1-500 | 501-575
Book Chapter: Verse
501 Joha 8:52 | 52 De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen wij,
502 Joha 8:57 | 57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij hebt nog geen
503 Joha 9:8 | hadden, dat hij blind was, zeiden: Is deze niet, die zat en
504 Joha 9:9 | 9 Anderen zeiden: Hij is het; en anderen:
505 Joha 9:10 | 10 Zij dan zeiden tot hem: Hoe zijn u de ogen
506 Joha 9:12 | 12 Zij dan zeiden tot hem: Waar is Die? Hij
507 Joha 9:16 | Sommigen dan uit de Farizeen zeiden: Deze Mens is van God niet,
508 Joha 9:16 | den sabbat niet. Anderen zeiden: Hoe kan een mens, die een
509 Joha 9:17 | 17 Zij zeiden wederom tot den blinde:
510 Joha 9:20 | ouders antwoordden hun en zeiden: Wij weten, dat deze onze
511 Joha 9:22 | 22 Dit zeiden zijn ouders, omdat zij de
512 Joha 9:23 | 23 Daarom zeiden zijn ouders: Hij heeft zijn
513 Joha 9:24 | die blind geweest was, en zeiden tot hem: Geef God de eer;
514 Joha 9:26 | 26 En zij zeiden wederom tot hem: Wat heeft
515 Joha 9:28 | hem dan scheldwoorden, en zeiden: Gij zijt Zijn discipel;
516 Joha 9:34 | 34 Zij antwoordden, en zeiden tot hem: Gij zijt geheel
517 Joha 9:40 | Farizeen, die bij Hem waren, en zeiden tot Hem: Zijn wij dan ook
518 Joha 10:20 | 20 En velen van hen zeiden: hij heeft den duivel, en
519 Joha 10:21 | 21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden eens
520 Joha 10:24 | Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt
521 Joha 10:41 | velen kwamen tot Hem, en zeiden: Johannes deed wel geen
522 Joha 11:8 | 8 De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi! de Joden
523 Joha 11:12 | 12 Zijn discipelen dan zeiden: Heere, indien hij slaapt,
524 Joha 11:34 | hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie
525 Joha 11:36 | 36 De Joden dan zeiden: Ziet, hoe lief Hij hem
526 Joha 11:37 | 37 En sommigen uit hen zeiden: Kon Hij, Die de ogen des
527 Joha 11:46 | gingen tot de Farizeen, en zeiden tot hen, hetgeen Jezus gedaan
528 Joha 11:47 | vergaderden den raad, en zeiden: Wat zullen wij doen? want
529 Joha 11:56 | Zij zochten dan Jezus, en zeiden onder elkander, staande
530 Joha 12:19 | 19 De Farizeen dan zeiden onder elkander: Ziet gij
531 Joha 12:22 | Andreas en Filippus wederom zeiden het Jezus. ~
532 Joha 12:29 | donderslag geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem
533 Joha 16:17 | dan uit Zijn discipelen zeiden tot elkander: Wat is dit,
534 Joha 16:18 | 18 Zij zeiden dan: Wat is dit, dat Hij
535 Joha 16:29 | 29 Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt
536 Joha 18:7 | Wien zoekt gij? En zij zeiden: Jezus den Nazarener. ~
537 Joha 18:25 | stond en warmde zich. Zij zeiden dan tot hem: Zijt gij ook
538 Joha 18:30 | 30 Zij antwoordden en zeiden tot hem: Indien Deze geen
539 Joha 18:31 | naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het is ons niet
540 Joha 19:3 | 3 En zeiden: Wees gegroet, Gij Koning
541 Joha 19:21 | overpriesters dan der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf niet:
542 Joha 19:24 | 24 Zij dan zeiden tot elkander: Laat ons dien
543 Joha 20:13 | 13 En die zeiden tot haar: Vrouw! wat weent
544 Joha 20:25 | De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij hebben den
545 Joha 21:3 | tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met
546 Hand 1:11 | 11 Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat
547 Hand 1:24 | 24 En zij baden en zeiden: Gij Heere! Gij Kenner der
548 Hand 2:13 | 13 En anderen, spottende, zeiden: Zij zijn vol zoeten wijns. ~
549 Hand 2:37 | verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere
550 Hand 4:18 | zij hen geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat zij ganselijk
551 Hand 4:19 | Johannes, antwoordende, zeiden tot hen: Oordeelt gij, of
552 Hand 4:24 | hun stem op tot God, en zeiden: Heere! Gij zijt de God,
553 Hand 5:22 | 22 En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman
554 Hand 6:45 | 15 En zij zeiden tot haar: Gij raast. Doch
555 Hand 6:45 | dat het alzo was. En zij zeiden: Het is zijn engel. ~
556 Hand 7:46 | vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig, dat eerst
557 Hand 8:11 | verhieven hun stemmen, en zeiden in het Lycaonisch: De goden
558 Hand 9:5 | 5 Maar, zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan
559 Hand 10:20 | hoofdmannen gebracht hadden, zeiden zij: Deze mensen beroeren
560 Hand 10:31 | 31 En zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus
561 Hand 11:18 | streden met hem; en sommigen zeiden: Wat wil toch deze klapper
562 Hand 11:18 | klapper zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger
563 Hand 11:32 | sommigen daarmede; en sommigen zeiden: Wij zullen u wederom hiervan
564 Hand 13:2 | gij geloofd hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs
565 Hand 13:3 | gij dan gedoopt? En zij zeiden: In den doop van Johannes. ~
566 Hand 15:4 | dagen; dewelke tot Paulus zeiden door den Geest, dat hij
567 Hand 15:20 | hebbende, loofden den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder,
568 Hand 17:4 | En die daarbij stonden, zeiden: Scheldt gij den hogepriester
569 Hand 17:14 | overpriesters en de ouderlingen, en zeiden: Wij hebben ons zelven met
570 Hand 22:4 | zagen aan zijn hand hangen, zeiden zij tot elkander: Deze mens
571 Hand 22:6 | werden zij veranderd, en zeiden, dat hij een god was. ~
572 Hand 22:21 | 21 Maar zij zeiden tot hem: Wij hebben noch
573 Open 5:14 | 14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de vier en twintig
574 Open 6:16 | 16 En zeiden tot de bergen en tot de
575 Open 19:3 | 3 En zij zeiden ten tweeden maal: Halleluja!
1-500 | 501-575 |