1-500 | 501-565
Book Chapter: Verse
1 Gen 4:20 | tenten bewoonden, en vee hadden. ~
2 Gen 6:2 | allen, die zij verkozen hadden. ~
3 Gen 6:4 | en zich kinderen gewonnen hadden; deze zijn de geweldigen,
4 Gen 7:24 | 24 En de wateren hadden de overhand boven de aarde,
5 Gen 12:5 | have, die zij verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen
6 Gen 12:5 | zielen, die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit,
7 Gen 14:4 | 4 Twaalf jaren hadden zij Kedor-Laomer gediend;
8 Gen 18:17 | als zij hen uitgebracht hadden naar buiten, zo zeide Hij:
9 Gen 20:25 | knechten met geweld genomen hadden. ~
10 Gen 20:31 | die beiden daar gezworen hadden. ~
11 Gen 23:22 | als de kemelen voleindigd hadden te drinken, dat die man
12 Gen 24:15 | vader Abraham, gegraven hadden, die stopten de Filistijnen,
13 Gen 24:18 | Abrahams dood toegestopt hadden; en hij noemde derzelver
14 Gen 24:20 | omdat zij met hem gekeven hadden. ~
15 Gen 24:32 | puts, dien zij gegraven hadden, en zij zeiden hem: Wij
16 Gen 31:27 | hun zuster verontreinigd hadden. ~
17 Gen 36:1 | hem derwaarts afgevoerd hadden. ~
18 Gen 39:2 | zij uit Egypte gebracht hadden, opgegeten hadden, dat hun
19 Gen 39:2 | gebracht hadden, opgegeten hadden, dat hun vader tot hen zeide:
20 Gen 39:10 | 10 Want hadden wij niet gezuimd, voorwaar,
21 Gen 39:25 | op den middag; want zij hadden gehoord, dat zij aldaar
22 Gen 41:27 | als zij tot hem gesproken hadden al de woorden van Jozef,
23 Gen 42:6 | het land Kanaan geworven hadden, en zij kwamen in Egypte,
24 Gen 43:22 | niet, want de priesters hadden een bescheiden deel van
25 Exo 5:14 | aandrijvers over hen gesteld hadden, werden geslagen, en men
26 Exo 12:35 | 35 De kinderen Israels nu hadden gedaan naar het woord van
27 Exo 12:35 | het woord van Mozes, en hadden van de Egyptenaren geeist
28 Exo 12:39 | zij uit Egypte gebracht hadden, ongezuurde koeken; want
29 Exo 14:9 | daar zij zich gelegerd hadden aan de zee; al de paarden,
30 Exo 17:7 | omdat zij den HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in
31 Exo 24:11 | dronken, nadat zij God gezien hadden. ~
32 Exo 32:20 | dat kalf, dat zij gemaakt hadden, en verbrandde het in het
33 Exo 32:25 | onder degenen, die tegen hen hadden mogen opstaan), ~
34 Exo 32:35 | omdat zij dat kalf gemaakt hadden, hetwelk Aaron gemaakt had. ~ ~ ~ ~
35 Exo 33:20 | dat kalf, dat zij gemaakt hadden, en verbrandde het in het
36 Exo 33:25 | onder degenen, die tegen hen hadden mogen opstaan), ~
37 Exo 33:35 | omdat zij dat kalf gemaakt hadden, hetwelk Aaron gemaakt had. ~ ~
38 Exo 36:3 | kinderen Israels gebracht hadden, tot het werk van den dienst
39 Exo 36:9 | ellen; al deze gordijnen hadden een maat. ~
40 Exo 36:15 | gordijn; deze elf gordijnen hadden een maat. ~
41 Exo 39:32 | en de kinderen Israels hadden het gemaakt naar alles,
42 Exo 39:32 | Mozes geboden had; alzo hadden zij het gemaakt. ~
43 Exo 39:42 | Mozes geboden had, alzo hadden de kinderen Israels het
44 Exo 39:43 | ganse werk, en ziet, zij hadden het gemaakt, gelijk als
45 Exo 39:43 | HEERE geboden had; alzo hadden zij het gemaakt. Toen zegende
46 Lev 25:43 | en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen, en hun ziel van
47 Num 3:4 | woestijn van Sinai brachten, en hadden geen kinderen, doch Eleazar
48 Num 9:6 | denzelven dag het pascha niet hadden kunnen houden; daarom naderden
49 Num 13:24 | Israels van daar afgesneden hadden. ~
50 Num 13:32 | het land, dat zij verspied hadden, aan de kinderen Israels,
51 Num 14:6 | degenen, die dat land verspied hadden, scheurden hun klederen. ~
52 Num 14:36 | ganse vergadering tegen hem hadden doen murmureren, een kwaad
53 Num 14:37 | van dat land voortgebracht hadden, stierven door een plaag,
54 Num 16:39 | die de verbranden gebracht hadden, en zij rekten ze uit tot
55 Num 20:3 | of wij den geest gegeven hadden, toen onze broeders voor
56 Num 22:7 | oudsten der Midianieten, en hadden het loon der waarzeggingen
57 Num 31:35 | bijligging des mans bekend hadden, alle zielen waren twee
58 Num 31:42 | de mannen, die gestreden hadden; ~
59 Deu 3:6 | koning van Hesbon, gedaan hadden, verbannende alle steden,
60 Deu 4:47 | land in bezitting genomen hadden; daartoe het land van Og,
61 Deu 5:29 | Och, dat zij zulk een hart hadden, om Mij te vrezen, en al
62 Deu 8:3 | noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekend maakte,
63 Deu 8:16 | dat uw vaderen niet gekend hadden; om u te verootmoedigen,
64 Deu 29:26 | goden, die hen niet gekend hadden, en geen van welke hun iets
65 Joz 2:22 | waren; want de vervolgers hadden hen op al den weg gezocht,
66 Joz 4:14 | gelijk als zij Mozes gevreesd hadden, al de dagen zijns levens. ~
67 Joz 4:20 | zij uit de Jordaan genomen hadden. ~
68 Joz 5:5 | Egypte getrokken waren, hadden zij niet besneden. ~
69 Joz 5:7 | besneden, omdat zij de voorhuid hadden; want zij hadden hen op
70 Joz 5:7 | voorhuid hadden; want zij hadden hen op den weg niet besneden. ~
71 Joz 5:12 | overjarige koren gegeten hadden; en de kinderen Israels
72 Joz 5:12 | en de kinderen Israels hadden geen Manna meer, maar zij
73 Joz 6:17 | boden, die wij uitgezonden hadden, verborgen heeft. ~
74 Joz 8:20 | op naar den hemel; en zij hadden geen ruimte, om herwaarts
75 Joz 8:24 | Israelieten een einde gemaakt hadden van al de inwoners van Ai
76 Joz 8:24 | dewelke zij hen nagejaagd hadden, en dat zij allen door de
77 Joz 9:5 | schoenen aan hun voeten, en zij hadden oude klederen aan, en al
78 Joz 9:5 | brood, dat zij op hun reize hadden, was droog en beschimmeld. ~
79 Joz 9:16 | verbond met hen gemaakt hadden, zo hoorden zij, dat zij
80 Joz 9:18 | vergadering hun gezworen hadden bij den HEERE, den God Israels;
81 Joz 10:1 | vrede met Israel gemaakt hadden, en in derzelver midden
82 Joz 10:16 | koningen waren gevloden, en hadden zich verborgen in de spelonk
83 Joz 10:20 | kinderen Israels geeindigd hadden hen met een zeer groten
84 Joz 10:24 | die koningen uitgebracht hadden tot Jozua, zo riep Jozua
85 Joz 17:2 | 2 Ook hadden de overgebleven kinderen
86 Joz 17:6 | zonen; en het land Gilead hadden de overgebleven kinderen
87 Joz 17:8 | de landpale van Manasse, hadden de kinderen van Efraim. ~
88 Joz 18:2 | erfdeel niet uitgedeeld hadden, zeven stammen. ~
89 Joz 19:2 | 2 En zij hadden in hun erfdeel: Beer-seba,
90 Joz 19:49 | 49 Toen zij nu geeindigd hadden het land erfelijk te delen,
91 Joz 21:20 | kinderen van Kahath, die hadden de steden huns lots van
92 Joz 23:30 | kinderen van Manasse gesproken hadden, zo was het goed in hun
93 Joz 25:32 | Israel uit Egypte opgebracht hadden, te Sichem, in dat stuk
94 Ric 1:8 | Want de kinderen van Juda hadden tegen Jeruzalem gestreden,
95 Ric 1:8 | Jeruzalem gestreden, en hadden haar ingenomen, en met de
96 Ric 1:8 | zwaards geslagen; en zij hadden de stad in het vuur gezet. ~
97 Ric 1:19 | omdat zij ijzeren wagenen hadden. ~
98 Ric 2:7 | oudsten, die lang geleefd hadden na Jozua; die gezien hadden
99 Ric 2:7 | hadden na Jozua; die gezien hadden al dat grote werk des HEEREN,
100 Ric 2:9 | 9 En zij hem begraven hadden in de landpale zijns erfdeels,
101 Ric 2:17 | dien hun vaders gewandeld hadden, horende de geboden des
102 Ric 3:18 | die het geschenk gedragen hadden; ~
103 Ric 3:25 | tot schamens toe gebeid hadden, ziet, zo opende hij de
104 Ric 4:24 | den koning van Kanaan, hadden uitgeroeid. ~ ~ ~ Richteren
105 Ric 4:40 | De gedeelten van Ruben hadden grote onderzoekingen des
106 Ric 6:6 | hand tot hun mond gelekt hadden, driehonderd man; maar alle
107 Ric 6:6 | alle overigen des volks hadden op hun knieen gebukt, om
108 Ric 6:19 | even de wachters gesteld hadden; en zij bliezen met de bazuinen,
109 Ric 7:8 | lieden van Sukkoth geantwoord hadden. ~
110 Ric 7:24 | van zijn roof; want zij hadden gouden voorhoofdsierselen
111 Ric 7:26 | der Midianieten aangehad hadden, en zonder de halsbanden,
112 Ric 8:24 | die zijn handen gesterkt hadden om zijn broeders te doden. ~
113 Ric 8:47 | van Sichem zich verzameld hadden. ~
114 Ric 9:4 | dertig ezelveulens, en die hadden dertig steden, die zij noemden
115 Ric 13:17 | dewelke zij deze bruiloft hadden; zo geschiedde het op den
116 Ric 13:19 | die dat raadsel verklaard hadden. Doch zijn toorn ontstak,
117 Ric 17:7 | verre van de Sidoniers, en hadden niets te doen met enigen
118 Ric 17:18 | gegoten beeld weggenomen hadden, zo zeide de priester tot
119 Ric 17:28 | verre van Sidon, en zij hadden niets met enigen mens te
120 Ric 19:6 | dwaasheid in Israel gedaan hadden. ~
121 Ric 19:22 | des vorige daags geschikt hadden. ~
122 Ric 19:36 | zij tegen Gibea gesteld hadden. ~
123 Ric 19:38 | En de mannen van Israel hadden een bestemde tijd met de
124 Ric 20:1 | De mannen van Israel nu hadden te Mizpa gezworen, zeggende:
125 Ric 20:12 | waren, die geen man bekend hadden in bijligging des mans;
126 Ric 20:14 | zij in het leven behouden hadden van de vrouwen van Jabes
127 1Sa 5:9 | geschiedde, nadat zij die hadden rondom gedragen, zo was
128 1Sa 5:9 | kleine tot den grote, en zij hadden spenen in de verborgene
129 1Sa 6:16 | Filistijnen zulks gezien hadden, zo keerden zij weder op
130 1Sa 6:18 | des HEEREN nedergesteld hadden, die tot op dezen dag is
131 1Sa 6:19 | de ark des HEEREN gezien hadden; ja, Hij sloeg van het volk
132 1Sa 7:7 | kinderen Israels zich vergaderd hadden te Mizpa, zo kwamen de oversten
133 1Sa 7:14 | Filistijnen van Israel genomen hadden kwamen weder aan Israel,
134 1Sa 13:19 | Israel; want de Filistijnen hadden gezegd: Opdat de Hebreen
135 1Sa 13:21 | 21 Maar zij hadden tandige vijlen tot hun houwelen,
136 1Sa 14:11 | waarin zij zich verstoken hadden. ~
137 1Sa 14:22 | Israel, die zich verstoken hadden in het gebergte van Efraim,
138 1Sa 25:9 | woorden tot Nabal gesproken hadden, zo hielden zij stil. ~
139 1Sa 28:3 | over hem bedreven; en zij hadden hem begraven te Rama, te
140 1Sa 29:1 | 1 De Filistijnen nu hadden al hun legers vergaderd
141 1Sa 30:1 | dezelve met vuur verbrand hadden; ~
142 1Sa 30:2 | gevankelijk weggevoerd hadden; doch zij hadden niemand
143 1Sa 30:2 | weggevoerd hadden; doch zij hadden niemand doodgeslagen, van
144 1Sa 30:2 | kleinste tot den grootste, maar hadden ze weggevoerd en waren huns
145 1Sa 30:16 | groten buit, dien zij genomen hadden uit het land der Filistijnen,
146 1Sa 30:18 | wat de Amalekieten genomen hadden; ook redde David zijn twee
147 1Sa 30:19 | wat zij van hen genomen hadden; David bracht het altemaal
148 1Sa 30:21 | geweest, dat zij David niet hadden kunnen navolgen, en die
149 1Sa 30:21 | die zij aan de beek Besor hadden laten blijven, die gingen
150 1Sa 31:11 | Filistijnen Saul gedaan hadden; ~
151 2Sa 2:31 | 31 Maar Davids knechten hadden van Benjamin en onder Abners
152 2Sa 5:17 | koning over Israel gezalfd hadden, zo togen alle Filistijnen
153 2Sa 10:6 | David stinkende gemaakt hadden, zonden de kinderen Ammons
154 2Sa 17:20 | gezocht en niet gevonden hadden, keerden zij weder naar
155 2Sa 19:10 | dien wij over ons gezalfd hadden, is in den strijd gestorven;
156 2Sa 21:2 | en de kinderen Israels hadden hun gezworen, maar Saul
157 2Sa 21:12 | Gilead, die dezelve gestolen hadden van de straat Beth-San,
158 2Sa 21:12 | alwaar de Filistijnen ze hadden opgehangen, ten dage als
159 2Sa 21:15 | 15 Voorts hadden de Filistijnen nog een krijg
160 2Sa 22:5 | 5 Want baren des doods hadden mij omvangen; beken Belials
161 2Sa 22:19 | 19 Zij hadden mij bejegend ten dage mijns
162 1Kon 1:41 | waren, die nu geeindigd hadden te eten; ook hoorde Joab
163 1Kon 4:34 | van zijn wijsheid gehoord hadden. ~ ~
164 1Kon 5:1 | Salomo tot koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats),
165 1Kon 5:16 | driehonderd, die heerschappij hadden over het volk, hetwelk dat
166 1Kon 6:25 | tien ellen; beide cherubs hadden enerlei maat, en enerlei
167 1Kon 7:28 | het werk der stelling; zij hadden lijsten, en de lijsten waren
168 1Kon 7:30 | platen; en haar vier hoeken hadden schouderen; onder het wasvat
169 1Kon 7:37 | enerlei maat, enerlei snede hadden zij allen. ~
170 1Kon 9:21 | de kinderen Israels niet hadden kunnen verbannen, die heeft
171 1Kon 9:23 | vijftig, die heerschappij hadden over het volk, dat in het
172 1Kon 12:6 | de oudsten, die gestaan hadden voor het aangezicht van
173 1Kon 12:8 | oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij hield raad met de
174 1Kon 12:13 | oudsten, dien zij hem geraden hadden. ~
175 1Kon 13:12 | hij getogen? En zijn zonen hadden den weg gezien, welken de
176 1Kon 14:22 | dan al hun vaderen gedaan hadden, met hun zonden, die zij
177 1Kon 15:12 | die zijn vaders gemaakt hadden. ~
178 1Kon 16:13 | waarmede zij gezondigd hadden, en waarmede zij Israel
179 1Kon 16:13 | en waarmede zij Israel hadden doen zondigen, tot toorn
180 1Kon 18:10 | een eed af; dat zij u niet hadden gevonden. ~
181 1Kon 20:23 | van den koning van Syrie hadden tot hem gezegd: Hun goden
182 1Kon 21:26 | wat de Amorieten gedaan hadden, die God voor het aangezicht
183 2Kon 5:2 | benden uit Syrie getogen, en hadden een kleine jonge dochter
184 2Kon 7:7 | 7 Derhalve hadden zij zich opgemaakt, en waren
185 2Kon 7:7 | schemering gevloden, en hadden hun tenten gelaten, en hun
186 2Kon 7:15 | hun verhaasten weggeworpen hadden. De boden nu keerden weder,
187 2Kon 8:29 | Syriers te Rama geslagen hadden, als hij streed tegen Hazael
188 2Kon 9:15 | hem de Syriers geslagen hadden, als hij streed tegen Hazael,
189 2Kon 11:20 | Athalia met het zwaard gedood hadden bij des konings huis. ~
190 2Kon 12:6 | van het huis niet gebeterd hadden. ~
191 2Kon 12:18 | koningen van Juda, geheiligd hadden, en zijn geheiligde dingen,
192 2Kon 13:6 | van het huis niet gebeterd hadden. ~
193 2Kon 13:18 | koningen van Juda, geheiligd hadden, en zijn geheiligde dingen,
194 2Kon 15:5 | koning, zijn vader, geslagen hadden, ~
195 2Kon 16:9 | als zijn vaderen gedaan hadden; hij week niet af van de
196 2Kon 17:18 | zij in het huis gebouwd hadden, en den buitensten ingang
197 2Kon 18:18 | zij in het huis gebouwd hadden, en den buitensten ingang
198 2Kon 19:7 | kinderen Israels gezondigd hadden tegen den HEERE, hun God,
199 2Kon 19:7 | den koning van Egypte; en hadden andere goden gevreesd; ~
200 2Kon 19:8 | 8 En hadden gewandeld in de inzettingen
201 2Kon 19:8 | van Israel, die ze gemaakt hadden. ~
202 2Kon 19:9 | 9 En de kinderen Israels hadden de zaken, die niet recht
203 2Kon 19:9 | hun God, bemanteld; en hadden zich hoogten gebouwd in
204 2Kon 19:10 | 10 En zij hadden zich staande beelden opgericht
205 2Kon 19:11 | 11 En zij hadden daar gerookt op alle hoogten,
206 2Kon 19:11 | aangezichten weggevoerd had; en zij hadden kwade dingen gedaan, om
207 2Kon 19:12 | 12 En zij hadden de drekgoden gediend, waarvan
208 2Kon 19:14 | HEERE, hun God, niet geloofd hadden. ~
209 2Kon 19:19 | Israel, die zij gemaakt hadden. ~
210 2Kon 19:28 | zij van Samaria weggevoerd hadden, en woonde te Beth-El; en
211 2Kon 19:29 | die de Samaritanen gemaakt hadden, elk volk in hun steden,
212 2Kon 19:33 | dewelke zij die weggevoerd hadden. ~
213 2Kon 20:4 | die dagen toe haar gerookt hadden; en hij noemde haar Nehustan. ~
214 2Kon 20:12 | Zijn verbond overtreden hadden; en al wat Mozes, de knecht
215 2Kon 20:12 | HEEREN, geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan. ~
216 2Kon 23:24 | een verbintenis gemaakt hadden; en het volk des lands maakte
217 2Kon 25:5 | koningen van Juda gesteld hadden, opdat men roken zou op
218 2Kon 25:8 | alwaar die priesters gerookt hadden, van Geba af tot Ber-seba
219 2Kon 25:11 | Juda voor de zon gesteld hadden, van den ingang van het
220 2Kon 25:12 | koningen van Juda gemaakt hadden, mitsgaders de altaren,
221 2Kon 25:19 | koningen van Israel gemaakt hadden, om den HEERE tot toorn
222 2Kon 25:22 | richteren af, die Israel gericht hadden, noch in al de dagen der
223 2Kon 25:32 | wat zijn vaderen gedaan hadden. ~
224 2Kon 25:37 | wat zijn vaders gedaan hadden. ~ ~ ~
225 1Kro 4:27 | dochteren; maar zijn broeders hadden niet veel kinderen; en hun
226 1Kro 6:61 | die overgebleven waren, hadden van het huisgezin van den
227 1Kro 6:62 | naar hun huisgezinnen, hadden van den stam van Issaschar,
228 1Kro 6:63 | naar hun huisgezinnen, hadden van den stam van Ruben,
229 1Kro 6:70 | overige kinderen van Kahath hadden deze steden: ~
230 1Kro 6:71 | 71 De kinderen van Gerson hadden van de huisgezinnen van
231 1Kro 6:77 | overige kinderen van Merari hadden van den stam van Zebulon:
232 1Kro 7:4 | dertig duizend; want zij hadden vele vrouwen en kinderen. ~
233 1Kro 8:40 | den boog spannende, en zij hadden vele zonen, en zoons zonen,
234 1Kro 9:22 | David en Samuel, de ziener, hadden hen in hun ambt bevestigd. ~
235 1Kro 9:35 | 35 Maar te Gibeon hadden gewoond Jeiel, de vader
236 1Kro 10:11 | Filistijnen Saul gedaan hadden, ~
237 1Kro 12:39 | drinkende; want hun broeders hadden voor hen wat toebereid. ~
238 1Kro 20:6 | zij zich stinkende gemaakt hadden bij David, zo zond Hanun
239 1Kro 24:11 | tweede; maar Jeus en Beria hadden niet vele kinderen; daarom
240 1Kro 25:2 | aangezicht huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En Eleazar
241 1Kro 27:27 | krijgen en van den buit hadden zij het geheiligd, om het
242 2Kro 5:11 | priesters, die gevonden werden, hadden zich geheiligd, zonder de
243 2Kro 6:11 | priesters, die gevonden werden, hadden zich geheiligd, zonder de
244 2Kro 9:8 | kinderen Israels niet verdaan hadden, die bracht Salomo op uitschot
245 2Kro 9:10 | over het volk heerschappij hadden. ~
246 2Kro 11:6 | de oudsten, die gestaan hadden voor het aangezicht van
247 2Kro 11:8 | oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij hield raad met de
248 2Kro 12:14 | want Jerobeam en zijn zonen hadden hen verstoten, van het priesterdom
249 2Kro 13:2 | Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den HEERE), ~
250 2Kro 14:14 | nu Juda omzag, ziet, zo hadden zij den strijd voor en achter;
251 2Kro 14:18 | hunner vaderen God, gesteund hadden. ~
252 2Kro 15:7 | gegeven. Zo bouwden zij en hadden voorspoed. ~
253 2Kro 16:11 | roof, dien zij gebracht hadden, zevenhonderd runderen en
254 2Kro 16:15 | over dezen eed; want zij hadden met hun ganse hart gezworen,
255 2Kro 21:23 | van Seir een einde gemaakt hadden, hielpen zij de een den
256 2Kro 23:33 | machtigen, en die heerschappij hadden onder het volk, en al het
257 2Kro 23:34 | Athalia met het zwaard gedood hadden. ~
258 2Kro 24:7 | goddelooslijk handelde, hadden haar zonen het huis Gods
259 2Kro 24:14 | 14 Als zij nu voleind hadden, brachten zij voor den koning
260 2Kro 24:24 | hunner vaderen, verlaten hadden; alzo voerden zij de oordelen
261 2Kro 25:3 | koning, zijn vader, geslagen hadden, doodde. ~
262 2Kro 25:20 | goden der Edomieten gezocht hadden. ~
263 2Kro 28:6 | hunner vaderen, verlaten hadden. ~
264 2Kro 28:17 | de Edomieten gekomen, en hadden Juda geslagen en gevangenen
265 2Kro 28:18 | van Juda ingevallen, en hadden ingenomen Beth-Semes, en
266 2Kro 28:23 | Damaskus, die hem geslagen hadden, en zeide: Omdat de goden
267 2Kro 29:34 | priesters zich geheiligd hadden; want de Levieten waren
268 2Kro 30:3 | 3 Want zij hadden het niet kunnen houden te
269 2Kro 30:3 | zich niet genoeg geheiligd hadden, en het volk zich niet verzameld
270 2Kro 30:5 | houden in Jeruzalem; want zij hadden het in lang niet gehouden,
271 2Kro 30:15 | waren beschaamd geworden, en hadden zich geheiligd, en hadden
272 2Kro 30:15 | hadden zich geheiligd, en hadden brandofferen gebracht in
273 2Kro 30:17 | die zich niet geheiligd hadden; daarom waren de Levieten
274 2Kro 30:18 | Manasse, Issaschar en Zebulon, hadden zich niet gereinigd, maar
275 2Kro 30:22 | alle Levieten, die verstand hadden in de goede kennis des HEEREN;
276 2Kro 30:24 | schapen; de priesteren nu hadden zich in menigte geheiligd. ~
277 2Kro 31:1 | 1 Als zij nu voleind hadden, togen alle Israelieten,
278 2Kro 31:1 | zij alles te niet gemaakt hadden; daarna keerden al de kinderen
279 2Kro 31:18 | ganse gemeente; want zij hadden zich in hun ambt in heiligheid
280 2Kro 32:31 | Babel, die tot hem gezonden hadden, om te vragen naar dat wonderteken,
281 2Kro 33:25 | den koning Amon gemaakt hadden; en het volk des lands maakte
282 2Kro 34:4 | dergenen, die hun geofferd hadden. ~
283 2Kro 34:9 | dorpel bewaarden, vergaderd hadden uit de hand van Manasse
284 2Kro 34:11 | koningen van Juda verdorven hadden. ~
285 2Kro 35:18 | geen koningen van Israel hadden zulk een pascha gehouden,
286 2Kro 36:18 | geen koningen van Israel hadden zulk een pascha gehouden,
287 Ezra 2:65 | zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers en zangeressen. ~
288 Ezra 3:12 | die het eerste huis gezien hadden, dit huis in zijn grondlegging
289 Ezra 5:12 | vaders den God des hemels hadden vertoornd, heeft Hij hen
290 Ezra 6:20 | priesters en de Levieten hadden zich gereinigd als een enig
291 Ezra 8:20 | dienste der Levieten gegeven hadden, tweehonderd en twintig
292 Ezra 8:22 | omdat wij tot den koning hadden gesproken, zeggende: De
293 Ezra 8:25 | gevonden werden, geofferd hadden; ~
294 Ezra 10:17 | vreemde vrouwen bij zich hadden doen wonen, tot op den eersten
295 Ezra 10:18 | vreemde vrouwen bij zich hadden doen wonen; van de zonen
296 Ezra 10:44 | 44 Alle dezen hadden vreemde vrouwen genomen;
297 Ezra 10:44 | genomen; en sommigen van hen hadden vrouwen, waarbij zij kinderen
298 Ezra 10:44 | waarbij zij kinderen gekregen hadden. ~
299 Neh 4:11 | 11 Nu hadden onze vijanden gezegd: Zij
300 Neh 4:18 | 18 En de bouwers hadden een iegelijk zijn zwaard
301 Neh 6:12 | en Sanballat hem gehuurd hadden.
302 Neh 6:18 | 18 Want velen in Juda hadden hem gezworen, omdat hij
303 Neh 7:67 | zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd vijf en veertig
304 Neh 8:5 | zij tot die zaak gemaakt hadden, en nevens hem stond Mattithja,
305 Neh 8:13 | blijdschap te maken; want zij hadden de woorden verstaan, die
306 Neh 8:18 | want de kinderen Israels hadden alzo niet gedaan sinds de
307 Neh 9:18 | een gegoten kalf gemaakt hadden, en gezegd: Dit is uw God,
308 Neh 9:18 | en grote lasteren gedaan hadden; ~
309 Neh 9:28 | 28 Maar als zij rust hadden, keerden zij weder om kwaad
310 Neh 12:29 | Asmaveth; want de zangers hadden zich dorpen gebouwd rondom
311 Neh 13:2 | Bileam tegen hen gehuurd hadden, om hen te vloeken, hoewel
312 Neh 13:23 | Moabietische vrouwen bij zich hadden doen wonen. ~
313 Est 52:3 | voor hun leven, en rust hadden van hun vijanden, en zij
314 Est 52:10 | te doen, wat zij begonnen hadden, en dat Mordechai aan hen
315 Est 52:13 | zij zelven daarvan gezien hadden, en wat tot hen overgekomen
316 Est 54 | gelijk als zij het bevestigd hadden voor zichzelven en voor
317 Job 2:11 | vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem
318 Job 3:15 | met de vorsten, die goud hadden, die hun huizen met zilver
319 Job 20:7 | vergaan; die hem gezien hadden, zullen zeggen: Waar is
320 Job 24:16 | zich des daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet. ~
321 Job 31:13 | dienstmaagd, als zij geschil hadden met mij; ~
322 Job 31:31 | Och, of wij van zijn vlees hadden, wij zouden niet verzadigd
323 Job 41:11 | die hem te voren gekend hadden, en aten brood met hem in
324 Psa 9:16 | groeve, die zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen
325 Psa 9:16 | het net, dat zij verborgen hadden. ~
326 Psa 18:5 | 5 Banden des doods hadden mij omvangen, en beken Belials
327 Psa 18:19 | 19 Zij hadden mij bejegend ten dage mijns
328 Psa 44:21 | wij den Naam onzes Gods hadden vergeten, en onze handen
329 Psa 48:9 | 9 Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien
330 Psa 54:2 | waren, en tot Saul gezegd hadden: Verbergt zich David niet
331 Psa 55:21 | degenen, die vrede met Hem hadden; hij ontheiligt Zijn verbond. ~
332 Psa 56:1 | Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. ~
333 Psa 65:4 | 4 Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar
334 Psa 106:46 | allen, die hen gevangen hadden. ~
335 Psa 107:6 | de benauwdheid, die zij hadden, heeft Hij hen gered uit
336 Psa 107:11 | onwaardiglijk verworpen hadden. ~
337 Psa 107:13 | de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun
338 Psa 107:19 | de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun
339 Psa 107:28 | de benauwdheid, die zij hadden, zo voerde Hij hen uit hun
340 Psa 116:3 | 3 De banden des doods hadden mij omvangen, en de angsten
341 Psa 116:3 | omvangen, en de angsten der hel hadden mij getroffen; ik vond benauwdheid
342 Psa 118:10 | 10 Alle heidenen hadden mij omringd; het is in den
343 Psa 118:11 | 11 Zij hadden mij omringd, ja, zij hadden
344 Psa 118:11 | hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd; het is in den
345 Psa 118:12 | 12 Zij hadden mij omringd als bijen; zij
346 Psa 118:22 | de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks
347 Psa 137:3 | die ons overhoop geworpen hadden, vreugd, zeggende: Zingt
348 Pred 2:11 | die mijn handen gemaakt hadden, en tot den arbeid, dien
349 Pred 4:1 | dergenen, die geen trooster hadden; en aan de zijde hunner
350 Pred 4:1 | was macht, zij daarentegen hadden geen vertrooster. ~
351 Pred 8:10 | dewelke zij recht gedaan hadden. Dit is ook ijdelheid. ~
352 Jes 2:20 | welke zij zich gemaakt hadden, om zich daarvoor neder
353 Jes 26:18 | Wij waren bevrucht, wij hadden de smarten, maar wij hebben
354 Jes 31:7 | handen tot zonde gemaakt hadden; ~
355 Jes 48:21 | 21 En: Zij hadden geen dorst, toen Hij hen
356 Jer 5:5 | recht huns Gods; maar zij hadden te zamen het juk verbroken,
357 Jer 9:14 | hetwelk hun vaders hun geleerd hadden.
358 Jer 23:22 | Maar zo zij in Mijn raad hadden gestaan, zo zouden zij Mijn
359 Jer 32:12 | getuigen die den koopbrief hadden onderschreven; voor de ogen
360 Jer 34:10 | het volk, die het verbond hadden ingegaan, dat zij, een iegelijk
361 Jer 34:11 | maagden wederkomen, die zij hadden laten vrijgaan, en zij brachten
362 Jer 34:18 | Mijn aangezicht gemaakt hadden, met het kalf, dat
363 Jer 34:18 | kalf, dat zij in tweeen hadden gehouwen, en waren tussen
364 Jer 36:24 | al deze woorden gehoord hadden. ~
365 Jer 37:4 | midden des volks, en zij hadden hem nog in het gevangenhuis
366 Jer 37:5 | gerucht van hen gehoord hadden, zo waren zij van Jeruzalem
367 Jer 37:15 | den schrijver; want zij hadden dat tot een gevangenhuis
368 Jer 38:7 | Jeremia in den kuil gedaan hadden (de koning nu zat in de
369 Jer 39:10 | arm waren, die niet met al hadden, liet Nebuzaradan, de overste
370 Jer 44:20 | die hem zulks geantwoord hadden, zeggende: ~
371 Jer 49:2 | degenen, die hem geerfd hadden, zegt de HEERE. ~
372 Jer 50:6 | verloren schapen, hun herders hadden hen verleid, zij hadden
373 Jer 50:6 | hadden hen verleid, zij hadden hen gevoerd naar de bergen,
374 Jer 50:33 | allen, die hen gevangen hadden, hebben hen vast gehouden;
375 Klaa 1:116| omgekeerd werd, en geen handen hadden arbeid over haar. ~
376 Eze 1:5 | dit was hun gedaante: zij hadden de gelijkenis van een mens; ~
377 Eze 1:8 | vier zijden; en die vier hadden hun aangezichten en hun
378 Eze 1:10 | het aangezicht eens leeuws hadden zij vier aan de rechterzijde;
379 Eze 1:10 | rechterzijde; en ter linkerzijde hadden die vier eens ossen
380 Eze 1:10 | ossen aangezicht; ook hadden die vier eens arends aangezicht. ~
381 Eze 1:16 | een turkoois; en die vier hadden enerlei gelijkenis; daartoe
382 Eze 1:25 | hun vleugelen nedergelaten hadden. ~
383 Eze 9:8 | nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was,
384 Eze 10:10 | hun gedaanten, die vier hadden enerlei gelijkenis, gelijk
385 Eze 10:12 | vol ogen rondom; die vier hadden hun raderen. ~
386 Eze 20:24 | Mijn rechten niet gedaan hadden, maar Mijn inzettingen verworpen
387 Eze 20:24 | Mijn sabbatten ontheiligd hadden, en hun ogen achter de drekgoden
388 Eze 23:8 | gebracht uit Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen,
389 Eze 23:8 | haar jeugd gelegen, en zij hadden de tepelen haars maagdoms
390 Eze 23:8 | maagdoms betast, en zij hadden hun hoererij over haar
391 Eze 23:13 | zij verontreinigd was; zij hadden beiden enerlei weg. ~
392 Eze 23:37 | die zij Mij gebaard hadden, voor hen door het vuur
393 Eze 23:39 | kinderen hun drekgoden geslacht hadden, zo kwamen zij op dienzelven
394 Eze 31:17 | der heidenen gezeten hadden. ~
395 Eze 32:24 | aarde, die hun schrik hadden gegeven in het land der
396 Eze 36:18 | zij in het land vergoten hadden, en om hun drekgoden, waarmede
397 Eze 36:18 | waarmede zij dat verontreinigd hadden. ~
398 Eze 39:10 | degenen, die hen beroofd hadden, en plunderen, die
399 Eze 39:10 | plunderen, die hen geplunderd hadden, spreekt de Heere HEERE. ~
400 Eze 39:23 | ongerechtigheid, omdat zij tegen Mij hadden overtreden, en dat Ik Mijn
401 Eze 40:10 | van gene zijde; die drie hadden enerlei maat; ook hadden
402 Eze 40:10 | hadden enerlei maat; ook hadden de posten, van deze en van
403 Eze 41:23 | tempel nu en het heiligdom hadden beide twee deuren. ~
404 Eze 42:6 | wel van drie rijen, maar hadden geen pilaren gelijk de pilaren
405 Eze 46:22 | dezelve vier hoekhofjes hadden enerlei maat. ~
406 Dan 3:22 | Abed-nego opgeheven hadden, gedood. ~
407 Dan 6:25 | Daniel overluid beschuldigd hadden, en zij wierpen in den kuil
408 Jona 2:5 | 5 De wateren hadden mij omgeven tot de ziel
409 Zac 4:2 | daarop; die lampen hadden zeven en zeven pijpen, dewelke
410 Zac 5:9 | in haar vleugelen, en zij hadden vleugelen, als de vleugelen
411 Zac 8:10 | uitgaande en de inkomende hadden geen vrede vanwege den vijand,
412 Matt 2:9 | zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij
413 Matt 11:20 | omdat zij zich niet bekeerd hadden. ~
414 Matt 12:1 | gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger, en begonnen aren
415 Matt 14:21 | 21 Die nu gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend
416 Matt 15:38 | 38 En die daar gegeten hadden, waren vier duizend mannen,
417 Matt 16:5 | andere zijde gekomen waren, hadden zij vergeten broden mede
418 Matt 26:30 | zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den
419 Matt 26:57 | 57 Die nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen tot Kajafas,
420 Matt 27:16 | 16 En zij hadden toen een welbekende gevangene,
421 Matt 27:18 | nijdigheid overgeleverd hadden. ~
422 Matt 27:28 | En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een purperen
423 Matt 27:31 | 31 En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel
424 Matt 27:35 | Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen,
425 Mark 3:10 | degenen, die enige kwalen hadden, overvielen, opdat zij Hem
426 Mark 5:16 | 16 En die het gezien hadden, vertelden hun, wat den
427 Mark 6:30 | alles, beide wat zij gedaan hadden, en wat zij geleerd hadden. ~
428 Mark 6:30 | hadden, en wat zij geleerd hadden. ~
429 Mark 6:31 | kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegen tijd
430 Mark 6:38 | En toen zij het vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee
431 Mark 6:44 | die daar de broden gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend
432 Mark 6:52 | 52 Want zij hadden niet gelet op het wonder
433 Mark 8:1 | schare was, en zij niets hadden wat zij eten zouden, riep
434 Mark 8:7 | 7 En zij hadden weinige visjes; en als Hij
435 Mark 8:9 | 9 Die nu gegeten hadden, waren omtrent vier duizend;
436 Mark 8:14 | 14 En Zijn discipelen hadden vergeten brood mede te nemen,
437 Mark 8:14 | brood mede te nemen, en hadden niet dan een brood met zich
438 Mark 9:9 | zouden, hetgeen zij gezien hadden, dan wanneer de Zoon des
439 Mark 14:26 | zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den
440 Mark 15:10 | Hem door nijd overgeleverd hadden.) ~
441 Mark 15:20 | 20 En als zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den purperen
442 Mark 15:24 | En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen,
443 Mark 15:41 | gevolgd, en Hem gediend hadden; en vele andere vrouwen,
444 Mark 16:1 | sabbat voorbijgegaan was, hadden Maria Magdalena, en Maria,
445 Mark 16:6 | plaats, waar zij Hem gelegd hadden. ~
446 Mark 16:14 | omdat zij niet geloofd hadden degenen, die Hem gezien
447 Mark 16:14 | degenen, die Hem gezien hadden, nadat Hij opgestaan was. ~
448 Luk 1:7 | 7 En zij hadden geen kind, omdat Elizabet
449 Luk 2:17 | 17 En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend
450 Luk 2:20 | wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken
451 Luk 2:39 | als zij alles voleindigd hadden, wat naar de wet des Heeren
452 Luk 2:43 | dagen aldaar voleindigd hadden, toen zij wederkeerden,
453 Luk 4:40 | brachten allen, die kranken hadden, met verscheidenen ziekten
454 Luk 5:6 | 6 En als zij dat gedaan hadden, besloten zij een grote
455 Luk 5:9 | vissen, die zij gevangen hadden; ~
456 Luk 5:11 | schepen aan land gestuurd hadden, verlieten zij alles, en
457 Luk 7:42 | 42 En als zij niet hadden om te betalen, schold hij
458 Luk 8:36 | 36 En ook, die het gezien hadden, verhaalden hun, hoe de
459 Luk 9:10 | verhaalden Hem al wat zij gedaan hadden. En Hij nam hen mede en
460 Luk 9:11 | en die genezing van node hadden, maakte Hij gezond. ~
461 Luk 9:36 | iets van hetgeen zij gezien hadden. ~
462 Luk 19:37 | krachtige daden, die zij gezien hadden; ~
463 Luk 20:15 | den wijngaard uitgeworpen hadden, doodden zij hem. Wat zal
464 Luk 22:55 | En als zij vuur ontstoken hadden in het midden van de zaal,
465 Luk 22:64 | En als zij Hem overdekt hadden, sloegen zij Hem op het
466 Luk 23:25 | geworpen was, welken zij geeist hadden; maar Jezus gaf hij over
467 Luk 24:1 | specerijen, die zij bereid hadden, en sommigen met haar. ~
468 Luk 24:23 | gezicht van engelen gezien hadden, die zeggen, dat Hij leeft. ~
469 Luk 24:24 | gelijk ook de vrouwen gezegd hadden; maar Hem zagen zij niet. ~
470 Joha 1:41 | het van Johannes gehoord hadden, en Hem gevolgd waren. ~
471 Joha 2:9 | die het water geschept hadden, wisten het), zo riep de
472 Joha 4:1 | dat de Farizeen gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen
473 Joha 6:13 | waren dengenen, die gegeten hadden. ~
474 Joha 6:23 | waar zij het brood gegeten hadden, als de Heere gedankt had.) ~
475 Joha 6:25 | En als zij Hem gevonden hadden over de zee, zeiden zij
476 Joha 8:6 | verzoekende, opdat zij iets hadden, om Hem te beschuldigen.
477 Joha 9:8 | die hem te voren gezien hadden, dat hij blind was, zeiden:
478 Joha 9:18 | geworden, totdat zij geroepen hadden de ouders desgenen, die
479 Joha 9:22 | vreesden; want de Joden hadden alrede te zamen een besluit
480 Joha 9:35 | dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zeide
481 Joha 11:45 | gekomen waren, en aanschouwd hadden, hetgeen Jezus gedaan had,
482 Joha 11:57 | overpriesters nu en de Farizeen hadden een gebod gegeven, dat,
483 Joha 12:16 | en dat zij Hem dit gedaan hadden. ~
484 Joha 12:43 | 43 Want zij hadden de eer der mensen lief,
485 Joha 15:22 | tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben
486 Joha 15:24 | anders gedaan heeft, zij hadden geen zonde; maar nu hebben
487 Joha 19:23 | als zij Jezus gekruist hadden, namen Zijn klederen, (en
488 Joha 21:15 | het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus:
489 Hand 2:44 | geloofden, waren bijeen, en hadden alle dingen gemeen; ~
490 Hand 2:47 | 47 En prezen God, en hadden genade bij het ganse volk.
491 Hand 3:12 | kracht of godzaligheid dezen hadden doen wandelen? ~
492 Hand 4:4 | degenen, die het woord gehoord hadden, geloofden; en het getal
493 Hand 4:7 | hen in het midden gesteld hadden, vraagden zij: Door wat
494 Hand 4:14 | staan, die genezen was, hadden zij niets daartegen te zeggen. ~
495 Hand 4:18 | En als zij hen geroepen hadden, zeiden zij hun aan, dat
496 Hand 4:23 | ouderlingen tot hen gezegd hadden. ~
497 Hand 4:31 | 31 En als zij gebeden hadden, werd de plaats, in welke
498 Hand 6:1 | het Woord Gods aangenomen hadden. ~
499 Hand 6:46 | kloppende: en als zij opengedaan hadden, zagen zij hem, en ontzetten
500 Hand 6:55 | zij den dienst volbracht hadden, medegenomen hebbende ook
1-500 | 501-565 |