46 Exo 18:25 | 25 En Mozes verkoos kloeke 47 Exo 19:25 | 25 Toen klom Mozes af tot het 48 Exo 20:25 | 25 Maar indien gij Mij een 49 Exo 21:25 | 25 Brand voor brand, wond voor 50 Exo 22:25 | 25 Indien gij Mijn volk, dat 51 Exo 23:25 | 25 En gij zult den HEERE uw 52 Exo 25 | 25 ~ 53 Exo 25:25 | 25 Gij zult ook een lijst rondom 54 Exo 26:25 | 25 Alzo zullen de acht berderen 55 Exo 28:25 | 25 Maar de twee einden der 56 Exo 29:25 | 25 Neem ze daarna van hun hand, 57 Exo 30:25 | 25 En maak daarvan een olie 58 Exo 32:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk 59 Exo 33:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk 60 Exo 34:48 | 25 Gij zult het bloed van Mijn 61 Exo 35:25 | 25 En alle vrouwen, die wijs 62 Exo 36:25 | 25 Hij maakte ook twintig berderen 63 Exo 37:25 | 25 En hij maakte het reukaltaar 64 Exo 38:25 | 25 Het zilver nu van de getelden 65 Exo 39:25 | 25 Zij maakten ook schelletjes 66 Exo 40:25 | 25 En hij stak de lampen aan 67 Lev 4:25 | 25 Daarna zal de priester van 68 Lev 6:25 | 25 Spreek tot Aaron en tot 69 Lev 7:25 | 25 Want al wie het vet van 70 Lev 8:25 | 25 En hij nam het vet, en den 71 Lev 11:25 | 25 Zo wie van hun dood aas 72 Lev 13:25 | 25 En de priester die gezien 73 Lev 14:25 | 25 Daarna zal hij het lam des 74 Lev 15:25 | 25 Wanneer ook een vrouw, vele 75 Lev 16:25 | 25 Ook zal hij het vet des 76 Lev 18:25 | 25 Zodat het land onrein is, 77 Lev 19:25 | 25 En in het vijfde jaar zult 78 Lev 20:25 | 25 Daarom zult gij onderscheid 79 Lev 22:25 | 25 Gij zult ook uit de hand 80 Lev 22:56 | 25 Geen dienstwerk zult gij 81 Lev 24 | 25 ~ 82 Lev 24:25 | 25 Wanneer uw broeder zal verarmd 83 Lev 25:25 | 25 Want Ik zal een zwaard over 84 Lev 26:25 | 25 Al uw schatting nu zal naar 85 Num 1:25 | 25 Waren hun getelden van den 86 Num 2:25 | 25 De banier des legers van 87 Num 3:25 | 25 En de wacht der zonen van 88 Num 4:25 | 25 Zij zullen dan dragen de 89 Num 5:25 | 25 En de priester zal uit de 90 Num 6:25 | 25 De HEERE doe Zijn aangezicht 91 Num 7:25 | 25 Zijn offerande was: een 92 Num 8:25 | 25 Maar van dat hij vijftig 93 Num 10:25 | 25 Toen toog op de banier van 94 Num 11:25 | 25 Toen kwam de HEERE af in 95 Num 13:25 | 25 Daarna keerden zij weder 96 Num 14:25 | 25 De Amalekieten nu en de 97 Num 15:25 | 25 En de priester zal de verzoening 98 Num 16:25 | 25 Toen stond Mozes op, en 99 Num 18:38 | 25 En de HEERE sprak tot Mozes, 100 Num 19:25 | 25 En de HEERE sprak tot Mozes, 101 Num 20:25 | 25 Neem Aaron, en Eleazar, 102 Num 21:25 | 25 Alzo nam Israel al deze 103 Num 22:25 | 25 Toen de ezelin den Engel 104 Num 23:25 | 25 Toen zeide Balak tot Bileam: 105 Num 24:25 | 25 Toen stond Bileam op, en 106 Num 25 | 25 ~ 107 Num 26:25 | 25 Dat zijn de geslachten van 108 Num 28:25 | 25 En op den zevenden dag zult 109 Num 29:25 | 25 En een geitenbok ten zondoffer; 110 Num 31:25 | 25 Verder sprak de HEERE tot 111 Num 31:78 | 25 Toen spraken de kinderen 112 Num 32:25 | 25 En zij verreisden van Harada, 113 Num 33:25 | 25 En van den stam der kinderen 114 Num 34:25 | 25 En de vergadering zal den 115 Deu 1:25 | 25 En zij namen van de vrucht 116 Deu 2:25 | 25 Te dezen dage zal Ik beginnen 117 Deu 3:25 | 25 Laat mij toch overtrekken, 118 Deu 4:25 | 25 Wanneer gij nu kinderen 119 Deu 5:25 | 25 Maar nu, waarom zouden wij 120 Deu 6:25 | 25 En het zal ons gerechtigheid 121 Deu 7:25 | 25 De gesneden beelden van 122 Deu 9:25 | 25 En ik wierp mij neder voor 123 Deu 11:25 | 25 Niemand zal voor uw aangezicht 124 Deu 12:25 | 25 Gij zult dat niet eten; 125 Deu 14:25 | 25 Zo maak het tot geld, en 126 Deu 22:25 | 25 En indien een man een ondertrouwde 127 Deu 23:25 | 25 Wanneer gij zult gaan in 128 Deu 25 | 25 ~ 129 Deu 27:25 | 25 Vervloekt zij, die geschenk 130 Deu 28:25 | 25 De HEERE zal u geslagen 131 Deu 29:25 | 25 Dan zal men zeggen: Omdat 132 Deu 31:25 | 25 Zo gebood Mozes den Levieten, 133 Deu 32:25 | 25 Van buiten zal het zwaard 134 Deu 33:25 | 25 Ijzer en koper zal onder 135 Joz 6:25 | 25 Dus liet Jozua de hoer Rachab 136 Joz 7:25 | 25 En Jozua zeide: Hoe hebt 137 Joz 8:25 | 25 En het geschiedde, dat allen, 138 Joz 9:25 | 25 En nu, zie, wij zijn in 139 Joz 10:25 | 25 Toen zeide Jozua tot hen: 140 Joz 13:25 | 25 Dat hun landpale was Jaezer, 141 Joz 15:25 | 25 En Hazor-Hadattha, en Kerioth-Hezron, 142 Joz 18:25 | 25 Gibeon, en Rama, en Beeroth, ~ 143 Joz 19:25 | 25 En hun landpale was Helkath, 144 Joz 21:25 | 25 En van den halven stam van 145 Joz 23:25 | 25 De HEERE heeft immers de 146 Joz 25:25 | 25 Alzo maakt Jozua op dienzelven 147 Ric 1:25 | 25 En als hij hun den ingang 148 Ric 3:25 | 25 Als zij nu tot schamens 149 Ric 4:49 | 25 Water eiste hij, melk gaf 150 Ric 5:25 | 25 En het geschiedde in dienzelven 151 Ric 6:25 | 25 En zij vingen twee vorsten 152 Ric 7:25 | 25 En zij zeiden: Wij zullen 153 Ric 8:25 | 25 En de burgers van Sichem 154 Ric 10:25 | 25 Nu voorts, zijt gij veel 155 Ric 12:25 | 25 En de Geest des HEEREN begon 156 Ric 15:25 | 25 En het geschiedde, als hun 157 Ric 17:25 | 25 Maar de kinderen van Dan 158 Ric 18:25 | 25 Maar de mannen wilden naar 159 Ric 19:25 | 25 En die van Benjamin trokken 160 Ric 20:25 | 25 In die dagen was er geen 161 1Sa 1:25 | 25 En zij slachtten een var; 162 1Sa 2:25 | 25 Wanneer een mens tegen een 163 1Sa 9:25 | 25 Daarna gingen zij af van 164 1Sa 10:25 | 25 Samuel nu sprak tot het 165 1Sa 12:25 | 25 Maar indien gij voortaan 166 1Sa 14:25 | 25 En het ganse volk kwam in 167 1Sa 15:25 | 25 Nu dan, vergeef mij toch 168 1Sa 17:25 | 25 En de mannen Israels zeiden: 169 1Sa 18:25 | 25 Toen zeide Saul: Aldus zult 170 1Sa 20:25 | 25 Toen zich de koning gezet 171 1Sa 23:25 | 25 Saul en zijn mannen gingen 172 1Sa 25 | 25 ~ 173 1Sa 25:25 | 25 Mijn heer stelle toch zijn 174 1Sa 26:25 | 25 Toen zeide Saul tot David: 175 1Sa 28:25 | 25 En zij bracht ze voor Saul 176 1Sa 30:25 | 25 En dit is van dien dag af 177 2Sa 1:25 | 25 Hoe zijn de helden gevallen 178 2Sa 2:25 | 25 En de kinderen van Benjamin 179 2Sa 3:25 | 25 Gij kent Abner, den zoon 180 2Sa 5:25 | 25 En David deed alzo, gelijk 181 2Sa 7:25 | 25 Nu dan, HEERE God, doe dit 182 2Sa 11:25 | 25 Toen zeide David tot den 183 2Sa 12:25 | 25 En zond heen door de hand 184 2Sa 13:25 | 25 Maar de koning zeide tot 185 2Sa 14:25 | 25 Nu was er in gans Israel 186 2Sa 15:25 | 25 Toen zeide de koning tot 187 2Sa 17:25 | 25 En Absalom had Amasa in 188 2Sa 18:25 | 25 Zo riep de wachter, en zeide 189 2Sa 19:25 | 25 En het geschiedde, als hij 190 2Sa 20:25 | 25 En Seja was schrijver; en 191 2Sa 22:25 | 25 Zo gaf mij de HEERE weder 192 2Sa 23:25 | 25 Samma, de Harodiet; Elika, 193 2Sa 24:25 | 25 En David bouwde aldaar den 194 1Kon 1:25| 25 Want hij is heden afgegaan, 195 1Kon 2:25| 25 En de koning Salomo zond 196 1Kon 3:25| 25 En de koning zeide: Doorsnijdt 197 1Kon 4:25| 25 En Juda en Israel woonden 198 1Kon 6:25| 25 Alzo was de andere cherub 199 1Kon 7:25| 25 Zij stond op twaalf runderen; 200 1Kon 8:25| 25 En nu HEERE, God van Israel, 201 1Kon 9:25| 25 En Salomo offerde driemaal 202 1Kon 10:25| 25 En zij brachten een ieder 203 1Kon 11:25| 25 En hij was Israels tegenpartijder 204 1Kon 12:25| 25 Jerobeam nu bouwde Sichem 205 1Kon 13:25| 25 En ziet, er gingen lieden 206 1Kon 14:25| 25 Het geschiedde nu in het 207 1Kon 15:25| 25 Nadab nu, de zoon van Jerobeam, 208 1Kon 16:25| 25 En Omri deed wat kwaad was 209 1Kon 18:25| 25 En Elia zeide tot de profeten 210 1Kon 20:25| 25 En gij, tel u een heir, 211 1Kon 21:25| 25 Doch er was niemand geweest 212 1Kon 22:25| 25 En Micha zeide: Zie, gij 213 2Kon 2:25| 25 En hij ging van daar naar 214 2Kon 3:25| 25 De steden nu braken zij 215 2Kon 4:25| 25 Alzo toog zij heen, en kwam 216 2Kon 5:25| 25 Daarna kwam hij in, en stond 217 2Kon 6:25| 25 En er werd grote honger 218 2Kon 8:25| 25 In het twaalfde jaar van 219 2Kon 9:25| 25 Toen zeide Jehu tot Bidkar, 220 2Kon 10:25| 25 En het geschiedde, als hij 221 2Kon 14:25| 25 Joas nu, de zoon van Joahaz, 222 2Kon 15:25| 25 Hij bracht ook weder de 223 2Kon 16:25| 25 En Pekah, de zoon van Remalia, 224 2Kon 19:25| 25 En het geschiedde in het 225 2Kon 20:25| 25 Nu, ben ik zonder den HEERE 226 2Kon 21:25| 25 Hebt gij niet gehoord, dat 227 2Kon 23:25| 25 Het overige nu der geschiedenissen 228 2Kon 25:25| 25 En voor hem was geen koning 229 2Kon 27 | 25 ~ 230 2Kon 27:25| 25 Maar het geschiedde in de 231 1Kro 1:25| 25 Heber, Peleg, Rehu, ~ 232 1Kro 2:25| 25 De kinderen van Jerahmeel 233 1Kro 4:25| 25 Sallum was zijn zoon; Mibsam 234 1Kro 5:25| 25 Maar zij hebben tegen den 235 1Kro 6:25| 25 De kinderen van Elkana nu 236 1Kro 7:25| 25 En Refah was zijn zoon, 237 1Kro 8:25| 25 En Jifdeja, en Pnuel waren 238 1Kro 9:25| 25 En hun broeders waren op 239 1Kro 11:25| 25 Ziet, hij was de heerlijkste 240 1Kro 12:25| 25 Van de kinderen van Simeon, 241 1Kro 15:25| 25 Het geschiedde nu, dat David 242 1Kro 16:25| 25 Want de HEERE is groot, 243 1Kro 17:25| 25 Want Gij, mijn God, hebt 244 1Kro 22:25| 25 En David gaf aan Ornan voor 245 1Kro 24:25| 25 Want David had gezegd: De 246 1Kro 25:25| 25 De broeder van Micha was 247 1Kro 26 | 25 ~ 248 1Kro 26:25| 25 Het achttiende voor Hanani; 249 1Kro 27:25| 25 Maar zijn broeders van Eliezer 250 1Kro 28:25| 25 En over de schatten des 251 1Kro 30:25| 25 En de HEERE maakte Salomo 252 2Kro 7:25| 25 Hoor Gij dan uit den hemel, 253 2Kro 10:25| 25 Ook had Salomo vier duizend 254 2Kro 19:25| 25 De koning van Israel nu 255 2Kro 21:25| 25 Josafat nu en zijn volk 256 2Kro 24:25| 25 En toen zij van hem getogen 257 2Kro 25 | 25 ~ 258 2Kro 25:25| 25 Amazia nu, de zoon van Joas, 259 2Kro 28:25| 25 Ook maakte hij in elke stad 260 2Kro 29:25| 25 En hij stelde de Levieten 261 2Kro 30:25| 25 En de ganse gemeente van 262 2Kro 32:25| 25 Maar Jehizkia deed gene 263 2Kro 33:25| 25 Maar het volk des lands 264 2Kro 34:25| 25 Daarom dat zij Mij verlaten, 265 2Kro 35:25| 25 En Jeremia maakte een klaaglied 266 2Kro 36:25| 25 En Jeremia maakte een klaaglied 267 Ezra 2:25| 25 De kinderen van Kirjath-Arim, 268 Ezra 7:25| 25 En gij, Ezra, naar de wijsheid 269 Ezra 8:25| 25 En ik woog hun toe het zilver, 270 Ezra 10:25| 25 En van Israel: van de kinderen 271 Neh 3:25 | 25 Palal, de zoon van Uzai, 272 Neh 7:25 | 25 De kinderen van Gibeon, 273 Neh 9:25 | 25 En zij hebben vaste steden 274 Neh 10:25 | 25 Rehum, Hasabna, Maaseja, ~ 275 Neh 11:25 | 25 In de dorpen nu op hun akkers 276 Neh 12:25 | 25 Matthanja en Bakbukja, Obadja, 277 Neh 13:25 | 25 Zo twistte ik met hen, en 278 Est 52:12 | 25 Maar als zij voor den koning 279 Job 3:25 | 25 Want ik vreesde een vreze, 280 Job 5:25 | 25 Ook zult gij bevinden, dat 281 Job 6:25 | 25 O, hoe krachtig zijn de 282 Job 9:25 | 25 En mijn dagen zijn lichter 283 Job 12:25 | 25 Zij tasten in de duisternis, 284 Job 13:25 | 25 Zult Gij een gedreven blad 285 Job 15:25 | 25 Want hij strekt tegen God 286 Job 19:25 | 25 Want ik weet: mijn Verlosser 287 Job 20:25 | 25 Men zal het zwaard uittrekken, 288 Job 21:25 | 25 De ander daarentegen sterft 289 Job 22:25 | 25 Ja, de Almachtige zal uw 290 Job 24:25 | 25 Indien het nu zo niet is, 291 Job 25 | 25 ~ 292 Job 28:25 | 25 Als Hij den wind het gewicht 293 Job 29:25 | 25 Verkoos ik hun weg, zo zat 294 Job 30:25 | 25 Weende ik niet over hem, 295 Job 31:25 | 25 Zo ik blijde ben geweest, 296 Job 33:25 | 25 Zijn vlees zal frisser worden 297 Job 34:25 | 25 Daarom dat Hij hun werken 298 Job 36:25 | 25 Alle mensen zien het aan; 299 Job 37:25 | 25 Wie deelt voor den stortregen 300 Job 38:25 | 25 Het belacht de vreze, en 301 Job 39:25 | 25 Zullen de metgezellen over 302 Job 40:25 | 25 Hij aanziet alles, wat hoog 303 Psa 18:25 | 25 Zo gaf mij de HEERE weder 304 Psa 22:25 | 25 Want Hij heeft niet veracht, 305 Psa 25 | 25 ~ 306 Psa 31:25 | 25 Zijt sterk, en Hij zal ulieder 307 Psa 36:25 | 25 Laat hen niet zeggen in 308 Psa 38:25 | 25 Nun. Ik ben jong geweest, 309 Psa 44:25 | 25 Waarom zoudt Gij Uw aangezicht 310 Psa 68:25 | 25 O God! zij hebben Uw gangen 311 Psa 69:25 | 25 Stort over hen Uw gramschap 312 Psa 73:25 | 25 Wien heb ik nevens U in 313 Psa 78:25 | 25 Een iegelijk at het brood 314 Psa 89:25 | 25 En Mijn getrouwheid en Mijn 315 Psa 102:25 | 25 Ik zeide: Mijn God! neem 316 Psa 104:25 | 25 Deze zee, die groot en wijd 317 Psa 105:25 | 25 Hij keerde hun hart om, 318 Psa 106:25 | 25 Maar zij murmureerden in 319 Psa 107:25 | 25 Als Hij spreekt, zo doet 320 Psa 109:25 | 25 Nog ben ik hun een smaad; 321 Psa 118:25 | 25 Och HEERE! geef nu heil; 322 Psa 119:25 | 25  Daleth. Mijn ziel kleeft 323 Psa 136:25 | 25 Die allen vlees spijs geeft; 324 Spre 1:25| 25      En gij al Mijn raad 325 Spre 3:25| 25      Vrees niet voor haastigen 326 Spre 4:25| 25      Laat uw ogen rechtuit 327 Spre 6:25| 25      Begeer haar schoonheid 328 Spre 7:25| 25      Laat uw hart tot haar 329 Spre 8:25| 25      Aleer de bergen ingevest 330 Spre 10:25| 25      Gelijk een wervelwind 331 Spre 11:25| 25      De zegenende ziel zal 332 Spre 12:25| 25      Bekommernis in het 333 Spre 13:25| 25      De rechtvaardige eet 334 Spre 14:25| 25      Een waarachtig getuige 335 Spre 15:25| 25      Het huis der hovaardigen 336 Spre 16:25| 25      Er is een weg, die 337 Spre 17:25| 25      Een zotte zoon is een 338 Spre 19:25| 25      Sla de spotter, zo 339 Spre 20:25| 25      Het is een strik des 340 Spre 21:25| 25      De begeerte des luiaards 341 Spre 22:25| 25      Opdat gij zijn paden 342 Spre 23:25| 25      Laat uw vader zich 343 Spre 24:25| 25      Maar voor degenen, 344 Spre 25 | 25 ~ 345 Spre 25:25| 25      Een goede tijding uit 346 Spre 26:25| 25      Als hij met zijn stem 347 Spre 27:25| 25      Als het gras zich openbaart, 348 Spre 28:25| 25      Die grootmoedig is, 349 Spre 29:25| 25      De siddering des mensen 350 Spre 30:25| 25      De mieren zijn een 351 Spre 31:25| 25      Ain. Sterkte en heerlijkheid 352 Pred 2:25| 25      (Want wie zou er van 353 Pred 7:25| 25      Ik keerde mij om, en 354 Jes 1:25 | 25      En Ik zal Mijn hand 355 Jes 3:25 | 25      Uw mannen zullen door 356 Jes 5:25 | 25      Daarom is de toorn 357 Jes 7:25 | 25      Ook al de bergen, die 358 Jes 10:25 | 25      Want nog een klein 359 Jes 14:25 | 25      Dat Ik Assur in Mijn 360 Jes 19:25 | 25      Want de HEERE der heirscharen 361 Jes 22:25 | 25      Te dien dage, spreekt 362 Jes 25 | 25 ~ 363 Jes 28:25 | 25      Is het niet alzo? Wanneer 364 Jes 30:25 | 25      En er zullen op allen 365 Jes 37:25 | 25      Ik heb gegraven en 366 Jes 40:25 | 25      Bij wien dan zult gijlieden 367 Jes 41:25 | 25      Ik verwek een van het 368 Jes 42:25 | 25      Daarom heeft Hij over 369 Jes 43:25 | 25      Ik, Ik ben het, Die 370 Jes 44:25 | 25      Die de tekenen der 371 Jes 45:25 | 25      Maar in den HEERE zullen 372 Jes 49:25 | 25      Doch alzo zegt de HEERE: 373 Jes 66:25 | 25      De wolf en het lam 374 Jer 2:25 | 25      Bedwing uw voet van 375 Jer 3:25 | 25      Wij liggen in onze 376 Jer 4:25 | 25      Ik zag, en ziet, er 377 Jer 5:25 | 25      Uw ongerechtigheden 378 Jer 6:25 | 25      Gaat niet uit in het 379 Jer 7:25 | 25      Van dien dag af, dat 380 Jer 9:25 | 25      Ziet, de dagen komen, 381 Jer 10:25 | 25      Stort Uw grimmigheid 382 Jer 13:25 | 25      Dit zal uw lot, het 383 Jer 17:25 | 25      Zo zullen door de poorten 384 Jer 22:25 | 25      En Ik zal u geven in 385 Jer 23:25 | 25      Ik heb gehoord, wat 386 Jer 25 | 25 ~ 387 Jer 25:25 | 25      En allen koningen van 388 Jer 29:25 | 25      Zo spreekt de HEERE 389 Jer 31:25 | 25      Want Ik heb de vermoeide 390 Jer 32:25 | 25      Evenwel hebt Gij tot 391 Jer 33:25 | 25      Zo zegt de HEERE: Indien 392 Jer 36:25 | 25      Hoewel ook Elnathan, 393 Jer 38:25 | 25      En als de vorsten zullen 394 Jer 44:25 | 25      Zo spreekt de HEERE 395 Jer 46:25 | 25      De HEERE der heirscharen, 396 Jer 48:25 | 25      Moabs hoorn is afgesneden, 397 Jer 49:25 | 25      Hoe is de beroemde 398 Jer 50:25 | 25      De HEERE heeft Zijn 399 Jer 51:25 | 25      Ziet, Ik wil aan u, 400 Jer 52:25 | 25      En uit de stad nam 401 Klaa 1:69| 25      Teth. De HEERE is goed 402 Eze 1:25 | 25      En er geschiedde een 403 Eze 3:25 | 25      Want u aangaande, mensenkind, 404 Eze 7:25 | 25      De ondergang komt; 405 Eze 11:25 | 25      En ik sprak tot de 406 Eze 12:25 | 25      Want Ik ben de HEERE, 407 Eze 16:25 | 25      Aan elk hoofd des wegs 408 Eze 18:25 | 25      Nog zegt gijlieden: 409 Eze 20:25 | 25      Daarom gaf Ik hun ook 410 Eze 21:25 | 25      En gij, o onheilig, 411 Eze 22:25 | 25      De verbintenis harer 412 Eze 23:25 | 25      En Ik zal Mijn ijver 413 Eze 24:25 | 25      En gij, mensenkind! 414 Eze 25 | 25 ~ 415 Eze 27:25 | 25      De schepen van Tarsis 416 Eze 28:25 | 25      Alzo zegt de Heere 417 Eze 30:25 | 25      Ja, Ik zal de armen 418 Eze 32:25 | 25      In het midden der verslagenen 419 Eze 33:25 | 25      Daarom zeg tot hen: 420 Eze 34:25 | 25      En Ik zal een verbond 421 Eze 36:25 | 25      Dan zal Ik rein water 422 Eze 37:25 | 25      En zij zullen wonen 423 Eze 39:25 | 25      Daarom zo zegt de Heere 424 Eze 40:25 | 25      En zij had vensteren, 425 Eze 41:25 | 25      En aan dezelve, namelijk 426 Eze 43:25 | 25      Zeven dagen zult gij 427 Eze 44:25 | 25      Ook zal geen van hen 428 Eze 45:25 | 25      In de zevende maand, 429 Eze 48:25 | 25      En aan de landpale 430 Dan 2:25 | 25      Toen bracht Arioch 431 Dan 3:25 | 25      Hij antwoordde en zeide: 432 Dan 4:25 | 25      Te weten, men zal u 433 Dan 5:25 | 25      Dit nu is het schrift, 434 Dan 6:25 | 25      Toen beval de koning, 435 Dan 7:25 | 25      En het zal woorden 436 Dan 8:25 | 25      En door zijn kloekheid 437 Dan 9:25 | 25      Weet dan, en versta: 438 Dan 11:25 | 25      En hij zal zijn kracht 439 Joe 2:25 | 25      Alzo zal Ik ulieden 440 Amos 5:25| 25      Hebt gij Mij veertig 441 Matt 1:25| 25 En bekende haar niet, totdat 442 Matt 4:25| 25 En vele scharen volgden 443 Matt 5:25| 25 Weest haastelijk welgezind 444 Matt 6:25| 25 Daarom zeg Ik u: Zijt niet 445 Matt 7:25| 25 En er is slagregen nedergevallen, 446 Matt 8:25| 25 En Zijn discipelen, bij 447 Matt 9:25| 25 Als nu de schare uitgedreven 448 Matt 10:25| 25 Het zij den discipel genoeg, 449 Matt 11:25| 25 In diezelve tijd antwoordde 450 Matt 12:25| 25 Doch Jezus, kennende hun 451 Matt 13:25| 25 En als de mensen sliepen, 452 Matt 14:25| 25 Maar ter vierde wake des 453 Matt 15:25| 25 En zij kwam en aanbad Hem, 454 Matt 16:25| 25 Want zo wie zijn leven zal 455 Matt 17:25| 25 Hij zeide: Ja. En toen hij 456 Matt 18:25| 25 En als hij niet had, om 457 Matt 19:25| 25 Zijn discipelen nu, dit 458 Matt 20:25| 25 En als Jezus hen tot Zich 459 Matt 21:25| 25 De doop van Johannes, van 460 Matt 22:25| 25 Nu waren er bij ons zeven 461 Matt 23:25| 25 Wee u, gij Schriftgeleerden 462 Matt 24:25| 25 Ziet, Ik heb het u voorzegd! ~ 463 Matt 25 | 25 ~ 464 Matt 25:25| 25 En bevreesd zijnde, ben 465 Matt 26:25| 25 En Judas, die Hem verried, 466 Matt 27:25| 25 En al het volk, antwoordende, 467 Mark 1:25| 25 En Jezus bestrafte hem, 468 Mark 2:25| 25 En Hij zeide tot hen: Hebt 469 Mark 3:25| 25 En indien een huis tegen 470 Mark 4:25| 25 Want zo wie heeft, dien 471 Mark 5:25| 25 En een zekere vrouw, die 472 Mark 6:25| 25 En zij, terstond met haast 473 Mark 7:25| 25 Want een vrouw, welker dochtertje 474 Mark 8:25| 25 Daarna legde Hij de handen 475 Mark 9:25| 25 En Jezus ziende, dat de 476 Mark 10:25| 25 Het is lichter, dat een 477 Mark 11:25| 25 En wanneer gij staat om 478 Mark 12:25| 25 Want als zij uit de doden 479 Mark 13:25| 25 En de sterren des hemels 480 Mark 14:25| 25 Voorwaar, Ik zeg u, dat 481 Mark 15:25| 25 En het was de derde ure, 482 Luk 1:25 | 25 Alzo heeft mij de Heere 483 Luk 2:25 | 25 En ziet, er was een mens 484 Luk 3:25 | 25 Den zoon van Mattathias, 485 Luk 4:25 | 25 Maar Ik zeg u in der waarheid: 486 Luk 5:25 | 25 En hij, terstond voor Hem 487 Luk 6:25 | 25 Wee u, die verzadigd zijt, 488 Luk 7:25 | 25 Maar wat zijt gij uitgegaan 489 Luk 8:25 | 25 En Hij zeide tot hen: Waar 490 Luk 9:25 | 25 Want wat baat het een mens, 491 Luk 10:25 | 25 En ziet, een zeker wetgeleerde 492 Luk 11:25 | 25 En komende, vindt hij het 493 Luk 12:25 | 25 Wie toch van u kan, met 494 Luk 13:25 | 25 Namelijk nadat de Heer des 495 Luk 14:25 | 25 En vele scharen gingen met 496 Luk 15:25 | 25 En zijn oudste zoon was 497 Luk 16:25 | 25 Maar Abraham zeide: Kind, 498 Luk 17:25 | 25 Maar eerst moet Hij veel 499 Luk 18:25 | 25 Want het is lichter, dat 500 Luk 19:25 | 25 En zij zeiden tot hem: Heer,


1-500 | 501-596

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License