1-500 | 501-570
Book Chapter: Verse
1 Gen 3:20 | Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij een
2 Gen 4:4 | ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet.
3 Gen 7:7 | huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark,
4 Gen 7:13 | huisvrouw, en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark; ~
5 Gen 8:18 | huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem. ~
6 Gen 9:21 | ontblootte zich in het midden zijner tent. ~
7 Gen 11:28 | vaders Terah, in het land zijner geboorte, in Ur der Chaldeen. ~
8 Gen 16:24 | jaren, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. ~
9 Gen 16:25 | jaren oud, als hem het vlees zijner voorhuid besneden werd. ~
10 Gen 18:14 | Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen als jokkende. ~
11 Gen 18:16 | mannen zijn hand, en de hand zijner vrouw, en de hand zijner
12 Gen 18:16 | zijner vrouw, en de hand zijner twee dochteren, om de verschoning
13 Gen 21:17 | en uw zaad zal de poorten zijner vijanden erfelijk bezitten. ~
14 Gen 22:3 | op van het aangezicht van zijner dode, en hij sprak tot de
15 Gen 22:10 | degenen, die ter poorte zijner stad ingingen, zeggende: ~
16 Gen 23:30 | armringen aan de handen zijner zuster; en als hij gehoord
17 Gen 23:30 | hij gehoord had de woorden zijner zuster Rebekka, zeggende:
18 Gen 23:60 | uw zaad bezitte de poort zijner haters! ~
19 Gen 23:67 | Alzo werd Izak getroost na zijner moeders dood. ~ ~ ~ ~
20 Gen 25:27 | hem; toen rook hij de reuk zijner klederen, en zegende hem;
21 Gen 27:10 | zag, de dochter van Laban, zijner moeders broeder, en de schapen
22 Gen 27:10 | en de schapen van Laban, zijner moeders broeder, dat Jakob
23 Gen 27:10 | drenkte de schapen van Laban, zijner moeders broeder. ~
24 Gen 27:13 | tijding hoorde van Jakob, zijner zusters zoon, zo liep hij
25 Gen 27:70 | hij gaf dezelve in de hand zijner zonen. ~
26 Gen 29:16 | En hij gaf die in de hand zijner knechten, elke kudde bijzonder;
27 Gen 29:25 | roerde Hij het gewricht zijner heup aan, zodat het gewricht
28 Gen 31:24 | zijn zoon, allen, die ter zijner stadspoort uitgingen; en
29 Gen 31:24 | mannelijk was, allen, die ter zijner stadspoort uitgingen. ~
30 Gen 33:32 | regeerde in Edom, en de naam zijner stad was Dinhaba. ~
31 Gen 33:35 | veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith. ~
32 Gen 33:39 | zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam
33 Gen 33:39 | stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mechetabeel,
34 Gen 36:19 | als zijn heer de woorden zijner huisvrouw hoorde, die zij
35 Gen 36:43 | der bakkers, in het midden zijner knechten. ~
36 Gen 39:29 | zijn broeder, den zoon zijner moeder, en zeide: Is dit
37 Gen 42:7 | Zijn zonen, en de zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren,
38 Gen 42:7 | hem; zijn dochteren, en zijner zonen dochteren, en al zijn
39 Gen 42:15 | zijn dochter; al de zielen zijner zonen en zijner dochteren
40 Gen 42:15 | de zielen zijner zonen en zijner dochteren waren drie en
41 Gen 43:2 | 2 En hij nam een deel zijner broederen, te weten vijf
42 Gen 45:11 | wijnstok, en het veulen zijner ezelin aan den edelste wijnstok;
43 Gen 45:24 | stijvigheid gebleven, en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden,
44 Gen 45:26 | hoofdschedel des afgezonderden zijner broederen! ~
45 Exo 7:10 | en voor het aangezicht zijner knechten; en hij werd tot
46 Exo 10:1 | verzwaard, ook het hart zijner knechten, opdat Ik deze
47 Exo 15:4 | zee geworpen; en de keure zijner hoofdlieden zijn verdronken
48 Exo 21:30 | zo zal hij tot lossing zijner ziel geven naar alles, wat
49 Exo 23:19 | bokje niet koken in de melk zijner moeder. ~
50 Exo 23:21 | Zijn aangezicht, en weest Zijner stem gehoorzaam, en verbittert
51 Exo 23:22 | 22 Maar zo gij Zijner stem naarstiglijk gehoorzaamt,
52 Exo 29:9 | Aaron vullen, en de hand zijner zonen. ~
53 Exo 29:21 | zonen en op de klederen zijner zonen met hem; opdat hij
54 Exo 29:21 | zijn zonen, en de klederen zijner zonen met hem. ~
55 Exo 29:24 | van Aaron, en op de handen zijner zonen, en beweeg ze ten
56 Exo 29:27 | Aarons, en van hetgeen dat zijner zonen is. ~
57 Exo 30:12 | een iegelijk de verzoening zijner ziel den HEERE geven, als
58 Exo 34:8 | ieder stelde zich in de deur zijner tent; en zij zagen Mozes
59 Exo 34:10 | zich, een ieder in de deur zijner tent. ~
60 Exo 34:49 | zult het bokje in de melk zijner moeder niet koken. ~
61 Exo 35:19 | priester Aaron, en de klederen zijner zonen, om het priesterambt
62 Lev 3:2 | zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en zal
63 Lev 3:8 | zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en hij
64 Lev 6:5 | hij dat geven op den dag zijner schuld. ~
65 Lev 7:16 | 16 En zo het slachtoffer zijner offerande een gelofte, of
66 Lev 8:23 | rechteroor, en op den duim zijner rechterhand, en op den groten
67 Lev 8:27 | van Aaron, en in de handen zijner zonen; en bewoog die ten
68 Lev 8:30 | zonen, en op de klederen zijner zonen met hem; en hij heiligde
69 Lev 8:30 | zijn zonen, en de klederen zijner zonen met hem. ~
70 Lev 12:3 | achtsten dag zal het vlees zijner voorhuid besneden worden. ~
71 Lev 14:2 | melaatsen zijn, ten dage zijner reiniging: dat hij tot den
72 Lev 14:9 | baard, en de wenkbrauwen zijner ogen; ja, al zijn haar zal
73 Lev 14:14 | reinigen is, en op den duim zijner rechterhand, en op den groten
74 Lev 14:17 | reinigen is, en op den duim zijner rechterhand, en op den groten
75 Lev 14:23 | die, op den achtsten dag zijner reiniging, tot den priester
76 Lev 14:25 | reinigen is, en op den duim zijner rechterhand, en op den groten
77 Lev 14:28 | reinigen is, en aan den duim zijner rechterhand, en aan den
78 Lev 20:17 | zijns vaders, of de dochter zijner moeder, zal genomen hebben,
79 Lev 20:17 | worden; hij heeft de schaamte zijner zuster ontdekt, hij zal
80 Lev 23:11 | hem tot Mozes; de naam nu zijner moeder was Selomith, de
81 Lev 24:27 | 27 Dan zal hij de jaren zijner verkoping rekenen, en het
82 Lev 24:29 | lossing zijn, totdat het jaar zijner verkoping volkomen zal zijn;
83 Lev 24:33 | het huis en van de stad zijner bezitting in het jubeljaar
84 Lev 24:41 | wederkeren, en tot de bezitting zijner vaderen wederkeren. ~
85 Lev 24:50 | jubeljaar toe; alzo dat het geld zijner verkoping zal zijn naar
86 Lev 26:16 | ook iemand van den akker zijner bezitting den HEERE wat
87 Lev 26:22 | en niet is van den akker zijner bezitting; ~
88 Lev 26:28 | beest, of van den akker zijner bezitting, zal verkocht
89 Num 1:4 | hoofdman is over het huis zijner vaderen. ~
90 Num 1:44 | waren zij, elk over het huis zijner vaderen. ~
91 Num 2:34 | geslachten, naar het huis zijner vaderen. ~
92 Num 6:9 | hebben, zo zal hij op den dag zijner reiniging zijn hoofd bescheren;
93 Num 8:22 | en voor het aangezicht zijner zonen; gelijk als de HEERE
94 Num 11:10 | huisgezinnen, een ieder aan de deur zijner hut; en de toorn des HEEREN
95 Num 13:2 | geven zal; van elken stam zijner vaderen zult gijlieden een
96 Num 22:22 | op zijn ezelin, en twee zijner jongeren waren bij hem.
97 Num 27:1 | Jozef (en dit zijn de namen zijner dochteren: Machla, Noa,
98 Num 34:26 | enigzins zal gaan uit de palen zijner vrijstad, waarheen hij gevloden
99 Num 34:27 | zal vinden buiten de palen zijner vrijstad; zo de bloedwreker
100 Num 34:28 | wederkeren tot het land zijner bezitting. ~
101 Num 35:7 | de erfenis van den stam zijner vaderen. ~
102 Num 35:8 | bezitten, een ieder de erfenis zijner vaderen. ~
103 Deu 2:12 | gedaan heeft aan het land zijner erfenis, hetwelk de HEERE
104 Deu 11:14 | regen uws lands geven te Zijner tijd, vroegen regen en spaden
105 Deu 14:21 | bokje niet koken in de melk zijner moeder. ~
106 Deu 16:17 | Een ieder, naar de gave zijner hand, naar den zegen des
107 Deu 18:2 | erfdeel hebben in het midden zijner broederen; de HEERE is zijn
108 Deu 18:6 | komt naar alle begeerte zijner ziel, tot de plaats, die
109 Deu 19:12 | 12 Zo zullen de oudsten zijner stad zenden, en nemen hem
110 Deu 20:8 | zijn huis; opdat het hart zijner broederen niet smelte, gelijk
111 Deu 21:17 | want hij is het beginsel zijner kracht, het recht der eerstgeboorte
112 Deu 21:18 | zijns vaders en de stem zijner moeder niet gehoorzaam is;
113 Deu 21:19 | uitbrengen tot de oudsten zijner stad, en tot de poorte zijner
114 Deu 21:19 | zijner stad, en tot de poorte zijner plaats. ~
115 Deu 21:20 | zullen zeggen tot de oudsten zijner stad: Deze onze zoon is
116 Deu 21:21 | 21 Dan zullen alle lieden zijner stad hem met stenen overwerpen,
117 Deu 25:8 | Dan zullen hem de oudsten zijner stad roepen, en tot hem
118 Deu 26:17 | Zijn rechten, en dat gij Zijner stem zult gehoorzaam zijn. ~
119 Deu 27:22 | zijns vaders of de dochter zijner moeder! En al het volk zal
120 Deu 28:12 | uw land regen te geven te zijner tijd, en om te zegenen al
121 Deu 28:55 | zal geven van het vlees zijner zonen, die hij eten zal,
122 Deu 30:2 | tot den HEERE, uw God, en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar
123 Deu 30:20 | Liefhebbende den HEERE, uw God, Zijner stem gehoorzaam zijnde,
124 Deu 32:9 | volk, Jakob is het snoer Zijner erve. ~
125 Deu 32:43 | want Hij zal het bloed Zijner knechten wreken; en Hij
126 Deu 33:11 | vermogen, en laat U het werk zijner handen wel bevallen; versla
127 Joz 7:8 | Israel voor het aangezicht zijner vijanden den nek gekeerd
128 Joz 17:3 | dochters; en dit zijn de namen zijner dochteren: Machla en Noa,
129 Joz 17:6 | een erfdeel in het midden zijner zonen; en het land Gilead
130 Joz 25:24 | God, dienen, en wij zullen Zijner stem gehoorzamen. ~
131 Ric 1:6 | hem, en hieuwen de duimen zijner handen en zijner voeten
132 Ric 1:6 | duimen zijner handen en zijner voeten af. ~
133 Ric 4:46 | van het rennen, het rennen zijner machtigen. ~
134 Ric 4:52 | Waarom blijven de gangen zijner wagenen achter? ~
135 Ric 8:1 | naar Sichem, tot de broeder zijner moeder; en hij sprak tot
136 Ric 8:1 | van het huis van den vader zijner moeder, zeggende: ~
137 Ric 8:3 | Toen spraken de broeders zijner moeder van hem, voor de
138 Ric 8:16 | gij hem naar de verdienste zijner handen gedaan hebt. ~
139 Ric 8:18 | hebt Abimelech, een zoon zijner dienstmaagd, koning gemaakt
140 Ric 10:3 | Jeftha voor het aangezicht zijner broederen, en woonde in
141 Rut 1:2 | was Elimelech, en de naam zijner huisvrouw Naomi, en de naam
142 Rut 1:2 | huisvrouw Naomi, en de naam zijner twee zonen Machlon en Chiljon,
143 Rut 4:10 | broederen, en van de poort zijner plaats; gijlieden zijt heden
144 1Sa 2:9 | 9 Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren; maar
145 1Sa 5:4 | Dagon, en de beide palmen zijner handen afgehouwen, aan den
146 1Sa 14:30 | vrijelijk eten van den buit zijner vijanden, dien het gevonden
147 1Sa 14:49 | Malchi-sua; en de namen zijner twee dochteren waren deze:
148 1Sa 16:7 | niet aan, noch de hoogte zijner statuur, want Ik heb hem
149 1Sa 16:13 | zalfde hem in het midden zijner broederen. En de Geest des
150 1Sa 17:7 | 7 En de schacht zijner spies was als een weversboom,
151 1Sa 17:7 | weversboom, en het lemmer zijner spies was van zeshonderd
152 1Sa 17:13 | in den krijg. De namen nu zijner drie zonen, die in den krijg
153 1Sa 20:17 | had hem lief met de liefde zijner ziel. ~
154 1Sa 25:2 | en hij was in het scheren zijner schapen te Karmel. ~
155 1Sa 25:3 | mans was Nabal, en de naam zijner huisvrouw was Abigail; en
156 1Sa 31:12 | van Saul, en de lichamen zijner zonen, van den muur te Beth-San;
157 2Sa 6:20 | ogen van de dienstmaagden zijner dienstknechten heeft ontbloot,
158 2Sa 10:2 | om hem door den dienst zijner knechten te troosten over
159 2Sa 13:2 | tot krank wordens toe, om zijner zuster Thamars wil; want
160 2Sa 14:15 | zal de koning het woord zijner dienstmaagd doen. ~
161 2Sa 18:19 | gedaan heeft van de hand zijner vijanden. ~
162 2Sa 21:16 | Rafa was, en het gewicht zijner spies driehonderd gewicht
163 2Sa 21:22 | van David, en door de hand zijner knechten. ~
164 1Kon 8:37| zijn vijand in het land zijner poorten hem belegeren zal,
165 1Kon 9:19| Libanon, en in het ganse land zijner heerschappij. ~
166 1Kon 9:22| hoofdlieden, en de oversten zijner wagenen, en zijner ruiteren. ~
167 1Kon 9:22| oversten zijner wagenen, en zijner ruiteren. ~
168 1Kon 10:5 | 5 En de spijze zijner tafel, en het zitten zijner
169 1Kon 10:5 | zijner tafel, en het zitten zijner knechten, en het staan zijner
170 1Kon 10:5 | zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hun kledingen,
171 1Kon 11:19| een vrouw gaf de zuster zijner huisvrouw, de zuster van
172 1Kon 14:21| daar te zetten; en de naam zijner moeder was Naama, de Ammonietische. ~
173 1Kon 14:31| stad Davids; en de naam zijner moeder was Naama, de Ammonietische;
174 1Kon 15:2 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Maacha, een dochter
175 1Kon 15:10| te Jeruzalem, en de naam zijner moeder was Maacha, een dochter
176 1Kon 15:18| konings, en gaf ze in de hand zijner knechten; en de koning Asa
177 1Kon 16:7 | verwekkende door het werk zijner handen, omdat hij was gelijk
178 1Kon 20:39| zal uw ziel in de plaats zijner ziel zijn, of gij zult een
179 1Kon 21:11| 11 En de mannen zijner stad, die oudsten en die
180 1Kon 22:42| te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba, de dochter
181 2Kon 8:26| te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Athalia, de dochter
182 2Kon 9:2 | hem opstaan uit het midden zijner broederen, en breng hem
183 2Kon 9:26| van Naboth, en het bloed zijner zonen, zegt de HEERE, en
184 2Kon 12:1 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja van Ber-seba. ~
185 2Kon 13:1 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja van Ber-seba. ~
186 2Kon 15:2 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Joaddan van Jeruzalem. ~
187 2Kon 16:2 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jecholia, van
188 2Kon 16:33| te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jerusa, de dochter
189 2Kon 17:13| drankoffer en sprengde het bloed zijner dankofferen op dat altaar. ~
190 2Kon 18:13| drankoffer en sprengde het bloed zijner dankofferen op dat altaar. ~
191 2Kon 20:2 | te Jeruzalem, en de naam zijner moeder was Abi, een dochter
192 2Kon 23:1 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hefzi-bah. ~
193 2Kon 23:19| te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Mesullemet, een
194 2Kon 23:22| verliet hij den HEERE, den God zijner vaderen, en hij wandelde
195 2Kon 24:1 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jedida, een dochter
196 2Kon 25:31| te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, de dochter
197 2Kon 25:36| te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zebudda, een
198 2Kon 26:2 | gesproken had door den dienst Zijner knechten, de profeten. ~
199 2Kon 26:8 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehusta, een
200 2Kon 26:12| gevangen in het achtste jaar zijner regering. ~
201 2Kon 26:18| te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, een
202 2Kon 27:1 | geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand,
203 2Kon 27:29| hij veranderde de klederen zijner gevangenis, en hij at geduriglijk
204 1Kro 1:43| zoon van Beor; en de naam zijner stad was Dinhaba. ~
205 1Kro 1:46| Moab versloeg; en den naam zijner stad was Avith. ~
206 1Kro 1:50| zijn plaats, en de naam zijner stad was Pahi, en de naam
207 1Kro 1:50| stad was Pahi, en de naam zijner huisvrouw was Mehetabeel,
208 1Kro 8:29| vader van Gibeon; en de naam zijner huisvrouw was Maacha. ~
209 1Kro 9:35| vader van Gibeon; de naam zijner zuster nu was Maacha. ~
210 1Kro 10:12| van Saul, en de lichamen zijner zonen, en zij brachten ze
211 1Kro 16:10| 10 Roemt u in den Naam Zijner heiligheid; dat zich het
212 1Kro 16:12| 12 Gedenkt Zijner wonderwerken, die Hij gedaan
213 1Kro 16:12| wonderwerken, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en de oordelen
214 1Kro 21:8 | van David, en door de hand zijner knechten. ~ ~
215 1Kro 27:31| hoofd, van de Hebronieten zijner geslachten onder de vaderen;
216 1Kro 29:1 | have en vee des konings en zijner zonen, met de kamerlingen,
217 2Kro 7:28| zijn vijanden in het land zijner poorten hem belegeren zal,
218 2Kro 9:6 | Libanon, en in het ganse land zijner heerschappij. ~
219 2Kro 9:9 | krijgslieden, en oversten zijner hoofdlieden, en oversten
220 2Kro 9:9 | hoofdlieden, en oversten zijner wagenen en zijner ruiteren); ~
221 2Kro 9:9 | oversten zijner wagenen en zijner ruiteren); ~
222 2Kro 9:18| Huram zond hem, door de hand zijner knechten, schepen, mitsgaders
223 2Kro 10:4 | 4 En de spijze zijner tafel, en het zitten zijner
224 2Kro 10:4 | zijner tafel, en het zitten zijner knechten, en het staan zijner
225 2Kro 10:4 | zijner knechten, en het staan zijner dienaren, en hun kledingen,
226 2Kro 13:13| daar te zetten; en de naam zijner moeder was Naama, een Ammonietische. ~
227 2Kro 14:2 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Michaja, de dochter
228 2Kro 17:13| het een en veertigste jaar zijner regering. ~
229 2Kro 18:7 | 7 In het derde jaar nu zijner regering zond hij tot zijn
230 2Kro 21:31| te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Azuba, een dochter
231 2Kro 21:33| niet geschikt tot den God zijner vaderen. ~
232 2Kro 22:10| hij had den HEERE, den God zijner vaderen, verlaten. ~
233 2Kro 22:17| dan Joahaz, de kleinste zijner zonen. ~
234 2Kro 22:19| branding, als de branding zijner vaderen. ~
235 2Kro 22:30| hij had den HEERE, den God zijner vaderen, verlaten. ~
236 2Kro 22:37| dan Joahaz, de kleinste zijner zonen. ~
237 2Kro 22:39| branding, als de branding zijner vaderen. ~
238 2Kro 23:2 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Athalia, een
239 2Kro 24:1 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Zibja, van Ber-seba. ~
240 2Kro 25:1 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Joaddan, van
241 2Kro 26:3 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jecholia, van
242 2Kro 27:1 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Jerusa, een dochter
243 2Kro 28:25| verwekte hij den HEERE, zijner vaderen God, tot toorn. ~
244 2Kro 29:1 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Abia, een dochter
245 2Kro 29:3 | deed in het eerste jaar zijner regering, in de eerste maand,
246 2Kro 29:25| des HEEREN, door de hand Zijner profeten. ~
247 2Kro 30:6 | van de hand des konings en zijner vorsten, door gans Israel
248 2Kro 30:19| om God den HEERE, den God zijner vaderen, te zoeken, hoewel
249 2Kro 33:12| het aangezicht van den God zijner vaderen, ~
250 2Kro 34:3 | Want in het achtste jaar zijner regering, toen hij nog een
251 2Kro 34:8 | In het achttiende jaar nu zijner regering als hij het land
252 2Kro 35:24| werd begraven in de graven zijner vaderen; en gans Juda en
253 2Kro 36:24| werd begraven in de graven zijner vaderen; en gans Juda en
254 2Kro 37:15| zond tot hen, door de hand Zijner boden, vroeg op zijnde,
255 2Kro 37:18| schatten des konings en zijner vorsten, dit alles voerde
256 Ezra 1:4 | verkeert, dien zullen de lieden zijner plaats bevorderlijk zijn
257 Ezra 6:10| het leven des konings en zijner kinderen. ~
258 Ezra 7:23| koninkrijk des konings en zijner kinderen? ~
259 Ezra 7:28| aangezicht des konings en zijner raadsheren, en aller geweldige
260 Neh 4:2 | sprak in de tegenwoordigheid zijner broederen en van het heir
261 Est 1:3 | 3 In het derde jaar zijner regering maakte hij een
262 Est 1:4 | kostelijkheid des sieraads zijner grootheid, vele dagen lang,
263 Est 28:4 | rijkdoms, en de veelheid zijner zonen, en alles, waarin
264 Est 56:2 | 2Al de werken nu zijner macht en zijns gewelds,
265 Est 56:3 | aangenaam bij de menigte zijner broederen, zoekende het
266 Job 1:10 | hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend,
267 Job 5:26 | gelijk de korenhoop te zijner tijd opgevoerd wordt. ~
268 Job 14:5 | bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is, en Gij
269 Job 17:5 | vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten. ~
270 Job 18:7 | 7 De treden zijner macht zullen benauwd worden,
271 Job 18:13 | des doods zal de grendelen zijner huid verteren, zijn grendelen
272 Job 20:18 | inslokken; naar het vermogen zijner verandering, zo zal hij
273 Job 20:29 | mensen van God, en de erve zijner redenen van God. ~ ~ ~
274 Job 21:21 | huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is? ~
275 Job 21:23 | Deze sterft in de kracht zijner volkomenheid, daar hij gans
276 Job 21:24 | waren vol melk, en het merg zijner benen was bevochtigd. ~
277 Job 23:6 | Zou Hij naar de grootheid Zijner macht met mij twisten? Neen;
278 Job 23:12 | 12 Het gebod Zijner lippen heb ik ook niet weggedaan;
279 Job 25:3 | 3Is er een getal Zijner benden? En over wien staat
280 Job 26:14 | zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein
281 Job 26:14 | Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan? ~ ~ ~
282 Job 31:39 | zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen; ~
283 Job 33:19 | leger, en de sterke menigte zijner beenderen; ~
284 Job 33:25 | jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren. ~
285 Job 34:19 | kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk. ~
286 Job 34:27 | afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben; ~
287 Job 34:36 | worden tot het einde toe, om zijner antwoorden wil onder de
288 Job 36:26 | onderzoeking van het getal Zijner jaren. ~
289 Job 36:29 | wolken, en de krakingen Zijner hutte? ~
290 Job 36:35 | met aandacht de beweging Zijner stem, en het geluid, dat
291 Job 36:37 | Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt die
292 Job 36:39 | dan is er de plasregen Zijner sterke regenen. ~
293 Job 36:48 | orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen? ~
294 Job 39:12 | als een ceder; de zenuwen zijner schaamte zijn doorvlochten. ~
295 Job 40:3 | verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid
296 Job 40:3 | sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis. ~
297 Job 40:9 | 9 Elk een zijner niezingen doet een licht
298 Job 40:16 | schromen de sterken; om zijner doorbrekingen wille ontzondigen
299 Job 41:16 | kinderen, en de kinderen zijner kinderen, tot in vier geslachten. ~
300 Psa 3:5 | verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela. ~
301 Psa 8:5 | Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des
302 Psa 9:17 | is verstrikt in het werk zijner handen! Higgajon, Sela. ~
303 Psa 10:3 | goddeloze roemt over den wens zijner ziel; hij zegent den gierigaard,
304 Psa 11:4 | 4De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, des HEEREN troon
305 Psa 19:2 | het uitspansel verkondigt Zijner handen werk. ~
306 Psa 20:7 | Hem verhoren uit den hemel Zijner heiligheid; het heil Zijner
307 Psa 20:7 | Zijner heiligheid; het heil Zijner rechterhand zal zijn met
308 Psa 21:3 | gegeven, en de uitspraak zijner lippen hebt Gij niet geweerd.
309 Psa 24:3 | wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid? ~
310 Psa 27:5 | verbergt mij in het verborgene Zijner tent; Hij verhoogt mij op
311 Psa 28:5 | HEEREN, noch op het werk Zijner handen, zo zal Hij hen afbreken
312 Psa 30:5 | zegt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid. ~
313 Psa 33:21 | verblijd, omdat wij op den Naam Zijner heiligheid vertrouwen. ~
314 Psa 34:21 | verblijd, omdat wij op den Naam Zijner heiligheid vertrouwen. ~
315 Psa 35:23 | De HEERE verlost de ziel Zijner knechten; en allen, die
316 Psa 42:3 | Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. ~
317 Psa 47:9 | heidenen; God zit op den troon Zijner heiligheid. ~
318 Psa 48:2 | onzes Gods, op den berg Zijner heiligheid. ~
319 Psa 68:6 | weduwen; God, in de woonstede Zijner heiligheid. ~
320 Psa 68:22 | Voorzeker zal God den kop Zijner vijanden verslaan, den harigen
321 Psa 69:37 | 37 En het zaad Zijner knechten zal haar beerven;
322 Psa 72:19 | 19 En geloofd zij de Naam Zijner heerlijkheid tot in eeuwigheid;
323 Psa 78:54 | bracht hen tot de landpale Zijner heiligheid, tot dezen berg,
324 Psa 78:72 | een zeer verstandig beleid zijner handen. ~
325 Psa 85:14 | zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen. ~ ~ ~
326 Psa 89:43 | Gij hebt de rechterhand zijner wederpartijders verhoogd;
327 Psa 89:46 | 46 Gij hebt de dagen zijner jeugd verkort; Gij hebt
328 Psa 95:7 | God, en wij zijn het volk Zijner weide, en de schapen Zijner
329 Psa 95:7 | Zijner weide, en de schapen Zijner hand. Heden, zo gij Zijn
330 Psa 97:10 | kwade; Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten; Hij redt hen
331 Psa 97:12 | spreekt lof ter gedachtenis Zijner heiligheid. ~ ~
332 Psa 98:1 | Zijn rechterhand, en de arm Zijner heiligheid, heeft Hem heil
333 Psa 98:3 | 3Hij is gedachtig geweest Zijner goedertierenheid, en Zijner
334 Psa 98:3 | Zijner goedertierenheid, en Zijner waarheid aan het huis Israels;
335 Psa 99:5 | u neder voor de voetbank Zijner voeten; Hij is heilig! ~
336 Psa 99:9 | en buigt u voor den berg Zijner heiligheid; want de HEERE,
337 Psa 100:3 | Zijn volk en de schapen Zijner weide. ~
338 Psa 103:22 | werken! aan alle plaatsen Zijner heerschappij. Loof den HEERE,
339 Psa 104:27 | hun hun spijze geeft te zijner tijd. ~
340 Psa 105:3 | 3 Roemt u in den Naam Zijner heiligheid; het hart dergenen,
341 Psa 105:5 | 5 Gedenkt Zijner wonderen, die Hij gedaan
342 Psa 105:5 | wonderen, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en der oordelen
343 Psa 105:27 | deden onder hen de bevelen Zijner tekenen, en de wonderwerken
344 Psa 106:45 | berouwde Hem naar de veelheid Zijner goedertierenheden. ~
345 Psa 109:14 | 14 De ongerechtigheid zijner vaderen worde gedacht bij
346 Psa 109:14 | bij den HEERE, en de zonde zijner moeder worde niet uitgedelgd. ~
347 Psa 111:6 | Caph. Hij heeft de kracht Zijner werken Zijn volke bekend
348 Psa 111:7 | 7 Mem. De werken Zijner handen zijn waarheid en
349 Psa 116:15 | ogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenoten. ~
350 Psa 132:7 | nederbuigen voor de voetbank Zijner voeten. ~
351 Psa 133:2 | nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. ~
352 Psa 145:15 | Gij geeft hun hun spijs te zijner tijd. ~
353 Psa 148:14 | volks verhoogd, den roem al Zijner gunstgenoten, der kinderen
354 Psa 149:1 | Zijn lof zij in de gemeente Zijner gunstgenoten. ~
355 Psa 150:1 | looft Hem in het uitspansel Zijner sterkte! ~
356 Psa 150:2 | naar de menigvuldigheid Zijner grootheid! ~
357 Spre 2:8 | houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren. ~
358 Spre 5:22| vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden
359 Spre 5:23| geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen. ~
360 Spre 10:1 | vader; maar een zot zoon is zijner moeder droefheid. ~
361 Spre 10:15| rijken goed is een stad zijner sterkte; de armoede der
362 Spre 13:22| 22 De goede zal zijner kinders kinderen doen erven;
363 Spre 13:25| rechtvaardige eet tot verzadiging zijner ziel toe; maar de buik der
364 Spre 17:8 | Het geschenk is in de ogen zijner heren een aangenaam gesteente;
365 Spre 18:7 | en zijn lippen een strik zijner ziel. ~
366 Spre 18:11| Des rijken goed is de stad zijner sterkte, en als een verheven
367 Spre 18:20| verzadigd worden van de inkomst zijner lippen. ~
368 Spre 22:8 | moeite maaien; en de roede zijner verbolgenheid zal een einde
369 Spre 23:3 | Laat u niet gelusten zijner smakelijke spijzen, want
370 Spre 27:16| wind verbergen, en de olie zijner rechterhand, die roept. ~
371 Spre 31:7 | zijn armoede vergete, en zijner moeite niet meer gedenke. ~
372 Pred 5:14| hij voortgekomen is uit zijner moeders buik, alzo zal hij
373 Pred 6:3 | jaren leefde, zodat de dagen zijner jaren veel waren, doch zijn
374 Pred 6:12| der dagen van het leven zijner ijdelheid, welke hij doorbrengt
375 Hoo 3:11 | moeder kroonde op den dag Zijner bruiloft, en op den dag
376 Jes 2:10 | HEEREN, en om de heerlijkheid Zijner majesteit. ~
377 Jes 2:19 | vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij Zich
378 Jes 2:21 | vanwege de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij Zich
379 Jes 3:8 | den HEERE zijn, om de ogen Zijner heerlijkheid te verbitteren. ~
380 Jes 3:11 | gaan, want de vergelding zijner handen zal hem geschieden. ~
381 Jes 5:7 | van Juda zijn een plant Zijner verlustigingen; en Hij heeft
382 Jes 5:12 | zien niet op het maaksel Zijner handen. ~
383 Jes 5:27 | noch slapen, noch de gordel zijner lendenen ontbonden worden,
384 Jes 5:27 | worden, noch de schoenriem zijner schoenen afgescheurd
385 Jes 8:8 | reiken; en de uitstrekkingen zijner vleugelen zullen vervullen
386 Jes 10:12 | de pracht van de hoogheid zijner ogen. ~
387 Jes 11:3 | Hij zal naar het gezicht Zijner ogen niet richten; Hij zal
388 Jes 11:3 | zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen. ~
389 Jes 11:4 | monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze
390 Jes 11:5 | gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn; ook zal de
391 Jes 11:5 | zal de waarheid de gordel Zijner lendenen zijn. ~
392 Jes 13:5 | HEERE en de instrumenten Zijner gramschap, om dat ganse
393 Jes 17:8 | aanschouwen de altaren, het werk zijner handen, ook hetgeen zijn
394 Jes 19:13 | tot den uitersten hoek zijner stammen. ~
395 Jes 29:14 | wonderbaarlijk; want de wijsheid zijner wijzen zal vergaan, en het
396 Jes 29:14 | vergaan, en het verstand zijner verstandigen zal zich
397 Jes 40:26 | roept, vanwege de grootheid Zijner krachten, en omdat
398 Jes 42:21 | HEERE had lust aan hem, om Zijner gerechtigheid wil; Hij maakte
399 Jes 44:26 | knechts bevestigt, en den raad Zijner boden volbrengt; Die tot
400 Jes 49:2 | zwaard, onder de schaduw Zijner hand heeft Hij Mij bedekt;
401 Jes 51:17 | hand des HEEREN den beker Zijner grimmigheid; den droesem
402 Jes 53:7 | voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij
403 Jes 53:11 | 11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien, en
404 Jes 55:7 | den HEERE, zo zal Hij Zich Zijner ontfermen, en tot onzen
405 Jes 56:7 | den HEERE, zo zal Hij Zich Zijner ontfermen, en tot onzen
406 Jes 61:22 | de HEERE, zal zulks te zijner tijd snellijk doen komen. ~ ~
407 Jes 63:8 | rechterhand, en bij den arm Zijner sterkte: indien Ik uw koren
408 Jes 64:7 | barmhartigheden, en naar de veelheid Zijner goedertierenheden. ~
409 Jes 64:11 | opgebracht heeft, met de herders Zijner kudde? Waar is Hij, Die
410 Jes 64:12 | 12 Die den arm Zijner heerlijkheid heeft doen
411 Jer 1:2 | Juda, in het dertiende jaar zijner regering. ~
412 Jer 2:3 | heiligheid, de eerstelingen Zijner inkomste; allen, die hem
413 Jer 7:29 | HEERE heeft het geslacht Zijner verbolgenheid verworpen
414 Jer 8:16 | Dan af wordt het gesnuif zijner paarden gehoord; het ganse
415 Jer 8:16 | het geluid der briesingen zijner sterken; en zij komen daarhenen,
416 Jer 10:16 | alles, en Israel is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen
417 Jer 17:10 | zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen. ~
418 Jer 17:11 | niet met recht; in de helft zijner dagen zal hij dien moeten
419 Jer 18:18 | niet luisteren naar enige zijner woorden! ~
420 Jer 20:9 | Dies zeide ik: Ik zal Zijner niet gedenken, en niet meer
421 Jer 22:10 | wederkomen, dat hij het land zijner geboorte zie. ~
422 Jer 23:9 | HEERE, en vanwege de woorden Zijner heiligheid. ~
423 Jer 25:30 | verheffen uit de woning Zijner heiligheid; Hij zal
424 Jer 31:20 | over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt
425 Jer 32:19 | wegen, en naar de vrucht zijner handelingen. ~
426 Jer 34:1 | die onder de heerschappij zijner hand waren, en al de
427 Jer 40:3 | gezondigd tegen den HEERE, en Zijner stem niet gehoorzaamd; daarom
428 Jer 44:30 | Egypte, geven in de hand zijner vijanden, en in de hand
429 Jer 46:26 | van Babel, en in de hand zijner knechten. Maar daarna zal
430 Jer 47:3 | het geklater der hoeven zijner sterke paarden, vanwege
431 Jer 47:3 | paarden, vanwege het geraas zijner wagenen, en het bulderen
432 Jer 47:3 | wagenen, en het bulderen zijner raderen; de vaders zien
433 Jer 48:15 | steden opgegaan, en de keur zijner jongelingen is ter slachting
434 Jer 50:25 | opengedaan, en de instrumenten Zijner gramschap voortgebracht;
435 Jer 51:19 | alles, en Israel is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen
436 Jer 51:59 | in het vierde jaar zijner regering; en Seraja was
437 Jer 52:1 | te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, een
438 Jer 52:4 | geschiedde in het negende jaar zijner regering, in de tiende maand,
439 Jer 52:33 | hij veranderde de klederen zijner gevangenis; en hij at geduriglijk
440 Klaa 1:23| heeft aan de voetbank Zijner voeten niet gedacht in den
441 Klaa 1:45| gezien heeft door de roede Zijner verbolgenheid. ~
442 Klaa 1:76| ontfermen, naar de grootheid Zijner goedertierenheden. ~
443 Eze 1:27 | daarbinnen, van de gedaante Zijner lenden en opwaarts; en van
444 Eze 1:27 | opwaarts; en van de gedaante Zijner lenden en nederwaarts,
445 Eze 8:2 | van vuur; van de gedaante Zijner lenden en nederwaarts was
446 Eze 14:4 | hart opzet, en den aanstoot zijner ongerechtigheid recht
447 Eze 14:4 | antwoorden naar de menigte zijner drekgoden; ~
448 Eze 14:7 | stelt den aanstoot zijner ongerechtigheid recht voor
449 Eze 17:7 | bevochtigen zou naar de bedden zijner planting toe. ~
450 Eze 17:22 | zetten zal; van het opperste zijner jonge takjes zal Ik een
451 Eze 17:23 | allerlei vleugel; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen. ~
452 Eze 18:18 | niet goed was in het midden zijner volken; ziet daar, hij zal
453 Eze 19:7 | ontzet werd van de stem zijner brulling. ~
454 Eze 19:11 | zijn hoogte, met de menigte zijner takken. ~
455 Eze 19:14 | uitgegaan uit een roede zijner ranken, dat zijn vrucht
456 Eze 20:7 | ieder werpe de verfoeiselen zijner ogen weg; en verontreinigt
457 Eze 20:8 | niemand wierp de verfoeiselen zijner ogen weg, noch verliet de
458 Eze 26:10 | Vanwege de menigte zijner paarden zal u derzelver
459 Eze 26:11 | Hij zal met de hoeven zijner paarden al uw straten vertreden;
460 Eze 29:3 | zeedraak, die in het midden zijner rivieren ligt; die daar
461 Eze 31:7 | grootheid en in de lengte zijner takken, omdat zijn wortel
462 Eze 31:9 | gemaakt door de veelheid zijner takken, dat alle bomen van
463 Eze 33:12 | hem niet redden ten dage zijner overtreding; en aangaande
464 Eze 33:28 | stellen, en de hovaardij zijner sterkte zal ophouden; en
465 Eze 34:12 | dage als hij in het midden zijner verspreide schapen is, alzo
466 Eze 46:5 | het spijsoffer een gave zijner hand zijn; en olie, een
467 Eze 46:11 | tot de lammeren, een gave zijner hand; en olie, een hin
468 Dan 1:3 | tot Aspenaz, den overste zijner kamerlingen, dat hij voorbrengen
469 Dan 5:6 | verschrikten hem; en de banden zijner lendenen werden los, en
470 Dan 5:10 | deze woorden des konings en zijner geweldigen, ging de koningin
471 Dan 6:18 | zijn ring, en met den ring zijner geweldigen, opdat de wil
472 Dan 8:6 | hem aan in de grimmigheid zijner kracht. ~
473 Dan 9:2 | In het eerste jaar zijner regering, merkte ik, Daniel,
474 Dan 9:14 | gedaan heeft, dewijl wij Zijner stem niet gehoorzaamden. ~
475 Dan 10:6 | gepolijst koper; en de stem Zijner woorden was gelijk de stem
476 Dan 10:9 | En ik hoorde de stem Zijner woorden; en toen ik de stem
477 Dan 10:9 | woorden; en toen ik de stem Zijner woorden hoorde, zo viel
478 Dan 11:24 | zijn vaders, of de vaders zijner vaderen, niet gedaan hebben;
479 Dan 11:26 | 26 En die de stukken zijner spijze zullen eten, zullen
480 Dan 11:37 | 37 En op de goden zijner vaderen zal hij geen acht
481 Hos 10:1 | zich; maar naar de veelheid zijner vrucht heeft hij de altaren
482 Oba 1:12 | dag uws broeders, den dag zijner vervreemding; noch u verblijd
483 Jona 3:7 | uit bevel des konings en zijner groten, zeggende: Laat mens
484 Jona 4:8 | amechtig werd; en hij wenste zijner ziel te mogen sterven,
485 Mic 1:2 | de Heere uit den tempel Zijner heiligheid. ~
486 Mic 5:2 | dan zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met
487 Mic 7:3 | grote spreekt de verderving zijner ziel, en zij draaien ze
488 Mic 7:13 | worden tot een verwoesting, zijner inwoners halve, vanwege
489 Mic 7:18 | overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij
490 Nah 1:3 | wolken zijn het stof Zijner voeten. ~
491 Nah 2:3 | 3 De schilden zijner helden zijn rood gemaakt,
492 Zac 10:3 | stellen, gelijk het paard Zijner majesteit in den strijd. ~
493 Mal 2:15 | handele tegen de huisvrouw zijner jeugd. ~
494 Mal 3:2 | Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen, en wie
495 Matt 5:35| omdat zij is de voetbank Zijner voeten; noch bij Jeruzalem,
496 Matt 16:26| gewint, en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mens
497 Matt 18:28| uitgaande, heeft gevonden een zijner mededienstknechten, die
498 Matt 19:28| gezeten zijn op den troon Zijner heerlijkheid, dat gij ook
499 Matt 25:31| Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid. ~
500 Mark 1:7 | nederbukkende, den riem Zijner schoenen te ontbinden. ~
1-500 | 501-570 |