Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
hesbons 1
hesed 1
hesmon 1
het 18165
heten 15
hetgeen 368
hetgene 3
Frequency    [«  »]
46573 en
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn
12370 in
11232 den

Bijbel

IntraText - Concordances

het

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165

      Book Chapter: Verse
9001 Ezra 10:13 | buiten niet staan kan; en het is geen werk van een dag 9002 Ezra 10:16 | hoofden der vaderen, naar het huis hunner vaderen, en 9003 Ezra 10:17 | 17 En zij voleindden het met alle mannen, die vreemde 9004 Neh 1:1 | Nehemia, zoon van Hachalja. En het geschiedde in de maand Chisleu, 9005 Neh 1:1 | in de maand Chisleu, in het twintigste jaar, als ik 9006 Neh 1:1 | jaar, als ik te Susan in het paleis was; ~ 9007 Neh 1:3 | de gevangenis aldaar in het landschap zijn overgebleven, 9008 Neh 1:4 | 4 En het geschiedde, als ik deze 9009 Neh 1:4 | vastende en biddende voor het aangezicht van den God des 9010 Neh 1:5 | grote en vreselijke God! Die het verbond en de goedertierenheid 9011 Neh 1:6 | open zijn, om te horen naar het gebed Uws knechts, dat ik 9012 Neh 1:7 | 7 Wij hebben het ganselijk tegen U verdorven; 9013 Neh 1:9 | waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, Ik zal 9014 Neh 1:11 | Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts, en op 9015 Neh 1:11 | gebed Uws knechts, en op het gebed Uwer knechten, die 9016 Neh 1:11 | Uw Naam te vrezen; en doe het toch Uw knecht heden wel 9017 Neh 1:11 | hem barmhartigheid voor het aangezicht dezes mans. Ik 9018 Neh 2:1 | 1 Toen geschiedde het in de maand Nisan, in het 9019 Neh 2:1 | het in de maand Nisan, in het twintigste jaar van den 9020 Neh 2:5 | zeide tot den koning: Zo het den koning goeddunkt, en 9021 Neh 2:6 | zult gij wederkomen? En het behaagde den koning, dat 9022 Neh 2:7 | zeide ik tot den koning: Zo het den koning goeddunkt, dat 9023 Neh 2:8 | zolderen de poorten van het paleis, dat aan het huis 9024 Neh 2:8 | van het paleis, dat aan het huis is, en tot de stadsmuur, 9025 Neh 2:8 | tot de stadsmuur, en tot het huis, waar ik intrekken 9026 Neh 2:10 | knecht dat hoorden, mishaagde het hun met groot mishagen, 9027 Neh 2:12 | was geen dier met mij, dan het dier, waarop ik reed. ~ 9028 Neh 2:14 | daar was geen plaats voor het dier, om onder mij voort 9029 Neh 2:16 | overheden, en den anderen, die het werk deden, niets te kennen 9030 Neh 2:20 | God van den hemel, Die zal het ons doen gelukken, en wij, 9031 Neh 3:12 | zoon van Lohes, overste van het andere halve deel van Jeruzalem, 9032 Neh 3:14 | van Rechab, overste van het deel Beth-Cherem; hij bouwde 9033 Neh 3:15 | van Kol-Hoze, overste van het deel van Mizpa; hij bouwde 9034 Neh 3:16 | zoon van Azbuk, overste van het halve deel van Beth-Zur, 9035 Neh 3:16 | gemaakten vijver, en tot aan het huis der helden. ~ 9036 Neh 3:17 | Hasabja, de overste van het halve deel van Kehila, in 9037 Neh 3:18 | Henadad, de overste van het andere halve deel van Kehila. ~ 9038 Neh 3:19 | tegenover den opgang naar het wapenhuis, aan den hoek. ~ 9039 Neh 3:20 | hoek tot aan de deur van het huis van Eljasib, den hogepriester. ~ 9040 Neh 3:21 | van Eljasib af, tot aan het einde van Eljasibs huis. ~ 9041 Neh 3:24 | Henadad, een ander maat; van het huis van Azarja tot aan 9042 Neh 3:24 | aan den hoek en tot aan het punt; ~ 9043 Neh 3:26 | tegenover de Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden 9044 Neh 3:31 | eens goudsmids, tot aan het huis der Nethinim en der 9045 Neh 3:31 | en tot de opperzaal van het punt. ~ 9046 Neh 3:32 | tussen de opperzaal van het punt tot de Schaapspoort 9047 Neh 4:1 | 1 Maar het geschiedde, als Sanballat 9048 Neh 4:2 | zijner broederen en van het heir van Samaria, en zeide: 9049 Neh 4:2 | zij offeren? Zullen zij het in een dag voleinden? Zullen 9050 Neh 4:3 | bij hem, en zeide: Al is het, dat zij bouwen, zo er een 9051 Neh 4:6 | tot zijn helft toe; want het hart des volks was om te 9052 Neh 4:7 | 7 En het geschiedde, als Sanballat, 9053 Neh 4:11 | vijanden gezegd: Zij zullen het niet weten, noch zien, totdat 9054 Neh 4:11 | noch zien, totdat wij in het midden van hen komen, en 9055 Neh 4:11 | hen dood; alzo zullen wij het werk doen ophouden. ~ 9056 Neh 4:12 | 12 En het geschiedde, als de Joden, 9057 Neh 4:12 | woonden, kwamen, dat zij het ons wel tienmaal zeiden, 9058 Neh 4:13 | de hoogten, en ik zette het volk naar de geslachten, 9059 Neh 4:14 | tot de overheden, en tot het overige des volks: Vreest 9060 Neh 4:15 | 15 Daarna geschiedde het, als onze vijanden hoorden, 9061 Neh 4:15 | onze vijanden hoorden, dat het ons bekend was geworden, 9062 Neh 4:16 | 16 En het geschiedde van dien dag 9063 Neh 4:16 | jongens doende waren aan het werk, en de helft van hen 9064 Neh 4:16 | de oversten waren achter het ganse huis van Juda. ~ 9065 Neh 4:17 | zijn ene hand doende aan het werk, en de andere hield 9066 Neh 4:17 | werk, en de andere hield het geweer. ~ 9067 Neh 4:19 | tot de overheden, en tot het overige des volks: Het werk 9068 Neh 4:19 | tot het overige des volks: Het werk is groot en wijd; en 9069 Neh 4:20 | 20 Ter plaatse, waar gij het geluid der bazuin zult horen, 9070 Neh 4:21 | Alzo waren wij doende aan het werk; en de helft van hen 9071 Neh 4:21 | hielden de spiesen, van het opgaan des dageraads tot 9072 Neh 4:21 | opgaan des dageraads tot het voortkomen der sterren toe. ~ 9073 Neh 4:22 | zeide ik te dier tijd tot het volk: Een iegelijk vernachte 9074 Neh 4:22 | wacht zijn, en des daags aan het werk. ~ 9075 Neh 5:1 | 1 Maar het geroep des volks en hunner 9076 Neh 5:5 | Nu is toch ons vlees als het vlees onzer broederen, onze 9077 Neh 5:11 | olijfgaarden en hun huizen; en het honderdste deel van het 9078 Neh 5:11 | het honderdste deel van het geld, en van het koren, 9079 Neh 5:11 | deel van het geld, en van het koren, den most en de olie, 9080 Neh 5:12 | Toen zeiden zij: Wij zullen het wedergeven, en van hen niets 9081 Neh 5:13 | zij prezen de HEERE. En het volk deed naar dit woord. ~ 9082 Neh 5:14 | hun landvoogd te zijn in het land Juda, van het twintigste 9083 Neh 5:14 | zijn in het land Juda, van het twintigste jaar af, tot 9084 Neh 5:14 | twintigste jaar af, tot het twee en dertigste jaar van 9085 Neh 5:14 | ik, met mijn broederen, het des landvoogds niet gegeten. ~ 9086 Neh 5:15 | mij geweest zijn, hebben het volk bezwaard, en van hen 9087 Neh 5:15 | heersten hun jongens over het volk; maar ik heb alzo niet 9088 Neh 5:16 | 16 Daartoe heb ik ook aan het werk dezes muurs verbeterd, 9089 Neh 5:16 | aldaar verzameld geweest tot het werk. ~ 9090 Neh 5:18 | veel; nog heb ik bij dezen het brood des landvoogds niet 9091 Neh 6:1 | 1 Voorts is het geschied, als van Sanballat, 9092 Neh 6:2 | vergaderen in de dorpen, in het dal Ono. Maar zij dachten 9093 Neh 6:3 | werk ophouden, terwijl ik het zou nalaten, en tot ulieden 9094 Neh 6:6 | 6 Daarin was geschreven: Het is onder de volken gehoord, 9095 Neh 6:7 | is koning in Juda. Nu zal het van den koning gehoord worden, 9096 Neh 6:9 | zeggende: Hun handen zullen van het werk aflaten, dat het niet 9097 Neh 6:9 | van het werk aflaten, dat het niet zal gedaan worden; 9098 Neh 6:10 | 10 Als ik nu kwam in het huis van Semaja, den zoon 9099 Neh 6:10 | Laat ons samenkomen in het huis Gods, in het midden 9100 Neh 6:10 | samenkomen in het huis Gods, in het midden des tempels, en laat 9101 Neh 6:16 | 16 En het geschiedde, als al onze 9102 Neh 7:1 | 1 Voorts geschiedde het, als de muur gebouwd was, 9103 Neh 7:5 | edelen, en de overheden, en het volk verzamelde, om de geslachten 9104 Neh 7:5 | geslachten te rekenen; en ik vond het geslachtsregister dergenen, 9105 Neh 7:5 | geslachtsregister dergenen, die in het eerst waren opgetogen, en 9106 Neh 7:7 | Nehim en Baena. Dit is het getal der mannen van het 9107 Neh 7:7 | het getal der mannen van het volk van Israel. ~ 9108 Neh 7:33 | 33 De mannen van het andere Nebo, twee en vijftig; ~ 9109 Neh 7:39 | kinderen van Jedaja, van het huis van Jesua, negenhonderd 9110 Neh 7:64 | hun geslacht rekenen, maar het werd niet gevonden; daarom 9111 Neh 7:64 | werden zij als onreinen van het priesterdom geweerd. ~ 9112 Neh 7:70 | hoofden der vaderen gaven tot het werk. Hattirsatha gaf tot 9113 Neh 7:73 | zangers, en sommigen van het volk, en de Nethinim, en 9114 Neh 8:2 | 2 Zo verzamelde zich al het volk als een enig man op 9115 Neh 8:2 | schriftgeleerde, dat hij het boek der wet van Mozes zou 9116 Neh 8:4 | voor de Waterpoort is, van het morgen licht aan tot op 9117 Neh 8:4 | gansen volks waren naar het wetboek. ~ 9118 Neh 8:6 | 6 En Ezra opende het boek voor de ogen des gansen 9119 Neh 8:6 | volks, want hij was boven al het volk; en als hij het opende, 9120 Neh 8:6 | al het volk; en als hij het opende, stond al het volk. ~ 9121 Neh 8:6 | hij het opende, stond al het volk. ~ 9122 Neh 8:7 | HEERE, den groten God; en al het volk antwoordde: Amen, amen! 9123 Neh 8:8 | en de Levieten onderwezen het volk in de wet. En het volk 9124 Neh 8:8 | onderwezen het volk in de wet. En het volk stond op zijn standplaats. ~ 9125 Neh 8:9 | 9 En zij lazen in het boek, in de wet Gods, duidelijk; 9126 Neh 8:9 | zo maakten zij, dat men het verstond in het lezen. ~ 9127 Neh 8:9 | dat men het verstond in het lezen. ~ 9128 Neh 8:10 | schriftgeleerde, en de Levieten, die het volk onderwezen, zeiden 9129 Neh 8:10 | onderwezen, zeiden tot al het volk: Deze dag is den HEERE, 9130 Neh 8:10 | en weent niet; want al het volk weende, als zij de 9131 Neh 8:11 | zeide hij tot hen: Gaat, eet het vette, en drinkt het zoete, 9132 Neh 8:11 | eet het vette, en drinkt het zoete, en zendt delen dengenen, 9133 Neh 8:12 | En de Levieten stilden al het volk, zeggende: Zwijgt, 9134 Neh 8:13 | 13 Toen ging al het volk henen om te eten, en 9135 Neh 8:14 | hoofden der vaderen van het ganse volk, de priesters 9136 Neh 8:15 | loofhutten zouden wonen, op het feest in de zevende maand; ~ 9137 Neh 8:16 | 16 En dat zij het zouden luidbaar maken, en 9138 Neh 8:16 | Jeruzalem, zeggende: Gaat uit op het gebergte, en haalt takken 9139 Neh 8:17 | 17 Alzo ging het volk uit en haalden ze, 9140 Neh 8:19 | 19 En men las in het wetboek Gods dag bij dag, 9141 Neh 8:19 | laatsten dag. En zij hielden het feest zeven dagen, en op 9142 Neh 8:19 | dag den verbodsdag, naar het recht. ~  ~  ~  9143 Neh 9:2 | 2 En het zaad Israels scheidde zich 9144 Neh 9:3 | standplaats, zo lazen zij in het wetboek des HEEREN, huns 9145 Neh 9:4 | Bani en Chenani, stonden op het hoge gestoelte der Levieten, 9146 Neh 9:6 | maakt die allen levend; en het heir der hemelen aanbidt 9147 Neh 9:8 | gemaakt, dat Gij zoudt geven het land der Kanaanieten, der 9148 Neh 9:8 | der Girgasieten, dat Gij het zijn zade zoudt geven; en 9149 Neh 9:10 | zijn knechten, en aan al het volk zijns lands; want Gij 9150 Neh 9:10 | U een Naam gemaakt, als het is te dezen dage. ~ 9151 Neh 9:11 | aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op het droge 9152 Neh 9:11 | in het midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en 9153 Neh 9:15 | zouden ingaan om te erven het land, waarover Gij Uw hand 9154 Neh 9:15 | Uw hand ophieft, dat Gij het hun zoudt geven. ~ 9155 Neh 9:22 | hebben zij erfelijk bezeten het land van Sihon, te weten, 9156 Neh 9:22 | land van Sihon, te weten, het land des konings van Hesbon, 9157 Neh 9:22 | des konings van Hesbon, en het land van Og, koning van 9158 Neh 9:23 | Gij hebt hen gebracht in het land, waarvan Gij tot hun 9159 Neh 9:23 | dat zij zouden ingaan om het erfelijk te bezitten. ~ 9160 Neh 9:30 | 30 Doch Gij vertoogt het vele jaren over hen, en 9161 Neh 9:30 | profeten, maar zij neigden het oor niet; daarom hebt Gij 9162 Neh 9:32 | Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid 9163 Neh 9:36 | zijn heden knechten; ja, het land, dat Gij onzen vaderen 9164 Neh 9:36 | om de vrucht daarvan, en het goede daarvan te eten, zie, 9165 Neh 9:37 | 37 En het vermenigvuldigt zijn inkomste 9166 Neh 9:38 | vast verbond en schrijven het; en onze vorsten, onze Levieten 9167 Neh 9:38 | en onze priesteren zullen het verzegelen. ~  ~  ~  9168 Neh 10:28 | 28 En het overige des volks, de priesteren, 9169 Neh 10:31 | zouden nemen; en dat wij het zevende jaar zouden vrij 9170 Neh 10:32 | derde deel van een sikkel in het jaar, tot den dienst van 9171 Neh 10:32 | jaar, tot den dienst van het huis onzes Gods; ~ 9172 Neh 10:33 | 33 Tot het brood der toerichting, en 9173 Neh 10:33 | brood der toerichting, en het gedurig spijsoffer, en tot 9174 Neh 10:33 | gedurig spijsoffer, en tot het gedurig brandoffer, der 9175 Neh 10:33 | Israel; en tot alle werk van het huis onzes Gods. ~ 9176 Neh 10:34 | priesters, de Levieten en het volk, over het offer van 9177 Neh 10:34 | Levieten en het volk, over het offer van het hout, dat 9178 Neh 10:34 | volk, over het offer van het hout, dat men brengen zou 9179 Neh 10:34 | ten huize onzes Gods, naar het huis onzer vaderen, op bestemde 9180 Neh 10:34 | op jaar, om te branden op het altaar des HEEREN, onzes 9181 Neh 10:34 | HEEREN, onzes Gods, gelijk het in de wet geschreven is; ~ 9182 Neh 10:35 | eerstelingen van alle vrucht van al het geboomte, jaar op jaar, 9183 Neh 10:36 | en onzer beesten, gelijk het in de wet geschreven is; 9184 Neh 10:36 | tot de priesteren, die in het huis onzes Gods dienen. ~ 9185 Neh 10:37 | priesteren, in de kameren van het huis onzes Gods, en de tienden 9186 Neh 10:38 | Gods, in de kameren van het schathuis. ~ 9187 Neh 10:39 | de zangers; dat wij alzo het huis onzes Gods niet zouden 9188 Neh 11:1 | volks te Jeruzalem; maar het overige des volks wierpen 9189 Neh 11:2 | 2 En het volk zegende al de mannen, 9190 Neh 11:3 | dit zijn de hoofden van het landschap, die te Jeruzalem 9191 Neh 11:12 | 12 En hun broederen, die het werk in het huis deden, 9192 Neh 11:12 | broederen, die het werk in het huis deden, waren achthonderd 9193 Neh 11:16 | der Levieten, waren over het buitenwerk van het huis 9194 Neh 11:16 | over het buitenwerk van het huis Gods. ~ 9195 Neh 11:17 | den zoon van Asaf, was het hoofd, die de dankzegging 9196 Neh 11:17 | de dankzegging begon in het gebed, en Bakbukja was de 9197 Neh 11:20 | 20 Het overige nu van Israel, van 9198 Neh 11:22 | waren de zangers tegenover het werk van Gods huis. ~ 9199 Neh 11:24 | hand, in alle zaken tot het volk. 9200 Neh 11:30 | van Ber-seba af tot aan het dal Hinnom. ~ 9201 Neh 11:35 | 35 Lod, en Ono, in het dal der werkmeesters. ~ 9202 Neh 12:22 | mitsgaders de priesteren, tot het koninkrijk van Darius, den 9203 Neh 12:23 | vaderen, werden beschreven in het boek der kronieken, tot 9204 Neh 12:24 | prijzen en te danken, naar het gebod van David, den man 9205 Neh 12:28 | zangers verzameld, zo uit het vlakke veld rondom Jeruzalem, 9206 Neh 12:29 | 29 En uit het huis van Gilgal, en uit 9207 Neh 12:30 | zichzelven; daarna reinigden zij het volk, en de poorten, en 9208 Neh 12:37 | aan de Waterpoort, tegen het oosten. ~ 9209 Neh 12:38 | 38 Het tweede dankkoor nu ging 9210 Neh 12:45 | zangers, en de poortiers, naar het gebod van David en zijn 9211 Neh 13:1 | dage werd er gelezen in het boek van Mozes, voor de 9212 Neh 13:3 | 3 Zo geschiedde het, als zij deze wet hoorden, 9213 Neh 13:4 | gesteld was over de kamer van het huis onzes Gods, was voor 9214 Neh 13:5 | zij te voren henenleiden het spijsoffer, den wierook 9215 Neh 13:5 | de poortiers, mitsgaders het hefoffer der priesteren. ~ 9216 Neh 13:6 | niet te Jeruzalem; want in het twee en dertigste jaar van 9217 Neh 13:7 | Jeruzalem, en verstond van het kwaad, dat Eljasib voor 9218 Neh 13:8 | 8 En het mishaagde mij zeer; zo wierp 9219 Neh 13:8 | mij zeer; zo wierp ik al het huisraad van Tobia buiten, 9220 Neh 13:9 | vaten van Gods huis, met het spijsoffer en den wierook. 9221 Neh 13:10 | Levieten en de zangers, die het werk deden, gevloden waren, 9222 Neh 13:11 | overheden, en zeide: Waarom is het huis Gods verlaten? Doch 9223 Neh 13:12 | gans Juda de tienden van het koren, en van den most, 9224 Neh 13:14 | weldadigheden niet uit, die ik aan het huis mijns Gods en aan Zijn 9225 Neh 13:19 | 19 Het geschiedde nu, als de poorten 9226 Neh 13:21 | tegenover den muur? Zo gij het weder doet, zal ik de hand 9227 Neh 13:25 | mannen van hen, en plukte hun het haar uit; en ik deed hen 9228 Neh 13:29 | hen, mijn God, omdat zij het priesterdom hebben verontreinigd, 9229 Neh 13:29 | hebben verontreinigd, ja, het verbond des priesterdoms 9230 Neh 13:31 | 31 Ook tot het offer des houts, op bestemde 9231 Est 1:1 | 1 Het geschiedde nu in de dagen 9232 Est 1:3 | 3 In het derde jaar zijner regering 9233 Est 1:5 | kleinste, zeven dagen lang, in het voorhof van den hof van 9234 Est 1:5 | voorhof van den hof van het koninklijk paleis. ~ 9235 Est 1:7 | drinken in vaten van goud, en het ene vat was anders dan het 9236 Est 1:7 | het ene vat was anders dan het andere vat; en er was veel 9237 Est 1:8 | 8 En het drinken geschiedde naar 9238 Est 1:9 | maaltijd voor de vrouwen in het koninklijk huis, hetwelk 9239 Est 1:10 | kamerlingen, dienende voor het aangezicht van den koning 9240 Est 1:11 | koningin, zouden brengen voor het aangezicht des konings, 9241 Est 1:12 | Vasthi weigerde te komen op het woord des konings, hetwelk 9242 Est 1:13 | al degenen, die de wet en het recht wisten; ~ 9243 Est 1:14 | Perzen en der Meden, die het aangezicht des konings zagen, 9244 Est 1:14 | zagen, die vooraan zaten in het koninkrijk), ~ 9245 Est 1:15 | omdat zij niet gedaan had het woord van den koning Ahasveros, 9246 Est 1:16 | Toen zeide Memuchan voor het aangezicht des konings en 9247 Est 1:19 | 19 Indien het den koning goeddunkt, dat 9248 Est 1:19 | Perzen en Meden, en dat men het niet overtrede: dat Vasthi 9249 Est 1:19 | dat Vasthi niet inga voor het aangezicht van den koning 9250 Est 1:20 | 20 Als het bevel des konings, hetwelk 9251 Est 1:20 | ganse koninkrijk, (want het is groot) gehoord zal worden, 9252 Est 1:21 | en de koning deed naar het woord van Memuchan. ~ 9253 Est 2:3 | tot den burg Susan, tot het huis der vrouwen, onder 9254 Est 2:7 | 7 En hij was het, die opvoedde Hadassa (deze 9255 Est 3:1 | 8 Het geschiedde nu, toen het 9256 Est 3:1 | Het geschiedde nu, toen het woord des konings en zijn 9257 Est 4:1 | dochters haar te geven uit het huis des konings; en hij 9258 Est 4:1 | haar jonge dochters naar het beste van het huis der vrouwen. ~ 9259 Est 4:1 | dochters naar het beste van het huis der vrouwen. ~ 9260 Est 5 | had haar geboden, dat zij het niet zou te kennen geven. ~ 9261 Est 5:1 | wandelde allen dag voor het voorhof van het huis der 9262 Est 5:1 | dag voor het voorhof van het huis der vrouwen, om te 9263 Est 6:2 | dat zij daarmede ging uit het huis der vrouwen tot het 9264 Est 6:2 | het huis der vrouwen tot het huis des konings. ~ 9265 Est 6:3 | morgens ging zij weder naar het tweede huis der vrouwen, 9266 Est 9 | welke is de maand Tebeth, in het zevende jaar zijns rijks. ~ 9267 Est 15:1 | men de zaak onderzocht, is het zo bevonden, en zij beiden 9268 Est 15:1 | aan een galg gehangen; en het werd in de kronieken geschreven 9269 Est 15:1 | kronieken geschreven voor het aangezicht des konings. ~  ~ ~ 9270 Est 16:4 | 4 Het geschiedde nu, toen zij 9271 Est 16:4 | niet hoorde, zo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij 9272 Est 16:6 | slaan (want men had hem het volk van Mordechai aangewezen); 9273 Est 16:6 | zocht al de Joden, die in het ganse koninkrijk van Ahasveros 9274 Est 16:6 | Ahasveros waren, namelijk het volk van Mordechai, te verdelgen. ~ 9275 Est 16:7 | deze is de maand Nisan) in het twaalfde jaar van den koning 9276 Est 16:7 | koning Ahasveros, wierp men het Pur, dat is, het lot, voor 9277 Est 16:7 | wierp men het Pur, dat is, het lot, voor Hamans aangezicht, 9278 Est 16:8 | konings wetten niet; daarom is het den koning niet oorbaar 9279 Est 16:9 | 9 Indien het den koning goeddunkt, laat 9280 Est 16:9 | de handen dergenen, die het werk doen, om in des konings 9281 Est 16:11 | daarmede te doen, naar dat het goed is in uw ogen. ~ 9282 Est 16:12 | den koning Ahasveros, en het werd met des konings ring 9283 Est 16:14 | 14 De inhoud van het schrift was, dat er een 9284 Est 16:15 | voortgedrongen zijnde door het woord des konings, en de 9285 Est 17:4 | 4 Het geschiedde nu, toen zij 9286 Est 17:4 | niet hoorde, zo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij 9287 Est 17:6 | slaan (want men had hem het volk van Mordechai aangewezen); 9288 Est 17:6 | zocht al de Joden, die in het ganse koninkrijk van Ahasveros 9289 Est 17:6 | Ahasveros waren, namelijk het volk van Mordechai, te verdelgen. ~ 9290 Est 17:7 | deze is de maand Nisan) in het twaalfde jaar van den koning 9291 Est 17:7 | koning Ahasveros, wierp men het Pur, dat is, het lot, voor 9292 Est 17:7 | wierp men het Pur, dat is, het lot, voor Hamans aangezicht, 9293 Est 17:8 | konings wetten niet; daarom is het den koning niet oorbaar 9294 Est 17:9 | 9 Indien het den koning goeddunkt, laat 9295 Est 17:9 | de handen dergenen, die het werk doen, om in des konings 9296 Est 17:11 | daarmede te doen, naar dat het goed is in uw ogen. ~ 9297 Est 17:12 | den koning Ahasveros, en het werd met des konings ring 9298 Est 17:14 | 14 De inhoud van het schrift was, dat er een 9299 Est 17:15 | voortgedrongen zijnde door het woord des konings, en de 9300 Est 18:1 | 1 Het geschiedde nu aan den derden 9301 Est 19 | aantrok, en stond in het binnenste voorhof van des 9302 Est 19 | konings huis, tegenover het huis des konings; de koning 9303 Est 19 | zijn koninklijken troon, in het koninklijke huis, tegenover 9304 Est 19 | huis, tegenover de deur van het huis. ~ 9305 Est 19:1 | 2 En het geschiedde, toen de koning 9306 Est 20 | staande in het voorhof, verkreeg zij genade 9307 Est 23 | of wat is uw verzoek? Het zal u gegeven worden, ook 9308 Est 24 | Indien het den koning goeddunkt, zo 9309 Est 24:1 | Doet Haman spoeden, dat hij het bevel van ~ 9310 Est 27 | worden; en wat is uw verzoek? Het zal geschieden, ook tot 9311 Est 28:1 | ogen des konings, en indien het den koning goeddunkt, mij 9312 Est 28:1 | zal ik morgen doen naar het bevel des konings. ~ 9313 Est 30:1 | geweken, en hij zeide, dat men het boek der gedachtenissen, 9314 Est 30:4 | zeide de koning: Wie is in het voorhof? (Haman nu was gekomen 9315 Est 30:4 | Haman nu was gekomen in het buitenvoorhof van het huis 9316 Est 30:4 | in het buitenvoorhof van het huis des konings, om den 9317 Est 30:5 | hem: Zie, Haman staat in het voorhof. Toen zeide de koning: 9318 Est 30:8 | 8 Zal men het koninklijke kleed brengen, 9319 Est 30:8 | pleegt aan te trekken, en het paard, waarop de koning 9320 Est 30:9 | grootste heren, en men zal het dien man aantrekken, tot 9321 Est 30:11 | kleed en dat paard, en trok het kleed Mordechai aan, en 9322 Est 30:13 | begonnen te vallen, van het zaad der Joden is, zo zult 9323 Est 35 | worden; en wat is uw verzoek? Het zal geschieden, ook tot 9324 Est 36 | gevonden heb, en indien het den koning goeddunkt, men 9325 Est 38 | Toen verschrikte Haman voor het aangezicht des konings en 9326 Est 38:1 | en ging naar den hof van het paleis. En Haman bleef staan, 9327 Est 39 | doen; want hij zag, dat het kwaad van de koning over 9328 Est 39:1 | wederkwam uit den hof van het paleis in het huis van den 9329 Est 39:1 | den hof van het paleis in het huis van den maaltijd des 9330 Est 39:1 | zo was Haman gevallen op het bed, waarop ~ 9331 Est 40 | koningin verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging uit 9332 Est 40 | verkrachten bij mij in het huis? Het woord ging uit des konings 9333 Est 40:1 | van de kamerlingen, voor het aanschijn des konings staande, 9334 Est 42 | en Mordechai kwam voor het aangezicht des konings, 9335 Est 44 | over het huis van Haman. ~ 9336 Est 45 | het aangezicht des konings, 9337 Est 47 | en zij stond voor het aangezicht des konings. ~ 9338 Est 47:1 | 5 En zij zeide: Indien het den koning goeddunkt, en 9339 Est 47:2 | vermogen, dat ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen 9340 Est 47:2 | vermogen, dat ik aanzie het verderf van mijn geslacht? ~ 9341 Est 48 | den Jood: Ziet, het huis van Haman heb ik ~ 9342 Est 49:1 | gijlieden voor de Joden, zoals het goed is in uw ogen, in des 9343 Est 49:1 | konings naam, en verzegelt het met des konings ring; want 9344 Est 49:1 | met des konings ring; want het schrift, dat in des konings 9345 Est 49:3 | Ahasveros, en men verzegelde het met des konings ring; en 9346 Est 49:7 | aangedreven zijnde door het woord des konings. Deze 9347 Est 49:8 | Mordechai ging uit van voor het aangezicht des konings in 9348 Est 50:1 | nabij gekomen was, dat men het doen zou, ten dage, als 9349 Est 50:1 | over hen te heersen, zo is het omgekeerd, want de Joden 9350 Est 50:3 | en landvoogden, en die het werk des konings deden, 9351 Est 50:4 | Want Mordechai was groot in het huis des konings, en zijn 9352 Est 50:11 | dage kwam voor den koning het getal der gedoden op den 9353 Est 51 | gedaan? Wat is nu uw bede? en het zal u gegeven worden; of 9354 Est 51 | wat is verder uw verzoek? het zal geschieden. ~ 9355 Est 52 | Dunkt het den koning goed, men late 9356 Est 52 | zijn, toe, te doen naar het gebod van heden; en men 9357 Est 52:11 | om te brengen; en dat hij het Pur, dat is, het lot had 9358 Est 52:11 | dat hij het Pur, dat is, het lot had geworpen, om hen 9359 Est 52:14 | vervoegen zouden, dat men het niet overtrade, dat zij 9360 Est 52:14 | dagen zouden houden, naar het voorschrift derzelve, en 9361 Est 53:1 | twintig landschappen van het koninkrijk van Ahasveros, 9362 Est 54 | koningin, en gelijk als zij het bevestigd hadden voor zichzelven 9363 Est 54 | voor hun zaad; de zaken van het vasten en hunlieder geroep. ~ 9364 Est 54:1 | 32 En het bevel van ~ 9365 Est 55 | geschiedenissen van deze Purim, en het werd in een boek geschreven. ~  ~ ~ 9366 Est 56:1 | koning Ahasveros schatting op het land, en de eilanden der 9367 Est 56:3 | zijner broederen, zoekende het beste voor zijnvolk, en 9368 Job 1:1 | 1 Er was een man in het land Uz, zijn naam was Job; 9369 Job 1:1 | godvrezende, en wijkende van het kwaad. ~ 9370 Job 1:3 | groter was dan al die van het oosten. ~ 9371 Job 1:5 | 5 Het geschiedde dan, als de dagen 9372 Job 1:6 | stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam. ~ 9373 Job 1:8 | godvrezende en wijkende van het kwaad. ~ 9374 Job 1:9 | den HEERE, en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest? ~ 9375 Job 1:10 | al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt 9376 Job 1:12 | En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN. ~ 9377 Job 1:13 | aten, en wijn dronken in het huis van hun broeder, den 9378 Job 1:15 | maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~ 9379 Job 1:16 | kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, 9380 Job 1:16 | maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~ 9381 Job 1:17 | maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~ 9382 Job 1:18 | aten, en dronken wijn, in het huis van hun broeder, den 9383 Job 1:19 | stiet aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de 9384 Job 1:19 | hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, 9385 Job 1:19 | maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. ~ 9386 Job 2:1 | stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam, om 9387 Job 2:3 | godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog 9388 Job 2:7 | Toen ging de satan uit van het aangezicht des HEEREN, en 9389 Job 2:8 | schrabben, en hij zat neder in het midden der as. ~ 9390 Job 2:10 | spreekt; ja, zouden wij het goede van God ontvangen, 9391 Job 2:10 | goede van God ontvangen, en het kwade niet ontvangen? In 9392 Job 2:11 | Naamathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen 9393 Job 3:6 | dagen des jaars; dat hij in het getal der maanden niet kome! ~ 9394 Job 3:9 | worden; hij wachte naar het licht, en het worde niet; 9395 Job 3:9 | wachte naar het licht, en het worde niet; en hij zie niet 9396 Job 3:16 | als de kinderkens, die het licht niet gezien hebben. ~ 9397 Job 3:20 | geeft Hij den ellendigen het licht, en het leven den 9398 Job 3:20 | ellendigen het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden 9399 Job 3:22 | zich verheugen, als zij het graf vinden; ~ 9400 Job 4:5 | 5 Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig; 9401 Job 4:5 | en gij zijt verdrietig; het raakt tot u, en gij wordt 9402 Job 4:9 | Gods vergaan zij, en van het geblaas van Zijn neus worden 9403 Job 4:15 | aangezicht een geest; hij deed het haar mijns vleses te berge 9404 Job 4:19 | bewonen, welker grondslag in het stof is? Zij worden verbrijzeld 9405 Job 5:6 | 6 Want uit het stof komt het verdriet niet 9406 Job 5:6 | 6 Want uit het stof komt het verdriet niet voort, en 9407 Job 5:11 | vernederden te stellen in het hoge; dat de rouwdragenden 9408 Job 5:15 | verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en 9409 Job 5:19 | en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. ~ 9410 Job 5:20 | dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards. ~ 9411 Job 5:22 | zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult 9412 Job 5:23 | zal uw verbond zijn, en het gedierte des velds zal met 9413 Job 5:25 | zal, en uw spruiten als het kruid der aarde. ~ 9414 Job 5:27 | 27 Zie dit, wij hebben het doorzocht, het is alzo; 9415 Job 5:27 | wij hebben het doorzocht, het is alzo; hoor het, en bemerk 9416 Job 5:27 | doorzocht, het is alzo; hoor het, en bemerk gij het voor 9417 Job 5:27 | hoor het, en bemerk gij het voor u. ~  ~ 9418 Job 6:3 | 3 Want het zou nu zwaarder zijn dan 9419 Job 6:3 | zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeen; daarom worden 9420 Job 6:5 | Rochelt ook de woudezel bij het jonge gras? Loeit de os 9421 Job 6:6 | 6 Wordt ook het onsmakelijke gegeten zonder 9422 Job 6:6 | zonder zout? Is er smaak in het witte des dooiers? ~ 9423 Job 6:9 | 9 En dat het Gode beliefde, dat Hij mij 9424 Job 6:16 | Die verdonkerd zijn van het ijs, en in dewelke de sneeuw 9425 Job 6:18 | zijde af; zij lopen op in het woeste, en vergaan. ~ 9426 Job 6:25 | redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, dat van ulieden 9427 Job 6:28 | 28 Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het 9428 Job 6:28 | het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht 9429 Job 7:5 | 5 Mijn vlees is met het gewormte en met het gruis 9430 Job 7:5 | met het gewormte en met het gruis des stofs bekleed; 9431 Job 7:7 | zal niet wederkomen, om het goede te zien. ~ 9432 Job 7:8 | 8 Het oog desgenen, die mij nu 9433 Job 7:9 | vaart henen; alzo die in het graf daalt, zal niet weder 9434 Job 7:21 | niet weg? Want nu zal ik in het stof liggen; en Gij zult 9435 Job 8:3 | 3 Zou dan God het recht verkeren, en zou de 9436 Job 8:8 | 8 Want vraag toch naar het vorige geslacht, en bereid 9437 Job 8:11 | bieze zonder slijk? Groeit het rietgras zonder water? ~ 9438 Job 8:12 | 12 Als het nog in zijn groenigheid 9439 Job 8:12 | zijn groenigheid is, hoewel het niet afgesneden wordt, nochtans 9440 Job 8:12 | wordt, nochtans verdort het voor alle gras. ~ 9441 Job 8:15 | op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal 9442 Job 8:15 | daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven. ~ 9443 Job 8:19 | vreugde zijns wegs; en uit het stof zullen anderen voortspruiten. ~ 9444 Job 9:2 | 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe zou de mens 9445 Job 9:5 | de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden, Die 9446 Job 9:9 | Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte, en de binnenkameren 9447 Job 9:9 | en de binnenkameren van het Zuiden; ~ 9448 Job 9:12 | Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie 9449 Job 9:19 | 19 Zo het aan de kracht komt, zie, 9450 Job 9:19 | zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht komt, wie 9451 Job 9:19 | is sterk; en zo het aan het recht komt, wie zal mij 9452 Job 9:24 | goddelozen; Hij overdekt het aangezicht harer rechteren; 9453 Job 9:25 | weggevloden, zij hebben het goede niet gezien. ~ 9454 Job 9:26 | jachtschepen; gelijk een arend naar het aas toevliegt. ~ 9455 Job 9:32 | zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen. ~ 9456 Job 10:3 | 3 Is het U goed, dat Gij verdrukt, 9457 Job 10:7 | 7 Het is Uw wetenschap, dat ik 9458 Job 10:12 | 12 Benevens het leven hebt Gij weldadigheid 9459 Job 10:19 | moeders buik zou ik tot het graf gebracht zijn geweest. ~ 9460 Job 10:22 | en zonder ordeningen, en het geeft schijnsel als de duisternis. ~  ~ 9461 Job 11:12 | worden; hoewel de mens als het veulen eens woudezels geboren 9462 Job 11:14 | doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten niet 9463 Job 12:2 | Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de wijsheid 9464 Job 12:4 | 4 Ik ben het, die zijn vriend een spot 9465 Job 12:7 | beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte 9466 Job 12:7 | die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat 9467 Job 12:7 | gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven. ~ 9468 Job 12:8 | tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het 9469 Job 12:8 | het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen. ~ 9470 Job 12:11 | 11 Zal niet het oor de woorden proeven, 9471 Job 12:11 | woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze 9472 Job 12:12 | in de langheid der dagen het verstand. ~ 9473 Job 12:14 | Ziet, Hij breekt af, en het zal niet herbouwd worden; 9474 Job 12:22 | schaduwe brengt Hij voort in het licht. ~ 9475 Job 12:24 | 24 Hij neemt het hart van de hoofden des 9476 Job 12:24 | weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is. ~ 9477 Job 13:2 | 2 Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik 9478 Job 13:2 | gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet voor 9479 Job 13:9 | 9 Zal het goed zijn, als Hij u zal 9480 Job 13:10 | gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht 9481 Job 13:10 | zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt. ~ 9482 Job 13:13 | en er ga over mij, wat het zij. ~ 9483 Job 13:18 | 18 Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; 9484 Job 14:3 | open; en Gij betrekt mij in het gericht met U. ~ 9485 Job 14:5 | zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij 9486 Job 14:8 | veroudert, en zijn stam in het stof versterft; ~ 9487 Job 14:13 | 13 Och, of Gij mij in het graf verstaakt, mij verborgt, 9488 Job 14:15 | antwoorden, dat Gij tot het werk Uwer handen zoudt begerig 9489 Job 14:19 | wateren vermalen de stenen, het stof der aarde overstelpt 9490 Job 14:19 | stof der aarde overstelpt het gewas, dat van zelf daaruit 9491 Job 14:21 | komen tot eer, en hij weet het niet; of zij worden klein, 9492 Job 15:4 | vernietigt de vreze, en neemt het gebed voor het aangezicht 9493 Job 15:4 | en neemt het gebed voor het aangezicht Gods weg. ~ 9494 Job 15:16 | gruwelijk en stinkende, die het onrecht indrinkt als water? ~ 9495 Job 15:19 | 19 Denwelken alleen het land gegeven was, en door 9496 Job 15:21 | 21 Het geluid der verschrikkingen 9497 Job 15:23 | en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet, dat 9498 Job 15:30 | verdrogen; hij zal wijken door het geblaas zijns monds. ~ 9499 Job 15:34 | huichelaren wordt eenzaam, en het vuur verteert de tenten 9500 Job 16:15 | genaaid; ik heb mijn hoorn in het stof gedaan. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License