Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
uitzuiveren 1
ulai 2
ulam 4
ulieden 584
ulieder 106
ulla 1
umma 1
Frequency    [«  »]
602 zeggen
596 25
596 o
584 ulieden
581 grote
575 zeiden
570 zijner

Bijbel

IntraText - Concordances

ulieden

1-500 | 501-584

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:29 | God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid 2 Gen 9:12 | geef tussen Mij en tussen ulieden, en tussen alle levende 3 Gen 28:29 | de macht mijner hand aan ulieden kwaad te doen; maar de God 4 Gen 38:38 | zeide: Mijn zoon zal met ulieden niet aftrekken; want zijn 5 Gen 39:23 | En hij zeide: Vrede zij ulieden, vreest niet! Uw God en 6 Gen 42:33 | geschieden zal, dat Farao ulieden zal roepen, en zeggen: Wat 7 Gen 44:21 | sterf; maar God zal met ulieden wezen, en Hij zal u wederbrengen 8 Exo 3:13 | uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden; en zij mij zeggen: 9 Exo 3:14 | Ik ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden! ~ 10 Exo 3:15 | van Jakob, heeft mij tot ulieden gezonden; dat is Mijn Naam 11 Exo 3:16 | Jakob, zeggende: Ik heb ulieden getrouwelijk bezocht, en 12 Exo 3:16 | getrouwelijk bezocht, en hetgeen ulieden in Egypte is aangedaan; ~ 13 Exo 3:17 | Daarom heb Ik gezegd: Ik zal ulieden uit de verdrukking van Egypte 14 Exo 3:19 | dat de koning van Egypte ulieden niet zal laten gaan, ook 15 Exo 3:20 | doen zal; daarna zal hij ulieden laten vertrekken. ~ 16 Exo 4:15 | zijn mond zijn; en Ik zal ulieden leren, wat gij doen zult. ~ 17 Exo 5:10 | zeggende: Zo zegt Farao: Ik zal ulieden geen stro geven. ~ 18 Exo 6:5 | ben de HEERE! en Ik zal ulieden uitleiden van onder de lasten 19 Exo 6:6 | 6 En Ik zal ulieden tot Mijn volk aannemen, 20 Exo 6:6 | volk aannemen, en Ik zal ulieden tot een God zijn; en gijlieden 21 Exo 6:7 | 7 En Ik zal ulieden brengen in dat land, waarover 22 Exo 6:7 | geven zou; en Ik zal het ulieden geven tot een erfdeel, Ik, 23 Exo 7:4 | 4 Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik zal Mijn 24 Exo 7:9 | 9 Wanneer Farao tot ulieden spreken zal, zeggende: Doet 25 Exo 7:9 | Doet een wonderteken voor ulieden; zo zult gij tot Aaron zeggen: 26 Exo 9:28 | hagel meer zij; dan zal ik ulieden trekken laten, en gij zult 27 Exo 10:5 | hetgeen ontkomen is, hetgeen ulieden overgebleven was van den 28 Exo 10:5 | het geboomte afeten, dat ulieden uit het veld voortkomt. ~ 29 Exo 10:10 | hen: De HEERE zij alzo met ulieden, gelijk ik u en uw kleine 30 Exo 10:16 | HEERE, uw God, en tegen ulieden. ~ 31 Exo 11:1 | brengen, daarna zal hij ulieden van hier laten trekken; 32 Exo 11:9 | gesproken: Farao zal naar ulieden niet horen, opdat Mijn wonderen 33 Exo 12:2 | 2 Deze zelfde maand zal ulieden het hoofd der maanden zijn; 34 Exo 12:13 | 13 En dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de 35 Exo 12:13 | Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal 36 Exo 12:13 | er zal geen plaag onder ulieden ten verderve zijn, wanneer 37 Exo 12:14 | 14 En deze dag zal ulieden wezen ter gedachtenis, en 38 Exo 12:16 | datzelve alleen mag van ulieden toegemaakt worden. ~ 39 Exo 13:19 | bezworen, zeggende: God zal ulieden voorzeker bezoeken; voert 40 Exo 13:19 | voert dan mijn beenderen met ulieden op van hier! ~ 41 Exo 14:13 | HEEREN, dat Hij heden aan ulieden doen zal, want de Egyptenaars, 42 Exo 14:14 | 14 De HEERE zal voor ulieden strijden, en gij zult stil 43 Exo 16:4 | Mozes: Zie, Ik zal voor ulieden brood uit den hemel regenen; 44 Exo 16:8 | zeide Mozes: Als de HEERE ulieden aan den avond vlees te eten 45 Exo 16:15 | brood, hetwelk de HEERE ulieden te eten gegeven heeft. ~ 46 Exo 16:29 | 29 Ziet, omdat de HEERE ulieden den sabbat gegeven heeft, 47 Exo 16:32 | zij zien het brood, dat Ik ulieden heb te eten gegeven in deze 48 Exo 18:10 | Gezegend zij de HEERE, Die ulieden verlost heeft uit de hand 49 Exo 20:22 | hebt gezien, dat Ik met ulieden van den hemel gesproken 50 Exo 22:24 | zal ontsteken, en Ik zal ulieden met het zwaard doden; en 51 Exo 23:13 | 13 In alles, wat Ik tot ulieden gezegd heb, zult gij op 52 Exo 24:8 | verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die 53 Exo 26:33 | brengen; en deze voorhang zal ulieden een scheiding maken tussen 54 Exo 29:42 | HEEREN; aldaar zal Ik met ulieden komen, dat Ik aldaar met 55 Exo 30:32 | het is heiligheid, zij zal ulieden heiligheid zijn. ~ 56 Exo 30:36 | tot u komen zal; het zal ulieden heiligheid der heiligheden 57 Exo 31:13 | teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat 58 Exo 31:14 | dan den sabbat, dewijl hij ulieden heilig is! Wie hem ontheiligt, 59 Exo 32:29 | Hij heden een zegen over ulieden geve! ~ 60 Exo 33:29 | Hij heden een zegen over ulieden geve! ~ 61 Exo 34:5 | zou Ik in het midden van ulieden optrekken, en zou u vernielen; 62 Exo 35:2 | op den zevenden dag zal ulieden heiligheid zijn, een sabbat 63 Exo 35:10 | wijs van hart zijn onder ulieden, zullen komen, en maken 64 Lev 19:34 | zijn als een inboorling van ulieden; gij zult hem liefhebben 65 Lev 25:1 | 1 Gij zult ulieden geen afgoden maken; noch 66 Lev 25:17 | Ik Mijn aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen 67 Num 1:4 | 4 En met ulieden zullen zijn van elken stam 68 Num 9:14 | zal enerlei inzetting voor ulieden zijn, beiden den vreemdeling 69 Num 10:8 | trompetten blazen; en zij zullen ulieden zijn tot een eeuwige inzetting 70 Num 14:28 | spreekt de HEERE, indien Ik ulieden zo niet doe, gelijk als 71 Num 15:15 | 15 Gij, gemeente, het zij ulieden en den vreemdeling, die 72 Num 15:16 | wet en enerlei recht zal ulieden zijn, en den vreemdeling, 73 Num 15:16 | den vreemdeling, die bij ulieden als vreemdeling verkeert. ~ 74 Num 15:29 | verkeert, enerlei wet zal ulieden zijn, dengene, die het door 75 Num 15:39 | 39 En hij zal ulieden aan de snoertjes zijn, opdat 76 Num 16:9 | Israel heeft afgescheiden, om ulieden tot Zich te doen naderen; 77 Num 17:4 | getuigenis, waarheen Ik met ulieden samenkomen zal. ~ 78 Num 17:5 | tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden. ~ 79 Num 18:4 | getuigenis, waarheen Ik met ulieden samenkomen zal. ~ 80 Num 18:5 | tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden. ~ 81 Num 18:19 | Israels genomen; zij zijn ulieden een gave, gegeven den HEERE, 82 Num 18:44 | en uw huis; want het is ulieden een loon voor uw dienst 83 Num 19:6 | Israels genomen; zij zijn ulieden een gave, gegeven den HEERE, 84 Num 19:31 | en uw huis; want het is ulieden een loon voor uw dienst 85 Num 20:10 | wederspannigen, zullen wij water voor ulieden uit deze steenrots hervoorbrengen? ~ 86 Num 22:8 | hier dezen nacht, zo zal ik ulieden een antwoord wederbrengen, 87 Num 22:13 | weigert mij toe te laten met ulieden te gaan. ~ 88 Num 25:18 | hebben vijandelijk tegen ulieden gehandeld door hun listen, 89 Num 28:22 | bok ten zondoffer, om over ulieden verzoening te doen. ~ 90 Num 29:5 | geitenbok ten zondoffer, om over ulieden verzoening te doen; ~ 91 Num 31:18 | bekend hebben, laat voor ulieden leven. ~ 92 Num 31:82 | kinderen van Ruben, met ulieden over de Jordaan zullen trekken, 93 Num 31:83 | worden in het midden van ulieden in het land Kanaan. ~ 94 Num 33:17 | de namen der mannen, die ulieden het land ten erve zullen 95 Num 34:29 | 29 En deze dingen zullen ulieden zijn tot een inzetting van 96 Deu 1:20 | 20 Toen zeide ik tot ulieden: Gij zijt gekomen tot het 97 Deu 3:18 | 18 Voorts gebood ik ulieden ter zelfder tijd, zeggende: 98 Deu 3:20 | broederen rust geve, gelijk ulieden, dat zij ook erven het land, 99 Deu 3:22 | HEERE, uw God, strijdt voor ulieden. ~ 100 Deu 4:1 | naar de rechten, die ik ulieden lere te doen; opdat gij 101 Deu 4:20 | 20 Maar ulieden heeft de HEERE aangenomen, 102 Deu 4:26 | aarde tot getuige tegen ulieden, dat gij voorzeker haast 103 Deu 4:34 | hetgeen de HEERE, uw God, ulieden voor uw ogen in Egypte gedaan 104 Deu 6:20 | die de HEERE, onze God, ulieden geboden heeft? ~ 105 Deu 7:4 | toorn des HEEREN zou tegen ulieden ontsteken, en u haast verdelgen. ~ 106 Deu 7:8 | 8 Maar omdat de HEERE ulieden liefhad, en opdat Hij hield 107 Deu 9:9 | verbonds, dat de HEERE met ulieden gemaakt had, toen bleef 108 Deu 9:10 | dage der verzameling, met ulieden gesproken had. ~ 109 Deu 9:19 | waarmede de HEERE zeer op ulieden vertoornd was, om u te verdelgen; 110 Deu 9:23 | 23 Voorts als de HEERE ulieden zond uit dat land, dat Ik 111 Deu 10:4 | het midden des vuurs, tot ulieden gesproken had; en de HEERE 112 Deu 10:15 | en heeft hun zaad na hen, ulieden, uit al de volken verkoren, 113 Deu 11:4 | deed overzwemmen, als zij ulieden van achteren vervolgden; 114 Deu 11:5 | 5 En wat Hij ulieden gedaan heeft in de woestijn, 115 Deu 11:17 | de toorn des HEEREN tegen ulieden ontsteke, en Hij den hemel 116 Deu 11:26 | 26 Ziet, ik stel ulieden heden voor, zegen en vloek: ~ 117 Deu 12:12 | geen deel noch erve met ulieden. ~ 118 Deu 12:32 | Al dit woord, hetwelk ik ulieden gebiede, zult gij waarnemen 119 Deu 13:3 | HEERE, uw God, verzoekt ulieden, om te weten, of gij den 120 Deu 13:5 | tegen den HEERE, uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd, 121 Deu 14:7 | niet; onrein zullen zij ulieden zijn. ~ 122 Deu 14:8 | herkauwt niet; onrein zal het ulieden zijn; van hun vlees zult 123 Deu 14:10 | zult gij niet eten; het zal ulieden onrein zijn. ~ 124 Deu 14:19 | het kruipend gevogelte zal ulieden onrein zijn; zij zullen 125 Deu 17:16 | vermenigvuldigen; terwijl de HEERE ulieden gezegd heeft: Gij zult voortaan 126 Deu 20:18 | 18 Opdat zij ulieden niet leren te doen naar 127 Deu 23:4 | 4 Ter oorzake dat zij ulieden op den weg niet tegengekomen 128 Deu 24:8 | de Levietische priesteren ulieden zullen leren; gelijk als 129 Deu 27:1 | al deze geboden, die ik ulieden heden gebiede. ~ 130 Deu 28:14 | van al de woorden, die ik ulieden heden gebiede, ter rechterhand 131 Deu 28:63 | gelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goed doende 132 Deu 29:4 | 4 Maar de HEERE heeft ulieden niet gegeven een hart om 133 Deu 29:5 | 5 En Ik heb ulieden veertig jaren doen wandelen 134 Deu 29:14 | 14 En niet met ulieden alleen maak ik dit verbond 135 Deu 29:18 | 18 Dat onder ulieden niet zij een man, of vrouw, 136 Deu 29:18 | dezer volken; dat onder ulieden niet zij een wortel, die 137 Deu 29:22 | geslacht, uw kinderen, die na ulieden opstaan zullen, en de vreemde, 138 Deu 30:18 | 18 Zo verkondig ik ulieden heden, dat gij voorzeker 139 Deu 30:19 | 19 Ik neem heden tegen ulieden tot getuigen den hemel en 140 Deu 31:5 | naar alle gebod, dat ik ulieden geboden heb. ~ 141 Deu 31:14 | sterven; roep Jozua, en stelt ulieden in de tent der samenkomst, 142 Deu 31:19 | 19 En nu, schrijft ulieden dit lied, en leert het den 143 Deu 31:27 | terwijl ik nog heden met ulieden leve, zijt gij wederspannig 144 Deu 32:46 | woorden, die ik heden onder ulieden betuige, dat gij ze uw kinderen 145 Deu 32:47 | geen vergeefs woord voor ulieden; maar het is uw leven; en 146 Joz 1:11 | zeggende: Bereidt teerkost voor ulieden; want binnen nog drie dagen 147 Joz 1:11 | hetwelk de HEERE, uw God, ulieden geeft om te beerven. ~ 148 Joz 1:13 | Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden geboden heeft, zeggende: 149 Joz 1:13 | De HEERE, uw God, geeft ulieden rust, en Hij geeft u dit 150 Joz 1:14 | blijven in het land, dat Mozes ulieden aan deze zijde van de Jordaan 151 Joz 1:15 | broederen rust geve, als ulieden, en dat zij ook erfelijk 152 Joz 1:15 | Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden gegeven heeft, aan deze 153 Joz 2:12 | dewijl ik weldadigheid aan ulieden gedaan heb, dat gij ook 154 Joz 2:14 | haar: Onze ziel zij voor ulieden om te sterven, indien gijlieden 155 Joz 3:4 | nochtans ruimte zij tussen ulieden en tussen dezelve, bij de 156 Joz 3:5 | wonderheden in het midden van ulieden doen. ~ 157 Joz 4:3 | hun, zeggende: Neemt voor ulieden op, van hier uit het midden 158 Joz 4:3 | stenen, en brengt ze met ulieden over, en stelt ze in het 159 Joz 4:6 | dit een teken zij onder ulieden; wanneer uw kinderen morgen 160 Joz 5:9 | den smaad van Egypte van ulieden afgewenteld; daarom noemde 161 Joz 6:10 | den dag, wanneer ik tot ulieden zeggen zal: Juicht! dan 162 Joz 6:16 | Juicht, want de HEERE heeft ulieden de stad gegeven! ~ 163 Joz 7:12 | zal voortaan niet meer met ulieden zijn, tenzij gij den ban 164 Joz 7:12 | den ban uit het midden van ulieden verdelgt. ~ 165 Joz 8:2 | haar roof en haar vee voor ulieden roven zult; stel u een achterlage 166 Joz 8:8 | gijlieden doen; ziet, ik heb het ulieden geboden. ~ 167 Joz 9:12 | toen wij uittogen om tot ulieden te reizen; maar ziet, nu 168 Joz 9:22 | Wij zijn zeer verre van ulieden gezeten, daar gij in het 169 Joz 9:23 | zijt gijlieden! en onder ulieden zullen niet afgesneden worden 170 Joz 9:24 | Mozes geboden heeft, dat Hij ulieden al dit land geven, en al 171 Joz 18:4 | 4 Geeft voor ulieden drie mannen van elken stam, 172 Joz 18:6 | herwaarts brengen, dat ik voor ulieden het lot hier werpe voor 173 Joz 18:7 | geen deel in het midden van ulieden; maar het priesterdom des 174 Joz 18:8 | weder tot mij, zo zal ik ulieden hier het lot werpen, voor 175 Joz 20:2 | Israels, zeggende: Geeft voor ulieden de vrijsteden, waarvan Ik 176 Joz 20:2 | vrijsteden, waarvan Ik met ulieden gesproken heb door den dienst 177 Joz 20:3 | wetenschap, verslaat; opdat zij ulieden zijn tot een toevlucht voor 178 Joz 23:25 | tot landpale gezet tussen ulieden, gij, kinderen van Ruben, 179 Joz 23:27 | zij tussen ons en tussen ulieden, en tussen onze geslachten 180 Joz 23:28 | getuige tussen ons en tussen ulieden. ~ 181 Joz 24:7 | die overgebleven zijn bij ulieden; gedenkt ook niet aan den 182 Joz 24:13 | verdrijven; maar zij zullen ulieden zijn tot een strik, en tot 183 Joz 25:27 | tot een getuigenis tegen ulieden zijn, opdat gij uw God niet 184 Ric 2:1 | Bochim, en Hij zeide: Ik heb ulieden uit Egypte opgevoerd, en 185 Ric 2:1 | Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in eeuwigheid. ~ 186 Ric 2:2 | 2 En ulieden aangaande, gij zult geen 187 Ric 5:10 | 10 En Ik zeide tot ulieden: Ik ben de HEERE, uw God; 188 Ric 6:7 | die gelekt hebben, zal Ik ulieden verlossen, en de Midianieten 189 Ric 7:19 | hadt laten leven, ik zou ulieden niet doden! ~ 190 Ric 8:7 | Sichem! en God zal naar ulieden horen. ~ 191 Ric 8:17 | Want mijn vader heeft voor ulieden gestreden, en hij heeft 192 Ric 8:19 | hij zij ook vrolijk over ulieden. ~ 193 Ric 11:2 | kinderen Ammons; en ik heb ulieden geroepen, maar gij hebt 194 Ric 13:12 | zeide tot hen: Ik zal nu ulieden een raadsel te raden geven; 195 Ric 13:12 | en uitvinden, zo zal ik ulieden geven dertig fijne lijnwaadsklederen, 196 Ric 19:7 | Israels, geeft hier voor ulieden woord en raad! ~ 197 Ric 19:12 | kwaad is dit, dat onder ulieden geschied is? ~ 198 Rut 2:4 | maaiers: De HEERE zij met ulieden! En zij zeiden tot hem: 199 1Sa 4:9 | misschien dient, gelijk als zij ulieden gediend hebben; zo zijt 200 1Sa 6:3 | zult gij genezen worden, en ulieden zal bekend worden, waarom 201 1Sa 6:5 | hand verlichten van over ulieden, en van over uw god, en 202 1Sa 10:2 | en hij is bekommerd voor ulieden, zeggende: Wat zal ik om 203 1Sa 10:15 | kennen, wat heeft Samuel ulieden gezegd? ~ 204 1Sa 10:18 | Egypte opgebracht, en Ik heb ulieden van de hand der Egyptenaren 205 1Sa 11:2 | dezen zal ik een verbond met ulieden maken, dat ik u allen het 206 1Sa 11:10 | zeiden: Morgen zullen wij tot ulieden uitgaan, en gij zult ons 207 1Sa 12:2 | ziet, mijn zonen zijn bij ulieden; en ik heb voor uw aangezichten 208 1Sa 12:3 | verborgen hebben; zo zal ik het ulieden wedergeven. ~ 209 1Sa 12:5 | HEERE zij een Getuige tegen ulieden, en Zijn gezalfde zij te 210 1Sa 12:7 | stelt u hier, dat ik met ulieden rechte, voor het aangezicht 211 1Sa 12:13 | HEERE heeft een koning over ulieden gezet. ~ 212 1Sa 12:22 | den HEERE beliefd heeft, ulieden Zich tot een volk te maken. ~ 213 1Sa 12:23 | dat ik zou aflaten voor ulieden te bidden; maar ik zal u 214 1Sa 12:24 | hoe grote dingen Hij bij ulieden gedaan heeft! ~ 215 1Sa 14:9 | Staat stil, totdat wij aan ulieden komen; zo zullen wij blijven 216 1Sa 17:9 | verslaan kan, zo zullen wij ulieden tot knechten zijn; maar 217 1Sa 17:47 | krijg is des HEEREN, Die zal ulieden in onze hand geven. ~ 218 1Sa 22:3 | vader en mijn moeder bij ulieden uitgaan, totdat ik weet, 219 1Sa 22:8 | Isai; en niemand is onder ulieden, dien het wee doet van mijnentwege, 220 1Sa 23:23 | bescheid, zo zal ik met ulieden gaan; en het zal geschieden, 221 1Sa 25:19 | aangezicht; ziet, ik kom achter ulieden; doch haar man Nabal gaf 222 1Sa 29:10 | opgemaakt hebben, en het ulieden licht geworden is, zo gaat 223 1Sa 30:24 | 24 Wie zou toch ulieden in deze zaak horen? Want 224 1Sa 30:26 | daar is een zegen voor ulieden, van den buit der vijanden 225 2Sa 7:23 | Naam te zetten, en om voor ulieden deze grote en verschrikkelijke 226 2Sa 13:28 | van den wijn, en ik tot ulieden zal zeggen: Slaat Amnon, 227 2Sa 15:28 | totdat er een woord van ulieden kome, dat men mij aanzegge. ~ 228 2Sa 16:20 | tot Achitofel: Geeft onder ulieden raad, wat zullen wij doen? ~ 229 2Sa 17:21 | zeiden tot David: Maakt ulieden op, en gaat haastelijk over 230 2Sa 17:21 | alzo heeft Achitofel tegen ulieden geraden. ~ 231 2Sa 18:2 | zal ook zelf zekerlijk met ulieden uittrekken. ~ 232 2Sa 19:22 | David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zeruja! 233 2Sa 21:3 | Gibeonieten: Wat zal ik ulieden doen, en waarmede zal ik 234 1Kon 12:28| hij zeide tot hen: Het is ulieden te veel om op te gaan naar 235 2Kon 2:18| zeide tot hen: Heb ik tot ulieden niet gezegd: Gaat niet? ~ 236 2Kon 11:7 | 7 En de twee delen van ulieden, allen, die op den sabbat 237 2Kon 20:27| muur zitten, dat zij met ulieden hun drek eten, en hun water 238 1Kro 12:17| mijn hart tegelijk over ulieden zijn; maar indien het is, 239 1Kro 13:2 | gemeente van Israel: Indien het ulieden goeddunkt, en van den HEERE, 240 1Kro 23:18| niet de HEERE, uw God, met ulieden, en heeft u rust gegeven 241 2Kro 16:2 | Benjamin! De HEERE is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt; 242 2Kro 20:7 | verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar, en doet het; 243 2Kro 21:15| Alzo zegt de HEERE tot ulieden: Vreest gijlieden niet, 244 2Kro 28:10| het niet alleenlijk? Bij ulieden zijn schulden tegen den 245 2Kro 30:6 | keren tot de ontkomenen, die ulieden overgebleven zijn uit de 246 2Kro 32:15| 15 Nu dan, dat Jehizkia ulieden niet bedriege, en dat hij 247 2Kro 34:23| Israels: Zegt den man, die ulieden tot mij gezonden heeft: ~ 248 2Kro 34:26| den koning van Juda, die ulieden gezonden heeft, om den HEERE 249 2Kro 37:23| in Juda is; wie is onder ulieden van al Zijn volk? De HEERE, 250 Ezra 1:3 | 3 Wie is onder ulieden van al Zijn volk? Zijn God 251 Ezra 4:2 | zeiden tot hen: Laat ons met ulieden bouwen, want wij zullen 252 Ezra 5:3 | aldus tot hen: Wie heeft ulieden bevel gegeven dit huis te 253 Ezra 5:9 | tot hen gezegd: Wie heeft ulieden bevel gegeven dit huis te 254 Ezra 7:24| 24 Ook laten wij ulieden weten, aangaande alle priesteren 255 Neh 6:3 | het zou nalaten, en tot ulieden afkomen? ~ 256 Neh 13:27 | 27 Zouden wij dan naar ulieden horen, dat gij al dit grote 257 Job 6:25 | het bestraffen, dat van ulieden is? ~ 258 Job 12:2 | zo zal de wijsheid met ulieden sterven! ~ 259 Job 13:5 | gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen. ~ 260 Job 27:5 | zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat 261 Job 27:11 | 11 Ik zal ulieden leren van de hand Gods; 262 Job 32:6 | geschroomd en gevreesd, ulieden mijn gevoelen te vertonen. ~ 263 Job 32:12 | Job overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde; ~ 264 Job 41:8 | 8 Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, 265 Job 41:8 | en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job 266 Job 41:8 | laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, 267 Job 41:8 | aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; 268 Psa 115:14 | HEERE zal den zegen over ulieden vermeerderen, over ulieden 269 Psa 115:14 | ulieden vermeerderen, over ulieden en over uw kinderen. ~ 270 Psa 118:26 | des HEEREN! Wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN. ~ 271 Psa 129:8 | HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN. ~  ~ 272 Spre 1:23| ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; 273 Spre 4:2 | 2      Dewijl ik ulieden goede leer geve, verlaat 274 Jes 3:15 | 15      Wat is ulieden, dat gij Mijn volk verbrijzelt, 275 Jes 5:5 | 5      Nu dan, Ik zal ulieden nu bekend maken, wat Ik 276 Jes 7:13 | huis van David! is het ulieden te weinig, dat gij de mensen 277 Jes 7:14 | Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een 278 Jes 8:14 | 14      Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn; 279 Jes 8:19 | Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt waarzeggers 280 Jes 21:10 | God Israels, dat heb ik ulieden aangezegd. ~ 281 Jes 22:14 | geopenbaard, zeggende: Indien ulieden deze ongerechtigheid verzoend 282 Jes 28:19 | als hij doortrekt, zal hij ulieden wegnemen, want allen morgen 283 Jes 29:10 | Want de HEERE heeft over ulieden uitgegoten een geest des 284 Jes 29:11 | 11      Daarom is ulieden alle gezicht geworden als 285 Jes 30:3 | de sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte zijn, en die 286 Jes 30:13 | 13      Daarom zal ulieden deze misdaad zijn gelijk 287 Jes 30:18 | worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE 288 Jes 30:20 | 20      De Heere zal ulieden wel brood der benauwdheid, 289 Jes 30:29 | Er zal een lofzang bij ulieden zijn, gelijk in den nacht, 290 Jes 35:4 | vergelding Gods. Hij zal komen en ulieden verlossen. ~ 291 Jes 36:12 | muur zitten, dat zij met ulieden hun      drek eten, en hun 292 Jes 36:18 | 18      Dat Hizkia ulieden niet verleide, zeggende: 293 Jes 41:24 | hij is een gruwel, die ulieden verkiest. ~ 294 Jes 42:9 | zij uitspruiten, doe Ik ulieden die horen. ~ 295 Jes 42:23 | 23      Wie onder ulieden neemt zulks ter oren? Wie 296 Jes 43:12 | geen vreemd god was onder ulieden; en gij zijt Mijn getuigen, 297 Jes 46:4 | de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan, 298 Jes 50:10 | 10      Wie is er onder ulieden, die den HEERE vreest, die 299 Jes 51:2 | ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft; want Ik riep 300 Jes 60:2 | maken een scheiding tussen ulieden en tussen uw God, en uw 301 Jes 60:2 | verbergen het aangezicht van ulieden, dat Hij niet hoort. ~ 302 Jes 63:6 | geen stilzwijgen      bij ulieden wezen! ~ 303 Jes 66:12 | 12      Ik zal ulieden ook ten zwaarde tellen, 304 Jes 66:15 | laten; en de Heere HEERE zal ulieden doden, maar Zijn knechten 305 Jer 2:9 | Daarom zal Ik nog met ulieden twisten, spreekt de HEERE; 306 Jer 3:12 | zo zal Ik Mijn toorn op ulieden niet doen vallen; want Ik 307 Jer 3:15 | 15      En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn 308 Jer 4:3 | en tot Jeruzalem: Braakt ulieden een braakland, en zaait 309 Jer 4:5 | stem en zegt: Verzamelt ulieden, en laat ons ingaan in de 310 Jer 5:15 | 15      Ziet, Ik zal over ulieden een volk van verre brengen, 311 Jer 5:18 | HEERE, geen voleinding met ulieden maken. ~ 312 Jer 5:25 | zonden weren dat goede van ulieden. ~ 313 Jer 6:17 | Ik heb ook wachters over ulieden gesteld, zeggende: Luistert 314 Jer 7:3 | handelingen goed, zo zal Ik ulieden doen wonen in deze plaats. ~ 315 Jer 7:6 | goden niet zult nawandelen, ulieden ten kwade; ~ 316 Jer 7:15 | 15      En Ik zal ulieden van Mijn aangezicht wegwerpen, 317 Jer 8:17 | slangen, basilisken onder ulieden, tegen dewelke geen bezwering 318 Jer 10:1 | woord, dat de HEERE tot ulieden spreekt, o huis Israels! ~ 319 Jer 11:4 | naar alles wat Ik      ulieden gebiede; zo zult gij Mij 320 Jer 14:14 | gesproken; zij profeteren ulieden een      vals gezicht, en 321 Jer 16:13 | 13      Daarom zal Ik ulieden uit dit land werpen, in 322 Jer 18:6 | 6      Zal Ik ulieden niet kunnen doen, gelijk 323 Jer 18:11 | formeer een kwaad tegen ulieden, en denk tegen ulieden      324 Jer 18:11 | tegen ulieden, en denk tegen ulieden      een gedachte; zo bekeert 325 Jer 21:5 | En Ik Zelf zal tegen ulieden strijden, met een uitgestrekte 326 Jer 21:9 | valt tot de Chaldeen, die ulieden belegeren, die zal leven, 327 Jer 21:14 | 14      En Ik zal over ulieden bezoeking doen naar de vrucht 328 Jer 23:17 | wandelt, zeggen zij:      Ulieden zal geen kwaad overkomen. ~ 329 Jer 23:33 | zeggen: Wat last? Dat Ik ulieden verlaten zal, spreekt de      330 Jer 25:3 | geschied; en      ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde 331 Jer 29:10 | zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken, en Ik zal Mijn 332 Jer 29:14 | 14      En Ik zal van ulieden gevonden worden, spreekt 333 Jer 29:21 | Zedekia, zoon van Maaseja, die ulieden in Mijn Naam valselijk profeteren: 334 Jer 29:27 | gescholden, die zich bij ulieden voor een profeet uitgeeft? ~ 335 Jer 29:31 | Nechelamiet: Omdat Semaja ulieden geprofeteerd heeft, daar 336 Jer 31:6 | gebergte zullen roepen: Maakt ulieden op, en laat ons opgaan naar 337 Jer 34:16 | hen ten ondergebracht, om ulieden te wezen tot knechten en 338 Jer 34:17 | zo roep Ik uit      tegen ulieden, spreekt de HEERE, een vrijheid 339 Jer 34:21 | konings van Babel, die van ulieden nu zijn opgetogen. ~ 340 Jer 35:14 | vaders gehoord; en Ik heb tot ulieden gesproken, vroeg op zijnde 341 Jer 35:18 | gedaan naar alles, wat hij ulieden geboden heeft; ~ 342 Jer 37:19 | van Babel zal niet tegen ulieden, noch tegen dit land komen. ~ 343 Jer 40:3 | gehoorzaamd; daarom is      ulieden deze zaak geschied. ~ 344 Jer 42:12 | 12      En Ik zal ulieden barmhartigheid geven, dat 345 Jer 42:18 | Mijn grimmigheid over      ulieden uitgestort worden, als gij 346 Jer 42:19 | De HEERE heeft tegen ulieden gesproken, gij overblijfsel 347 Jer 44:11 | zal Mijn aangezicht tegen ulieden stellen ten kwade, en om 348 Jer 44:29 | 29      En dit zal ulieden het teken zijn, spreekt 349 Jer 49:30 | heeft een raadslag tegen ulieden      beraadslaagd, en een 350 Klaa 1:12| 12      Lamed. Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die 351 Eze 11:7 | deze stad is de pot; maar ulieden zal Ik uit het midden      352 Eze 11:9 | 9      Ook zal Ik ulieden uit het midden derzelve 353 Eze 11:11 | 11      Deze stad zal ulieden niet tot een pot zijn, en 354 Eze 11:17 | Heere HEERE: Ja, Ik zal ulieden vergaderen uit de volken, 355 Eze 13:15 | loze kalk; en Ik zal tot ulieden zeggen: Die wand is er niet 356 Eze 14:22 | dochteren; ziet, zij zullen tot ulieden uitkomen, en gij zult hun 357 Eze 18:2 | 2      Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord 358 Eze 18:3 | spreekt de Heere HEERE, zo het ulieden meer gebeuren zal, dit spreekwoord 359 Eze 20:7 | ogen weg; en verontreinigt ulieden niet met de drekgoden van 360 Eze 20:20 | zijn tussen Mij en tussen ulieden, opdat gij weet, dat Ik, 361 Eze 20:37 | 37      En Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, 362 Eze 20:38 | tegen Mij overtreden, uit ulieden uitzuiveren; Ik zal hen 363 Eze 20:41 | zal een welgevallen aan ulieden nemen om den liefelijken 364 Eze 22:20 | het smelte; alzo zal Ik ulieden vergaderen in      Mijn 365 Eze 24:24 | 24      Alzo zal ulieden Ezechiel tot een wonderteken 366 Eze 33:20 | Heeren is niet recht; Ik zal ulieden richten, een ieder naar 367 Eze 37:12 | uw graven openen, en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, 368 Eze 43:27 | zal een welgevallen aan ulieden hebben, spreekt de Heere 369 Eze 44:6 | HEERE: Het is te veel voor ulieden, vanwege al uw gruwelen, 370 Eze 45:12 | en vijftien sikkelen, zal ulieden een pond zijn. ~ 371 Eze 45:21 | veertienden dag der maand, zal ulieden het pascha zijn; een feest 372 Eze 47:14 | geven; en ditzelve land zal ulieden in erfenis vallen. ~ 373 Eze 47:21 | Ditzelve land nu zult gij ulieden uitdelen naar de stammen 374 Eze 47:22 | doen vallen in erfenis voor ulieden, en voor de vreemdelingen, 375 Eze 47:22 | gewonnen hebben; en zij zullen ulieden zijn, als een inboorling 376 Eze 47:22 | Israels; zij zullen met ulieden in erfenis vallen, in het 377 Dan 1:10 | jongelingen, die in gelijkheid met ulieden zijn? Alzo zoudt gij mijn 378 Dan 3:15 | vuurs; en wie is de God, Die ulieden uit mijn handen verlossen 379 Hos 5:1 | gij huis des konings! want ulieden gaat dit oordeel aan, omdat 380 Hos 5:13 | koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en 381 Hos 5:13 | zal het gezwel van      ulieden niet helen. ~ 382 Hos 10:15 | Alzo heeft Beth-El ulieden gedaan, vanwege de boosheid 383 Joe 2:19 | volk zeggen: Ziet, Ik zend ulieden het koren, en den most, 384 Joe 2:20 | van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem 385 Joe 2:25 | 25      Alzo zal Ik ulieden de jaren vergelden, die 386 Amos 2:10| 10      Ook heb Ik ulieden uit Egypteland opgevoerd; 387 Amos 3:1 | woord, dat de HEERE tegen ulieden spreekt, gij kinderen van 388 Amos 3:2 | geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend; daarom zal 389 Amos 3:2 | uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken. ~ 390 Amos 4:2 | dat er, ziet, dagen over ulieden zullen komen, dat men u 391 Amos 4:6 | 6      Daarom heb Ik ulieden ook reinheid der tanden 392 Amos 4:7 | heb Ik ook den regen van ulieden geweerd, als er nog drie 393 Amos 4:9 | 9      Ik heb ulieden geslagen met brandkoren 394 Amos 4:10| heb de pestilentie onder ulieden gezonden, naar de wijze 395 Amos 4:11| Ik heb sommigen onder ulieden omgekeerd, gelijk God Sodom 396 Amos 5:1 | Hoort dit woord, dat Ik over ulieden ophef, een klaaglied, o 397 Amos 5:14| God der heirscharen, met ulieden zijn, gelijk als gij zegt. ~ 398 Amos 5:18| begeren! Waartoe toch zal ulieden de dag des HEEREN zijn? 399 Amos 5:27| 27      Daarom zal Ik ulieden gevankelijk wegvoeren, ver 400 Amos 6:14| Want ziet, Ik zal over ulieden, o huis Israels! een volk 401 Amos 6:14| heirscharen; die zullen ulieden drukken, van daar men komt 402 Jona 1:12| zal de zee stil worden van ulieden; want ik weet, dat deze 403 Jona 1:12| weet, dat deze grote storm ulieden om mijnentwil over komt. ~ 404 Mic 1:2 | tot een getuige zijn tegen ulieden, de Heere uit den tempel 405 Mic 1:11 | hij zal zijn stand van ulieden nemen. ~ 406 Mic 2:4 | men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een 407 Mic 3:1 | huis Israels! Betaamt het ulieden niet het recht te weten? ~ 408 Mic 3:6 | Daarom zal het nacht voor ulieden worden vanwege het gezicht, 409 Mic 3:6 | vanwege het gezicht, en ulieden zal duisternis zijn vanwege 410 Zep 2:2 | van des HEEREN toorn over ulieden nog niet komt; terwijl de 411 Zep 2:2 | den toorn des HEEREN over ulieden      nog niet komt. ~ 412 Zep 2:5 | woord des HEEREN zal tegen ulieden zijn, gij Kanaan, der Filistijnen 413 Zep 3:20 | Te dier tijd zal Ik ulieden herwaarts brengen, ten tijde 414 Zep 3:20 | verzamelen zal; zekerlijk Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot 415 Zac 1:3 | heirscharen, zo zal Ik weder tot ulieden keren, zegt de HEERE der      416 Zac 2:6 | spreekt de HEERE; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier 417 Zac 2:8 | gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die 418 Zac 2:8 | beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt      419 Zac 4:9 | der heirscharen mij tot ulieden gezonden heeft. ~ 420 Zac 8:13 | de heidenen, alzo zal Ik ulieden behoeden, en gij zult een 421 Zac 8:14 | Gelijk als Ik gedacht heb ulieden kwaad te doen, toen Mij 422 Zac 8:23 | zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, 423 Zac 8:23 | hebben gehoord, dat God met ulieden is. ~  ~  ~  ~ ~ 424 Zac 11:9 | En ik zeide: Ik zal ulieden niet meer weiden; wat sterft, 425 Mal 3:5 | 5      En Ik zal tot ulieden ten oordeel naderen; en 426 Mal 4:2 | 2   Ulieden daarentegen, die Mijn Naam 427 Mal 4:5 | 5   Ziet, Ik zende ulieden den profeet Elia, eer dat 428 Matt 11:22| den dag des oordeels, dan ulieden. ~ 429 Matt 17:17| hoe lang zal Ik nog met ulieden zijn, hoe lang zal Ik u 430 Matt 18:10| kleinen veracht. Want Ik zeg ulieden, dat hun engelen, in de 431 Matt 21:43| 43 Daarom zeg Ik ulieden, dat het Koninkrijk Gods 432 Matt 22:31| gelezen, hetgeen van God tot ulieden gesproken is, Die daar zegt: ~ 433 Matt 24:23| 23 Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is 434 Matt 26:64| het gezegd. Doch Ik zeg ulieden: Van nu aan zult gij zien 435 Matt 26:66| 66 Wat dunkt ulieden? En zij, antwoordende, zeiden: 436 Matt 28:7 | Hem zien. Ziet, ik heb het ulieden gezegd. ~ 437 Matt 28:20| 20 En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding 438 Mark 1:8 | 8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar 439 Mark 9:19| hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn, hoe lang zal Ik u 440 Mark 9:41| 41 Want zo wie ulieden een beker water zal te drinken 441 Mark 10:5 | hardigheid uwer harten heeft hij ulieden dat gebod geschreven. ~ 442 Mark 10:29| zeide: Voorwaar zeg Ik ulieden: Er is niemand, die verlaten 443 Mark 11:25| Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve. ~ 444 Mark 13:21| En alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is 445 Mark 14:49| 49 Dagelijks was Ik bij ulieden in den tempel, lerende, 446 Mark 14:64| lastering gehoord; wat dunkt ulieden? En zij allen veroordeelden 447 Mark 16:7 | gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft. ~ 448 Luk 6:27 | 27 Maar Ik zeg ulieden, die dit hoort: Hebt uw 449 Luk 6:38 | waarmede gijlieden meet, zal ulieden wedergemeten worden. ~ 450 Luk 7:9 | die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot een geloof 451 Luk 7:28 | 28 Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren 452 Luk 9:41 | hoe lang zal Ik nog bij ulieden zijn, en ulieden verdragen? 453 Luk 9:41 | nog bij ulieden zijn, en ulieden verdragen? Breng uw zoon 454 Luk 10:8 | u ontvangen, eet hetgeen ulieden voorgezet wordt. ~ 455 Luk 10:11 | kleeft, schudden wij af op ulieden; nochtans zo weet dit, dat 456 Luk 10:14 | zijn in het oordeel, dan ulieden. ~ 457 Luk 11:8 | 8 Ik zeg ulieden: Hoewel hij niet zou opstaan 458 Luk 11:9 | 9 En Ik zeg ulieden: Bidt, en u zal gegeven 459 Luk 12:14 | rechter of scheidsman over ulieden gesteld? ~ 460 Luk 12:32 | is uws Vaders welbehagen, ulieden het Koninkrijk te geven. ~ 461 Luk 12:44 | 44 Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn 462 Luk 13:28 | het Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten uitgeworpen. ~ 463 Luk 13:35 | 35 Ziet, uw huis wordt ulieden woest gelaten. En voorwaar, 464 Luk 14:5 | zeide: Wiens ezel of os van ulieden zal in een put vallen, en 465 Luk 14:24 | 24 Want ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, 466 Luk 15:7 | 7 Ik zeg ulieden, dat er alzo blijdschap 467 Luk 15:10 | 10 Alzo, zeg Ik ulieden, is er blijdschap voor de 468 Luk 16:9 | 9 En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden 469 Luk 16:26 | dit alles, tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd, 470 Luk 17:21 | Koninkrijk Gods is binnen ulieden. ~ 471 Luk 18:14 | 14 Ik zeg ulieden: Deze ging af gerechtvaardigd 472 Luk 18:29 | tot hen: Voorwaar, Ik zeg ulieden, dat er niemand is, die 473 Luk 19:40 | antwoordende, zeide tot hen: Ik zeg ulieden, dat, zo deze zwijgen, de 474 Luk 21:12 | zullen zij hun handen aan ulieden slaan, en u vervolgen, u 475 Luk 22:17 | dezen, en deelt hem onder ulieden. ~ 476 Luk 22:31 | Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften 477 Luk 23:15 | Herodes niet; want ik heb ulieden tot hem gezonden, en ziet, 478 Luk 24:36 | zeide tot hen: Vrede zij ulieden! ~ 479 Joha 1:26| maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent; ~ 480 Joha 1:52| Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Van nu aan zult gij den 481 Joha 2:5 | de dienaars: Zo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat. ~ 482 Joha 3:12| 12 Indien Ik ulieden de aardse dingen gezegd 483 Joha 3:12| zult gij geloven, indien Ik ulieden de hemelse zou zeggen? ~ 484 Joha 5:35| lichtende kaars; en gij hebt ulieden voor een korten tijd in 485 Joha 5:42| 42 Maar Ik ken ulieden, dat gij de liefde Gods 486 Joha 6:27| welke de Zoon des mensen ulieden geven zal; want Dezen heeft 487 Joha 6:53| Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Tenzij dat gij het vlees 488 Joha 6:61| murmureerden, zeide tot hen: Ergert ulieden dit? ~ 489 Joha 6:64| Maar er zijn sommigen van ulieden, die niet geloven. Want 490 Joha 7:7 | 7 De wereld kan ulieden niet haten, maar Mij haat 491 Joha 7:22| 22 Daarom heeft Mozes ulieden de besnijdenis gegeven ( 492 Joha 8:7 | en zeide tot hen: Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst 493 Joha 8:25| Wat Ik van den beginne ulieden ook zegge. ~ 494 Joha 8:55| Hem niet ken, zo zal Ik ulieden gelijk zijn, dat is een 495 Joha 10:1 | Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de 496 Joha 12:35| kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt, terwijl gij het 497 Joha 13:12| hen: Verstaat gij, wat Ik ulieden gedaan heb? ~ 498 Joha 13:19| 19 Van nu zeg Ik het ulieden, eer het geschied is, opdat, 499 Joha 13:21| voorwaar, Ik zeg u, dat een van ulieden Mij zal verraden. ~ 500 Joha 13:33| niet komen; alzo zeg Ik ulieden nu ook. ~


1-500 | 501-584

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License