1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165
Book Chapter: Verse
5001 Ric 8:25 | doorging, beroofden zij; en het werd Abimelech aangezegd. ~
5002 Ric 8:27 | 27 En zij togen uit in het veld, en lazen hun wijnbergen
5003 Ric 8:27 | lofliederen; en zij gingen in het huis huns gods, en aten
5004 Ric 8:32 | nu op bij nacht, gij en het volk, dat met u is, en leg
5005 Ric 8:32 | met u is, en leg lagen in het veld. ~
5006 Ric 8:33 | 33 En het geschiede in den morgen,
5007 Ric 8:33 | stad; en zie, zo hij en het volk, dat met hem is, tot
5008 Ric 8:34 | dan maakte zich op, en al het volk, dat met hem was, bij
5009 Ric 8:35 | Abimelech rees op, en al het volk, dat met hem was, uit
5010 Ric 8:37 | daar volk, afkomende uit het midden des lands, en een
5011 Ric 8:38 | zouden dienen? is niet dit het volk, dat gij veracht hebt?
5012 Ric 8:39 | 39 En Gaal trok uit voor het aangezicht der burgeren
5013 Ric 8:42 | 42 En het geschiedde des anderen daags
5014 Ric 8:42 | geschiedde des anderen daags dat het volk uittrok in het veld,
5015 Ric 8:42 | dat het volk uittrok in het veld, en zij zeiden het
5016 Ric 8:42 | het veld, en zij zeiden het Abimelech aan. ~
5017 Ric 8:43 | 43 Toen nam hij het volk, en deelde hen in drie
5018 Ric 8:43 | hopen, en hij legde lagen in het veld; en hij zag toe, en
5019 Ric 8:43 | en hij zag toe, en ziet, het volk trok uit de stad, zo
5020 Ric 8:44 | overvielen allen, die in het veld waren, en sloegen hen. ~
5021 Ric 8:45 | nam de stad in, en doodde het volk, dat daarin was; en
5022 Ric 8:46 | gingen zij in de sterkte, in het huis van den god Berith. ~
5023 Ric 8:47 | 47 En het werd Abimelech aangezegd,
5024 Ric 8:48 | den berg Zalmon, hij en al het volk, dat met hem was; en
5025 Ric 8:48 | schouder; en hij zeide tot het volk, dat bij hem was: Wat
5026 Ric 8:49 | 49 Zo hieuw ook al het volk een iegelijk zijn tak
5027 Ric 8:51 | was een sterke toren in het midden der stad; zo vloden
5028 Ric 8:51 | zich toe; en zij klommen op het dak des torens. ~
5029 Ric 8:57 | 57 Desgelijks al het kwaad der lieden van Sichem
5030 Ric 9:1 | hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraim. ~
5031 Ric 9:4 | op dezen dag, dewelke in het land van Gilead zijn. ~
5032 Ric 9:8 | van de Jordaan waren, in het land der Amorieten, dat
5033 Ric 9:9 | tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraim; zodat het
5034 Ric 9:9 | het huis van Efraim; zodat het Israel zeer bang werd. ~
5035 Ric 9:18 | 18 Toen zeide het volk, de oversten van Gilead,
5036 Ric 10:2 | zeiden tot hem: Gij zult in het huis onzes vaders niet erven,
5037 Ric 10:3 | 3 Toen vlood Jeftha voor het aangezicht zijner broederen,
5038 Ric 10:3 | broederen, en woonde in het land Tob; en ijdele mannen
5039 Ric 10:4 | 4 En het geschiedde, na enige dagen,
5040 Ric 10:5 | 5 Zo geschiedde het, als de kinderen Ammons
5041 Ric 10:5 | om Jeftha te halen uit het land van Tob. ~
5042 Ric 10:11 | de oudsten van Gilead, en het volk stelde hem tot een
5043 Ric 10:11 | sprak al zijn woorden voor het aangezicht des HEEREN te
5044 Ric 10:15 | zegt Jeftha: Israel heeft het land der Moabieten, en het
5045 Ric 10:15 | het land der Moabieten, en het land der kinderen Ammons
5046 Ric 10:18 | de woestijn, en toog om het land der Edomieten en het
5047 Ric 10:18 | het land der Edomieten en het land der Moabieten, en kwam
5048 Ric 10:18 | van den opgang der zon aan het land der Moabieten, en zij
5049 Ric 10:21 | alzo nam Israel erfelijk in het ganse land der Amorieten,
5050 Ric 10:23 | Israels, de Amorieten voor het aangezicht van zijn volk
5051 Ric 10:26 | Arnon zijn; waarom hebt gij het dan in die tijd niet gered?
5052 Ric 10:31 | 31 Zo zal het uitgaande, dat uit de deur
5053 Ric 10:31 | des HEEREN zijn, en ik zal het offeren ten brandoffer. ~
5054 Ric 10:33 | Ammons ten ondergebracht voor het aangezicht der kinderen
5055 Ric 10:35 | 35 En het geschiedde, als hij haar
5056 Ric 10:39 | 39 En het geschiedde ten einde van
5057 Ric 10:39 | man bekend. Voorts werd het een gewoonheid in Israel, ~
5058 Ric 10:40 | te spreken, vier dagen in het jaar. ~ ~ ~
5059 Ric 11:1 | bijeengeroepen, en trokken over naar het noorden; en zij zeiden tot
5060 Ric 11:5 | veren van de Jordaan af; en het geschiedde, als de vluchtelingen
5061 Ric 11:6 | zeide: Sibbolet, en kon het alzo niet recht spreken;
5062 Ric 11:12 | werd begraven te Ajalon, in het land van Zebulon. ~
5063 Ric 11:15 | begraven te Pirhathon, in het land van Efraim, op den
5064 Ric 12:2 | was een man van Zora, uit het geslacht van een Daniet,
5065 Ric 12:6 | Wiens aangezicht was als het aangezicht van een Engel
5066 Ric 12:9 | de vrouw. Zij nu zat in het veld, doch haar man Manoach
5067 Ric 12:10 | de vrouw, en liep, en gaf het haar man te kennen; en zij
5068 Ric 12:11 | hebt? En Hij zeide: Ik ben het. ~
5069 Ric 12:16 | Want Manoach wist niet, dat het een Engel des HEEREN was. ~
5070 Ric 12:19 | Manoach een geitenbokje, en het spijsoffer, en offerde het
5071 Ric 12:19 | het spijsoffer, en offerde het op den rotssteen, den HEERE.
5072 Ric 12:20 | 20 En het geschiedde, als de vlam
5073 Ric 12:20 | geschiedde, als de vlam van het altaar opvoer naar den hemel,
5074 Ric 12:21 | Toen bekende Manoach, dat het een Engel des HEEREN was. ~
5075 Ric 12:23 | had ons te doden, Hij had het brandoffer en spijsoffer
5076 Ric 12:24 | groot, en de HEERE zegende het. ~
5077 Ric 12:25 | bij wijlen te drijven in het leger van Dan, tussen Zora
5078 Ric 13:2 | ging hij opwaarts, en gaf het zijn vader en zijn moeder
5079 Ric 13:8 | nemen; toen week hij af, om het aas van de leeuw te bezien,
5080 Ric 13:8 | ziet, een bijenzwerm was in het lichaam van den leeuw, met
5081 Ric 13:9 | kennen, dat hij den honig uit het lichaam van den leeuw genomen
5082 Ric 13:11 | 11 En het geschiedde, als zij hem
5083 Ric 13:13 | 13 En indien gij het mij niet zult kunnen verklaren,
5084 Ric 13:13 | raadsel te raden, en laat het ons horen. ~
5085 Ric 13:15 | 15 Daarna geschiedde het op den zevenden dag, dat
5086 Ric 13:15 | wij niet misschien u, en het huis uws vaders, met vuur
5087 Ric 13:15 | gijlieden ons genodigd, om het onze te bezitten; is het
5088 Ric 13:15 | het onze te bezitten; is het zo niet? ~
5089 Ric 13:16 | te raden gegeven, en hebt het mij niet verklaard. En hij
5090 Ric 13:16 | zeide tot haar: Zie, ik heb het mijn vader en mijn moeder
5091 Ric 13:16 | moeder niet verklaard, zou ik het u dan verklaren? ~
5092 Ric 13:17 | bruiloft hadden; zo geschiedde het op den zevenden dag, dat
5093 Ric 13:17 | den zevenden dag, dat hij het haar verklaarde, want zij
5094 Ric 14:1 | 1 En het geschiedde na sommige dagen,
5095 Ric 14:4 | tussen twee staarten in het midden. ~
5096 Ric 14:5 | vuur, en liet ze lopen in het staande koren der Filistijnen;
5097 Ric 14:5 | zowel de korenhopen als het staande koren, zelfs tot
5098 Ric 14:11 | duizend mannen af uit Juda tot het hol der rots Etam, en zeiden
5099 Ric 14:14 | als linnen draden, die van het vuur gebrand zijn, en zijn
5100 Ric 14:15 | strekte zijn hand uit, en nam het, en sloeg daarmede duizend
5101 Ric 14:17 | 17 En het geschiedde, als hij geeindigd
5102 Ric 14:17 | te spreken, zo wierp hij het kinnebakken uit zijn hand,
5103 Ric 15:2 | stil, zeggende: Tot aan het morgenlicht, dan zullen
5104 Ric 15:3 | hoogte des bergs, die in het gezicht van Hebron is. ~
5105 Ric 15:4 | 4 En het geschiedde daarna, dat hij
5106 Ric 15:9 | vlas verbroken wordt, als het vuur riekt. Alzo werd zijn
5107 Ric 15:16 | 16 En het geschiedde, als zij hem
5108 Ric 15:21 | ketenen, en hij was malende in het gevangenhuis. ~
5109 Ric 15:22 | 22 En het haar zijns hoofds begon
5110 Ric 15:24 | 24 Desgelijks als hem het volk zag, loofden zij hun
5111 Ric 15:25 | 25 En het geschiedde, als hun hart
5112 Ric 15:25 | En zij riepen Simson uit het gevangenhuis; en hij speelde
5113 Ric 15:26 | pilaren betaste, op dewelke het huis gevestigd is, dat ik
5114 Ric 15:27 | 27 Het huis nu was vol mannen en
5115 Ric 15:27 | vorsten der Filistijnen; en op het dak waren omtrent drie duizend
5116 Ric 15:29 | middelste pilaren, op dewelke het huis was gevestigd, en waarop
5117 Ric 15:29 | was gevestigd, en waarop het steunde, de enen met zijn
5118 Ric 15:30 | boog zich met kracht, en het huis viel op de vorsten,
5119 Ric 15:30 | op de vorsten, en op al het volk, dat daarin was. En
5120 Ric 15:31 | kwamen zijn broeders af, en het ganse huis zijns vaders,
5121 Ric 15:31 | Zora en tussen Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach;
5122 Ric 16:1 | 1 En er was een man van het gebergte van Efraim, wiens
5123 Ric 16:3 | beeld te maken; zo zal ik het u nu wedergeven. ~
5124 Ric 16:4 | gegoten beeld; dat was in het huis van Micha. ~
5125 Ric 16:7 | van Bethlehem-Juda, van het geslacht van Juda; deze
5126 Ric 16:8 | vinden. Als hij nu kwam aan het gebergte van Efraim tot
5127 Ric 16:8 | gebergte van Efraim tot aan het huis van Micha, om zijn
5128 Ric 16:12 | priester wierd; alzo was hij in het huis van Micha. ~
5129 Ric 17:2 | Zora en van Esthaol, om het land te verspieden, en dat
5130 Ric 17:2 | tot hen: Gaat, doorzoekt het land. En zij kwamen aan
5131 Ric 17:2 | land. En zij kwamen aan het gebergte van Efraim, tot
5132 Ric 17:2 | gebergte van Efraim, tot aan het huis van Micha, en vernachtten
5133 Ric 17:3 | 3 Zijnde bij het huis van Micha, zo kenden
5134 Ric 17:7 | kwamen te Lais; en zij zagen het volk, hetwelk in derzelver
5135 Ric 17:9 | dat land bezien, en ziet, het is zeer goed; zoudt gij
5136 Ric 17:10 | van ruimte) want God heeft het in uw hand gegeven; een
5137 Ric 17:11 | Toen reisden van daar uit het geslacht der Danieten, van
5138 Ric 17:12 | tot op dezen dag; ziet, het is achter Kirjath-Jearim. ~
5139 Ric 17:13 | daar togen zij door naar het gebergte van Efraim, en
5140 Ric 17:13 | Efraim, en zij kwamen tot aan het huis van Micha. ~
5141 Ric 17:14 | mannen, die gegaan waren om het land van Lais te verspieden,
5142 Ric 17:15 | daarheen, en kwamen aan het huis van den jongeling,
5143 Ric 17:17 | mannen, die gegaan waren om het land te verspieden, gingen
5144 Ric 17:17 | daarhenen in, en namen weg het gesneden beeld, en den efod,
5145 Ric 17:17 | efod, en de terafim, en het gegoten beeld; de priester
5146 Ric 17:18 | Micha waren ingegaan, en het gesneden beeld, den efod,
5147 Ric 17:18 | efod, en de terafim, en het gegoten beeld weggenomen
5148 Ric 17:19 | en tot een priester! Is het beter, dat gij een priester
5149 Ric 17:19 | gij een priester zijt voor het huis van een man, of dat
5150 Ric 17:20 | 20 Toen werd het hart van den priester vrolijk,
5151 Ric 17:20 | efod, en de terafim, en het gesneden beeld, en hij kwam
5152 Ric 17:20 | gesneden beeld, en hij kwam in het midden des volks. ~
5153 Ric 17:21 | stelden de kinderkens, en het vee, en de bagage voor zich. ~
5154 Ric 17:22 | zijnde in de huizen, die bij het huis van Micha waren, bijeengeroepen,
5155 Ric 17:24 | wat heb ik nu meer? Wat is het dan, dat gij tot mij zegt:
5156 Ric 17:25 | gij uw leven verliest, en het leven van uw huis. ~
5157 Ric 17:28 | mens te doen; en zij lag in het dal, dat bij Beth-Rechob
5158 Ric 17:30 | Danieten, tot den dag toe, dat het land gevankelijk is weggevoerd. ~
5159 Ric 17:31 | Alzo stelden zij onder zich het gesneden beeld van Micha,
5160 Ric 17:31 | gemaakt had, al de dagen, dat het huis Gods te Silo was. ~ ~ ~
5161 Ric 18:1 | 1 Het geschiedde ook in die dagen,
5162 Ric 18:1 | vreemdeling aan de zijden van het gebergte van Efraim, die
5163 Ric 18:3 | ezels. En zij bracht hem in het huis haars vaders. En als
5164 Ric 18:5 | vierden dag nu geschiedde het, dat zij des morgens vroeg
5165 Ric 18:9 | dag heeft afgenomen, dat het avond zal worden, vernacht
5166 Ric 18:10 | is Jeruzalem), en met hem het paar gezadelde ezelen; ook
5167 Ric 18:16 | man kwam van zijn werk van het veld in den avond, welke
5168 Ric 18:16 | avond, welke man ook was van het gebergte van Efraim, doch
5169 Ric 18:18 | Bethlehem-Juda tot aan de zijden van het gebergte van Efraim, van
5170 Ric 18:18 | getogen, maar ik trek nu naar het huis des HEEREN; en er is
5171 Ric 18:22 | Belials kinderen waren) het huis, kloppende op de deur;
5172 Ric 18:26 | En deze vrouw kwam tegen het aanbreken van den morgenstond,
5173 Ric 18:26 | viel neder voor de deur van het huis des mans, waarin haar
5174 Ric 18:26 | waarin haar heer was, totdat het licht werd. ~
5175 Ric 18:27 | opstond en de deuren van het huis opendeed, en uitging
5176 Ric 18:27 | bijwijf, aan de deur van het huis, en haar handen op
5177 Ric 18:30 | 30 En het geschiedde, dat al wie het
5178 Ric 18:30 | het geschiedde, dat al wie het zag, zeide: Zulks is niet
5179 Ric 19:1 | af tot Ber-seba toe, ook het land van Gilead, tot den
5180 Ric 19:2 | Israel in de vergadering van het volk Gods, vierhonderd duizend
5181 Ric 19:2 | duizend man te voet, die het zwaard uittrokken. ~
5182 Ric 19:5 | en omringden tegen mij het huis bij nacht; zij dachten
5183 Ric 19:6 | deelde haar, en zond haar in het ganse land der erfenis van
5184 Ric 19:8 | 8 Toen maakte zich al het volk op, als een enig man,
5185 Ric 19:9 | zullen doen: tegen haar bij het lot! ~
5186 Ric 19:10 | om teerkost te nemen voor het volk, opdat zij, komende
5187 Ric 19:13 | zijn, dat wij hen doden, en het kwaad uit Israel wegdoen.
5188 Ric 19:15 | twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken, behalve
5189 Ric 19:16 | een steen op een haar, dat het hun niet miste. ~
5190 Ric 19:17 | vierhonderd duizend mannen, die het zwaard uittrokken; deze
5191 Ric 19:22 | 22 Doch het volk versterkte zich, te
5192 Ric 19:23 | togen op, en weenden voor het aangezicht des HEEREN tot
5193 Ric 19:25 | aarde; die allen trokken het zwaard uit. ~
5194 Ric 19:26 | alle kinderen Israels en al het volk op, en kwamen ten huize
5195 Ric 19:26 | weenden, en bleven aldaar voor het aangezicht des HEEREN, en
5196 Ric 19:26 | brandofferen en dankofferen voor het aangezicht des HEEREN. ~
5197 Ric 19:31 | kinderen van Benjamin uit, het volk tegemoet, en werden
5198 Ric 19:31 | zij begonnen te slaan van het volk, en te doorsteken,
5199 Ric 19:31 | waarvan de een opgaat naar het huis Gods, en de ander naar
5200 Ric 19:31 | de ander naar Gibea, in het veld, omtrent dertig man
5201 Ric 19:34 | doch zij wisten niet, dat het kwaad hen treffen zou. ~
5202 Ric 19:35 | mannen; die allen trokken het zwaard uit. ~
5203 Ric 19:41 | verbaasd, want zij zagen, dat het kwaad hen treffen zou. ~
5204 Ric 19:42 | Zo wendden zij zich voor het aangezicht der mannen van
5205 Ric 19:42 | steden vernielden ze in het midden van hen. ~
5206 Ric 19:46 | twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken; die allen
5207 Ric 19:48 | die gevonden werden, in het vuur. ~ ~
5208 Ric 20:2 | 2 Zo kwam het volk tot het huis Gods,
5209 Ric 20:2 | 2 Zo kwam het volk tot het huis Gods, en zij bleven
5210 Ric 20:4 | 4 En het geschiedde des anderen daags,
5211 Ric 20:4 | anderen daags, dat zich het volk vroeg opmaakte, en
5212 Ric 20:6 | 6 En het berouwde den kinderen Israels
5213 Ric 20:8 | was niemand opgekomen in het leger, tot de gemeente. ~
5214 Ric 20:9 | 9 Want het volk werd geteld, en ziet,
5215 Ric 20:12 | en zij brachten die in het leger te Silo, dewelke is
5216 Ric 20:12 | leger te Silo, dewelke is in het land Kanaan. ~
5217 Ric 20:14 | hun de vrouwen, die zij in het leven behouden hadden van
5218 Ric 20:15 | 15 Toen berouwde het den volke over Benjamin,
5219 Ric 20:19 | dat gehouden wordt tegen het noorden van het huis Gods,
5220 Ric 20:19 | wordt tegen het noorden van het huis Gods, tegen den opgang
5221 Ric 20:19 | hogen weg, die opgaat van het huis Gods naar Sichem, en
5222 Ric 20:19 | Gods naar Sichem, en tegen het zuiden van Lebona. ~
5223 Ric 20:21 | van Silo; en gaat heen in het land van Benjamin. ~
5224 Ric 20:22 | 22 En het zal geschieden, wanneer
5225 Rut 1:1 | richtten, zo geschiedde het, dat er honger in het land
5226 Rut 1:1 | geschiedde het, dat er honger in het land was; daarom toog een
5227 Rut 1:6 | want zij had gehoord in het land van Moab, dat de HEERE
5228 Rut 1:7 | om weder te keren naar het land van Juda, ~
5229 Rut 1:8 | weder, een iegelijk tot het huis van haar moeder; de
5230 Rut 1:9 | ruste vindt, een iegelijk in het huis van haar man! En als
5231 Rut 1:13 | Niet, mijn dochters! Want het is mij veel bitterder dan
5232 Rut 1:19 | te Bethlehem inkwamen; en het geschiedde, als zij te Bethlehem
5233 Rut 1:22 | zij kwamen te Bethlehem in het begin van de gersteoogst. ~ ~ ~ ~ ~
5234 Rut 2:1 | geweldig van vermogen, van het geslacht van Elimelech;
5235 Rut 2:2 | Naomi: Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren
5236 Rut 2:3 | heen, en kwam en las op in het veld, achter de maaiers;
5237 Rut 2:3 | geval voor, een deel van het veld van Boaz, die van het
5238 Rut 2:3 | het veld van Boaz, die van het geslacht van Elimelech was. ~
5239 Rut 2:11 | antwoordde en zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles,
5240 Rut 2:11 | uw vader en uw moeder, en het land uwer geboorte verlaten,
5241 Rut 2:13 | hebt, en dewijl gij naar het hart uwer dienstmaagd gesproken
5242 Rut 2:14 | 14 Als het nu etenstijd was, zeide
5243 Rut 2:14 | Kom hier bij, en eet van het brood, en doop uw bete in
5244 Rut 2:16 | haar wat vallen, en laat het liggen, dat zij het opleze,
5245 Rut 2:16 | laat het liggen, dat zij het opleze, en bestraft haar
5246 Rut 2:17 | wat zij opgelezen had, en het was omtrent een efa gerst. ~
5247 Rut 2:18 | 18 En zij nam het op, en kwam in de stad;
5248 Rut 2:22 | haar schoondochter Ruth: Het is goed, mijn dochter, dat
5249 Rut 3:1 | u geen rust zoeken, dat het u welga? ~
5250 Rut 3:4 | 4 En het zal geschieden, als hij
5251 Rut 3:7 | hij om neder te liggen aan het uiterste van een koren hoop.
5252 Rut 3:8 | 8 En het geschiedde te middernacht,
5253 Rut 3:13 | voorts in den morgen zal het geschieden, indien hij u
5254 Rut 3:13 | hem lossen; maar indien het hem niet lust u te lossen,
5255 Rut 3:14 | kennen kon; want hij zeide: Het worde niet bekend, dat een
5256 Rut 4:3 | zeide hij tot dien losser: Het stuk lands, dat van onzen
5257 Rut 4:4 | En ik heb gezegd: Ik zal het voor uw oor openbaren, zeggende:
5258 Rut 4:4 | openbaren, zeggende: Aanvaard het in tegenwoordigheid der
5259 Rut 4:4 | oudsten mijns volks; zo gij het zult lossen, los het; en
5260 Rut 4:4 | gij het zult lossen, los het; en zo men het ook niet
5261 Rut 4:4 | lossen, los het; en zo men het ook niet zou lossen, verklaar
5262 Rut 4:4 | niet zou lossen, verklaar het mij, dat ik het wete; want
5263 Rut 4:4 | verklaar het mij, dat ik het wete; want er is niemand,
5264 Rut 4:4 | niemand, behalve gij, die het losse, en ik na u. Toen
5265 Rut 4:4 | Toen zeide hij: Ik zal het lossen. ~
5266 Rut 4:5 | zeide: Ten dage, als gij het land aanvaardt van de hand
5267 Rut 4:5 | hand van Naomi, zo zult gij het ook aanvaarden van Ruth,
5268 Rut 4:6 | zeide die losser: Ik zal het voor mij niet kunnen lossen,
5269 Rut 4:8 | losser tot Boaz: Aanvaard gij het voor u; en hij trok zijn
5270 Rut 4:9 | Boaz tot de oudsten en al het volk: Gijlieden zijt heden
5271 Rut 4:11 | 11 En al het volk, dat in de poort was,
5272 Rut 4:11 | Rachel en als Lea, die beiden het huis van Israel gebouwd
5273 Rut 4:12 | 12 En uw huis zij, als het huis van Perez (die Thamar
5274 Rut 4:12 | Thamar aan Juda baarde), van het zaad, dat de HEERE u geven
5275 Rut 4:16 | Naomi nam dat kind, en zette het op haar schoot, en werd
5276 1Sa 1:1 | van Ramathaim-Zofim, van het gebergte van Efraim, wiens
5277 1Sa 1:4 | 4 En het geschiedde op dien dag,
5278 1Sa 1:7 | van dat zij opging tot het huis des HEEREN, zo tergde
5279 1Sa 1:12 | 12 Het geschiedde nu, als zij evenzeer
5280 1Sa 1:12 | evenzeer bleef biddende voor het aangezicht des HEEREN, zo
5281 1Sa 1:15 | mijn ziel uitgegoten voor het aangezicht des HEEREN. ~
5282 1Sa 1:19 | op, en zij aanbaden voor het aangezicht des HEEREN, en
5283 1Sa 1:20 | 20 En het geschiedde, na verloop van
5284 1Sa 1:21 | om den HEERE te offeren het jaarlijkse offer, en zijn
5285 1Sa 1:22 | hem brengen, dat hij voor het aangezicht des HEEREN verschijne,
5286 1Sa 1:24 | wijn; en zij bracht hem in het huis des HEEREN te Silo;
5287 1Sa 1:24 | huis des HEEREN te Silo; en het jongsken was zeer jong. ~
5288 1Sa 1:25 | een var; alzo brachten zij het kind tot Eli. ~
5289 1Sa 2:3 | 3 Maakt het niet te veel, dat gij hoog,
5290 1Sa 2:5 | die hongerig waren, zijn het niet meer; totdat de onvruchtbare
5291 1Sa 2:8 | verheft den geringe uit het stof, en den nooddruftige
5292 1Sa 2:11 | den HEERE dienende voor het aangezicht van den priester
5293 1Sa 2:13 | wijze dier priesters met het volk was, dat, wanneer iemand
5294 1Sa 2:13 | priesters jongen kwam, terwijl het vlees kookte, met een drietandigen
5295 1Sa 2:15 | 15 Ook eer zij het vet aanstaken, kwam des
5296 1Sa 2:16 | neem dan voor u, gelijk als het uw ziel lusten zal; zo zeide
5297 1Sa 2:16 | hij tot hem: Nu zult gij het immers geven, en zo niet,
5298 1Sa 2:16 | geven, en zo niet, ik zal het met geweld nemen. ~
5299 1Sa 2:17 | jongelingen zeer groot voor het aangezicht des HEEREN; want
5300 1Sa 2:17 | want de lieden verachtten het spijsoffer des HEEREN. ~
5301 1Sa 2:18 | Doch Samuel diende voor het aangezicht des HEEREN, zijnde
5302 1Sa 2:19 | opkwam met haar man, om het jaarlijkse offer te offeren. ~
5303 1Sa 2:24 | ik hoor; gij maakt, dat het volk des HEEREN overtreedt. ~
5304 1Sa 2:27 | klaarlijk geopenbaard aan het huis uws vaders, toen zij
5305 1Sa 2:27 | zij in Egypte waren, in het huis van Farao? ~
5306 1Sa 2:28 | offeren op Mijn altaar, om het reukwerk aan te steken,
5307 1Sa 2:28 | aangezicht te dragen; en heb aan het huis uws vaders gegeven
5308 1Sa 2:29 | dat gijlieden u mest van het voornaamste van alle spijsoffers
5309 1Sa 2:32 | woning Gods, in plaats van al het goede, dat Hij Israel zou
5310 1Sa 2:35 | en hij zal altijd voor het aangezicht Mijns Gezalfden
5311 1Sa 2:36 | 36 En het zal geschieden, dat al wie
5312 1Sa 3:1 | Samuel diende den HEERE voor het aangezicht van Eli; en het
5313 1Sa 3:1 | het aangezicht van Eli; en het woord des HEEREN was dierbaar
5314 1Sa 3:2 | 2 En het geschiedde te dien dage,
5315 1Sa 3:7 | kende de HEERE nog niet; en het woord des HEEREN was aan
5316 1Sa 3:9 | Ga heen, leg u neder, en het zal geschieden, zo Hij u
5317 1Sa 3:11 | ding in Israel, dat al wie het horen zal, dien zullen zijn
5318 1Sa 3:12 | huis gesproken heb; Ik zal het beginnen en voleinden. ~
5319 1Sa 3:14 | 14 Daarom dan heb Ik het huis van Eli gezworen: Zo
5320 1Sa 3:14 | Zo de ongerechtigheid van het huis van Eli tot in eeuwigheid
5321 1Sa 3:15 | toen deed hij de deuren van het huis des HEEREN open; doch
5322 1Sa 3:17 | 17 En hij zeide: Wat is het woord, dat Hij tot u gesproken
5323 1Sa 3:17 | gesproken heeft? Verberg het toch niet voor mij; God
5324 1Sa 3:21 | aan Samuel te Silo, door het woord des HEEREN. ~ ~ ~
5325 1Sa 4:1 | 1 En het woord van Samuel geschiedde
5326 1Sa 4:2 | sloegen in de slagorden in het veld omtrent vier duizend
5327 1Sa 4:3 | 3 Als het volk wederom in het leger
5328 1Sa 4:3 | Als het volk wederom in het leger gekomen was, zo zeiden
5329 1Sa 4:3 | HEERE heden geslagen voor het aangezicht der Filistijnen?
5330 1Sa 4:3 | des HEEREN, en laat die in het midden van ons komen, opdat
5331 1Sa 4:4 | 4 Het volk dan zond naar Silo,
5332 1Sa 4:5 | 5 En het geschiedde, als de ark des
5333 1Sa 4:5 | des verbonds des HEEREN in het leger kwam, zo juichte gans
5334 1Sa 4:6 | Filistijnen de stem van het juichen hoorden, zo zeiden
5335 1Sa 4:6 | van dit grote juichen in het leger der Hebreen? Toen
5336 1Sa 4:6 | dat de ark des HEEREN in het leger gekomen was. ~
5337 1Sa 4:7 | want zij zeiden: God is in het leger gekomen. En zij zeiden:
5338 1Sa 4:14 | hij kwam en boodschapte het aan Eli. ~
5339 1Sa 4:16 | man zeide tot Eli: Ik ben het, die uit de slagorden kom,
5340 1Sa 4:17 | Israel is gevloden voor het aangezicht der Filistijnen,
5341 1Sa 4:17 | een grote nederlaag onder het volk geschied; daarenboven
5342 1Sa 4:18 | 18 En het geschiedde, als hij van
5343 1Sa 4:20 | antwoordde niet, en nam het niet ter harte. ~
5344 1Sa 4:21 | 21 En zij noemde het jongsken Ikabod, zeggende:
5345 1Sa 5:2 | Gods, en zij brachten ze in het huis van Dagon, en stelden
5346 1Sa 5:4 | de ark des HEEREN; maar het hoofd van Dagon, en de beide
5347 1Sa 5:5 | Dagon, en allen, die in het huis van Dagon komen, niet
5348 1Sa 5:7 | mannen te Asdod zagen, dat het alzo toeging, zo zeiden
5349 1Sa 5:9 | 9 En het geschiedde, nadat zij die
5350 1Sa 5:10 | ark Gods naar Ekron; maar het geschiedde, als de ark Gods
5351 1Sa 5:12 | geslagen met spenen, zodat het geschrei der stad opklom
5352 1Sa 6:1 | HEEREN zeven maanden in het land der Filistijnen geweest
5353 1Sa 6:4 | vijf gouden muizen, naar het getal van de vorsten der
5354 1Sa 6:4 | vorsten der Filistijnen; want het is enerlei plaag over u
5355 1Sa 6:5 | beelden uwer muizen, die het land verderven, en geeft
5356 1Sa 6:9 | ons niet geraakt heeft; het is ons een toeval geweest. ~
5357 1Sa 6:11 | HEEREN op den wagen, en het koffertje met de gouden
5358 1Sa 6:13 | maaiden den tarweoogst in het dal, en als zij hun ogen
5359 1Sa 6:14 | grote steen, en zij kloofden het hout van den wagen, en offerden
5360 1Sa 6:15 | de ark des HEEREN af en het koffertje, dat daarbij was,
5361 1Sa 6:18 | Ook gouden muizen, naar het getal van alle steden der
5362 1Sa 6:19 | hadden; ja, Hij sloeg van het volk zeventig mannen, en
5363 1Sa 6:19 | duizend mannen. Toen bedreef het volk rouw, omdat de HEERE
5364 1Sa 6:19 | HEERE een groten slag onder het volk geslagen had. ~
5365 1Sa 6:20 | zou kunnen bestaan voor het aangezicht van de HEERE,
5366 1Sa 7:1 | op, en zij brachten ze in het huis van Abinadab, op den
5367 1Sa 7:2 | 2 En het geschiedde, van dien dag
5368 1Sa 7:2 | werden twintig jaren; en het ganse huis van Israel klaagde
5369 1Sa 7:3 | 3 Toen sprak Samuel tot het ganse huis van Israel, zeggende:
5370 1Sa 7:3 | doet de vreemde goden uit het midden van u weg, ook de
5371 1Sa 7:5 | zeide Samuel: Vergadert het ganse Israel naar Mizpa,
5372 1Sa 7:6 | schepten water, en goten het uit voor het aangezicht
5373 1Sa 7:6 | water, en goten het uit voor het aangezicht des HEEREN; en
5374 1Sa 7:7 | hoorden, zo vreesden zij voor het aangezicht der Filistijnen. ~
5375 1Sa 7:9 | melklam, en hij offerde het geheel den HEERE ten brandoffer;
5376 1Sa 7:10 | 10 En het geschiedde, toen Samuel
5377 1Sa 7:10 | zij verslagen werden voor het aangezicht van Israel. ~
5378 1Sa 8:1 | 1 Het geschiedde nu, toen Samuel
5379 1Sa 8:3 | namen geschenken, en bogen het recht. ~
5380 1Sa 8:9 | stem; doch als gij hen op het hoogste zult betuigd hebben,
5381 1Sa 8:10 | al de woorden des HEEREN het volk aan, hetwelk een koning
5382 1Sa 8:19 | 19 Doch het volk weigerde Samuels stem
5383 1Sa 9:2 | opwaarts was hij hoger dan al het volk. ~
5384 1Sa 9:4 | 4 Hij dan ging door het gebergte van Efraim, en
5385 1Sa 9:4 | Efraim, en hij ging door het land van Salisa, maar zij
5386 1Sa 9:4 | daarna gingen zij door het land van Sahalim, maar zij
5387 1Sa 9:4 | niet; verder ging hij door het land van Jemini, doch zij
5388 1Sa 9:5 | 5 Toen zij in het land van Zuf kwamen, zeide
5389 1Sa 9:7 | toch dien man brengen? Want het brood is weg uit onze vaten,
5390 1Sa 9:8 | vindt zich in mijn hand het vierendeel eens zilveren
5391 1Sa 9:12 | de stad gekomen, dewijl het volk heden een offerande
5392 1Sa 9:13 | hoogte om te eten; want het volk zal niet eten, totdat
5393 1Sa 9:13 | hij komt, want hij zegent het offer, daarna eten de genodigden;
5394 1Sa 9:14 | in de stad. Toen zij in het midden der stad kwamen,
5395 1Sa 9:15 | 15 Want de HEERE had het voor Samuels oor geopenbaard,
5396 1Sa 9:16 | tot u zenden een man uit het land van Benjamin, dien
5397 1Sa 9:18 | Saul naderde tot Samuel in het midden der poort, en zeide:
5398 1Sa 9:18 | Wijs mij toch, waar is hier het huis des zieners? ~
5399 1Sa 9:20 | gevonden; en wiens zal zijn al het gewenste, dat in Israel
5400 1Sa 9:20 | gewenste, dat in Israel is? Is het niet van u, en van het ganse
5401 1Sa 9:20 | Is het niet van u, en van het ganse huis uws vaders? ~
5402 1Sa 9:21 | Israel? en mijn geslacht is het niet het kleinste van al
5403 1Sa 9:21 | mijn geslacht is het niet het kleinste van al de geslachten
5404 1Sa 9:22 | en hij gaf hun plaats aan het opperste der genodigden;
5405 1Sa 9:23 | waarvan ik tot u zeide: Zet het bij u weg. ~
5406 1Sa 9:24 | wat daaraan was, en zette het voor Saul; en hij zeide:
5407 1Sa 9:24 | en hij zeide: Zie, dit is het overgeblevene; zet het voor
5408 1Sa 9:24 | is het overgeblevene; zet het voor u, eet, want het is
5409 1Sa 9:24 | zet het voor u, eet, want het is ter bestemder tijd voor
5410 1Sa 9:24 | bewaard, als ik zeide: Ik heb het volk genodigd. Alzo at Saul
5411 1Sa 9:25 | en hij sprak met Saul op het dak. ~
5412 1Sa 9:26 | zij stonden vroeg op; en het geschiedde, omtrent den
5413 1Sa 9:26 | zo riep Samuel Saul op het dak, zeggende: Sta op, en
5414 1Sa 9:27 | Toen zij afgegaan waren aan het einde der stad, zo zeide
5415 1Sa 10:1 | kuste hem, en zeide: Is het niet alzo, dat de HEERE
5416 1Sa 10:2 | gij twee mannen vinden bij het graf van Rachel, aan de
5417 1Sa 10:5 | Filistijnen bezettingen zijn; en het zal geschieden, als gij
5418 1Sa 10:7 | 7 En het zal geschieden, als u deze
5419 1Sa 10:9 | 9 Het geschiedde nu, toen hij
5420 1Sa 10:9 | gaan, veranderde God hem het hart in een ander; en al
5421 1Sa 10:10 | hem, en hij profeteerde in het midden van hen. ~
5422 1Sa 10:11 | 11 En het geschiedde, als een iegelijk,
5423 1Sa 10:11 | met de profeten, zo zeide het volk, een ieder tot zijn
5424 1Sa 10:12 | toch hun vader? Daarom is het tot een spreekwoord geworden:
5425 1Sa 10:17 | 17 Doch Samuel riep het volk te zamen tot den HEERE,
5426 1Sa 10:19 | ons; nu dan, stelt u voor het aangezicht des HEEREN, naar
5427 1Sa 10:21 | zijn geslachten, zo werd het geslacht van Matri geraakt;
5428 1Sa 10:23 | daar, en hij stelde zich in het midden des volks; en hij
5429 1Sa 10:23 | en hij was hoger dan al het volk, van zijn schouder
5430 1Sa 10:24 | 24 Toen zeide Samuel tot het ganse volk: Ziet gij, dien
5431 1Sa 10:24 | hij, is er niemand onder het ganse volk. Toen juichte
5432 1Sa 10:24 | ganse volk. Toen juichte het ganse volk, en zij zeiden:
5433 1Sa 10:25 | 25 Samuel nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks,
5434 1Sa 10:25 | Samuel nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks, en
5435 1Sa 10:25 | koninkrijks, en schreef het in een boek, en legde het
5436 1Sa 10:25 | het in een boek, en legde het voor het aangezicht des
5437 1Sa 10:25 | boek, en legde het voor het aangezicht des HEEREN. Toen
5438 1Sa 10:25 | HEEREN. Toen liet Samuel het ganse volk gaan, elk naar
5439 1Sa 10:26 | zijn huis te Gibea, en van het heir gingen met hem, welker
5440 1Sa 11:2 | ulieden maken, dat ik u allen het rechteroog uitsteke; en
5441 1Sa 11:4 | woorden voor de oren van het volk. Toen hief al het volk
5442 1Sa 11:4 | van het volk. Toen hief al het volk zijn stem op, en weende. ~
5443 1Sa 11:5 | kwam achter de runderen uit het veld, en Saul zeide: Wat
5444 1Sa 11:7 | viel de vreze des HEEREN op het volk, en zij gingen uit
5445 1Sa 11:11 | 11 Het geschiedde nu des anderen
5446 1Sa 11:11 | anderen daags, dat Saul het volk stelde in drie hopen,
5447 1Sa 11:11 | hopen, en zij kwamen in het midden des legers, in de
5448 1Sa 11:11 | totdat de dag heet werd; en het geschiedde, dat de overigen
5449 1Sa 11:12 | 12 Toen zeide het volk tot Samuel: Wie is
5450 1Sa 11:14 | Verder zeide Samuel tot het volk: Komt en laat ons naar
5451 1Sa 11:14 | ons naar Gilgal gaan, en het koninkrijk aldaar vernieuwen. ~
5452 1Sa 11:15 | 15 Toen ging al het volk naar Gilgal, en maakte
5453 1Sa 11:15 | Saul aldaar koning voor het aangezicht des HEEREN te
5454 1Sa 11:15 | aldaar dankofferen voor het aangezicht des HEEREN; en
5455 1Sa 12:3 | verborgen hebben; zo zal ik het ulieden wedergeven. ~
5456 1Sa 12:5 | niets gevonden hebt! En het volk zeide: Hij zij Getuige! ~
5457 1Sa 12:6 | Verder zeide Samuel tot het volk: Het is de HEERE, Die
5458 1Sa 12:6 | zeide Samuel tot het volk: Het is de HEERE, Die Mozes en
5459 1Sa 12:7 | met ulieden rechte, voor het aangezicht des HEEREN, over
5460 1Sa 12:17 | 17 Is het niet vandaag de tarweoogst?
5461 1Sa 12:18 | dage; daarom vreesde al het volk zeer den HEERE en Samuel. ~
5462 1Sa 12:19 | 19 En al het volk zeide tot Samuel: Bid
5463 1Sa 12:20 | 20 Toen zeide Samuel tot het volk: Vreest niet, gij hebt
5464 1Sa 12:22 | groten Naams wil, dewijl het den HEERE beliefd heeft,
5465 1Sa 12:23 | 23 Wat ook mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik
5466 1Sa 13:1 | zijn regering geweest, en het tweede jaar regeerde hij
5467 1Sa 13:2 | duizend te Michmas en op het gebergte van Beth-El, en
5468 1Sa 13:2 | Jonathan te Gibea-Benjamins; en het overige des volks liet hij
5469 1Sa 13:3 | blies Saul met de bazuin in het ganse land, zeggende: Laat
5470 1Sa 13:3 | ganse land, zeggende: Laat het de Hebreen horen. ~
5471 1Sa 13:4 | 4 Toen hoorde het ganse Israel zeggen: Saul
5472 1Sa 13:4 | de Filistijnen. Toen werd het volk samengeroepen achter
5473 1Sa 13:5 | en volk in menigte als het zand, dat aan den oever
5474 1Sa 13:5 | legerden zich te Michmas, tegen het oosten van Beth-Aven. ~
5475 1Sa 13:6 | zij in nood waren (want het volk was benauwd), zo verborg
5476 1Sa 13:6 | benauwd), zo verborg zich het volk in de spelonken, en
5477 1Sa 13:7 | gingen over de Jordaan in het land van Gad en Gilead.
5478 1Sa 13:7 | te Gilgal was, zo kwam al het volk bevende achter hem. ~
5479 1Sa 13:8 | niet opkwam, zo verstrooide het volk van hem.
5480 1Sa 13:10 | 10 En het geschiedde, toen hij geeindigd
5481 1Sa 13:10 | toen hij geeindigd had het brandoffer te offeren, ziet,
5482 1Sa 13:11 | Omdat ik zag, dat zich het volk van mij verstrooide,
5483 1Sa 13:12 | afkomen te Gilgal, en ik heb het aangezicht des HEEREN niet
5484 1Sa 13:13 | zottelijk gedaan; gij hebt het gebod van den HEERE, uw
5485 1Sa 13:15 | Gibea-Benjamins; en Saul telde het volk, dat bij hem gevonden
5486 1Sa 13:16 | en zijn zoon Jonathan, en het volk, dat bij hen gevonden
5487 1Sa 13:17 | de verdervers gingen uit het leger der Filistijnen, in
5488 1Sa 13:17 | den weg naar Ofra, naar het land Sual; ~
5489 1Sa 13:18 | weg der landpale, die naar het dal Zeboim naar de woestijn
5490 1Sa 13:19 | werd geen smid gevonden in het ganse land van Israel; want
5491 1Sa 13:21 | en tot de bijlen, en tot het stellen der prikkelen. ~
5492 1Sa 13:22 | 22 En het geschiedde ten dage des
5493 1Sa 13:22 | gevonden werd in de hand van het ganse volk, dat bij Saul
5494 1Sa 14:1 | 1 Het geschiedde nu op een dag,
5495 1Sa 14:1 | gene zijde is; doch hij gaf het zijn vader niet te kennen. ~
5496 1Sa 14:2 | 2 Saul nu zat aan het uiterste van Gibea onder
5497 1Sa 14:2 | granatenboom, die te Migron was; en het volk, dat bij hem was, was
5498 1Sa 14:3 | dragende den efod; doch het volk wist niet, dat Jonathan
5499 1Sa 14:5 | ene tand was gelegen tegen het noorden, tegenover Michmas,
5500 1Sa 14:5 | Michmas, en de andere tegen het zuiden, tegenover Geba. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165 |