1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165
Book Chapter: Verse
5501 1Sa 14:12 | op tot ons, en wij zullen het u wijs maken. En Jonathan
5502 1Sa 14:15 | En er was een beving in het leger, op het veld en onder
5503 1Sa 14:15 | beving in het leger, op het veld en onder het ganse
5504 1Sa 14:15 | leger, op het veld en onder het ganse volk; de bezetting
5505 1Sa 14:15 | beefden ook zelven; ja, het land werd beroerd, want
5506 1Sa 14:15 | land werd beroerd, want het was een beving Gods. ~
5507 1Sa 14:17 | 17 Toen zeide Saul tot het volk, dat bij hem was: Telt
5508 1Sa 14:19 | 19 En het geschiedde, toen Saul nog
5509 1Sa 14:19 | den priester sprak, dat het rumoer, hetwelk in der Filistijnen
5510 1Sa 14:20 | 20 Saul nu, en al het volk, dat bij hem was, werd
5511 1Sa 14:20 | kwamen ten strijde; en ziet, het zwaard des enen was tegen
5512 1Sa 14:21 | eertijds, die met hen in het leger opgetogen waren rondom;
5513 1Sa 14:22 | zich verstoken hadden in het gebergte van Efraim, hoorden,
5514 1Sa 14:23 | Israel te dien dage; en het leger trok over naar Beth-Aven. ~
5515 1Sa 14:24 | dien dage; want Saul had het volk bezworen, zeggende:
5516 1Sa 14:25 | 25 En het ganse volk kwam in een woud;
5517 1Sa 14:25 | woud; en daar was honig op het veld. ~
5518 1Sa 14:26 | 26 Toen het volk in het woud kwam, ziet,
5519 1Sa 14:26 | 26 Toen het volk in het woud kwam, ziet, zo was
5520 1Sa 14:26 | hand aan zijn mond, want het volk vreesde de bezwering. ~
5521 1Sa 14:27 | 27 Maar Jonathan had het niet gehoord, toen zijn
5522 1Sa 14:27 | gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had, en hij
5523 1Sa 14:27 | bezworen had, en hij reikte het einde van den staf uit,
5524 1Sa 14:28 | Toen antwoordde een man uit het volk, en zeide: Uw vader
5525 1Sa 14:28 | en zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk bezworen,
5526 1Sa 14:28 | brood eet! Daarom bezwijkt het volk. ~
5527 1Sa 14:29 | Jonathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch,
5528 1Sa 14:30 | 30 Hoe veel meer, indien het volk heden had mogen vrijelijk
5529 1Sa 14:30 | buit zijner vijanden, dien het gevonden heeft! Maar nu
5530 1Sa 14:31 | van Michmas tot Ajalon; en het volk was zeer moede. ~
5531 1Sa 14:32 | 32 Toen maakte zich het volk aan den buit, en zij
5532 1Sa 14:32 | slachtten ze tegen de aarde; en het volk at ze met het bloed. ~
5533 1Sa 14:32 | aarde; en het volk at ze met het bloed. ~
5534 1Sa 14:33 | 33 En men boodschapte het Saul, zeggende: Zie, het
5535 1Sa 14:33 | het Saul, zeggende: Zie, het volk verzondigt zich aan
5536 1Sa 14:33 | aan den HEERE, etende met het bloed. En hij zeide: Gij
5537 1Sa 14:34 | Saul: Verstrooit u onder het volk, en zegt tot hen: Brengt
5538 1Sa 14:34 | iegelijk zijn schaap, en slacht het hier, en eet, en bezondigt
5539 1Sa 14:34 | den HEERE, die etende met het bloed. Toen bracht al het
5540 1Sa 14:34 | het bloed. Toen bracht al het volk een iegelijk zijn os
5541 1Sa 14:35 | HEERE een altaar; dit was het eerste altaar, dat hij den
5542 1Sa 14:36 | dezelve beroven, totdat het morgen licht worde, en laat
5543 1Sa 14:39 | Die Israel verlost, alware het in mijn zoon Jonathan, zo
5544 1Sa 14:39 | sterven; en niemand uit het ganse volk antwoordde hem. ~
5545 1Sa 14:40 | 40 Verder zeide hij tot het ganse Israel: Gijlieden
5546 1Sa 14:40 | andere zijde zijn. Toen zeide het volk tot Saul: Doe, wat
5547 1Sa 14:41 | Jonathan en Saul geraakt, en het volk ging vrij uit. ~
5548 1Sa 14:42 | 42 Toen zeide Saul: Werpt het lot tussen mij en tussen
5549 1Sa 14:43 | gij gedaan hebt. Toen gaf het Jonathan hem te kennen,
5550 1Sa 14:43 | weinig honigs geproefd, met het uiterste des stafs, dien
5551 1Sa 14:45 | 45 Maar het volk zeide tot Saul: Zou
5552 1Sa 14:45 | God gedaan. Alzo verloste het volk Jonathan, dat hij niet
5553 1Sa 14:47 | 47 Toen nam Saul het koninkrijk over Israel in;
5554 1Sa 15:4 | 4 Dit verkondigde Saul het volk, en hij telde hen te
5555 1Sa 15:5 | legde hij een achterlage in het dal. ~
5556 1Sa 15:6 | weg, wijkt, trekt af uit het midden der Amalekieten,
5557 1Sa 15:6 | Alzo weken de Kenieten uit het midden der Amalekieten. ~
5558 1Sa 15:8 | Amalekieten, levend; maar al het volk verbande hij door de
5559 1Sa 15:9 | 9 Doch Saul en het ganse volk verschoonde Agag,
5560 1Sa 15:10 | 10 Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Samuel,
5561 1Sa 15:11 | 11 Het berouwt Mij, dat Ik Saul
5562 1Sa 15:12 | vroeg op, Saul tegemoet; en het werd Samuel geboodschapt,
5563 1Sa 15:15 | Amalekieten gebracht, want het volk heeft de beste schapen
5564 1Sa 15:15 | uw God, te offeren; maar het overige hebben wij verbannen. ~
5565 1Sa 15:17 | 17 En Samuel zeide: Is het niet alzo, toen gij klein
5566 1Sa 15:17 | waart in uw ogen, dat gij het hoofd der stammen van Israel
5567 1Sa 15:21 | 21 Het volk nu heeft genomen van
5568 1Sa 15:21 | roof, schapen en runderen, het voornaamste van het verbannene,
5569 1Sa 15:21 | runderen, het voornaamste van het verbannene, om den HEERE,
5570 1Sa 15:22 | en slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem
5571 1Sa 15:22 | slachtoffer, opmerken dan het vette der rammen. ~
5572 1Sa 15:24 | overtreden heb; want ik heb het volk gevreesd en naar hun
5573 1Sa 15:26 | niet wederkeren; omdat gij het woord des HEEREN verworpen
5574 1Sa 15:28 | hem: De HEERE heeft heden het koninkrijk van Israel van
5575 1Sa 15:28 | u afgescheurd, en heeft het aan uw naaste gegeven, die
5576 1Sa 15:29 | van Israel is, niet, en het berouwt Hem niet; want Hij
5577 1Sa 15:33 | Samuel Agag in stukken, voor het aangezicht des HEEREN te
5578 1Sa 15:35 | Samuel leed om Saul; en het berouwde den HEERE, dat
5579 1Sa 16:2 | zou ik heengaan? Saul zal het toch horen en mij doden.
5580 1Sa 16:6 | 6 En het geschiedde, toen zij inkwamen,
5581 1Sa 16:7 | heb hem verworpen; want het is niet gelijk de mens ziet;
5582 1Sa 16:7 | ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan. ~
5583 1Sa 16:8 | en hij deed hem voorbij het aangezicht van Samuel gaan;
5584 1Sa 16:10 | zijn zeven zonen voorbij het aangezicht van Samuel gaan;
5585 1Sa 16:12 | zalf hem, want deze is het. ~
5586 1Sa 16:13 | oliehoorn, en hij zalfde hem in het midden zijner broederen.
5587 1Sa 16:16 | op de harp spelen kan; en het zal geschieden, als de boze
5588 1Sa 16:16 | met zijn hand spele, dat het beter met u worde. ~
5589 1Sa 16:23 | 23 En het geschiedde, als de geest
5590 1Sa 16:23 | Saul een verademing, en het werd beter met hem, en de
5591 1Sa 17:1 | Socho en tussen Azeka, aan het einde van Dammim. ~
5592 1Sa 17:2 | zich, en legerden zich in het eikendal; en stelden de
5593 1Sa 17:4 | een kampvechter uit, uit het leger der Filistijnen; zijn
5594 1Sa 17:5 | schubachtig pantsier aan; en het gewicht van het pantsier
5595 1Sa 17:5 | aan; en het gewicht van het pantsier was vijf duizend
5596 1Sa 17:7 | was als een weversboom, en het lemmer zijner spies was
5597 1Sa 17:11 | 11 Toen Saul en het ganse Israel deze woorden
5598 1Sa 17:17 | en breng ze ter loops in het leger tot uw broederen. ~
5599 1Sa 17:18 | uw broederen bezoeken, of het hun welga, en gij zult van
5600 1Sa 17:19 | mannen van Israel waren bij het eikendal met de Filistijnen
5601 1Sa 17:20 | bij den hoeder, en hij nam het op, en ging henen, gelijk
5602 1Sa 17:20 | kwam aan den wagenburg, als het heir in slagorde uittoog,
5603 1Sa 17:23 | Filistijn van Gath, uit het heir der Filistijnen, en
5604 1Sa 17:25 | om Israel te honen; en het zal geschieden, dat de koning
5605 1Sa 17:27 | 27 Wederom zeide hem het volk achtervolgens dat woord,
5606 1Sa 17:30 | achtervolgens dat woord; en het volk gaf hem weder antwoord,
5607 1Sa 17:32 | Aan geen mens ontvalle het hart, om zijnentwil. Uw
5608 1Sa 17:35 | en ik sloeg hem, en redde het uit zijn mond; toen hij
5609 1Sa 17:39 | wilde gaan; want hij had het nooit verzocht. Toen zeide
5610 1Sa 17:39 | deze niet gaan, want ik heb het nooit verzocht; en David
5611 1Sa 17:47 | dat de HEERE niet door het zwaard, noch door de spies
5612 1Sa 17:48 | 48 En het geschiedde, toen de Filistijn
5613 1Sa 17:51 | zijn zwaard, en hij trok het uit zijn schede, en hij
5614 1Sa 17:51 | doodde hem, en hij hieuw hem het hoofd daarmede af. Toen
5615 1Sa 17:53 | kinderen Israels om, van het hittig najagen der Filistijnen,
5616 1Sa 17:54 | 54 Daarna nam David het hoofd van den Filistijn,
5617 1Sa 17:54 | den Filistijn, en bracht het naar Jeruzalem; maar zijn
5618 1Sa 17:55 | leeft, o koning! ik weet het niet. ~
5619 1Sa 17:56 | koning nu zeide: Vraag gij het, wiens zoon deze jongeling
5620 1Sa 17:57 | Als David wederkeerde van het slaan des Filistijns, zo
5621 1Sa 17:57 | en hij bracht hem voor het aangezicht van Saul, en
5622 1Sa 17:57 | aangezicht van Saul, en het hoofd van den Filistijn
5623 1Sa 18:1 | 1 Het geschiedde nu, als hij geeindigd
5624 1Sa 18:6 | 6 Het geschiedde nu, toen zij
5625 1Sa 18:6 | en David wederkeerde van het slaan der Filistijnen, dat
5626 1Sa 18:8 | gegeven; en voorzeker zal het koninkrijk nog voor hem
5627 1Sa 18:9 | 9 En Saul had het oog op David, van dien dag
5628 1Sa 18:10 | 10 En het geschiedde des anderen daags,
5629 1Sa 18:10 | hij profeteerde midden in het huis, en David speelde op
5630 1Sa 18:13 | uit en hij ging in voor het aangezicht des volks. ~
5631 1Sa 18:19 | 19 Het geschiedde nu ten tijde
5632 1Sa 18:22 | knechten: Spreekt met David in het heimelijke, zeggende: Zie,
5633 1Sa 18:24 | knechten van Saul boodschapten het hem, zeggende: Zulke woorden
5634 1Sa 18:30 | uittogen, zo geschiedde het, als zij uittogen, dat David
5635 1Sa 19:2 | En Jonathan verkondigde het David, zeggende: Mijn vader
5636 1Sa 19:2 | des morgens, en blijf in het verborgene, en versteek
5637 1Sa 19:3 | hand mijns vaders staan op het veld, waar gij zult zijn;
5638 1Sa 19:3 | spreken, en zal zien wat het zij; dat zal ik u verkondigen. ~
5639 1Sa 19:5 | heeft een groot heil aan het ganse Israel gedaan; gij
5640 1Sa 19:5 | Israel gedaan; gij hebt het gezien, en gij zijt verblijd
5641 1Sa 19:10 | spitten, doch hij ontweek van het aangezicht van Saul, die
5642 1Sa 19:13 | een beeld, en zij legde het in het bed, en zij legde
5643 1Sa 19:13 | beeld, en zij legde het in het bed, en zij legde een geitenvel
5644 1Sa 19:13 | zijn hoofdpeluw, en dekte het met een kleed toe. ~
5645 1Sa 19:15 | zeggende: Breng hem op het bed tot mij op, dat men
5646 1Sa 19:16 | ziet, er was een beeld in het bed, en er was een geitenvel
5647 1Sa 19:21 | 21 Toen men het Saul boodschapte, zo zond
5648 1Sa 19:24 | profeteerde zelf ook, voor het aangezicht van Samuel; en
5649 1Sa 20:1 | hij kwam, en zeide voor het aangezicht van Jonathan:
5650 1Sa 20:1 | en wat is mijn zonde voor het aangezicht uws vaders, dat
5651 1Sa 20:5 | mij gaan, dat ik mij op het veld verberge tot aan den
5652 1Sa 20:6 | een jaarlijks offer voor het ganse geslacht. ~
5653 1Sa 20:7 | 7 Indien hij aldus zegt: Het is goed, zo heeft uw knecht
5654 1Sa 20:7 | ontstoken is, zo weet, dat het kwaad bij hem ten volle
5655 1Sa 20:9 | volle besloten ware, dat het u zou overkomen, zou ik
5656 1Sa 20:10 | zeide tot Jonathan: Wie zal het mij te kennen geven, indien
5657 1Sa 20:11 | laat ons toch uitgaan in het veld; en die beiden gingen
5658 1Sa 20:11 | die beiden gingen uit in het veld. ~
5659 1Sa 20:12 | morgen of overmorgen, en zie, het is goed voor David, en ik
5660 1Sa 20:13 | daartoe! Als mijn vader het kwaad over u behaagt, zo
5661 1Sa 20:13 | over u behaagt, zo zal ik het voor uw oor ontdekken, en
5662 1Sa 20:16 | Jonathan een verbond met het huis van David, zeggende:
5663 1Sa 20:16 | van David, zeggende: Dat het de HEERE eise van de hand
5664 1Sa 20:24 | David nu verborg zich in het veld; en als het nieuwe
5665 1Sa 20:24 | zich in het veld; en als het nieuwe maan was, zat de
5666 1Sa 20:27 | 27 Het geschiedde nu des anderen
5667 1Sa 20:29 | stad, en mijn broeder heeft het mij zelfs geboden; heb ik
5668 1Sa 20:30 | wederspannigheid, weet ik het niet, dat gij den zoon van
5669 1Sa 20:35 | 35 En het geschiedde des morgens,
5670 1Sa 20:35 | morgens, dat Jonathan in het veld ging, op den tijd,
5671 1Sa 20:40 | tot hem: Ga heen, breng het in de stad. ~
5672 1Sa 20:41 | weenden met elkander, totdat het David gans veel maakte. ~
5673 1Sa 21:5 | jongelingen zijn heilig; en het is enigerwijze gemeen brood,
5674 1Sa 21:6 | toonbroden, die van voor het aangezicht des HEEREN weggenomen
5675 1Sa 21:7 | dienzelven dage opgehouden voor het aangezicht des HEEREN, en
5676 1Sa 21:9 | Toen zeide de priester: Het zwaard van Goliath, den
5677 1Sa 21:9 | denwelken gij sloegt in het eikendal, zie, dat is hier,
5678 1Sa 21:9 | dat nemen wilt, zo neem het, want hier is geen ander
5679 1Sa 21:9 | zijns gelijke niet; geef het mij. ~
5680 1Sa 21:10 | vluchtte te dien dage van het aangezicht van Saul; en
5681 1Sa 21:12 | hij was zeer bevreesd voor het aangezicht van Achis, den
5682 1Sa 22:1 | En zijn broeders hoorden het, en het ganse huis zijns
5683 1Sa 22:1 | broeders hoorden het, en het ganse huis zijns vaders,
5684 1Sa 22:4 | 4 En hij bracht hen voor het aangezicht van den koning
5685 1Sa 22:5 | niet, ga heen, en ga in het land van Juda. Toen ging
5686 1Sa 22:5 | David heen, en hij kwam in het woud Chereth. ~
5687 1Sa 22:6 | zat op een heuvel onder het geboomte te Rama, en hij
5688 1Sa 22:8 | niemand is onder ulieden, dien het wee doet van mijnentwege,
5689 1Sa 22:8 | van mijnentwege, en die het voor mijn oor openbaart;
5690 1Sa 22:8 | een lagenlegger, gelijk het te dezen dage is. ~
5691 1Sa 22:10 | teerkost; hij gaf hem ook het zwaard van Goliath, den
5692 1Sa 22:13 | hem gegeven hebt brood en het zwaard, en God voor hem
5693 1Sa 22:13 | een lagenlegger, gelijk het te dezen dage is? ~
5694 1Sa 22:15 | knecht geen ding, noch op het ganse huis mijns vader;
5695 1Sa 22:16 | den dood sterven, gij en het ganse huis uws vaders. ~
5696 1Sa 22:17 | hij vluchtte, en hebben het voor mijn oren niet geopenbaard.
5697 1Sa 22:21 | En Abjathar boodschapte het David, dat Saul de priesteren
5698 1Sa 22:22 | Edomiet, daar was, dat hij het voorzeker Saul zou te kennen
5699 1Sa 23:6 | 6 En het geschiedde, toen Abjathar,
5700 1Sa 23:8 | 8 Toen liet Saul al het volk ten strijde roepen,
5701 1Sa 23:11 | HEERE, God van Israel, geef het toch Uw knecht te kennen!
5702 1Sa 23:16 | en hij ging tot David in het woud; en hij versterkte
5703 1Sa 23:18 | maakten een verbond voor het aangezicht des HEEREN; en
5704 1Sa 23:18 | HEEREN; en David bleef in het woud, maar Jonathan ging
5705 1Sa 23:19 | verborgen in de vestingen in het woud, op den heuvel van
5706 1Sa 23:20 | de begeerte uwer ziel; en het komt ons toe hem over te
5707 1Sa 23:23 | ik met ulieden gaan; en het zal geschieden, zo hij in
5708 1Sa 23:23 | zal geschieden, zo hij in het land is, zo zal ik hem naspeuren
5709 1Sa 23:24 | zij gingen naar Zif voor het aangezicht van Saul. David
5710 1Sa 23:24 | de woestijn van Maon, in het vlakke veld, aan de rechterhand
5711 1Sa 23:26 | aan gene zijde des bergs. Het geschiedde nu, dat zich
5712 1Sa 23:26 | haastte, om te ontgaan van het aangezicht van Saul; en
5713 1Sa 23:27 | want de Filistijnen zijn in het land gevallen. ~
5714 1Sa 24:2 | 2 En het geschiedde, nadat Saul wedergekeerd
5715 1Sa 24:5 | zult hem doen, gelijk als het goed zal zijn in uw ogen.
5716 1Sa 24:6 | 6 Doch het geschiedde daarna, dat Davids
5717 1Sa 24:9 | en David boog zich met het aangezicht ter aarde en
5718 1Sa 24:14 | 14 Gelijk als het spreekwoord der ouden zegt:
5719 1Sa 24:17 | 17 En het geschiedde, toen David geeindigd
5720 1Sa 24:20 | De HEERE nu vergelde u het goede, voor dezen dag, dien
5721 1Sa 24:21 | koning worden zult, en dat het koninkrijk van Israel in
5722 1Sa 25:2 | duizend geiten; en hij was in het scheren zijner schapen te
5723 1Sa 25:8 | 8 Vraag het uw jongelingen, en zij zullen
5724 1Sa 25:8 | jongelingen, en zij zullen het u te kennen geven. Laat
5725 1Sa 25:11 | geslacht heb, en zou ik het den mannen geven, die ik
5726 1Sa 25:13 | bleven er tweehonderd bij het gereedschap. ~
5727 1Sa 25:14 | jongelingen boodschapte het aan Abigail, de huisvrouw
5728 1Sa 25:15 | verkeerd hebben, toen wij op het veld waren. ~
5729 1Sa 25:17 | wat gij doen zult; want het kwaad is ten volle over
5730 1Sa 25:19 | doch haar man Nabal gaf zij het niet te kennen. ~
5731 1Sa 25:20 | 20 Het geschiedde nu, toen zij
5732 1Sa 25:20 | reed, en dat zij afkwam in het verborgene des bergs, en
5733 1Sa 25:23 | ezel af, en zij viel voor het aangezicht van David op
5734 1Sa 25:26 | leeft, en uw ziel leeft, het is de HEERE, Die u verhinderd
5735 1Sa 25:29 | heren ingebonden zijn in het bundeltje der levenden bij
5736 1Sa 25:29 | vijanden zal Hij slingeren uit het midden van de holligheid
5737 1Sa 25:30 | 30 En het zal geschieden, als de HEERE
5738 1Sa 25:30 | HEERE mijn heer naar al het goede doen zal, dat Hij
5739 1Sa 25:34 | mannelijk is, overgebleven tot het morgenlicht! ~
5740 1Sa 25:36 | eens konings maaltijd; en het hart van Nabal was vrolijk
5741 1Sa 25:36 | groot, te kennen, tot aan het morgenlicht. ~
5742 1Sa 25:37 | 37 Het geschiedde nu in den morgen,
5743 1Sa 25:37 | Toen bestierf zijn hart in het binnenste van hem, en hij
5744 1Sa 25:38 | 38 En het geschiedde omtrent na tien
5745 1Sa 25:39 | zijn knecht onthouden van het kwade, en dat de HEERE het
5746 1Sa 25:39 | het kwade, en dat de HEERE het kwaad van Nabal op zijn
5747 1Sa 25:41 | zij op, en neigde zich met het aangezicht ter aarde, en
5748 1Sa 26:5 | lag in den wagenburg, en het volk was rondom hem gelegerd. ~
5749 1Sa 26:6 | zal met mij tot Saul in het leger afgaan? Toen zeide
5750 1Sa 26:7 | kwamen David en Abisai tot het volk des nachts; en ziet,
5751 1Sa 26:7 | hoofdeinde, en Abner, en het volk lag rondom hem. ~
5752 1Sa 26:8 | ter aarde slaan, en ik zal het hem niet ten tweeden male
5753 1Sa 26:11 | 11 De HEERE late het verre van mij zijn, dat
5754 1Sa 26:12 | en er was niemand, die het zag, en niemand, die het
5755 1Sa 26:12 | het zag, en niemand, die het merkte, ook niemand, die
5756 1Sa 26:14 | 14 En David riep tot het volk, en tot Abner, den
5757 1Sa 26:15 | gehouden? Want daar is een van het volk gekomen, om den koning,
5758 1Sa 26:17 | zoon David? David zeide: Het is mijn stem, mijn heer
5759 1Sa 26:19 | tegen mij aanport, laat Hem het spijsoffer rieken; maar
5760 1Sa 26:19 | spijsoffer rieken; maar indien het mensenkinderen zijn, zo
5761 1Sa 26:19 | zijn zij vervloekt voor het aangezicht des HEEREN, dewijl
5762 1Sa 26:19 | mag vastgehecht blijven in het erfdeel des HEEREN, zeggende:
5763 1Sa 26:20 | niet op de aarde van voor het aangezicht des HEEREN; want
5764 1Sa 26:25 | mijn zoon David; gij zult het ja gewisselijk doen, en
5765 1Sa 27:1 | ik haastelijk ontkome in het land der Filistijnen, opdat
5766 1Sa 27:7 | 7 Het getal nu der dagen, die
5767 1Sa 27:7 | der dagen, die David in het land der Filistijnen woonde,
5768 1Sa 27:10 | ingevallen? zo zeide David: Tegen het zuiden van Juda, en tegen
5769 1Sa 27:10 | zuiden van Juda, en tegen het zuiden der Jerahmeelieten,
5770 1Sa 27:10 | Jerahmeelieten, en tegen het zuiden der Kenieten. ~
5771 1Sa 28:1 | 1 En het geschiedde in die dagen,
5772 1Sa 28:1 | weten, dat gij met mij in het leger zult uittrekken, gij
5773 1Sa 28:3 | zijn stad. En Saul had uit het land weggedaan de waarzeggers
5774 1Sa 28:5 | 5 Toen Saul het leger der Filistijnen zag,
5775 1Sa 28:14 | bekleed. Toen Saul vernam, dat het Samuel was, zo neigde hij
5776 1Sa 28:14 | zo neigde hij zich met het aangezicht ter aarde, en
5777 1Sa 28:17 | gesproken heeft; en heeft het koninkrijk van uw hand gescheurd,
5778 1Sa 28:19 | mij zijn; ook zal de HEERE het leger van Israel in de hand
5779 1Sa 28:23 | 23 Doch hij weigerde het, en zeide: Ik zal niet eten.
5780 1Sa 28:23 | aarde, en zette zich op het bed. ~
5781 1Sa 28:24 | vrouw had een gemest kalf in het huis; en zij haastte zich
5782 1Sa 28:24 | haastte zich en slachtte het; en zij nam meel, en kneedde
5783 1Sa 28:24 | zij nam meel, en kneedde het, en bakte daar ongezuurde
5784 1Sa 29:4 | heer aangenaam maken? Is het niet met de hoofden dezer
5785 1Sa 29:6 | David, en zeide tot hem: Het is zo waarachtig als de
5786 1Sa 29:6 | en uw ingang met mij in het leger is goed in mijn ogen;
5787 1Sa 29:9 | zeide tot David: Ik weet het; voorwaar, gij zijt aangenaam
5788 1Sa 29:10 | zult opgemaakt hebben, en het ulieden licht geworden is,
5789 1Sa 29:11 | weggingen, om weder te keren in het land der Filistijnen; de
5790 1Sa 30:1 | 1 Het geschiedde nu, als David
5791 1Sa 30:1 | kwamen, dat de Amalekieten in het zuiden en te Ziklag ingevallen
5792 1Sa 30:4 | 4 Toen hief David en het volk, dat bij hem was, hun
5793 1Sa 30:6 | David werd zeer bang, want het volk sprak van hem te stenigen;
5794 1Sa 30:6 | stenigen; want de zielen van het ganse volk waren verbitterd,
5795 1Sa 30:11 | vonden een Egyptischen man op het veld, en zij brachten hem
5796 1Sa 30:14 | Wij waren ingevallen tegen het zuiden van de Cherethieten,
5797 1Sa 30:14 | hetgeen van Juda is, en tegen het zuiden van Kaleb; en wij
5798 1Sa 30:16 | dien zij genomen hadden uit het land der Filistijnen, en
5799 1Sa 30:16 | der Filistijnen, en uit het land van Juda. ~
5800 1Sa 30:19 | genomen hadden; David bracht het altemaal weder. ~
5801 1Sa 30:21 | gingen David tegemoet, en het volk, dat bij hem was, tegemoet;
5802 1Sa 30:21 | tegemoet; en David trad tot het volk, en hij vraagde hen
5803 1Sa 30:24 | zaak horen? Want gelijk het deel dergenen is, die in
5804 1Sa 30:24 | afgetogen zijn, alzo zal ook het deel dergenen zijn, die
5805 1Sa 30:24 | deel dergenen zijn, die bij het gereedschap gebleven zijn;
5806 1Sa 30:25 | geweest; want hij heeft het tot een inzetting en tot
5807 1Sa 30:27 | tot die te Ramoth tegen het zuiden, en tot die te Jather, ~
5808 1Sa 31:1 | mannen Israels vloden voor het aangezicht der Filistijnen,
5809 1Sa 31:1 | en vielen verslagen op het gebergte Gilboa. ~
5810 1Sa 31:4 | vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin. ~
5811 1Sa 31:7 | die aan deze zijde van het dal waren, en die aan deze
5812 1Sa 31:8 | 8 Het geschiedde nu des anderen
5813 1Sa 31:8 | drie zonen, liggende op het gebergte Gilboa. ~
5814 1Sa 31:9 | rondom, om te boodschappen in het huis hunner afgoden, en
5815 1Sa 31:9 | hunner afgoden, en onder het volk. ~
5816 1Sa 31:10 | zij legden zijn wapenen in het huis van Astharoth; en zijn
5817 1Sa 31:12 | gehelen nacht, en zij namen het lichaam van Saul, en de
5818 1Sa 31:13 | beenderen, en begroeven ze onder het geboomte te Jabes; en zij
5819 2Sa 1:1 | 1 Voorts geschiedde het na Sauls dood, als David
5820 2Sa 1:2 | 2 Zo geschiedde het op den derden dag, dat,
5821 2Sa 1:2 | derden dag, dat, ziet, uit het heirleger van Saul, een
5822 2Sa 1:2 | aarde was op zijn hoofd; en het geschiedde, als hij tot
5823 2Sa 1:3 | hem: Ik ben ontkomen uit het heirleger van Israel. ~
5824 2Sa 1:4 | Wat is de zaak? Verhaal het mij toch. En hij zeide,
5825 2Sa 1:4 | toch. En hij zeide, dat het volk uit den strijd gevloden
5826 2Sa 1:4 | en dat er ook velen van het volk gevallen en gestorven
5827 2Sa 1:6 | bracht: Ik kwam bij geval op het gebergte van Gilboa; en
5828 2Sa 1:10 | die op zijn hoofd was, en het armgesmijde, dat aan zijn
5829 2Sa 1:12 | Jonathan, zijn zoon, en over het volk des HEEREN, en over
5830 2Sa 1:12 | volk des HEEREN, en over het huis Israels, omdat zij
5831 2Sa 1:12 | Israels, omdat zij door het zwaard gevallen waren. ~
5832 2Sa 1:18 | den boog zou leren; ziet, het is geschreven in het boek
5833 2Sa 1:18 | ziet, het is geschreven in het boek des Oprechten. ~
5834 2Sa 1:20 | 20 Verkondigt het niet te Gath, boodschapt
5835 2Sa 1:20 | niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon;
5836 2Sa 1:21 | schild smadelijk weggeworpen, het schild van Saul, alsof hij
5837 2Sa 1:22 | 22 Van het bloed der verslagenen, van
5838 2Sa 1:22 | bloed der verslagenen, van het vette der helden, werd Jonathans
5839 2Sa 1:25 | zijn de helden gevallen in het midden van den strijd! Jonathan
5840 2Sa 2:1 | 1 En het geschiedde daarna, dat David
5841 2Sa 2:4 | David tot een koning over het huis van Juda. Toen boodschapten
5842 2Sa 2:4 | boodschapten zij David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes
5843 2Sa 2:7 | en ook hebben mij die van het huis van Juda tot koning
5844 2Sa 2:10 | Israel; en hij regeerde het tweede jaar; alleenlijk
5845 2Sa 2:10 | jaar; alleenlijk die van het huis van Juda volgden David
5846 2Sa 2:11 | 11 Het getal nu der dagen, die
5847 2Sa 2:11 | geweest is te Hebron, over het huis van Juda, is zeven
5848 2Sa 2:16 | een greep den ander bij het hoofd, en stiet zijn zwaard
5849 2Sa 2:17 | mannen van Israel werden voor het aangezicht der knechten
5850 2Sa 2:18 | als een der reeen, die in het veld zijn. ~
5851 2Sa 2:20 | Asahel? En hij zeide: Ik ben het. ~
5852 2Sa 2:23 | Zo sloeg hem Abner met het achterste van de spies aan
5853 2Sa 2:23 | stierf op zijn plaats. En het geschiedde, dat allen, die
5854 2Sa 2:26 | Joab, en zeide: Zal dan het zwaard eeuwiglijk verteren?
5855 2Sa 2:26 | verteren? Weet gij niet, dat het in het laatste bitterheid
5856 2Sa 2:26 | Weet gij niet, dat het in het laatste bitterheid zal zijn?
5857 2Sa 2:26 | zijn? En hoe lang zult gij het volk niet zeggen, dat zij
5858 2Sa 2:27 | gesproken hadt, zekerlijk het volk zou al toen van den
5859 2Sa 2:28 | Joab met de bazuin; en al het volk stond stil, en zij
5860 2Sa 2:29 | dienzelfden gansen nacht over het vlakke veld; en zij gingen
5861 2Sa 2:29 | de Jordaan en wandelden het ganse Bithron door, en kwamen
5862 2Sa 2:30 | achter Abner, en verzamelde het ganse volk. En er werden
5863 2Sa 2:32 | den gansen nacht, dat hun het licht aanbrak te Hebron. ~ ~
5864 2Sa 3:1 | was een lange krijg tussen het huis van Saul, en tussen
5865 2Sa 3:1 | huis van Saul, en tussen het huis van David. Doch David
5866 2Sa 3:1 | werd sterker; maar die van het huis van Saul gingen en
5867 2Sa 3:6 | Terwijl die krijg was tussen het huis van Saul, en tussen
5868 2Sa 3:6 | huis van Saul, en tussen het huis van David, zo geschiedde
5869 2Sa 3:6 | van David, zo geschiedde het, dat Abner zich sterkte
5870 2Sa 3:6 | dat Abner zich sterkte in het huis van Saul. ~
5871 2Sa 3:8 | ik, die tegen Juda, aan het huis van Saul, uw vader,
5872 2Sa 3:10 | 10 Overbrengende het koninkrijk van het huis
5873 2Sa 3:10 | Overbrengende het koninkrijk van het huis van Saul, en oprichtende
5874 2Sa 3:12 | David, zeggende: Wiens is het land? zeggende wijders:
5875 2Sa 3:18 | 18 Zo doet het nu; want de HEERE heeft
5876 2Sa 3:19 | Israel, en in de ogen van het ganse huis van Benjamin. ~
5877 2Sa 3:23 | 23 Als nu Joab en het ganse heir, dat met hem
5878 2Sa 3:26 | van Sira; maar David wist het niet. ~
5879 2Sa 3:27 | Joab hem ter zijde af in het midden der poort, om in
5880 2Sa 3:28 | tot in eeuwigheid, van het bloed van Abner, den zoon
5881 2Sa 3:29 | 29 Het blijve op het hoofd van
5882 2Sa 3:29 | 29 Het blijve op het hoofd van Joab, en op het
5883 2Sa 3:29 | het hoofd van Joab, en op het ganse huis zijns vaders;
5884 2Sa 3:29 | vaders; en er worde van het huis van Joab niet afgesneden,
5885 2Sa 3:29 | den stok houde, en door het zwaard valle, en broodsgebrek
5886 2Sa 3:31 | zeide tot Joab en tot al het volk, dat bij hem was: Scheurt
5887 2Sa 3:32 | Abners graf; ook weende al het volk. ~
5888 2Sa 3:34 | gevallen, gelijk men valt voor het aangezicht van kinderen
5889 2Sa 3:34 | verkeerdheid. Toen weende het ganse volk nog meer over
5890 2Sa 3:35 | 35 Daarna kwam al het volk, om David brood te
5891 2Sa 3:35 | brood te doen eten, als het nog dag was; maar David
5892 2Sa 3:35 | er zo toe, indien ik voor het ondergaan der zon brood
5893 2Sa 3:36 | 36 Als al het volk dit vernam, zo was
5894 2Sa 3:36 | volk dit vernam, zo was het goed in hun ogen, alles,
5895 2Sa 3:36 | was goed in de ogen van het ganse volk. ~
5896 2Sa 3:37 | 37 En al het volk en gans Israel merkten
5897 2Sa 3:37 | te dienzelven dage, dat het van den koning niet was,
5898 2Sa 4:4 | vijf jaren was hij oud als het gerucht van Saul en Jonathan
5899 2Sa 4:4 | hem opnam, en vluchtte; en het geschiedde, als zij haastte,
5900 2Sa 4:6 | En zij kwamen daarin tot het midden des huizes, zullende
5901 2Sa 4:7 | gingen henen, den weg op het vlakke veld, den gansen
5902 2Sa 4:8 | 8 En zij brachten het hoofd van Isboseth tot David
5903 2Sa 4:8 | den koning: Zie, daar is het hoofd van Isboseth, den
5904 2Sa 4:12 | den vijver te Hebron, maar het hoofd van Isboseth namen
5905 2Sa 4:12 | namen zij, en begroeven het in Abners graf te Hebron. ~ ~
5906 2Sa 5:3 | met hen te Hebron, voor het aangezicht des HEEREN; en
5907 2Sa 5:8 | blinde en kreupele zal in het huis niet komen. ~
5908 2Sa 5:18 | en verspreidden zich in het dal Refaim. ~
5909 2Sa 5:22 | zij verspreidden zich in het dal Refaim. ~
5910 2Sa 5:24 | 24 En het geschiede, als gij hoort
5911 2Sa 5:24 | geschiede, als gij hoort het geruis van een gang in de
5912 2Sa 5:24 | aangezicht uitgegaan, om het heirleger der Filistijnen
5913 2Sa 6:2 | op, en ging heen met al het volk, dat bij hem was, van
5914 2Sa 6:3 | wagen, en haalden ze uit het huis van Abinadab, dat op
5915 2Sa 6:4 | 4 Toen zij hem nu uit het huis van Abinadab, dat op
5916 2Sa 6:5 | 5 En David en het ganse huis Israels speelden
5917 2Sa 6:5 | huis Israels speelden voor het aangezicht des HEEREN, met
5918 2Sa 6:10 | David deed ze afwijken in het huis van Obed-Edom, den
5919 2Sa 6:11 | ark des HEEREN bleef in het huis van Obed-Edom, den
5920 2Sa 6:12 | zeggende: De HEERE heeft het huis van Obed-Edom, en al
5921 2Sa 6:12 | en haalde de ark Gods uit het huis van Obed-Edom opwaarts
5922 2Sa 6:13 | 13 En het geschiedde, als zij, die
5923 2Sa 6:14 | huppelde met alle macht voor het aangezicht des HEEREN; en
5924 2Sa 6:15 | 15 Alzo brachten David en het ganse huis Israels de ark
5925 2Sa 6:16 | 16 En het geschiedde, als de ark des
5926 2Sa 6:16 | Michal, Sauls dochter, door het venster uitzag. Als zij
5927 2Sa 6:16 | springende en huppelende voor het aangezicht des HEEREN, verachtte
5928 2Sa 6:17 | zij die in haar plaats, in het midden der tent, die David
5929 2Sa 6:18 | Als David geeindigd had het brandoffer en de dankofferen
5930 2Sa 6:18 | offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des HEEREN
5931 2Sa 6:19 | 19 En hij deelde uit aan het ganse volk, aan de ganse
5932 2Sa 6:21 | David zeide tot Michal: Voor het aangezicht des HEEREN, Die
5933 2Sa 6:21 | tot een voorganger over het volk des HEEREN, over Israel;
5934 2Sa 6:21 | ja, ik zal spelen voor het aangezicht des HEEREN. ~
5935 2Sa 7:1 | 1 En het geschiedde, als de koning
5936 2Sa 7:2 | en de ark Gods woont in het midden der gordijnen. ~
5937 2Sa 7:4 | 4 Maar het gebeurde in denzelfden nacht,
5938 2Sa 7:4 | in denzelfden nacht, dat het woord des HEEREN tot Nathan
5939 2Sa 7:10 | verdrukken, gelijk als in het eerst. ~
5940 2Sa 7:18 | David in, en bleef voor het aangezicht des HEEREN, en
5941 2Sa 7:19 | maar Gij hebt ook over het huis Uws knechts gesproken
5942 2Sa 7:23 | te doen aan Uw land, voor het aangezicht Uws volks, dat
5943 2Sa 7:26 | heirscharen is God over Israel; en het huis van Uw knecht David
5944 2Sa 7:27 | God Israels! Gij hebt voor het oor Uws knechts geopenbaard,
5945 2Sa 7:29 | 29 Zo believe het U nu, en zegen het huis
5946 2Sa 7:29 | believe het U nu, en zegen het huis van Uw knecht, dat
5947 2Sa 7:29 | huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid voor uw aangezicht
5948 2Sa 7:29 | want Gij, Heere HEERE, hebt het gesproken, en met Uw zegen
5949 2Sa 7:29 | gesproken, en met Uw zegen zal het huis van Uw knecht gezegend
5950 2Sa 8:1 | 1 En het geschiedde daarna, dat David
5951 2Sa 8:2 | met een vol snoer om in het leven te laten. Alzo werden
5952 2Sa 8:9 | Hamath, hoorde, dat David het ganse heir van Hadad-ezer
5953 2Sa 8:11 | den HEERE heiligde, met het zilver en het goud, dat
5954 2Sa 8:11 | heiligde, met het zilver en het goud, dat hij geheiligd
5955 2Sa 8:13 | Syriers geslagen had, in het Zoutdal, achttien duizend. ~
5956 2Sa 8:16 | zoon van Zeruja, was over het heir; en Josafat, zoon van
5957 2Sa 9:1 | die overgebleven is van het huis van Saul, dat ik weldadigheid
5958 2Sa 9:2 | 2 Het huis van Saul nu had een
5959 2Sa 9:3 | zeide: Is er nog iemand van het huis van Saul, dat ik Gods
5960 2Sa 9:4 | den koning: Zie, hij is in het huis van Machir, den zoon
5961 2Sa 9:5 | heen, en hij nam hem uit het huis van Machir, den zoon
5962 2Sa 9:10 | Daarom zult gij voor hem het land bearbeiden, gij, en
5963 2Sa 9:12 | Micha; en allen, die in het huis van Ziba woonden, waren
5964 2Sa 10:1 | 1 En het geschiedde daarna, dat de
5965 2Sa 10:2 | knechten van David kwamen in het land van de kinderen Ammons. ~
5966 2Sa 10:7 | zond hij Joab heen, en het ganse heir met de helden. ~
5967 2Sa 10:8 | Maacha waren bijzonder in het veld. ~
5968 2Sa 10:10 | 10 En het overige des volks gaf hij
5969 2Sa 10:10 | zijn broeder Abisai, die het in orde stelde tegen de
5970 2Sa 10:13 | 13 Toen naderde Joab, en het volk, dat bij hem was, tot
5971 2Sa 10:14 | vloden, vloden zij ook voor het aangezicht van Abisai, en
5972 2Sa 11:1 | 1 En het geschiedde met de wederkomst
5973 2Sa 11:1 | geschiedde met de wederkomst van het jaar, ter tijde als de koningen
5974 2Sa 11:2 | 2 Zo geschiedde het tegen den avondtijd, dat
5975 2Sa 11:2 | opstond, en wandelde op het dak van het koningshuis,
5976 2Sa 11:2 | wandelde op het dak van het koningshuis, en zag van
5977 2Sa 11:2 | koningshuis, en zag van het dak een vrouw, zich wassende;
5978 2Sa 11:10 | 10 En zij gaven het David te kennen, zeggende:
5979 2Sa 11:11 | mijns heren zijn gelegerd op het open veld, en zou ik in
5980 2Sa 11:14 | Des morgens nu geschiedde het, dat David een brief schreef
5981 2Sa 11:16 | 16 Zo geschiedde het, als Joab op de stad gelet
5982 2Sa 11:17 | Joab streden, vielen er van het volk, van Davids knechten,
5983 2Sa 11:20 | 20 En het zal geschieden, indien de
5984 2Sa 11:23 | zijn tot ons uitgetogen in het veld; maar wij zijn tegen
5985 2Sa 11:25 | kwaad zijn in uw ogen, want het zwaard verteert zowel dezen
5986 2Sa 12:3 | hij gekocht had, en had het gevoed, dat het groot geworden
5987 2Sa 12:3 | en had het gevoed, dat het groot geworden was bij hem,
5988 2Sa 12:3 | zijn kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk
5989 2Sa 12:3 | sliep in zijn schoot, en het was hem als een dochter. ~
5990 2Sa 12:8 | uw schoot, ja, Ik heb u het huis van Israel en Juda
5991 2Sa 12:8 | Juda gegeven; en indien het weinig is, Ik zou u alzulks
5992 2Sa 12:9 | 9 Waarom hebt gij dan het woord des HEEREN veracht,
5993 2Sa 12:9 | hebt Uria, den Hethiet, met het zwaard verslagen, en zijn
5994 2Sa 12:9 | genomen; en hem hebt gij met het zwaard van de kinderen Ammons
5995 2Sa 12:10 | 10 Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet
5996 2Sa 12:12 | 12 Want gij hebt het in het verborgen gedaan;
5997 2Sa 12:12 | 12 Want gij hebt het in het verborgen gedaan; maar Ik
5998 2Sa 12:15 | huis. En de HEERE sloeg het kind, dat de huisvrouw van
5999 2Sa 12:15 | Uria David gebaard had, dat het zeer krank werd. ~
6000 2Sa 12:18 | 18 En het geschiedde op den zevenden
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165 |