1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165
Book Chapter: Verse
6001 2Sa 12:18 | op den zevenden dag, dat het kind stierf; en Davids knechten
6002 2Sa 12:18 | vreesden hem aan te zeggen, dat het kind dood was, want zij
6003 2Sa 12:18 | want zij zeiden: Ziet, als het kind nog levend was, spraken
6004 2Sa 12:18 | wij dan tot hem zeggen: Het kind is dood? Want het mocht
6005 2Sa 12:18 | Het kind is dood? Want het mocht kwaad doen. ~
6006 2Sa 12:19 | mompelden; zo merkte David, dat het kind dood was. Dies zeide
6007 2Sa 12:19 | David tot zijn knechten: Is het kind dood? En zij zeiden:
6008 2Sa 12:19 | kind dood? En zij zeiden: Het is dood. ~
6009 2Sa 12:20 | zijn kleding, en ging in het huis des HEEREN, en bad
6010 2Sa 12:21 | gevast en geweend; maar nadat het kind gestorven is, zijt
6011 2Sa 12:22 | 22 En hij zeide: Als het kind nog leefde, heb ik
6012 2Sa 12:22 | mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve. ~
6013 2Sa 12:23 | 23 Maar nu is het dood, waarom zou ik nu vasten?
6014 2Sa 12:28 | 28 Zo verzamel gij nu het overige des volks, en beleger
6015 2Sa 12:31 | 31 Het volk nu, dat daarin was,
6016 2Sa 12:31 | voerde hij uit, en legde het onder zagen, en onder ijzeren
6017 2Sa 12:31 | Daarna keerde David, en al het volk, weder naar Jeruzalem. ~
6018 2Sa 13:1 | 1 En het geschiedde daarna, alzo
6019 2Sa 13:2 | zij was een maagd, zodat het in Amnons ogen zwaar was,
6020 2Sa 13:4 | gij koningszoon, zult gij het mij niet te kennen geven?
6021 2Sa 13:5 | mijn ogen toemake, opdat ik het aanzie, en van haar hand
6022 2Sa 13:7 | David heen tot Thamar in het huis, zeggende: Ga toch
6023 2Sa 13:7 | zeggende: Ga toch heen in het huis van uw broeder Amnon,
6024 2Sa 13:8 | 8 En Thamar ging heen in het huis van haar broeder Amnon, (
6025 2Sa 13:8 | zij nam deeg, en kneedde het, en maakte koekjes toe voor
6026 2Sa 13:16 | kwaad zou groter zijn dan het andere, dat gij bij mij
6027 2Sa 13:20 | Thamar en was eenzaam in het huis van haar broeder Absalom. ~
6028 2Sa 13:23 | 23 En het geschiedde, na twee volle
6029 2Sa 13:28 | hem doden; vreest niet; is het niet, omdat ik het u geboden
6030 2Sa 13:28 | niet; is het niet, omdat ik het u geboden heb? Zijt sterk
6031 2Sa 13:30 | 30 En het geschiedde, als zij op den
6032 2Sa 13:30 | zij op den weg waren, dat het gerucht tot David kwam,
6033 2Sa 13:34 | achter hem, aan de zijde van het gebergte. ~
6034 2Sa 13:35 | des konings komen; naar het woord uws knechts, alzo
6035 2Sa 13:35 | woord uws knechts, alzo is het geschied. ~
6036 2Sa 13:36 | 36 En het geschiedde, als hij geeindigd
6037 2Sa 14:6 | deze beiden twistten in het veld, en er was geen scheider
6038 2Sa 14:7 | 7 En zie, het ganse geslacht is opgestaan
6039 2Sa 14:15 | heer, te spreken, is omdat het volk mij vreesachtig gemaakt
6040 2Sa 14:15 | misschien zal de koning het woord zijner dienstmaagd
6041 2Sa 14:17 | Wijders zeide uw dienstmaagd: Het woord mijns heren, des konings,
6042 2Sa 14:17 | heer de koning, om te horen het goede en het kwade; en de
6043 2Sa 14:17 | om te horen het goede en het kwade; en de HEERE, uw God,
6044 2Sa 14:19 | want uw knecht Joab heeft het mij geboden, en die heeft
6045 2Sa 14:22 | koning! Omdat de koning het woord van zijn knecht gedaan
6046 2Sa 14:26 | beschoor, (nu geschiedde het ten einde van elk jaar,
6047 2Sa 14:26 | einde van elk jaar, dat hij het beschoor, omdat het hem
6048 2Sa 14:26 | hij het beschoor, omdat het hem te zwaar was, zo beschoor
6049 2Sa 14:26 | zwaar was, zo beschoor hij het), zo woog het haar zijns
6050 2Sa 14:26 | beschoor hij het), zo woog het haar zijns hoofds tweehonderd
6051 2Sa 14:30 | tot zijn knechten: Ziet, het stuk akkers van Joab is
6052 2Sa 14:30 | Joab is aan de zijde van het mijne, en hij heeft gerst
6053 2Sa 14:30 | daarop; gaat heen, en steekt het aan met vuur, en Absaloms
6054 2Sa 14:31 | op en kwam tot Absalom in het huis, en zeide tot hem:
6055 2Sa 14:31 | Waarom hebben uw knechten het stuk akkers, dat mijn is,
6056 2Sa 14:32 | ben ik van Gesur gekomen? Het ware mij goed, dat ik nog
6057 2Sa 14:32 | daar ware; nu dan, laat mij het aangezicht des konings zien;
6058 2Sa 14:33 | tot den koning, en zeide het hem aan. Toen riep hij Absalom,
6059 2Sa 15:1 | 1 En het geschiedde daarna, dat Absalom
6060 2Sa 15:2 | van den weg der poort. En het geschiedde, dat Absalom
6061 2Sa 15:4 | mij ten rechter stelde in het land! Dat alle man tot mij
6062 2Sa 15:5 | 5 Het geschiedde ook, als iemand
6063 2Sa 15:6 | kwamen. Alzo stal Absalom het hart der mannen van Israel. ~
6064 2Sa 15:7 | nu van veertig jaren is het geschied, dat Absalom tot
6065 2Sa 15:10 | Israel, om te zeggen: Als gij het geluid der bazuin zult horen,
6066 2Sa 15:12 | verbintenis werd sterk, en het volk kwam toe en vermeerderde
6067 2Sa 15:13 | boodschapper tot David, zeggende: Het hart van een iegelijk in
6068 2Sa 15:16 | liet tien bijwijven, om het huis te bewaren. ~
6069 2Sa 15:17 | Als nu de koning met al het volk te voet was uitgegaan,
6070 2Sa 15:23 | 23 En het ganse land weende met luider
6071 2Sa 15:23 | met luider stem, als al het volk overging; ook ging
6072 2Sa 15:23 | over de beek Kidron, en al het volk ging over, recht naar
6073 2Sa 15:24 | Abjathar klom op, totdat al het volk uit de stad geeindigd
6074 2Sa 15:26 | ik, Hij doe mij, zo als het in Zijn ogen goed is. ~
6075 2Sa 15:30 | opgaande en wenende, en het hoofd was hem bewonden;
6076 2Sa 15:30 | ging barrevoets; ook had al het volk, dat met hem was, een
6077 2Sa 15:32 | 32 En het geschiedde, als David tot
6078 2Sa 15:35 | priesters, aldaar met u? Zo zal het geschieden, dat gij alle
6079 2Sa 16:2 | zeide: De ezels zijn voor het huis des konings, om op
6080 2Sa 16:2 | konings, om op te rijden en het brood en de zomervruchten,
6081 2Sa 16:3 | hij zeide: Heden zal mij het huis Israels mijns vaders
6082 2Sa 16:4 | de koning tot Ziba: Zie, het zal het uwe zijn alles wat
6083 2Sa 16:4 | koning tot Ziba: Zie, het zal het uwe zijn alles wat Mefiboseth
6084 2Sa 16:5 | van daar een man uit, van het geslacht van het huis van
6085 2Sa 16:5 | uit, van het geslacht van het huis van Saul, wiens naam
6086 2Sa 16:6 | koning David, hoewel al het volk en al de helden aan
6087 2Sa 16:8 | op u doen wederkomen al het bloed van Sauls huis, in
6088 2Sa 16:8 | hebt; nu heeft de HEERE het koninkrijk gegeven in de
6089 2Sa 16:11 | vloeke, want de HEERE heeft het hem gezegd. ~
6090 2Sa 16:14 | de koning kwam in, en al het volk, dat met hem was, moede
6091 2Sa 16:15 | 15 Absalom nu en al het volk, de mannen van Israel,
6092 2Sa 16:16 | 16 En het geschiedde, als Husai, de
6093 2Sa 16:19 | wien zou ik dienen? Zou het niet zijn voor het aangezicht
6094 2Sa 16:19 | Zou het niet zijn voor het aangezicht zijns zoons?
6095 2Sa 16:19 | zoons? Gelijk als ik voor het aangezicht uws vaders gediend
6096 2Sa 16:21 | die hij gelaten heeft om het huis te bewaren; zo zal
6097 2Sa 16:22 | zij Absalom een tent op het dak; en Absalom ging in
6098 2Sa 16:22 | vaders, voor de ogen van het ganse Israel. ~
6099 2Sa 17:2 | hem verschrikken, en al het volk, dat met hem is, zal
6100 2Sa 17:3 | 3 En ik zal al het volk tot u doen wederkeren;
6101 2Sa 17:3 | dien gij zoekt, is gelijk het wederkeren van allen; zo
6102 2Sa 17:3 | wederkeren van allen; zo zal al het volk in vrede zijn. ~
6103 2Sa 17:8 | de jongen beroofd is in het veld; daartoe is uw vader
6104 2Sa 17:8 | zal niet vernachten met het volk. ~
6105 2Sa 17:9 | in een der plaatsen. En het zal geschieden, als er in
6106 2Sa 17:9 | zal geschieden, als er in het eerst sommigen onder hen
6107 2Sa 17:9 | vallen, dat een ieder, die het zal horen, alsdan zal zeggen:
6108 2Sa 17:9 | een slag geschied onder het volk, dat Absalom navolgt. ~
6109 2Sa 17:10 | uw vader een held is, en het dappere mannen zijn, die
6110 2Sa 17:14 | raad. Doch de HEERE had het geboden, om den goeden raad
6111 2Sa 17:14 | vernietigen, opdat de HEERE het kwaad over Absalom bracht. ~
6112 2Sa 17:16 | verslonden worde, en al het volk, dat met hem is. ~
6113 2Sa 17:17 | dienstmaagd ging henen en zeide het hun aan; en zij gingen henen
6114 2Sa 17:17 | zij gingen henen en zeiden het den koning David aan; want
6115 2Sa 17:18 | dan nog zag hen, en zeide het Absalom aan; doch die beiden
6116 2Sa 17:19 | spreidde een deksel over het opene van den put, en strooide
6117 2Sa 17:20 | knechten tot de vrouw in het huis kwamen, zeiden zij:
6118 2Sa 17:21 | 21 En het geschiedde, nadat zij weggegaan
6119 2Sa 17:21 | gingen henen en boodschapten het den koning David; en zij
6120 2Sa 17:21 | en gaat haastelijk over het water, want alzo heeft Achitofel
6121 2Sa 17:22 | maakte zich David op, en al het volk, dat met hem was; en
6122 2Sa 17:22 | gingen over de Jordaan. Aan het morgenlicht ontbrak er niet
6123 2Sa 17:25 | Joabs plaats gesteld over het heir. Amasa nu was eens
6124 2Sa 17:26 | Absalom legerden zich in het land van Gilead. ~
6125 2Sa 17:27 | 27 En het geschiedde, als David te
6126 2Sa 17:29 | brachten tot David, en tot het volk, dat met hem was, om
6127 2Sa 18:1 | 1 En David monsterde het volk, dat met hem was; en
6128 2Sa 18:2 | 2 Voorts zond David het volk uit, een derde deel
6129 2Sa 18:2 | En de koning zeide tot het volk: Ik zal ook zelf zekerlijk
6130 2Sa 18:3 | 3 Maar het volk zeide: Gij zult niet
6131 2Sa 18:3 | male vloden, zij zullen het hart op ons niet stellen;
6132 2Sa 18:3 | van ons stierf, zij zullen het hart op ons niet stellen;
6133 2Sa 18:3 | tien duizend onzer. Zo zal het nu beter zijn, dat gij ons
6134 2Sa 18:4 | zijde van de poort, en al het volk trok uit bij honderden
6135 2Sa 18:5 | jongeling, met Absalom. En al het volk hoorde het, als de
6136 2Sa 18:5 | Absalom. En al het volk hoorde het, als de koning aan al de
6137 2Sa 18:6 | 6 Alzo toog het volk uit in het veld, Israel
6138 2Sa 18:6 | Alzo toog het volk uit in het veld, Israel tegemoet, en
6139 2Sa 18:7 | 7 En het volk van Israel werd aldaar
6140 2Sa 18:7 | Israel werd aldaar voor het aangezicht van Davids knechten
6141 2Sa 18:8 | verspreid over al dat land. En het woud verteerde meer van
6142 2Sa 18:8 | woud verteerde meer van het volk, dan die het zwaard
6143 2Sa 18:8 | meer van het volk, dan die het zwaard verteerde, te denzelven
6144 2Sa 18:9 | Absalom nu ontmoette voor het aangezicht der knechten
6145 2Sa 18:9 | op een muildier; en als het muildier kwam onder de dichte
6146 2Sa 18:9 | hemel en tussen de aarde, en het muildier, dat onder hem
6147 2Sa 18:10 | een man zag, zo gaf hij het Joab te kennen, en zeide:
6148 2Sa 18:11 | zeide Joab tot den man, die het hem te kennen gaf: Zie toch,
6149 2Sa 18:11 | gaf: Zie toch, gij hebt het gezien, waarom dan hebt
6150 2Sa 18:11 | ter aarde geslagen, alzo het aan mij stond om u tien
6151 2Sa 18:14 | daar hij nog levend was in het midden van den eik. ~
6152 2Sa 18:16 | Joab met de bazuin, en al het volk keerde af van Israel
6153 2Sa 18:16 | te jagen, want Joab hield het volk terug. ~
6154 2Sa 18:17 | Absalom, en wierpen hem in het woud, in een groten kuil,
6155 2Sa 18:18 | opgericht een pilaar, die in het koningsdal is; want hij
6156 2Sa 18:22 | voort en zeide tot Joab: Wat het ook zij, laat mij toch ook
6157 2Sa 18:23 | 23 Wat het ook zij, zeide hij, laat
6158 2Sa 18:23 | Ahimaaz liep den weg van het effen veld, en kwam Cuschi
6159 2Sa 18:24 | poorten; en de wachter ging op het dak der poort aan den muur,
6160 2Sa 18:25 | riep de wachter, en zeide het den koning aan; en de koning
6161 2Sa 18:28 | zich voor den koning met het aangezicht ter aarde, en
6162 2Sa 18:29 | Toen zeide de koning: Is het wel met den jongeling, met
6163 2Sa 18:32 | de koning tot Cuschi: Is het wel met den jongeling, met
6164 2Sa 19:2 | verlossing te dienzelven dage het ganse volk tot rouw; want
6165 2Sa 19:2 | ganse volk tot rouw; want het volk had te dienzelven dage
6166 2Sa 19:2 | dienzelven dage horen zeggen: Het smart den koning over zijn
6167 2Sa 19:3 | 3 En het volk kwam te dienzelven
6168 2Sa 19:3 | steelsgewijze in de stad, gelijk als het volk zich wegsteelt, dat
6169 2Sa 19:5 | kwam Joab tot den koning in het huis, en zeide: Gij hebt
6170 2Sa 19:5 | Gij hebt heden beschaamd het aangezicht van al uw knechten,
6171 2Sa 19:6 | heden allen dood waren, dat het alsdan recht zou zijn in
6172 2Sa 19:7 | ga uit, en spreek naar het hart uwer knechten; want
6173 2Sa 19:7 | zal u kwader zijn, dan al het kwaad, dat over u gekomen
6174 2Sa 19:8 | poort. En zij lieten al het volk weten, zeggende: Ziet,
6175 2Sa 19:8 | in de poort. Toen kwam al het volk voor des konings aangezicht,
6176 2Sa 19:9 | 9 En al het volk, in alle stammen van
6177 2Sa 19:9 | Filistijnen, en nu is hij uit het land gevlucht voor Absalom; ~
6178 2Sa 19:11 | huis? (Want de rede van het ganse Israel was tot den
6179 2Sa 19:14 | 14 Alzo neigde hij het hart aller mannen van Juda,
6180 2Sa 19:18 | nu de pont overvoer, om het huis des konings over te
6181 2Sa 19:18 | zoon van Gera, neder voor het aangezicht des konings,
6182 2Sa 19:19 | uit Jeruzalem uitging, dat het de koning zich ter harte
6183 2Sa 19:20 | 20 Want uw knecht weet het zekerlijk, ik heb gezondigd;
6184 2Sa 19:20 | heden gekomen, de eerste van het ganse huis van Jozef, om
6185 2Sa 19:25 | 25 En het geschiedde, als hij te Jeruzalem
6186 2Sa 19:29 | gezegd: Gij en Ziba, deelt het land. ~
6187 2Sa 19:30 | tot den koning: Hij neme het ook gans weg, naardien mijn
6188 2Sa 19:37 | sterve in mijn stad, bij het graf mijns vaders en mijner
6189 2Sa 19:39 | 39 Toen nu al het volk over de Jordaan gegaan
6190 2Sa 19:40 | toog met hem voort; en al het volk van Juda had den koning
6191 2Sa 19:40 | als ook een gedeelte van het volk Israels. ~
6192 2Sa 19:43 | geacht, dat ons woord niet het eerste geweest is, om onzen
6193 2Sa 19:43 | koning weder te halen? Maar het woord der mannen van Juda
6194 2Sa 19:43 | van Juda was harder dan het woord der mannen van Israel. ~
6195 2Sa 20:3 | die hij gelaten had, om het huis te bewaren, en deed
6196 2Sa 20:8 | daarop was een gordel, daar het zwaard aan vastgemaakt was
6197 2Sa 20:8 | als hij voortging, zo viel het uit. ~
6198 2Sa 20:9 | Joab zeide tot Amasa: Is het wel met u, mijn broeder?
6199 2Sa 20:10 | Amasa hoedde zich niet voor het zwaard, dat in Joabs hand
6200 2Sa 20:12 | 12 Amasa nu lag in het bloed gewenteld, midden
6201 2Sa 20:12 | Als die man zag, dat al het volk staan bleef, zo deed
6202 2Sa 20:12 | Amasa weg van de straat in het veld, en wierp een kleed
6203 2Sa 20:14 | te weten, Beth-Maacha, en het ganse Berim; en zij verzamelden
6204 2Sa 20:15 | buitenmuur stond; en al het volk, dat met Joab was,
6205 2Sa 20:17 | Joab? En hij zeide: Ik ben het; en zij zeide tot hem: Hoor
6206 2Sa 20:18 | en alzo volbrachten zij het. ~
6207 2Sa 20:19 | Israel; waarom zoudt gij het erfdeel des HEEREN verslinden? ~
6208 2Sa 20:20 | antwoordde Joab, en zeide: Het zij verre, het zij verre
6209 2Sa 20:20 | en zeide: Het zij verre, het zij verre van mij, dat ik
6210 2Sa 20:21 | niet alzo; maar een man van het gebergte van Efraim, wiens
6211 2Sa 20:22 | de vrouw kwam in tot al het volk, met haar wijsheid;
6212 2Sa 20:22 | Seba, den zoon van Bichri, het hoofd af, en wierpen het
6213 2Sa 20:22 | het hoofd af, en wierpen het tot Joab. Toen blies hij
6214 2Sa 20:23 | 23 Joab nu was over het ganse heir van Israel; en
6215 2Sa 21:1 | achter jaar; en David zocht het aangezicht des HEEREN. En
6216 2Sa 21:1 | HEEREN. En de HEERE zeide: Het is om Saul en om des bloedhuizes
6217 2Sa 21:2 | kinderen Israels, maar van het overblijfsel der Amorieten;
6218 2Sa 21:3 | zal ik verzoenen, dat gij het erfdeel des HEEREN zegent? ~
6219 2Sa 21:4 | de Gibeonieten tot hem: Het is ons niet te doen om zilver
6220 2Sa 21:4 | en met zijn huis; ook is het ons niet om iemand te doden
6221 2Sa 21:9 | ophingen op den berg voor het aangezicht des HEEREN; en
6222 2Sa 21:9 | in de eerste dagen, in het begin van den gersteoogst. ~
6223 2Sa 21:10 | uit op een rotssteen, van het begin van den oogst, totdat
6224 2Sa 21:10 | van den hemel; en zij liet het gevogelte des hemels op
6225 2Sa 21:10 | niet rusten des daags, noch het gedierte van het veld des
6226 2Sa 21:10 | daags, noch het gedierte van het veld des nachts. ~
6227 2Sa 21:11 | 11 En het werd David aangezegd, wat
6228 2Sa 21:14 | en zijn zoon Jonathan in het land van Benjamin te Zela,
6229 2Sa 21:14 | van Benjamin te Zela, in het graf van zijn vader Kis,
6230 2Sa 21:16 | kinderen van Rafa was, en het gewicht zijner spies driehonderd
6231 2Sa 21:18 | 18 En het geschiedde daarna, dat er
6232 2Sa 22:16 | wereld werden ontdekt, door het schelden des HEEREN, van
6233 2Sa 22:16 | schelden des HEEREN, van het geblaas des winds van Zijn
6234 2Sa 22:28 | 28 En Gij verlost het bedrukte volk; maar Uw ogen
6235 2Sa 22:36 | Ook hebt Gij mij gegeven het schild Uws heils, en door
6236 2Sa 22:44 | een hoofd der heidenen; het volk, dat ik niet kende,
6237 2Sa 23:4 | 4 En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, wanneer
6238 2Sa 23:5 | en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten. ~
6239 2Sa 23:7 | voorziet zich met ijzer en het hout ener spies; en zij
6240 2Sa 23:10 | werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; en de HEERE
6241 2Sa 23:10 | heil ten zelven dage; en het volk keerde wederom hem
6242 2Sa 23:11 | akkers was vol linzen, en het volk voor het aangezicht
6243 2Sa 23:11 | linzen, en het volk voor het aangezicht der Filistijnen
6244 2Sa 23:12 | 12 Zo stelde hij zich in het midden van dat stuk, en
6245 2Sa 23:13 | Filistijnen had zich gelegerd in het dal Rafaim. ~
6246 2Sa 23:16 | braken die drie helden door het leger der Filistijnen, en
6247 2Sa 23:16 | de poort is, en droegen het, en kwamen tot David; doch
6248 2Sa 23:16 | niet drinken, maar goot het uit voor den HEERE. ~
6249 2Sa 23:17 | 17 En zeide: Het zij verre van mij, o HEERE,
6250 2Sa 23:17 | zou doen; zou ik drinken het bloed der mannen, die heengegaan
6251 2Sa 23:17 | hun leven? En hij wilde het niet drinken. Dit deden
6252 2Sa 23:20 | af, en sloeg een leeuw in het midden van een kuil in den
6253 2Sa 24:2 | tot Ber-seba toe, en tel het volk, opdat ik het getal
6254 2Sa 24:2 | en tel het volk, opdat ik het getal des volks wete. ~
6255 2Sa 24:3 | van mijn heer den koning het aanzien; maar waarom heeft
6256 2Sa 24:4 | des konings aangezicht, om het volk Israel te tellen. ~
6257 2Sa 24:5 | rechterhand der stad, die in het midden is van de beek van
6258 2Sa 24:6 | kwamen zij in Gilead, en in het lage land Hodsi; ook kwamen
6259 2Sa 24:7 | Kanaanieten; en zij kwamen uit aan het zuiden van Juda te Ber-seba. ~
6260 2Sa 24:8 | 8 Alzo togen zij om door het ganse land; en ten einde
6261 2Sa 24:9 | 9 En Joab gaf de som van het getelde volk aan den koning;
6262 2Sa 24:9 | duizend strijdbare mannen, die het zwaard uittrokken, en de
6263 2Sa 24:10 | hart sloeg hem, nadat hij het volk geteld had; en David
6264 2Sa 24:11 | morgens opstond, zo geschiedde het woord des HEEREN tot den
6265 2Sa 24:13 | Gad tot David, en maakte het hem bekend, en zeide tot
6266 2Sa 24:13 | drie maanden vlieden voor het aangezicht uwer vijanden,
6267 2Sa 24:15 | toe; en er stierven van het volk, van Dan tot Ber-seba
6268 2Sa 24:16 | haar te verderven, berouwde het den HEERE over dat kwaad,
6269 2Sa 24:16 | zeide tot den engel, die het verderf onder het volk maakte:
6270 2Sa 24:16 | engel, die het verderf onder het volk maakte: Het is genoeg,
6271 2Sa 24:16 | verderf onder het volk maakte: Het is genoeg, trek uw hand
6272 2Sa 24:17 | als hij den engel zag, die het volk sloeg, sprak tot den
6273 2Sa 24:19 | Alzo ging David op naar het woord van Gad, gelijk als
6274 2Sa 24:21 | opgehouden worde van over het volk. ~
6275 2Sa 24:22 | brandoffer, en de sleden en het rundertuig tot hout. ~
6276 2Sa 24:24 | Arauna: Neen, maar ik zal het zekerlijk van u kopen voor
6277 1Kon 1:2 | een maagd zoeken, die voor het aangezicht des konings sta,
6278 1Kon 1:16 | 16 En Bathseba neigde het hoofd en boog zich neder
6279 1Kon 1:18 | mijn heer koning, gij weet het niet. ~
6280 1Kon 1:20 | heer koning, de ogen van het ganse Israel zijn op u,
6281 1Kon 1:21 | 21 Anders zal het geschieden, als mijn heer
6282 1Kon 1:23 | is daar; en hij kwam voor het aangezicht des konings,
6283 1Kon 1:28 | Bathseba; en zij kwam voor het aangezicht des konings,
6284 1Kon 1:28 | des konings, en stond voor het aangezicht des konings. ~
6285 1Kon 1:31 | neigde zich Bathseba met het aangezicht ter aarde, en
6286 1Kon 1:32 | Jojada; en zij kwamen voor het aangezicht des konings. ~
6287 1Kon 1:39 | bliezen met de bazuin, en al het volk zeide: De koning Salomo
6288 1Kon 1:40 | 40 En al het volk kwam op achter hem,
6289 1Kon 1:40 | volk kwam op achter hem, en het volk pijpte met pijpen,
6290 1Kon 1:41 | 41 En Adonia hoorde het, en al de genoden, die met
6291 1Kon 1:41 | te eten; ook hoorde Joab het geluid der bazuinen, en
6292 1Kon 1:41 | bazuinen, en zeide: Waarom is het geroep dier stad, die in
6293 1Kon 1:42 | zijt een kloek man, en zult het goede boodschappen. ~
6294 1Kon 1:45 | stad in roer is; dat is het geroep, dat gij gehoord
6295 1Kon 1:48 | zittende op mijn troon, dat het mijn ogen gezien hebben! ~
6296 1Kon 1:51 | dat hij zijn knecht met het zwaard niet doden zal! ~
6297 1Kon 1:53 | zij deden hem afgaan van het altaar; en hij kwam, en
6298 1Kon 2:6 | grauwe haar niet met vrede in het graf laat dalen. ~
6299 1Kon 2:7 | mij, als ik vluchtte voor het aangezicht van uw broeder
6300 1Kon 2:8 | zeggende: Zo ik hem met het zwaard dode! ~
6301 1Kon 2:9 | grauwe haar met bloed in het graf doet dalen. ~
6302 1Kon 2:15 | zeide dan: Gij weet, dat het koninkrijk mijn was, en
6303 1Kon 2:15 | koninkrijk mijn was, en het ganse Israel zijn aangezicht
6304 1Kon 2:15 | koning zijn zou; hoewel het koninkrijk omgewend en mijns
6305 1Kon 2:15 | broeders geworden is; want het is van den HEERE hem geworden. ~
6306 1Kon 2:18 | 18 En Bathseba zeide: Het is goed, ik zal den koning
6307 1Kon 2:22 | Adonia? Begeer ook voor hem het koninkrijk (want hij is
6308 1Kon 2:26 | ark des Heeren HEEREN voor het aangezicht van mijn vader
6309 1Kon 2:27 | niet ware, om te vervullen het woord des HEEREN, hetwelk
6310 1Kon 2:27 | HEEREN, hetwelk Hij over het huis van Eli te Silo gesproken
6311 1Kon 2:28 | 28 Als het gerucht tot Joab kwam (want
6312 1Kon 2:29 | 29 En het werd den koning Salomo aangezegd,
6313 1Kon 2:29 | was, en zie, hij is bij het altaar. Toen zond Salomo
6314 1Kon 2:30 | sterven! En Benaja bracht het antwoord weder aan den koning,
6315 1Kon 2:32 | aangevallen is, en die met het zwaard gedood heeft, daar
6316 1Kon 2:32 | zwaard gedood heeft, daar het mijn vader David niet wist,
6317 1Kon 2:33 | hun bloed wederkeren op het hoofd van Joab, en op het
6318 1Kon 2:33 | het hoofd van Joab, en op het hoofd van zijn zaad in eeuwigheid;
6319 1Kon 2:35 | Jojada, in zijn plaats over het heir; en Zadok, den priester,
6320 1Kon 2:37 | 37 Want het zal geschieden ten dage
6321 1Kon 2:39 | 39 Doch het geschiedde met het einde
6322 1Kon 2:39 | Doch het geschiedde met het einde van drie jaren, dat
6323 1Kon 2:39 | koning van Gath; en men gaf het Simei te kennen, zeggende:
6324 1Kon 2:41 | 41 En het werd Salomo aangezegd, dat
6325 1Kon 2:43 | HEEREN niet gehouden, en het gebod, dat ik over u geboden
6326 1Kon 2:45 | zal bevestigd zijn voor het aangezicht des HEEREN tot
6327 1Kon 2:46 | dat hij stierf. Alzo is het koninkrijk bevestigd in
6328 1Kon 3:1 | totdat hij voleind zou hebben het bouwen van zijn huis en
6329 1Kon 3:1 | bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN, en den
6330 1Kon 3:2 | 2 Alleenlijk offerde het volk op de hoogten, want
6331 1Kon 3:8 | 8 En Uw knecht is in het midden van Uw volk, dat
6332 1Kon 3:15 | Salomo waakte op, en ziet, het was een droom. En hij kwam
6333 1Kon 3:18 | 18 Het is nu geschied op den derden
6334 1Kon 3:18 | huis, behalve ons tweeen in het huis. ~
6335 1Kon 3:21 | den morgen op hem, en zie, het was mijn zoon niet, dien
6336 1Kon 3:22 | zoon! Alzo spraken zij voor het aangezicht des konings. ~
6337 1Kon 3:23 | die leeft, maar uw zoon is het, die dood is; en die zegt:
6338 1Kon 3:24 | brachten een zwaard voor het aangezicht des konings. ~
6339 1Kon 3:26 | dat levende kind, en dood het geenszins; deze daarentegen
6340 1Kon 3:26 | deze daarentegen zeide: Het zij noch het uwe noch het
6341 1Kon 3:26 | daarentegen zeide: Het zij noch het uwe noch het mijne, doorsnijdt
6342 1Kon 3:26 | Het zij noch het uwe noch het mijne, doorsnijdt het. ~
6343 1Kon 3:26 | noch het mijne, doorsnijdt het. ~
6344 1Kon 3:27 | en zeide: Geeft aan die het levende kind, den doodt
6345 1Kon 3:27 | levende kind, den doodt het geenszins; die is zijn moeder. ~
6346 1Kon 3:28 | geoordeeld had, en vreesde voor het aangezicht des konings;
6347 1Kon 4:4 | zoon van Jojada, was over het heir; en Zadok en Abjathar
6348 1Kon 4:7 | voor elk was een maand in het jaar om te verzorgen. ~
6349 1Kon 4:8 | de zoon van Hur was in het gebergte van Efraim. ~
6350 1Kon 4:10 | hij had daartoe Socho en het ganse land Hefer. ~
6351 1Kon 4:12 | Taanach, en Megiddo, en het ganse Beth-Sean, hetwelk
6352 1Kon 4:19 | de zoon van Uri, was in het land Gilead, het land van
6353 1Kon 4:19 | was in het land Gilead, het land van Sihon, den koning
6354 1Kon 4:21 | koninkrijken, van de rivier tot het land der Filistijnen, en
6355 1Kon 4:28 | 28 De gerst nu en het stro voor de paarden, en
6356 1Kon 4:30 | wijsheid van al die van het oosten, en dan alle wijsheid
6357 1Kon 4:33 | uitwast; hij sprak ook van het vee, en van het gevogelte,
6358 1Kon 4:33 | ook van het vee, en van het gevogelte, en van de kruipende
6359 1Kon 5:6 | met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten zal ik
6360 1Kon 5:7 | 7 En het geschiedde, als Hiram de
6361 1Kon 5:8 | ik zal al uw wil doen met het cederenhout, en met het
6362 1Kon 5:8 | het cederenhout, en met het dennenhout. ~
6363 1Kon 5:9 | 9 Mijn knechten zullen het afbrengen van den Libanon
6364 1Kon 5:9 | Libanon aan de zee; en ik zal het op vlotten over de zee doen
6365 1Kon 5:9 | mij ontbieden zult, en zal het aldaar los maken, en gij
6366 1Kon 5:9 | aldaar los maken, en gij zult het wegnemen; gij zult ook mijn
6367 1Kon 5:13 | opkomen uit gans Israel; en het uitschot was dertig duizend
6368 1Kon 5:15 | tachtig duizend houwers op het gebergte. ~
6369 1Kon 5:16 | heerschappij hadden over het volk, hetwelk dat werk deed. ~
6370 1Kon 5:17 | 17 Als de koning het nu gebood, zo voerden zij
6371 1Kon 5:18 | behieuwen ze, en bereidden het hout toe, en de stenen,
6372 1Kon 6:1 | 1 Het geschiedde nu in het vierhonderd
6373 1Kon 6:1 | 1 Het geschiedde nu in het vierhonderd en tachtigste
6374 1Kon 6:1 | kinderen Israels uit Egypte, in het vierde jaar van het koninkrijk
6375 1Kon 6:1 | in het vierde jaar van het koninkrijk van Salomo over
6376 1Kon 6:1 | de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. ~
6377 1Kon 6:3 | 3 En het voorhuis, vooraan den tempel
6378 1Kon 6:3 | ellen, naar de breedte van het huis, tien ellen in zijn
6379 1Kon 6:3 | in zijn breedte, vooraan het huis. ~
6380 1Kon 6:4 | hij maakte vensteren aan het huis van gesloten uitzichten. ~
6381 1Kon 6:5 | rondom aan den wand van het huis bouwde hij kameren,
6382 1Kon 6:5 | kameren, aan de wanden van het huis rondom, beide van den
6383 1Kon 6:6 | breedte; want hij had aan het huis rondom buitenwaarts
6384 1Kon 6:6 | hielden in de wanden van het huis. ~
6385 1Kon 6:7 | 7 Het huis nu, als het gebouwd
6386 1Kon 6:7 | 7 Het huis nu, als het gebouwd werd, werd met volmaakten
6387 1Kon 6:7 | gereedschap gehoord werd in het huis, als het gebouwd werd. ~
6388 1Kon 6:7 | gehoord werd in het huis, als het gebouwd werd. ~
6389 1Kon 6:8 | aan de rechterzijde van het huis; en door wenteltrappen
6390 1Kon 6:9 | 9 Alzo bouwde hij het huis, en volmaakte het;
6391 1Kon 6:9 | hij het huis, en volmaakte het; en bedekte dat huis met
6392 1Kon 6:10 | bouwde ook de kameren aan het ganse huis, van vijf ellen
6393 1Kon 6:11 | 11 Toen geschiedde het woord des HEEREN tot Salomo,
6394 1Kon 6:13 | 13 En Ik zal in het midden der zonen Israels
6395 1Kon 6:15 | bouwde hij de wanden van het huis van binnen met cederen
6396 1Kon 6:15 | vloer des huizes tot aan het dak der wanden, beschoot
6397 1Kon 6:15 | overdekte den vloer van het huis met dennen planken. ~
6398 1Kon 6:16 | planken aan de zijden van het huis, van den vloer af tot
6399 1Kon 6:16 | een aanspraakplaats, tot het heilige der heiligen. ~
6400 1Kon 6:18 | 18 En het ceder aan het huis inwendig
6401 1Kon 6:18 | 18 En het ceder aan het huis inwendig was gesneden
6402 1Kon 6:18 | knoppen en open bloemen; en het was al ceder, geen steen
6403 1Kon 6:19 | bereidde hij inwaarts in het huis, om de ark des verbonds
6404 1Kon 6:20 | gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. ~
6405 1Kon 6:21 | 21 En Salomo overtoog het huis van binnen met gesloten
6406 1Kon 6:22 | 22 Alzo overtoog hij het ganse huis met goud, totdat
6407 1Kon 6:22 | ganse huis met goud, totdat het ganse huis volmaakt was;
6408 1Kon 6:22 | daartoe overtoog hij met goud het gehele altaar, dat voor
6409 1Kon 6:24 | vleugel des cherubs; van het einde van zijn enen vleugel,
6410 1Kon 6:24 | zijn enen vleugel, tot aan het einde van zijn anderen vleugel,
6411 1Kon 6:27 | hij zette deze cherubs in het midden van het binnenste
6412 1Kon 6:27 | cherubs in het midden van het binnenste huis; en de cherubs
6413 1Kon 6:27 | wand; en hun vleugelen naar het midden van het huis raakten
6414 1Kon 6:27 | vleugelen naar het midden van het huis raakten vleugel aan
6415 1Kon 6:29 | 29 En al de wanden van het huis, in het ronde, graveerde
6416 1Kon 6:29 | wanden van het huis, in het ronde, graveerde hij met
6417 1Kon 6:30 | overtoog hij den vloer van het huis met goud van binnen
6418 1Kon 6:31 | bovendorpel met de posten was het vijfde deel des wands. ~
6419 1Kon 6:33 | van olieachtige bomen, uit het vierde deel van de wand. ~
6420 1Kon 6:35 | goud overtoog, gericht naar het uitgesnedene. ~
6421 1Kon 6:36 | 36 Daarna bouwde hij het binnenste voorhof van drie
6422 1Kon 6:37 | 37 In het vierde jaar werd de grond
6423 1Kon 6:37 | vierde jaar werd de grond van het huis des HEEREN gelegd,
6424 1Kon 6:38 | 38 En in het elfde jaar, in de maand
6425 1Kon 7:2 | 2 Hij bouwde ook het huis des wouds van Libanon,
6426 1Kon 7:3 | 3 En het was bedekt met ceder van
6427 1Kon 7:4 | rijen van uitzichten, dat het ene venster was over het
6428 1Kon 7:4 | het ene venster was over het andere venster, in drie
6429 1Kon 7:6 | dertig ellen zijn breedte; en het voorhuis was tegenover die,
6430 1Kon 7:9 | breed, en van buiten tot het grote voorhof. ~
6431 1Kon 7:10 | 10 Het was ook gegrondvest met
6432 1Kon 7:12 | 12 En het grote voorhof was rondom
6433 1Kon 7:12 | van cederen balken. Zo was het met het binnenste voorhof,
6434 1Kon 7:12 | cederen balken. Zo was het met het binnenste voorhof, van het
6435 1Kon 7:12 | het binnenste voorhof, van het huis des HEEREN, en met
6436 1Kon 7:12 | huis des HEEREN, en met het voorhuis van dat huis. ~
6437 1Kon 7:14 | wetenschap, om alle werk in het koper te maken; deze kwam
6438 1Kon 7:16 | ellen was de hoogte van het ene kapiteel, en vijf ellen
6439 1Kon 7:16 | vijf ellen de hoogte van het andere kapiteel. ~
6440 1Kon 7:17 | voor de kapitelen, die op het hoofd der pilaren waren;
6441 1Kon 7:17 | waren; zeven waren voor het ene kapiteel, en zeven voor
6442 1Kon 7:17 | kapiteel, en zeven voor het andere kapiteel. ~
6443 1Kon 7:18 | mitsgaders twee rijen rondom over het ene net, om de kapitelen,
6444 1Kon 7:18 | de kapitelen, die boven het hoofd der granaatappelen
6445 1Kon 7:18 | bedekken; alzo deed hij ook aan het andere kapiteel. ~
6446 1Kon 7:19 | kapitelen, dewelke waren op het hoofd der pilaren, waren
6447 1Kon 7:19 | waren van leliewerk in het voorhuis, van vier ellen. ~
6448 1Kon 7:20 | buik, dewelke was nevens het net; en tweehonderd granaatappelen
6449 1Kon 7:20 | in rijen rondom, ook over het andere kapiteel. ~
6450 1Kon 7:21 | richtte hij de pilaren op in het voorhuis des tempels; en
6451 1Kon 7:22 | 22 En op het hoofd der pilaren was het
6452 1Kon 7:22 | het hoofd der pilaren was het leliewerk; alzo werd het
6453 1Kon 7:22 | het leliewerk; alzo werd het werk der pilaren volmaakt. ~
6454 1Kon 7:25 | runderen; drie ziende naar het noorden, en drie ziende
6455 1Kon 7:25 | noorden, en drie ziende naar het westen, en drie ziende naar
6456 1Kon 7:25 | westen, en drie ziende naar het zuiden, en drie ziende naar
6457 1Kon 7:25 | zuiden, en drie ziende naar het oosten; en de zee was boven
6458 1Kon 7:26 | breed, en haar rand als het werk van den rand eens bekers
6459 1Kon 7:28 | 28 En dit was het werk der stelling; zij hadden
6460 1Kon 7:30 | hadden schouderen; onder het wasvat waren deze gegoten
6461 1Kon 7:33 | 33 En het werk van die raderen was
6462 1Kon 7:33 | van die raderen was als het werk van een wagenrad; hun
6463 1Kon 7:35 | 35 En op het hoofd ener stelling was
6464 1Kon 7:35 | el rondom; ook waren op het hoofd der stelling haar
6465 1Kon 7:39 | aan de rechterzijde van het huis, en vijf aan de linkerzijde
6466 1Kon 7:39 | vijf aan de linkerzijde van het huis; maar de zee zette
6467 1Kon 7:39 | aan de rechterzijde van het huis, oostwaarts tegen het
6468 1Kon 7:39 | het huis, oostwaarts tegen het zuiden. ~
6469 1Kon 7:40 | besprengbekkens; en Hiram voleindde al het werk te maken, dat hij voor
6470 1Kon 7:40 | koning Salomo maakte voor het huis des HEEREN; ~
6471 1Kon 7:41 | bollen der kapitelen, die op het hoofd der twee pilaren waren,
6472 1Kon 7:41 | kapitelen te bedekken, die op het hoofd der pilaren waren; ~
6473 1Kon 7:42 | rijen van granaatappelen tot het ene net, om de twee bollen
6474 1Kon 7:45 | voor den koning Salomo tot het huis des HEEREN maakte,
6475 1Kon 7:47 | vanwege de zeer grote menigte; het gewicht des kopers werd
6476 1Kon 7:48 | Salomo al de vaten, die voor het huis des HEEREN waren; het
6477 1Kon 7:48 | het huis des HEEREN waren; het gouden altaar, en de gouden
6478 1Kon 7:50 | de herren der deuren van het binnenste huis, van het
6479 1Kon 7:50 | het binnenste huis, van het heilige der heiligen, en
6480 1Kon 7:50 | heiligen, en der deuren van het huis des tempels, van goud. ~
6481 1Kon 7:51 | 51 Alzo werd al het werk volbracht, dat de koning
6482 1Kon 7:51 | dat de koning Salomo aan het huis des HEEREN maakte.
6483 1Kon 7:51 | dingen van zijn vader David; het zilver en het goud, en de
6484 1Kon 7:51 | vader David; het zilver en het goud, en de vaten legde
6485 1Kon 7:51 | hij onder de schatten van het huis des HEEREN. ~ ~
6486 1Kon 8:2 | in de maand Ethanim op het feest; die is de zevende
6487 1Kon 8:6 | tot de aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der
6488 1Kon 8:6 | aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, tot
6489 1Kon 8:8 | handbomen gezien werden uit het heiligdom voor aan de aanspraakplaats,
6490 1Kon 8:10 | 10 En het geschiedde, als de priesters
6491 1Kon 8:10 | geschiedde, als de priesters uit het heilige uitgingen, dat een
6492 1Kon 8:10 | uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN vervulde. ~
6493 1Kon 8:11 | heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. ~
6494 1Kon 8:15 | gesproken heeft, en heeft het met Zijn hand vervuld, zeggende: ~
6495 1Kon 8:17 | 17 Het was ook in het hart van
6496 1Kon 8:17 | 17 Het was ook in het hart van mijn vader David,
6497 1Kon 8:18 | gij hebt welgedaan, dat het in uw hart geweest is. ~
6498 1Kon 8:21 | beschikt voor de ark, waarin het verbond des HEEREN is, hetwelk
6499 1Kon 8:22 | 22 En Salomo stond voor het altaar des HEEREN, tegenover
6500 1Kon 8:23 | beneden op de aarde, houdende het verbond en de weldadigheid
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165 |