1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165
Book Chapter: Verse
3001 Num 11:26 | Maar twee mannen waren in het leger overgebleven; des
3002 Num 11:26 | en zij profeteerden in het leger. ~
3003 Num 11:27 | Eldad en Medad profeteren in het leger. ~
3004 Num 11:30 | verzamelde zich Mozes tot het leger, hij en de oudsten
3005 Num 11:31 | zee, en strooide ze bij het leger, omtrent een dagreize,
3006 Num 11:31 | dagreize derwaarts, rondom het leger; en zij waren omtrent
3007 Num 11:32 | 32 Toen maakte zich het volk op, dien gehelen dag,
3008 Num 11:32 | verzamelden de kwakkelen; die het minst had, had tien homers
3009 Num 11:32 | zich van elkander rondom het leger. ~
3010 Num 11:33 | nog tussen hun tanden, eer het gekauwd was, zo ontstak
3011 Num 11:33 | de toorn des HEEREN tegen het volk, en de HEERE sloeg
3012 Num 11:33 | volk, en de HEERE sloeg het volk met een zeer grote
3013 Num 11:34 | want daar begroeven zij het volk, dat belust was geweest. ~
3014 Num 11:35 | Kibroth Thaava verreisde het volk naar Hazeroth; en zij
3015 Num 12:2 | gesproken? En de HEERE hoorde het! ~
3016 Num 12:14 | haar zeven dagen buiten het leger gesloten, en daarna
3017 Num 12:15 | 15 Zo werd Mirjam buiten het leger zeven dagen gesloten;
3018 Num 12:15 | zeven dagen gesloten; en het volk verreisde niet, totdat
3019 Num 12:16 | 16 Maar daarna verreisde het volk van Hazeroth, en zij
3020 Num 13:2 | 2 Zend u mannen uit: die het land Kanaan verspieden,
3021 Num 13:17 | 17 Mozes dan zond hen, om het land Kanaan te verspieden;
3022 Num 13:17 | Trekt dit henen op tegen het zuiden, en klimt op het
3023 Num 13:17 | het zuiden, en klimt op het gebergte; ~
3024 Num 13:18 | 18 En beziet het land, hoedanig het zij,
3025 Num 13:18 | beziet het land, hoedanig het zij, en het volk, dat daarin
3026 Num 13:18 | land, hoedanig het zij, en het volk, dat daarin woont,
3027 Num 13:18 | volk, dat daarin woont, of het sterk zij of zwak, of het
3028 Num 13:18 | het sterk zij of zwak, of het weinig zij of veel; ~
3029 Num 13:19 | 19 En hoedanig het land zij, waarin hetzelve
3030 Num 13:19 | waarin hetzelve woont, of het goed zij of kwaad; en hoedanig
3031 Num 13:20 | 20 Ook hoedanig het land zij, of het vet zij
3032 Num 13:20 | hoedanig het land zij, of het vet zij of mager, of er
3033 Num 13:21 | trokken zij op, en verspiedden het land, van de woestijn Zin
3034 Num 13:22 | 22 En zij trokken op in het zuiden, en kwamen tot Hebron
3035 Num 13:23 | 23 Daarna kwamen zij tot het dal Eskol, en sneden van
3036 Num 13:24 | Diezelve plaats noemde men het dal Eskol, ter oorzake van
3037 Num 13:25 | Daarna keerden zij weder van het verspieden des lands, ten
3038 Num 13:27 | gezonden hebt; en voorwaar, het is van melk en honig vloeiende,
3039 Num 13:28 | 28 Behalve dat het een sterk volk is, hetwelk
3040 Num 13:29 | De Amalekieten wonen in het land van het zuiden; maar
3041 Num 13:29 | Amalekieten wonen in het land van het zuiden; maar de Hethieten,
3042 Num 13:29 | en de Amorieten wonen op het gebergte; en de Kanaanieten
3043 Num 13:30 | 30 Toen stilde Kaleb het volk voor Mozes, en zeide:
3044 Num 13:31 | niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij. ~
3045 Num 13:32 | kwaad gerucht voort van het land, dat zij verspied hadden,
3046 Num 13:32 | wij doorgegaan zijn, om het te verspieden, is een land,
3047 Num 13:32 | inwoners verteert; en al het volk, hetwelk wij in het
3048 Num 13:32 | het volk, hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien
3049 Num 14:1 | zij hieven hun stem op, en het volk weende in dienzelven
3050 Num 14:3 | naar dat land, dat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen,
3051 Num 14:3 | kinderkens ten roof worden? Zou het ons niet goed zijn naar
3052 Num 14:5 | op hun aangezichten, voor het aangezicht van de ganse
3053 Num 14:7 | kinderen Israels, zeggende: Het land, door hetwelk wij getrokken
3054 Num 14:9 | wederspannig! en vreest gij niet het volk dezes lands; want zij
3055 Num 14:11 | alle tekenen, die Ik in het midden van hen gedaan heb? ~
3056 Num 14:12 | 12 Ik zal het met pestilentie slaan, en
3057 Num 14:12 | pestilentie slaan, en Ik zal het verstoten; en Ik zal u tot
3058 Num 14:13 | tot den HEERE: Zo zullen het de Egyptenaars horen; want
3059 Num 14:13 | door Uw kracht dit volk uit het midden van hen doen optrekken; ~
3060 Num 14:14 | hebben, dat Gij, HEERE! in het midden van dit volk zijt;
3061 Num 14:18 | vaderen aan de kinderen, in het derde en in het vierde lid. ~
3062 Num 14:18 | kinderen, in het derde en in het vierde lid. ~
3063 Num 14:23 | 23 Zo zij het land, hetwelk Ik aan hun
3064 Num 14:24 | zo zal Ik hem brengen tot het land, in hetwelk hij gekomen
3065 Num 14:24 | gekomen was, en zijn zaad zal het erfelijk bezitten. ~
3066 Num 14:25 | de Kanaanieten wonen in het dal; wendt u morgen, en
3067 Num 14:34 | 34 Naar het getal der dagen, in welke
3068 Num 14:36 | die Mozes gezonden had, om het land te verspieden, en wedergekomen
3069 Num 14:37 | stierven door een plaag, voor het aangezicht des HEEREN. ~
3070 Num 14:38 | die heengegaan waren, om het land te verspieden. ~
3071 Num 14:39 | kinderen Israels. Toen treurde het volk zeer. ~
3072 Num 14:41 | Waarom overtreedt gij alzo het bevel des HEEREN? Want dat
3073 Num 14:42 | op, want de HEERE zal in het midden van u niet zijn;
3074 Num 14:42 | niet geslagen wordt, voor het aangezicht uwer vijanden. ~
3075 Num 14:43 | aangezicht, en gij zult door het zwaard vallen; want, omdat
3076 Num 14:44 | Mozes scheidden niet uit het midden des legers. ~
3077 Num 15:2 | gij gekomen zult zijn in het land uwer woningen, dat
3078 Num 15:11 | met den enen ram, of met het klein vee, van de lammeren,
3079 Num 15:12 | 12 Naar het getal, dat gij bereiden
3080 Num 15:14 | vreemdeling verkeert, of die in het midden van u is, in uw geslachten,
3081 Num 15:15 | 15 Gij, gemeente, het zij ulieden en den vreemdeling,
3082 Num 15:18 | gij zult gekomen zijn in het land, waarheen Ik u inbrengen
3083 Num 15:19 | 19 Zo zal het geschieden, als gij van
3084 Num 15:19 | geschieden, als gij van het brood des lands zult eten,
3085 Num 15:20 | hefoffer offeren; gelijk het hefoffer des dorsvloers
3086 Num 15:23 | heeft; van dien dag af, dat het de HEERE geboden heeft,
3087 Num 15:24 | 24 Zo zal het geschieden, indien iets
3088 Num 15:25 | de kinderen Israels, en het zal hun vergeven worden;
3089 Num 15:25 | hun vergeven worden; want het was een afdwaling, en zij
3090 Num 15:25 | en hun zondoffer, voor het aangezicht des HEEREN, over
3091 Num 15:26 | 26 Het zal dan aan de ganse vergadering
3092 Num 15:26 | den vreemdeling, die in het midden van henlieden als
3093 Num 15:26 | vreemdeling verkeert; want het is het ganse volk door dwaling
3094 Num 15:26 | vreemdeling verkeert; want het is het ganse volk door dwaling
3095 Num 15:28 | heeft door afdwaling, voor het aangezicht des HEEREN, doende
3096 Num 15:28 | verzoening over haar; en het zal haar vergeven worden. ~
3097 Num 15:29 | ulieden zijn, dengene, die het door afdwaling doet. ~
3098 Num 15:30 | zal uitgeroeid worden uit het midden van haar volk; ~
3099 Num 15:31 | 31 Want zij heeft het woord des HEEREN veracht
3100 Num 15:34 | stelden hem in bewaring; want het was niet verklaard, wat
3101 Num 15:35 | met stenen stenigen buiten het leger. ~
3102 Num 15:36 | vergadering uit tot buiten het leger, en zij stenigden
3103 Num 15:39 | snoertjes zijn, opdat gij het aanziet, en aan al de geboden
3104 Num 16:2 | 2 En zij stonden op voor het aangezicht van Mozes, mitsgaders
3105 Num 16:3 | Aaron, en zeiden tot hen: Het is te veel voor u, want
3106 Num 16:3 | heilig, en de HEERE is in het midden van hen; waarom dan
3107 Num 16:7 | legt reukwerk daarop voor het aangezicht des HEEREN; en
3108 Num 16:7 | aangezicht des HEEREN; en het zal geschieden, dat de man,
3109 Num 16:7 | zal, die zal heilig zijn. Het is te veel voor u, gij,
3110 Num 16:9 | 9 Is het u te weinig, dat de God
3111 Num 16:9 | bedienen, en te staan voor het aangezicht der vergadering,
3112 Num 16:10 | naderen; zoekt gij nu ook het priesterambt? ~
3113 Num 16:13 | 13 Is het te weinig, dat gij ons uit
3114 Num 16:16 | vergadering, weest voor het aangezicht des HEEREN; gij,
3115 Num 16:17 | reukwerk daarin, en brengt voor het aangezicht des HEEREN, een
3116 Num 16:21 | 21 Scheidt u af uit het midden van deze vergadering,
3117 Num 16:30 | nieuws zal scheppen, en het aardrijk zijn mond zal opendoen,
3118 Num 16:31 | 31 En het geschiedde, als hij geeindigd
3119 Num 16:31 | woorden te spreken, zo werd het aardrijk, dat onder hen
3120 Num 16:33 | hen, en zij kwamen om uit het midden der gemeente. ~
3121 Num 16:34 | 34 En het ganse Israel, dat rondom
3122 Num 16:37 | brand opneme; en strooi het vuur verre weg; want zij
3123 Num 16:38 | tot een overdeksel voor het altaar; want zij hebben
3124 Num 16:38 | hebben ze gebracht voor het aangezicht des HEEREN, daarom
3125 Num 16:39 | tot een overtreksel voor het altaar; ~
3126 Num 16:40 | niemand vreemds, die niet uit het zaad van Aaron is, nadere
3127 Num 16:40 | reukwerk aan te steken voor het aangezicht des HEEREN; opdat
3128 Num 16:42 | 42 En het geschiedde, als de vergadering
3129 Num 16:45 | 45 Maak u op uit het midden van deze vergadering,
3130 Num 16:46 | Mozes zeide tot Aaron: Neem het wierookvat, en doe vuur
3131 Num 16:46 | en doe vuur daarin van het altaar, en leg reukwerk
3132 Num 16:46 | grote toorn is van voor het aangezicht des HEEREN uitgegaan,
3133 Num 16:47 | 47 En Aaron nam het, gelijk als Mozes gesproken
3134 Num 16:47 | gesproken had, en liep in het midden der gemeente, en
3135 Num 16:47 | plaag had aangevangen onder het volk; en hij legde reukwerk
3136 Num 16:47 | en deed verzoening over het volk. ~
3137 Num 17:2 | van al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf
3138 Num 17:3 | een staf zal er zijn voor het hoofd van het huis hunner
3139 Num 17:3 | zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen. ~
3140 Num 17:5 | 5 En het zal geschieden, dat de staf
3141 Num 17:6 | elken overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf
3142 Num 17:7 | legde deze staven weg, voor het aangezicht des HEEREN, in
3143 Num 17:8 | 8 Het geschiedde nu des anderen
3144 Num 17:8 | ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide;
3145 Num 17:9 | deze staven uit, van voor het aangezicht des HEEREN, tot
3146 Num 17:9 | kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk zijn staf. ~
3147 Num 17:11 | 11 En Mozes deed het; gelijk als de HEERE hem
3148 Num 18:2 | van al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf
3149 Num 18:3 | een staf zal er zijn voor het hoofd van het huis hunner
3150 Num 18:3 | zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen. ~
3151 Num 18:5 | 5 En het zal geschieden, dat de staf
3152 Num 18:6 | elken overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf
3153 Num 18:7 | legde deze staven weg, voor het aangezicht des HEEREN, in
3154 Num 18:8 | 8 Het geschiedde nu des anderen
3155 Num 18:8 | ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide;
3156 Num 18:9 | deze staven uit, van voor het aangezicht des HEEREN, tot
3157 Num 18:9 | kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk zijn staf. ~
3158 Num 18:11 | 11 En Mozes deed het; gelijk als de HEERE hem
3159 Num 18:14 | Aaron: Gij, en uw zonen, en het huis uws vaders met u, zult
3160 Num 18:16 | der ganse tent; doch tot het gereedschap des heiligdoms
3161 Num 18:16 | gereedschap des heiligdoms en het altaar zullen zij niet naderen,
3162 Num 18:19 | broederen, de Levieten, uit het midden der kinderen Israels
3163 Num 18:22 | heiligheid der heiligheden, uit het vuur: al hun offeranden,
3164 Num 18:22 | zij Mij zullen wedergeven; het zal u en uw zonen een heiligheid
3165 Num 18:23 | 10 Aan het allerheiligste zult gij
3166 Num 18:23 | mannelijk is zal dat eten; het zal u een heiligheid zijn. ~
3167 Num 18:24 | 11 Ook zal dit het uwe zijn: het hefoffer hunner
3168 Num 18:24 | Ook zal dit het uwe zijn: het hefoffer hunner gave, met
3169 Num 18:25 | 12 Al het beste van de olie, en al
3170 Num 18:25 | beste van de olie, en al het beste van de most, en van
3171 Num 18:27 | 14 Al het verbannene in Israel zal
3172 Num 18:27 | verbannene in Israel zal het uwe zijn. ~
3173 Num 18:28 | en onder de beesten, zal het uwe zijn; doch de eerstgeborenen
3174 Num 18:29 | naar uw schatting, voor het geld van vijf sikkelen,
3175 Num 18:30 | 17 Maar het eerstgeborene van een koe,
3176 Num 18:30 | eerstgeborene van een koe, of het eerstgeborene van een schaap,
3177 Num 18:30 | eerstgeborene van een schaap, of het eerstgeborene van een geit
3178 Num 18:30 | bloed zult gij sprengen op het altaar, en hun ver zult
3179 Num 18:31 | 18 En hun vlees zal het uwe zijn; gelijk de beweegborst,
3180 Num 18:31 | de rechterschouder, zal het uwe zijn. ~
3181 Num 18:32 | tot een eeuwige inzetting; het zal een eeuwig zoutverbond
3182 Num 18:32 | eeuwig zoutverbond zijn, voor het aangezicht des HEEREN, voor
3183 Num 18:33 | en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben;
3184 Num 18:33 | uw deel en uw erfenis, in het midden van de kinderen Israels. ~
3185 Num 18:36 | ongerechtigheid dragen; het zal een eeuwige inzetting
3186 Num 18:36 | voor uw geslachten; en in het midden van de kinderen Israels
3187 Num 18:37 | hen gezegd: Zij zullen in het midden van de kinderen Israels
3188 Num 18:40 | 27 En het zal u gerekend worden tot
3189 Num 18:42 | des HEEREN offeren; van al het beste van die, van zijn
3190 Num 18:43 | beste daarvan offert, zo zal het den Levieten toegerekend
3191 Num 18:44 | plaatsen, gij en uw huis; want het is ulieden een loon voor
3192 Num 19:1 | Aaron: Gij, en uw zonen, en het huis uws vaders met u, zult
3193 Num 19:3 | der ganse tent; doch tot het gereedschap des heiligdoms
3194 Num 19:3 | gereedschap des heiligdoms en het altaar zullen zij niet naderen,
3195 Num 19:6 | broederen, de Levieten, uit het midden der kinderen Israels
3196 Num 19:9 | heiligheid der heiligheden, uit het vuur: al hun offeranden,
3197 Num 19:9 | zij Mij zullen wedergeven; het zal u en uw zonen een heiligheid
3198 Num 19:10 | 10 Aan het allerheiligste zult gij
3199 Num 19:10 | mannelijk is zal dat eten; het zal u een heiligheid zijn. ~
3200 Num 19:11 | 11 Ook zal dit het uwe zijn: het hefoffer hunner
3201 Num 19:11 | Ook zal dit het uwe zijn: het hefoffer hunner gave, met
3202 Num 19:12 | 12 Al het beste van de olie, en al
3203 Num 19:12 | beste van de olie, en al het beste van de most, en van
3204 Num 19:14 | 14 Al het verbannene in Israel zal
3205 Num 19:14 | verbannene in Israel zal het uwe zijn. ~
3206 Num 19:15 | en onder de beesten, zal het uwe zijn; doch de eerstgeborenen
3207 Num 19:16 | naar uw schatting, voor het geld van vijf sikkelen,
3208 Num 19:17 | 17 Maar het eerstgeborene van een koe,
3209 Num 19:17 | eerstgeborene van een koe, of het eerstgeborene van een schaap,
3210 Num 19:17 | eerstgeborene van een schaap, of het eerstgeborene van een geit
3211 Num 19:17 | bloed zult gij sprengen op het altaar, en hun ver zult
3212 Num 19:18 | 18 En hun vlees zal het uwe zijn; gelijk de beweegborst,
3213 Num 19:18 | de rechterschouder, zal het uwe zijn. ~
3214 Num 19:19 | tot een eeuwige inzetting; het zal een eeuwig zoutverbond
3215 Num 19:19 | eeuwig zoutverbond zijn, voor het aangezicht des HEEREN, voor
3216 Num 19:20 | en gij zult geen deel in het midden van henlieden hebben;
3217 Num 19:20 | uw deel en uw erfenis, in het midden van de kinderen Israels. ~
3218 Num 19:23 | ongerechtigheid dragen; het zal een eeuwige inzetting
3219 Num 19:23 | voor uw geslachten; en in het midden van de kinderen Israels
3220 Num 19:24 | hen gezegd: Zij zullen in het midden van de kinderen Israels
3221 Num 19:27 | 27 En het zal u gerekend worden tot
3222 Num 19:29 | des HEEREN offeren; van al het beste van die, van zijn
3223 Num 19:30 | beste daarvan offert, zo zal het den Levieten toegerekend
3224 Num 19:31 | plaatsen, gij en uw huis; want het is ulieden een loon voor
3225 Num 20:1 | de eerste maand, zo bleef het volk te Kades. En Mirjam
3226 Num 20:3 | 3 En het volk twistte met Mozes,
3227 Num 20:3 | toen onze broeders voor het aangezicht des HEEREN den
3228 Num 20:5 | brengen in deze kwade plaats? Het is geen plaats van zaad,
3229 Num 20:6 | gingen Mozes en Aaron van het aangezicht der gemeente
3230 Num 20:9 | Mozes den staf van voor het aangezicht des HEEREN, gelijk
3231 Num 20:12 | gemeente niet inbrengen in het land, hetwelk Ik hun gegeven
3232 Num 20:16 | zijn te Kades, en stad aan het uiterste uwer landpale. ~
3233 Num 20:17 | wijngaarden, noch zullen het water der putten drinken;
3234 Num 20:18 | opdat ik niet misschien met het zwaard uitga u tegemoet! ~
3235 Num 20:23 | berg Hor, aan de pale van het land van Edom, zeggende: ~
3236 Num 20:24 | want hij zal niet komen in het land, hetwelk Ik aan de
3237 Num 20:29 | zij Aaron dertig dagen, het ganse huis van Israel. ~ ~ ~
3238 Num 21:1 | van Harad, wonende tegen het zuiden, hoorde, dat Israel
3239 Num 21:4 | der Schelfzee, dat zij om het land der Edomieten heentogen;
3240 Num 21:5 | 5 En het volk sprak tegen God en
3241 Num 21:6 | HEERE vurige slangen onder het volk, die beten het volk;
3242 Num 21:6 | onder het volk, die beten het volk; en er stierf veel
3243 Num 21:7 | 7 Daarom kwam het volk tot Mozes, en zij zeiden:
3244 Num 21:7 | wegneme. Toen bad Mozes voor het volk. ~
3245 Num 21:8 | stel ze op een stang; en het zal geschieden, dat al wie
3246 Num 21:9 | stelde ze op een stang; en het geschiedde, als een slang
3247 Num 21:14 | Daarom wordt gezegd in het boek van de oorlogen des
3248 Num 21:16 | tot Mozes zeide: Verzamel het volk, zo zal Ik hun water
3249 Num 21:20 | 20 En van Bamoth tot het dal, dat in het veld van
3250 Num 21:20 | Bamoth tot het dal, dat in het veld van Moab is, aan de
3251 Num 21:22 | wijngaarden; wij zullen het water der putten niet drinken;
3252 Num 21:31 | 31 Alzo woonde Israel in het land van den Amoriet. ~
3253 Num 22:3 | Zo vreesde Moab zeer voor het aangezicht dezes volks,
3254 Num 22:3 | aangezicht dezes volks, want het was veel; en Moab was beangstigd
3255 Num 22:3 | Moab was beangstigd voor het aangezicht van de kinderen
3256 Num 22:5 | hetwelk aan de rivier is, in het land der kinderen zijns
3257 Num 22:5 | uit Egypte getogen; zie, het heeft het gezicht des lands
3258 Num 22:5 | getogen; zie, het heeft het gezicht des lands bedekt,
3259 Num 22:5 | gezicht des lands bedekt, en het blijft liggen recht tegenover
3260 Num 22:6 | vervloek mij dit volk, want het is machtiger dan ik; misschien
3261 Num 22:6 | dan ik; misschien zal ik het kunnen slaan, of het uit
3262 Num 22:6 | ik het kunnen slaan, of het uit het land verdrijven;
3263 Num 22:6 | kunnen slaan, of het uit het land verdrijven; want ik
3264 Num 22:7 | der Midianieten, en hadden het loon der waarzeggingen in
3265 Num 22:11 | volk uit Egypte getogen, en het heeft het gezicht des lands
3266 Num 22:11 | Egypte getogen, en het heeft het gezicht des lands bedekt;
3267 Num 22:11 | bedekt; kom nu, vervloek het mij; misschien zal ik tegen
3268 Num 22:11 | hetzelve kunnen strijden, of het uitdrijven. ~
3269 Num 22:12 | volk niet vloeken, want het is gezegend. ~
3270 Num 22:18 | gave, zo vermocht ik niet het bevel des HEEREN mijns Gods
3271 Num 22:23 | uit den weg, en ging in het veld. Toen sloeg Bileam
3272 Num 22:31 | hand; daarom neigde hij het hoofd en boog zich op zijn
3273 Num 22:33 | ook gedood, en haar bij het leven behouden hebben. ~
3274 Num 22:34 | dezen weg stondt en nu, is het kwaad in Uw ogen, ik zal
3275 Num 22:36 | van de Arnon ligt, die aan het uiterste der landpale is. ~
3276 Num 22:38 | enigzins iets kunnen spreken? Het woord, hetwelk God in mijn
3277 Num 22:41 | 41 En het geschiedde des morgens,
3278 Num 22:41 | Baal, dat hij van daar zag het uiterste des volks.
3279 Num 23:5 | 5 Toen legde de HEERE het woord in den mond van Bileam,
3280 Num 23:7 | Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten,
3281 Num 23:7 | van het gebergte tegen het oosten, zeggende: Kom, vervloek
3282 Num 23:9 | volk zal alleen wonen, en het zal onder de heidenen niet
3283 Num 23:10 | 10 Wie zal het stof van Jakob tellen, en
3284 Num 23:10 | stof van Jakob tellen, en het getal, ja, het vierde deel
3285 Num 23:10 | tellen, en het getal, ja, het vierde deel van Israel?
3286 Num 23:10 | mijn uiterste zij gelijk het zijne! ~
3287 Num 23:14 | Alzo nam hij hem mede tot het veld Zofim, op de hoogte
3288 Num 23:16 | ontmoet was, zo legde Hij het woord in zijn mond, en Hij
3289 Num 23:19 | noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij
3290 Num 23:19 | Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen, en niet doen, of
3291 Num 23:20 | dewijl Hij zegent, zo zal ik het niet keren. ~
3292 Num 23:21 | zijn God, is met hem, en het geklank des Konings is bij
3293 Num 23:24 | 24 Zie, het volk zal opstaan als een
3294 Num 23:24 | opstaan als een oude leeuw, en het zal zich verheffen als een
3295 Num 23:24 | verheffen als een leeuw; het zal zich niet neerleggen,
3296 Num 23:24 | niet neerleggen, totdat het den roof gegeten, en het
3297 Num 23:24 | het den roof gegeten, en het bloed der verslagenen gedronken
3298 Num 23:25 | Balak tot Bileam: Gij zult het ganselijk noch vloeken,
3299 Num 23:27 | medenemen; misschien zal het recht zijn in de ogen van
3300 Num 23:27 | ogen van dien God, dat gij het mij van daar vervloekt. ~
3301 Num 24:1 | 1 Toen Bileam zag, dat het goed was in de ogen des
3302 Num 24:4 | redenen Gods spreekt, die het gezicht des Almachtigen
3303 Num 24:6 | sandelbomen, als de cederbomen aan het water. ~
3304 Num 24:13 | en goud gave, zo kan ik het bevel des HEEREN niet overtreden,
3305 Num 24:16 | Allerhoogsten weet; die het gezicht des Almachtigen
3306 Num 25:1 | Israel verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met
3307 Num 25:2 | 2 En zij nodigden het volk tot de slachtofferen
3308 Num 25:2 | slachtofferen harer goden; en het volk at, en boog zich voor
3309 Num 25:7 | zag, zo stond hij op uit het midden der vergadering,
3310 Num 25:11 | ijver geijverd heeft in het midden derzelve, zodat Ik
3311 Num 25:13 | hebben, en zijn zaad na hem, het verbond des eeuwigen priesterdoms,
3312 Num 26:1 | 1 Het geschiedde nu na die plaag,
3313 Num 26:2 | jaren oud en daarboven, naar het huis hunner vaderen, al
3314 Num 26:5 | Hanoch, van welken was het geslacht der Hanochieten;
3315 Num 26:5 | der Hanochieten; van Pallu het geslacht der Palluieten; ~
3316 Num 26:6 | 6 Van Hezron het geslacht der Hezronieten;
3317 Num 26:6 | der Hezronieten; van Karmi het geslacht der Karmieten. ~
3318 Num 26:10 | vergadering stierf, toen het vuur tweehonderd en vijftig
3319 Num 26:12 | geslachten: van Nemuel, het geslacht der Nemuelieten;
3320 Num 26:12 | der Nemuelieten; van Jamin het geslacht der Jaminieten;
3321 Num 26:12 | der Jaminieten; van Jachin het geslacht der Jachinieten; ~
3322 Num 26:13 | 13 Van Zerah het geslacht der Zerahieten;
3323 Num 26:13 | der Zerahieten; van Saul het geslacht der Saulieten. ~
3324 Num 26:15 | hun geslachten: van Zefon het geslacht der Zefonieten;
3325 Num 26:15 | der Zefonieten; van Haggi het geslacht der Haggieten;
3326 Num 26:15 | der Haggieten; van Suni het geslacht der Sunieten. ~
3327 Num 26:16 | 16 Van Ozni het geslacht der Oznieten; van
3328 Num 26:16 | geslacht der Oznieten; van Heri het geslacht der Herieten; ~
3329 Num 26:17 | 17 Van Arod het geslacht der Arodieten;
3330 Num 26:17 | der Arodieten; van Areli het geslacht der Arelieten. ~
3331 Num 26:19 | maar Er en Onan stierven in het land Kanaan. ~
3332 Num 26:20 | hun geslachten: van Sela het geslacht der Selanieten;
3333 Num 26:20 | der Selanieten; van Perez het geslacht der Perezieten;
3334 Num 26:20 | der Perezieten; van Zerah het geslacht der Zerahieten. ~
3335 Num 26:21 | Perez waren: van Hezron het geslacht der Hezronieten;
3336 Num 26:21 | der Hezronieten; van Hamul het geslacht der Hamulieten. ~
3337 Num 26:23 | geslachten, waren: van Tola het geslacht der Tolaieten;
3338 Num 26:23 | der Tolaieten; van Puva het geslacht der Punieten; ~
3339 Num 26:24 | 24 Van Jasub het geslacht der Jasubieten;
3340 Num 26:24 | der Jasubieten; van Simron het geslacht der Simronieten. ~
3341 Num 26:26 | geslachten, waren: van Sered het geslacht der Seredieten;
3342 Num 26:26 | der Seredieten; van Elon het geslacht der Elonieten;
3343 Num 26:26 | der Elonieten; van Jahleel het geslacht der Jahleelieten. ~
3344 Num 26:29 | Manasse waren: van Machir het geslacht der Machirieten;
3345 Num 26:29 | gewon Gilead; van Gilead was het geslacht der Gileadieten. ~
3346 Num 26:30 | zonen van Gilead: van Jezer het geslacht der Jezerieten;
3347 Num 26:30 | der Jezerieten; van Helek het geslacht der Helekieten. ~
3348 Num 26:31 | 31 En van Asriel het geslacht der Alrielieten;
3349 Num 26:31 | Alrielieten; en van Sechem het geslacht der Sechemieten; ~
3350 Num 26:32 | 32 En van Semida het geslacht der Semidaieten;
3351 Num 26:32 | Semidaieten; en van Hefer het geslacht der Heferieten. ~
3352 Num 26:35 | geslachten: van Sutelah het geslacht der Sutelahieten;
3353 Num 26:35 | Sutelahieten; van Becher het geslacht der Becherieten;
3354 Num 26:35 | der Becherieten; van Tahan het geslacht der Tahanieten. ~
3355 Num 26:36 | zonen van Sutelah; van Eran het geslacht der Eranieten. ~
3356 Num 26:38 | hun geslachten: van Bela het geslacht der Belaieten;
3357 Num 26:38 | der Belaieten; van Asbel het geslacht der Asbelieten;
3358 Num 26:38 | der Asbelieten; van Ahiram het geslacht der Ahirmieten; ~
3359 Num 26:39 | 39 Van Sefufam het geslacht der Sufamieten;
3360 Num 26:39 | der Sufamieten; van Hufam het geslacht der Hufamieten. ~
3361 Num 26:40 | waren Ard en Naaman; van Ard het geslacht der Ardieten; van
3362 Num 26:40 | der Ardieten; van Naaman het geslacht der Naamieten. ~
3363 Num 26:42 | hun geslachten: van Suham het geslacht der Suhamieten;
3364 Num 26:44 | geslachten, waren: van Imna het geslacht der Imnaieten;
3365 Num 26:44 | der Imnaieten; van Isvi het geslacht der Isvieten; van
3366 Num 26:44 | der Isvieten; van Beria het geslacht der Beriieten. ~
3367 Num 26:45 | van Beria waren: van Heber het geslacht der Heberieten;
3368 Num 26:45 | Heberieten; van Malchiel het geslacht der Malchielieten. ~
3369 Num 26:48 | geslachten: van Jahzeel het geslacht der Jahzeelieten;
3370 Num 26:48 | der Jahzeelieten; van Guni het geslacht der Gunieten; ~
3371 Num 26:49 | 49 Van Jezer het geslacht der Jezerieten;
3372 Num 26:49 | der Jezerieten; van Sillem het geslacht der Sillemieten. ~
3373 Num 26:53 | 53 Aan dezen zal het land uitgedeeld worden ter
3374 Num 26:53 | worden ter erfenis, naar het getal der namen. ~
3375 Num 26:55 | 55 Het land nochtans zal door het
3376 Num 26:55 | Het land nochtans zal door het lot gedeeld worden; naar
3377 Num 26:56 | 56 Naar het lot zal elks erfenis gedeeld
3378 Num 26:57 | hun geslachten: van Gerson het geslacht der Gersonieten;
3379 Num 26:57 | Gersonieten; van Kohath het geslacht der Kohathieten;
3380 Num 26:57 | Kohathieten; van Merari het geslacht der Merarieten. ~
3381 Num 26:58 | de geslachten van Levi: het geslacht der Libnieten,
3382 Num 26:58 | geslacht der Libnieten, het geslacht der Hebronieten,
3383 Num 26:58 | geslacht der Hebronieten, het geslacht der Machlieten,
3384 Num 26:58 | geslacht der Machlieten, het geslacht der Muzieten, het
3385 Num 26:58 | het geslacht der Muzieten, het geslacht der Korachieten.
3386 Num 26:61 | vreemd vuur brachten voor het aangezicht des HEEREN. ~
3387 Num 27:2 | 2 En zij stonden voor het aangezicht van Mozes, en
3388 Num 27:2 | aangezicht van Mozes, en voor het aangezicht van Eleazar,
3389 Num 27:2 | Eleazar, den priester, en voor het aangezicht van de oversten,
3390 Num 27:3 | en hij is niet geweest in het midden der vergadering dergenen,
3391 Num 27:4 | de naam onzes vaders uit het midden van zijn geslacht
3392 Num 27:4 | Geef ons een bezitting in het midden der broederen van
3393 Num 27:5 | bracht haar rechtzaak voor het aangezicht des HEEREN. ~
3394 Num 27:7 | bezitting ener erfenis, in het midden van de broederen
3395 Num 27:11 | zijn geslacht is, dat hij het erfelijk bezitte. Dit zal
3396 Num 27:19 | 19 En stel hem voor het aangezicht van Eleazar,
3397 Num 27:19 | Eleazar, den priester, en voor het aangezicht der ganse vergadering;
3398 Num 27:21 | 21 En hij zal voor het aangezicht van Eleazar,
3399 Num 27:21 | de wijze van Urim, voor het aangezicht des HEEREN; naar
3400 Num 27:22 | Jozua, en stelde hem voor het aangezicht van Eleazar,
3401 Num 27:22 | Eleazar, den priester, en voor het aangezicht der ganse vergadering. ~
3402 Num 28:3 | zult tot hen zeggen: Dit is het vuuroffer, hetwelk gij den
3403 Num 28:4 | 4 Het ene lam zult gij bereiden
3404 Num 28:4 | bereiden des morgens; en het andere lam zult gij bereiden
3405 Num 28:5 | spijsoffer, gemengd met het vierendeel van een hin van
3406 Num 28:6 | 6 Het is het gedurig brandoffer,
3407 Num 28:6 | 6 Het is het gedurig brandoffer, hetwelk
3408 Num 28:7 | zijn drankoffer zal zijn het vierendeel van een hin,
3409 Num 28:7 | vierendeel van een hin, voor het ene lam; in het heiligdom
3410 Num 28:7 | hin, voor het ene lam; in het heiligdom zult gij het drankoffer
3411 Num 28:7 | in het heiligdom zult gij het drankoffer des sterken dranks
3412 Num 28:8 | 8 En het andere lam zult gij bereiden
3413 Num 28:8 | de twee avonden; gelijk het spijsoffer des morgens,
3414 Num 28:8 | zijn drankoffer zult gij het bereiden, ten vuuroffer
3415 Num 28:10 | 10 Het is het brandoffer des sabbats
3416 Num 28:10 | 10 Het is het brandoffer des sabbats op
3417 Num 28:10 | sabbats op elken sabbat, boven het gedurig brandoffer, en zijn
3418 Num 28:13 | spijsoffer, met olie gemengd, tot het ene lam; het is een brandoffer
3419 Num 28:13 | gemengd, tot het ene lam; het is een brandoffer tot een
3420 Num 28:14 | wijn tot een lam; dat is het brandoffer der nieuwe maan
3421 Num 28:15 | zondoffer den HEERE, boven het gedurige brandoffer, bereid
3422 Num 28:16 | veertienden dag der maand, is het pascha den HEERE. ~
3423 Num 28:17 | vijftienden dag derzelve maand is het feest; zeven dagen zullen
3424 Num 28:23 | 23 Behalve het morgenbrandoffer, hetwelk
3425 Num 28:24 | dat gedurig brandoffer zal het bereid worden, met zijn
3426 Num 28:31 | 31 Behalve het gedurig brandoffer, en zijn
3427 Num 29:1 | dienstwerk zult gij doen; het zal u een dag des geklanks
3428 Num 29:6 | 6 Behalve het brandoffer der maand, en
3429 Num 29:6 | en zijn spijsoffer, en het gedurig brandoffer, en zijn
3430 Num 29:11 | geitenbok ten zondoffer, behalve het zondoffer der verzoeningen,
3431 Num 29:11 | zondoffer der verzoeningen, en het gedurig brandoffer; en zijn
3432 Num 29:16 | geitenbok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, zijn
3433 Num 29:19 | geitenbok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, en zijn
3434 Num 29:22 | bok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, en zijn
3435 Num 29:25 | geitenbok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, zijn
3436 Num 29:28 | bok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, en zijn
3437 Num 29:31 | bok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, zijn
3438 Num 29:34 | bok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, zijn
3439 Num 29:38 | bok ten zondoffer; behalve het gedurig brandoffer, en zijn
3440 Num 30:3 | zich met een verbintenis in het huis haars vaders in haar
3441 Num 30:5 | breken, den dage als hij het hoort, al haar geloften,
3442 Num 30:5 | bestaan; maar de HEERE zal het haar vergeven; want haar
3443 Num 30:7 | horen, en ten dage als hij het hoort, tegen haar zal stilzwijgen,
3444 Num 30:8 | haar man ten dage, als hij het hoorde, dat zal breken,
3445 Num 30:8 | verbonden heeft, zo zal het de HEERE haar vergeven. ~
3446 Num 30:12 | maakt, ten dage als hij het hoort, niets van al wat
3447 Num 30:12 | gemaakt, en de HEERE zal het haar vergeven. ~
3448 Num 30:14 | heeft, ten dage als hij het hoorde. ~
3449 Num 30:15 | niet maken zal, nadat hij het gehoord zal hebben, zo zal
3450 Num 31:3 | 3 Mozes dan sprak tot het volk, zeggende: Dat zich
3451 Num 31:8 | Midianieten; ook doodden zij met het zwaard Bileam, den zoon
3452 Num 31:12 | der kinderen Israels, in het leger, in de vlakke velden
3453 Num 31:13 | tegemoet, tot buiten voor het leger. ~
3454 Num 31:19 | gijlieden, legert u buiten het leger zeven dagen; een ieder,
3455 Num 31:22 | 22 Alleen het goud en het zilver, en het
3456 Num 31:22 | 22 Alleen het goud en het zilver, en het koper, het
3457 Num 31:22 | het goud en het zilver, en het koper, het ijzer, het tin
3458 Num 31:22 | het zilver, en het koper, het ijzer, het tin en het lood; ~
3459 Num 31:22 | en het koper, het ijzer, het tin en het lood; ~
3460 Num 31:22 | koper, het ijzer, het tin en het lood; ~
3461 Num 31:23 | 23 Alle ding, dat het vuur lijdt, zult gij door
3462 Num 31:23 | vuur lijdt, zult gij door het vuur laten doorgaan, dat
3463 Num 31:23 | vuur laten doorgaan, dat het rein worde; evenwel zal
3464 Num 31:23 | rein worde; evenwel zal het door het water der afzondering
3465 Num 31:23 | worde; evenwel zal het door het water der afzondering ontzondigd
3466 Num 31:23 | ontzondigd worden; maar al wat het vuur niet lijdt, zult gij
3467 Num 31:23 | niet lijdt, zult gij door het water laten doorgaan. ~
3468 Num 31:24 | wordt; en daarna zult gij in het leger komen. ~
3469 Num 31:29 | 29 Van hun helft zult gij het nemen, en den priester Eleazar
3470 Num 31:32 | 32 De buit nu, het overschot van den roof,
3471 Num 31:32 | overschot van den roof, dat het krijgsvolk geroofd had,
3472 Num 31:36 | 36 En de helft, te weten het deel dergenen, die tot dezen
3473 Num 31:43 | 43 (Het halve deel nu der vergadering
3474 Num 31:50 | verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN. ~
3475 Num 31:51 | Eleazar, de priester, van het goud, alle welgewrochte
3476 Num 31:52 | 52 En al het goud der heffing, dat zij
3477 Num 31:54 | honderden, en zij brachten het in de tent der samenkomst,
3478 Num 31:54 | de kinderen Israels, voor het aangezicht des HEEREN. ~ ~
3479 Num 31:54 | machtig veel; en zij bezagen het land Jaezer, en het land
3480 Num 31:54 | bezagen het land Jaezer, en het land van Gilead, en ziet,
3481 Num 31:57 | land, hetwelk de HEERE voor het aangezicht der vergadering
3482 Num 31:60 | 7 Waarom toch zult gij het hart der kinderen Israels
3483 Num 31:60 | zij niet overtrekken naar het land, dat de HEERE hun gegeven
3484 Num 31:62 | opgekomen waren tot aan het dal Eskol, en dit land bezagen,
3485 Num 31:62 | land bezagen, zo braken zij het hart der kinderen Israels,
3486 Num 31:62 | dat zij niet gingen naar het land, dat de HEERE hun gegeven
3487 Num 31:64 | jaren oud en daarboven, het land zullen zien, dat Ik
3488 Num 31:66 | jaren, totdat verteerd was het ganse geslacht, hetwelk
3489 Num 31:68 | zal Hij wijders voortvaren het te laten in de woestijn;
3490 Num 31:70 | toerusten, haastende voor het aangezicht der kinderen
3491 Num 31:73 | zult, indien gij u voor het aangezicht des HEEREN zult
3492 Num 31:74 | Jordaan zal trekken voor het aangezicht des HEEREN, totdat
3493 Num 31:75 | 22 En het land voor het aangezicht
3494 Num 31:75 | 22 En het land voor het aangezicht des HEEREN ten
3495 Num 31:75 | ter bezitting zijn voor het aangezicht des HEEREN. ~
3496 Num 31:80 | heire toegerust is, voor het aangezicht des HEEREN tot
3497 Num 31:82 | toegerust is ten oorlog, voor het aangezicht des HEEREN, als
3498 Num 31:82 | aangezicht des HEEREN, als het land voor uw aangezicht
3499 Num 31:82 | ondergebracht zijn; zo zult gij hun het land Gilead ter bezitting
3500 Num 31:83 | bezitters gesteld worden in het midden van ulieden in het
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13500 | 13501-14000 | 14001-14500 | 14501-15000 | 15001-15500 | 15501-16000 | 16001-16500 | 16501-17000 | 17001-17500 | 17501-18000 | 18001-18165 |