Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
vromen 3
vroom 9
vroomheid 1
vrouw 551
vrouwe 29
vrouwelijk 2
vrouwelijke 4
Frequency    [«  »]
565 hadden
560 maken
552 geest
551 vrouw
549 gemaakt
548 26
543 geweest

Bijbel

IntraText - Concordances

vrouw

1-500 | 501-551

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:27 | God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. ~ 2 Gen 2:22 | Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot 3 Gen 2:24 | moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen 4 Gen 2:25 | beiden naakt, Adam en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet. ~ 5 Gen 3:1 | had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd 6 Gen 3:2 | 2 En de vrouw zeide tot de slang: Van 7 Gen 3:4 | Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood 8 Gen 3:6 | 6 En de vrouw zag, dat die boom goed was 9 Gen 3:8 | verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van 10 Gen 3:12 | 12 Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven 11 Gen 3:13 | de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan 12 Gen 3:13 | dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij 13 Gen 3:15 | tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen 14 Gen 3:16 | 16 Tot de vrouw zeide Hij: Ik zal zeer vermenigvuldigen 15 Gen 3:17 | geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw, en van dien boom gegeten, 16 Gen 3:20 | noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder 17 Gen 3:21 | maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog 18 Gen 5:2 | 2 Man en vrouw schiep Hij hen, en zegende 19 Gen 12:11 | toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt, schoon van aangezicht. ~ 20 Gen 12:14 | dat de Egyptenaars deze vrouw zagen, dat zij zeer schoon 21 Gen 12:15 | prezen haar bij Farao; en die vrouw werd weggenomen naar het 22 Gen 12:19 | zodat ik haar mij tot een vrouw zoude genomen hebben? en 23 Gen 15:3 | Abram, haar man, hem tot een vrouw. ~ 24 Gen 15:4 | ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen. ~ 25 Gen 15:8 | van het aangezicht mijner vrouw Sarai! ~ 26 Gen 15:9 | haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar 27 Gen 18:16 | hand, en de hand zijner vrouw, en de hand zijner twee 28 Gen 20:21 | zijn moeder nam hem een vrouw uit Egypteland. ~ 29 Gen 23:3 | gij voor mijn zoon geen vrouw nemen zult van de dochteren 30 Gen 23:4 | voor mijn zoon Izak een vrouw nemen zult. ~ 31 Gen 23:5 | tot hem: Misschien zal die vrouw mij niet willen volgen in 32 Gen 23:7 | voor mijn zoon van daar een vrouw neemt. ~ 33 Gen 23:8 | 8 Maar indien de vrouw u niet volgen wil, zo zult 34 Gen 23:37 | zult voor mijn zoon geen vrouw nemen van de dochteren der 35 Gen 23:38 | zult voor mijn zoon een vrouw nemen! ~ 36 Gen 23:39 | heer: Misschien zal mij de vrouw niet volgen. ~ 37 Gen 23:40 | dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt, uit mijn geslacht 38 Gen 23:44 | kemelen putten; dat deze die vrouw zij, die de HEERE aan den 39 Gen 23:51 | en trek henen; zij zij de vrouw van den zoon uws heren, 40 Gen 23:67 | Rebekka, en zij werd hem ter vrouw, en hij had haar lief. Alzo 41 Gen 23:68 | Abraham voer voort, en nam een vrouw, wier naam was Ketura. ~ 42 Gen 23:87 | Laban, den Syrier, zich ter vrouw nam. ~ 43 Gen 24:34 | oud was, nam hij tot een vrouw Judith, de dochter van Beeri, 44 Gen 25:46 | Heths! Indien Jakob een vrouw neemt van de dochteren Heths, 45 Gen 26:1 | zeide tot hem: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaan. ~ 46 Gen 26:2 | en neem u van daar een vrouw, van de dochteren van Laban, 47 Gen 26:6 | had om zich van daar een vrouw te nemen; en als hij hem 48 Gen 26:6 | had, zeggende: Neem geen vrouw van de dochteren van Kanaan; ~ 49 Gen 26:9 | Ismael, en nam zich tot een vrouw boven zijn vrouwen, Mahalath, 50 Gen 27:28 | zijn dochter, hem tot een vrouw. ~ 51 Gen 27:39 | dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot haar 52 Gen 27:44 | gaf die aan Jakob tot een vrouw. ~ 53 Gen 31:4 | mij deze dochter tot een vrouw. ~ 54 Gen 31:8 | geeft hem haar toch tot een vrouw. ~ 55 Gen 31:12 | de jonge dochter tot een vrouw. ~ 56 Gen 35:6 | 6 Juda nu nam een vrouw voor Er, zijn eerstgeborene, 57 Gen 35:14 | was, en zij hem niet ter vrouw was gegeven. ~ 58 Gen 35:20 | het pand uit de hand der vrouw te nemen; maar hij vond 59 Gen 37:45 | overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door 60 Gen 42:10 | zoon ener Kanaanietische vrouw. ~ 61 Exo 2:2 | 2 En de vrouw werd zwanger, en baarde 62 Exo 2:9 | zal u uw loon geven. En de vrouw nam het knechtje en zoogde 63 Exo 3:22 | 22 Maar elke vrouw zal van haar naburin, en 64 Exo 4:20 | 20 Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, en voerde 65 Exo 6:22 | En Aaron nam zich tot een vrouw Eliseba, dochter van Amminadab, 66 Exo 6:24 | dochteren van Putiel tot een vrouw; en zij baarde hem Pinehas. 67 Exo 11:2 | van zijn naaste, en iedere vrouw van haar naaste zilveren 68 Exo 19:15 | dag, en nadert niet tot de vrouw. ~ 69 Exo 20:17 | niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, 70 Exo 21:3 | getrouwd man was, zo zal zijn vrouw met hem uitgaan. ~ 71 Exo 21:4 | Indien hem zijn heer een vrouw gegeven, en zij hem zonen 72 Exo 21:4 | gebaard zal hebben, zo zal de vrouw en haar kinderen haars heren 73 Exo 21:5 | Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik 74 Exo 21:22 | kijven, en slaan een zwangere vrouw, dat haar de vrucht afgaat, 75 Exo 21:22 | gelijk als hem de man der vrouw oplegt, en hij zal het geven 76 Exo 21:28 | wanneer een os een man of een vrouw stoot, dat hij sterft, zal 77 Exo 21:29 | hij doodt een man of een vrouw, zo zal die os gestenigd 78 Exo 35:29 | 29 Alle man en vrouw, welker hart hen vrijwillig 79 Exo 36:6 | leger, zeggende: Man noch vrouw make geen werk meer ten 80 Lev 12:2 | Israels, zeggende: Wanneer een vrouw zaad gegeven, en een knechtje 81 Lev 13:29 | Verder, als in een man of vrouw een plaag zal zijn in het 82 Lev 13:38 | 38 Verder als een man, of vrouw, aan het vel van hun vlees 83 Lev 15:18 | 18 Mitsgaders de vrouw, als een man met het zaad 84 Lev 15:19 | 19 Maar als een vrouw vloeiende zijn zal, zijnde 85 Lev 15:25 | 25 Wanneer ook een vrouw, vele dagen buiten den tijd 86 Lev 15:33 | Mitsgaders van een zwakke vrouw in haar afzondering, en 87 Lev 15:33 | voor een man, en voor een vrouw; en voor een man, die bij 88 Lev 18:17 | Gij zult de schaamte ener vrouw en harer dochter niet ontdekken; 89 Lev 18:18 | 18 Gij zult ook geen vrouw tot haar zuster nemen, om 90 Lev 18:19 | 19 Ook zult gij tot de vrouw in de afzondering van haar 91 Lev 18:23 | daarmede onrein te worden; een vrouw zal ook niet staan voor 92 Lev 19:20 | bijligging des zaads, bij een vrouw zal gelegen hebben, die 93 Lev 20:10 | dewijl hij met zijns naasten vrouw overspel gedaan heeft, zal 94 Lev 20:12 | Insgelijks, als de man bij de vrouw zijns zoons zal gelegen 95 Lev 20:14 | 14 En wanneer een man een vrouw en haar moeder zal genomen 96 Lev 20:16 | 16 Alzo wanneer een vrouw tot enig beest genaderd 97 Lev 20:16 | hebben, zo zult gij die vrouw en dat beest doden; zij 98 Lev 20:18 | 18 En als een man bij een vrouw, die haar krankheid heeft, 99 Lev 20:27 | 27 Als nu een man en vrouw in zich een waarzeggenden 100 Lev 21:7 | 7 Zij zullen geen vrouw nemen, die een hoer of ontheiligde 101 Lev 21:7 | ontheiligde is, noch een vrouw nemen, die van haar man 102 Lev 21:13 | 13 Hij zal ook een vrouw in haar maagdom nemen. ~ 103 Lev 21:14 | zijn volken zal hij tot een vrouw nemen. ~ 104 Lev 23:10 | zoon ener Israelietische vrouw uit, die, in het midden 105 Lev 23:11 | zoon der Israelietische vrouw uitdrukkelijk den NAAM, 106 Lev 26:4 | 4 Maar is het een vrouw, dan zal uw schatting zijn 107 Lev 26:5 | sikkelen zijn, en voor een vrouw tien sikkelen. ~ 108 Lev 26:6 | en uw schatting over een vrouw zal zijn drie sikkelen zilvers. ~ 109 Lev 26:7 | vijftien sikkelen, en voor een vrouw tien sikkelen. ~ 110 Num 5:6 | wanneer een man of een vrouw iets van enige menselijke 111 Num 5:18 | Daarna zal de priester de vrouw voor het aangezicht des 112 Num 5:18 | en zal het hoofd van de vrouw ontbloten, en zal het spijsoffer 113 Num 5:19 | beedigen, en zal tot die vrouw zeggen: Indien iemand bij 114 Num 5:21 | Dan zal de priester die vrouw met den eed der vervloeking 115 Num 5:21 | de priester zal tot die vrouw zeggen:) De HEERE zette 116 Num 5:22 | doen vervallen! Dan zal die vrouw zeggen: Amen, amen! ~ 117 Num 5:24 | 24 En hij zal die vrouw dat bitter water, hetwelk 118 Num 5:25 | zal uit de hand van die vrouw het spijsoffer der ijveringen 119 Num 5:26 | daarna zal hij dat water die vrouw te drinken geven. ~ 120 Num 5:27 | heup vervallen zal; en die vrouw zal in het midden van haar 121 Num 5:28 | 28 Doch indien de vrouw niet onrein geworden is, 122 Num 5:29 | der ijveringen, als een vrouw, onder haar man zijnde, 123 Num 5:30 | geijverd hebben, dat hij de vrouw voor het aangezicht des 124 Num 5:31 | onschuldig zijn; maar diezelve vrouw zal haar ongerechtigheid 125 Num 6:2 | Wanneer een man of een vrouw zich afgescheiden zal hebben, 126 Num 12:1 | tegen Mozes, ter oorzake der vrouw, der Cuschietische, die 127 Num 12:1 | had een Cuschietische ter vrouw genomen. ~ 128 Num 25:8 | Israelietischen man en de vrouw, door hun buik. Toen werd 129 Num 25:15 | verslagene Midianietische vrouw was Kozbi, een dochter van 130 Num 30:3 | 3 Maar als een vrouw den HEERE een gelofte zal 131 Num 31:17 | kinderkens; en doodt alle vrouw, die door bijligging des 132 Num 35:8 | der kinderen Israels, ter vrouw worden aan een van het geslacht 133 Deu 5:21 | niet begeren uws naasten vrouw; en gij zult u niet laten 134 Deu 7:14 | zal onder u noch man noch vrouw onvruchtbaar zijn, ook niet 135 Deu 13:6 | zoon, of uw dochter, of de vrouw van uw schoot, of uw vriend, 136 Deu 17:2 | God, u geeft, een man of vrouw gevonden zal worden, die 137 Deu 17:5 | zult gij dien man of die vrouw, die ditzelve boze stuk 138 Deu 17:5 | dien man zeg ik, of die vrouw; en gij zult hen met stenen 139 Deu 20:7 | En wie is de man, die een vrouw ondertrouwd heeft, en haar 140 Deu 21:11 | gevangenen zult zien een vrouw, schoon van gedaante, en 141 Deu 22:5 | mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man zal geen vrouwenkleed 142 Deu 22:13 | 13 Wanneer een man een vrouw zal genomen hebben, en tot 143 Deu 22:14 | uitbrengen, en zeggen: Deze vrouw heb ik genomen, en ben tot 144 Deu 22:15 | den maagdom dezer jonge vrouw. ~ 145 Deu 22:16 | dezen man gegeven tot een vrouw; maar hij heeft haar gehaat; ~ 146 Deu 22:22 | bij eens mans getrouwde vrouw, zo zullen zij ook beiden 147 Deu 22:22 | sterven, de man, die bij de vrouw gelegen heeft, en de vrouw; 148 Deu 22:22 | vrouw gelegen heeft, en de vrouw; zo zult gij het boze uit 149 Deu 22:24 | oorzake dat hij zijns naasten vrouw vernederd heeft; zo zult 150 Deu 22:30 | Een man zal zijns vaders vrouw niet nemen, en hij zal zijns 151 Deu 24:1 | 1 Wanneer een man een vrouw zal genomen en die getrouwd 152 Deu 24:3 | die ze voor zich tot een vrouw genomen heeft, zal gestorven 153 Deu 24:5 | Wanneer een man een nieuwe vrouw zal genomen hebben, die 154 Deu 24:5 | zijn in zijn huis, en zijn vrouw, die hij genomen heeft, 155 Deu 25:5 | geen zoon heeft, zo zal de vrouw des verstorvenen aan geen 156 Deu 25:5 | ingaan en nemen haar zich ter vrouw, en doen haar den plicht 157 Deu 25:7 | dezen man zijns broeders vrouw niet bevallen zal te nemen, 158 Deu 25:7 | nemen, zo zal zijn broeders vrouw opgaan naar de poort tot 159 Deu 25:9 | 9 Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen der oudsten 160 Deu 25:11 | den ander, twisten, en de vrouw des enen toetreedt, om haar 161 Deu 27:20 | Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders ligt, omdat 162 Deu 28:30 | 30 Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een ander 163 Deu 28:56 | de tedere en wellustige vrouw onder u, die niet verzocht 164 Deu 29:18 | ulieden niet zij een man, of vrouw, of huisgezin, of stam, 165 Joz 2:1 | kwamen ten huize van een vrouw, een hoer, wier naam was 166 Joz 2:4 | 4 Maar die vrouw had die beide mannen genomen, 167 Joz 6:21 | was, van den man tot de vrouw toe, van het kind tot den 168 Joz 6:22 | lands: Gaat in het huis der vrouw, der hoer, en brengt die 169 Joz 6:22 | der hoer, en brengt die vrouw van daar uit, met al wat 170 Joz 15:16 | mijn dochter Achsa tot een vrouw geven. ~ 171 Joz 15:17 | Achsa, zijn dochter, tot een vrouw. ~ 172 Ric 1:12 | mijn dochter Achsa tot een vrouw geven. ~ 173 Ric 1:13 | Achsa, zijn dochter, tot een vrouw. ~ 174 Ric 4:4 | 4 Debora nu, een vrouw, die een profetesse was, 175 Ric 4:9 | verkopen in de hand ener vrouw. Alzo maakte Debora zich 176 Ric 8:53 | 53 Maar een vrouw wierp een stuk van een molensteen 177 Ric 8:54 | niet van mij zeggen: Een vrouw heeft hem gedood. En zijn 178 Ric 10:2 | zonen; en de zonen dezer vrouw, groot geworden zijnde, 179 Ric 10:2 | een zoon van een andere vrouw. ~ 180 Ric 12:3 | HEEREN verscheen aan deze vrouw, en Hij zeide tot haar: 181 Ric 12:6 | 6 Toen kwam deze vrouw in, en sprak tot haar man, 182 Ric 12:9 | Gods kwam wederom tot de vrouw. Zij nu zat in het veld, 183 Ric 12:10 | 10 Zo haastte de vrouw, en liep, en gaf het haar 184 Ric 12:11 | die Man, Dewelke tot deze vrouw gesproken hebt? En Hij zeide: 185 Ric 12:13 | Van alles, wat Ik tot de vrouw gezegd heb, zal zij zich 186 Ric 12:24 | 24 Daarna baarde deze vrouw een zoon, en zij noemde 187 Ric 13:1 | en gezien hebbende een vrouw te Thimnath, van de dochteren 188 Ric 13:2 | kennen, en zeide: Ik heb een vrouw gezien te Thimnath, van 189 Ric 13:2 | dan, neem mij die tot een vrouw. ~ 190 Ric 13:3 | zijn moeder: Is er geen vrouw onder de dochteren uwer 191 Ric 13:3 | dat gij heengaat, om een vrouw te nemen van de Filistijnen, 192 Ric 13:7 | kwam af, en sprak tot de vrouw; en zij beviel in Simsons 193 Ric 13:10 | vader afgekomen was tot die vrouw, zo maakte Simson aldaar 194 Ric 15:1 | Gaza; en hij zag aldaar een vrouw, die een hoer was; en hij 195 Ric 15:4 | geschiedde daarna, dat hij een vrouw lief kreeg, aan de beek 196 Ric 18:1 | van Efraim, die zich een vrouw, een bijwijf, nam van Bethlehem-Juda. ~ 197 Ric 18:3 | als de vader van de jonge vrouw hem zag, werd hij vrolijk 198 Ric 18:4 | schoonvader, de vader van de jonge vrouw, behield hem, dat hij drie 199 Ric 18:6 | zeide de vader van de jonge vrouw tot den man: Bewillig toch 200 Ric 18:8 | zeide de vader van de jonge vrouw: Sterk toch uw hart. En 201 Ric 18:9 | schoonvader, de vader van de jonge vrouw, zeide: Zie toch, de dag 202 Ric 18:26 | 26 En deze vrouw kwam tegen het aanbreken 203 Ric 18:27 | te gaan, ziet, zo lag de vrouw, zijn bijwijf, aan de deur 204 Ric 19:4 | Levietische man, de man van de vrouw, die gedood was, en zeide: 205 Ric 20:18 | die de Benjaminieten een vrouw geeft! ~ 206 Rut 1:5 | stierven ook; alzo werd deze vrouw overgelaten na haar twee 207 Rut 2:5 | was: Wiens is deze jonge vrouw? ~ 208 Rut 2:6 | is de Moabietische jonge vrouw, die met Naomi wedergekomen 209 Rut 3:8 | zich greep; en ziet, een vrouw lag aan zijn voetdeksel. ~ 210 Rut 3:11 | dat gij een deugdelijke vrouw zijt. ~ 211 Rut 3:14 | worde niet bekend, dat een vrouw op den dorsvloer gekomen 212 Rut 4:10 | huisvrouw van Machlon, tot een vrouw, om den naam des verstorvenen 213 Rut 4:11 | getuigen; de HEERE make deze vrouw, die in uw huis komt, als 214 Rut 4:12 | geven zal uit deze jonge vrouw. ~ 215 1Sa 1:15 | Neen, mijn heer! ik ben een vrouw, bezwaard van geest; ik 216 1Sa 1:18 | in uw ogen! Alzo ging die vrouw haars weegs; en zij at, 217 1Sa 1:23 | Zijn woord! Alzo bleef de vrouw, en zoogde haar zoon, totdat 218 1Sa 1:26 | leeft, mijn heer! Ik ben die vrouw, die hier bij u stond, om 219 1Sa 2:20 | HEERE geve u zaad uit deze vrouw voor de bede, die zij den 220 1Sa 15:3 | dood van den man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot 221 1Sa 18:17 | dochter Merab zal ik u tot een vrouw geven; alleenlijk, wees 222 1Sa 18:19 | Adriel, den Meholathiet, ter vrouw gegeven. ~ 223 1Sa 18:27 | zijn dochter Michal ter vrouw. ~ 224 1Sa 21:4 | jongelingen slechts van de vrouw onthouden hebben. ~ 225 1Sa 21:5 | tot hem: Ja trouwens, de vrouw is ons onthouden geweest 226 1Sa 22:19 | zwaards, van den man tot de vrouw, van de kinderen tot de 227 1Sa 25:3 | huisvrouw was Abigail; en de vrouw was goed van verstand, en 228 1Sa 27:9 | land, en liet noch man noch vrouw leven; ook nam hij de schapen 229 1Sa 27:11 | David liet noch man noch vrouw leven, om te Gath te brengen, 230 1Sa 28:7 | knechten: Zoekt mij een vrouw, die een waarzeggenden geest 231 1Sa 28:7 | hem: Zie, te Endor is een vrouw, die een waarzeggenden geest 232 1Sa 28:8 | kwamen des nachts tot de vrouw, en hij zeide: Voorzeg mij 233 1Sa 28:9 | 9 Toen zeide de vrouw tot hem: Zie, gij weet, 234 1Sa 28:11 | 11 Toen zeide de vrouw: Wien zal ik u doen opkomen? 235 1Sa 28:12 | 12 Toen nu de vrouw Samuel zag, zo riep zij 236 1Sa 28:12 | zij met luider stem, en de vrouw sprak tot Saul, zeggende: 237 1Sa 28:13 | ziet gij? Toen zeide de vrouw tot Saul: Ik zie goden, 238 1Sa 28:21 | 21 De vrouw nu kwam tot Saul, en zag, 239 1Sa 28:23 | zijn knechten, en ook de vrouw, hielden bij hem aan. Toen 240 1Sa 28:24 | 24 En de vrouw had een gemest kalf in het 241 1Sa 30:22 | maar aan een iegelijk zijn vrouw en zijn kinderen; laat hen 242 2Sa 3:8 | de ongerechtigheid ener vrouw? ~ 243 2Sa 11:2 | en zag van het dak een vrouw, zich wassende; deze vrouw 244 2Sa 11:2 | vrouw, zich wassende; deze vrouw nu was zeer schoon van aanzien. ~ 245 2Sa 11:3 | en ondervraagde naar deze vrouw; en men zeide: Is dat niet 246 2Sa 11:5 | 5 En die vrouw werd zwanger; zo zond zij 247 2Sa 11:21 | Jerubbeseth? Wierp niet een vrouw een stuk van een molensteen 248 2Sa 14:2 | en nam van daar een wijze vrouw; en hij zeide tot haar: 249 2Sa 14:2 | met olie, en wees als een vrouw, die nu vele dagen rouw 250 2Sa 14:4 | 4 En de Thekoietische vrouw zeide tot den koning, als 251 2Sa 14:8 | zeide de koning tot deze vrouw: Ga naar uw huis, en ik 252 2Sa 14:9 | 9 En de Thekoietische vrouw zeide tot den koning: Mijn 253 2Sa 14:12 | 12 Toen zeide deze vrouw: Laat toch uw dienstmaagd 254 2Sa 14:13 | 13 En de vrouw zeide: Waarom hebt gij dan 255 2Sa 14:18 | koning, en zeide tot de vrouw: Verberg nu niet voor mij 256 2Sa 14:18 | die ik u vragen zal. En de vrouw zeide: Mijn heer de koning 257 2Sa 14:19 | met u in dit alles? En de vrouw antwoordde en zeide: Zo 258 2Sa 14:27 | was Thamar; deze was een vrouw, schoon van aanzien. ~ 259 2Sa 17:19 | 19 En de vrouw nam en spreidde een deksel 260 2Sa 17:20 | Absaloms knechten tot de vrouw in het huis kwamen, zeiden 261 2Sa 17:20 | Ahimaaz en Jonathan? En de vrouw zeide tot hen: Zij zijn 262 2Sa 20:16 | 16 Toen riep een wijze vrouw uit de stad: Hoort, hoort, 263 2Sa 20:17 | tot haar naderde, zeide de vrouw: Zijt gij Joab? En hij zeide: 264 2Sa 20:21 | aftrekken. Toen zeide de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd 265 2Sa 20:22 | 22 En de vrouw kwam in tot al het volk, 266 1Kon 3:17| 17 En de ene vrouw zeide: Och, mijn heer. Ik 267 1Kon 3:17| Och, mijn heer. Ik en deze vrouw wonen in een huis; en ik 268 1Kon 3:18| dag na mijn baren dat deze vrouw ook gebaard heeft; en wij 269 1Kon 3:19| 19 En de zoon dezer vrouw is des nachts gestorven, 270 1Kon 3:22| 22 Toen zeide de andere vrouw: Neen, maar die levende 271 1Kon 3:26| 26 Maar de vrouw, welker zoon de levende 272 1Kon 4:11| dochter van Salomo, tot een vrouw. ~ 273 1Kon 7:8 | van Farao, die Salomo tot vrouw genomen had, een huis, aan 274 1Kon 11:19| Farao, zodat hij hem tot een vrouw gaf de zuster zijner huisvrouw, 275 1Kon 14:17| Toen maakte zich Jerobeams vrouw op, en ging heen, en kwam 276 1Kon 17:17| dingen, dat de zoon dezer vrouw, der waardin van het huis, 277 1Kon 17:24| 24 Toen zeide de vrouw tot Elia: Nu weet ik, dat 278 2Kon 4:1 | 1 Een vrouw nu uit de vrouwen van de 279 2Kon 4:8 | doortrok, dat aldaar een grote vrouw was, dewelke hem aanhield 280 2Kon 4:17| 17 En de vrouw werd zwanger, en baarde 281 2Kon 5:3 | 3 Deze zeide tot haar vrouw: Och, of mijn heer ware 282 2Kon 6:26| muur voorbijging, dat een vrouw tot hem riep, zeggende: 283 2Kon 6:28| is u? En zij zeide: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: Geef 284 2Kon 6:30| koning de woorden dezer vrouw gehoord had, dat hij zijn 285 2Kon 8:1 | nu had gesproken tot die vrouw, welker zoon hij levend 286 2Kon 8:2 | 2 En de vrouw had zich opgemaakt, en had 287 2Kon 8:3 | der zeven jaren, dat de vrouw uit het land der Filistijnen 288 2Kon 8:5 | gemaakt, ziet, zo riep de vrouw, welker zoon hij levend 289 2Kon 8:5 | Mijn heer koning! Dit is de vrouw, en dit is haar zoon, dien 290 2Kon 8:6 | de koning ondervraagde de vrouw, en zij vertelde het hem. 291 2Kon 8:18| dochter van Achab was hem ter vrouw geworden; en hij deed dat 292 2Kon 15:9 | uw dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, 293 1Kro 2:18| kinderen uit Azuba, zijn vrouw, en uit Jerioth. En de zonen 294 1Kro 2:26| Jerahmeel had nog een andere vrouw, welker naam was Atara; 295 1Kro 2:35| zijn knecht Jarha tot een vrouw; en zij baarde hem Attai. ~ 296 1Kro 7:14| waren Asriel, welken de vrouw van Gilead baarde; doch 297 1Kro 7:15| 15 Machir nu nam tot een vrouw de zuster van Huppim en 298 1Kro 16:3 | Israel, van den man tot de vrouw, een iegelijk een bol broods, 299 2Kro 2:14| 14 Den zoon ener vrouw uit de dochteren van Dan, 300 2Kro 9:11| had; want hij zeide: Mijn vrouw zal in het huis van David, 301 2Kro 16:13| grote, en van den man tot de vrouw toe. ~ 302 2Kro 22:6 | dochter van Achab tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was 303 2Kro 22:26| dochter van Achab tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was 304 2Kro 25:18| uw dochter mijn zoon ter vrouw; maar het gedierte des velds, 305 Ezra 2:61| Barzillai, den Gileadiet, een vrouw genomen had, en naar hun 306 Neh 7:63 | kinderen van Barzillai, die een vrouw van de dochteren van Barzillai, 307 Job 14:1 | 1 De mens, van een vrouw geboren, is kort van dagen, 308 Job 15:14 | en die geboren is van een vrouw, dat hij rechtvaardig zou 309 Job 25:4 | zuiver zijn, die van een vrouw geboren is? ~ 310 Job 31:9 | verlokt is geweest tot een vrouw, of ik aan mijns naasten 311 Psa 48:7 | smart als van een barende vrouw. ~ 312 Psa 109:9 | kinderen wezen worden, en zijn vrouw weduwe. ~ 313 Psa 123:2 | dienstmaagd zijn op de hand harer vrouw; alzo zijn onze ogen op 314 Spre 2:16| te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met 315 Spre 5:3 | Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar 316 Spre 6:24| te bewaren voor de kwade vrouw, voor het gevlei der vreemde 317 Spre 6:26| 26      Want door een vrouw, die een hoer is, komt men 318 Spre 6:32| 32      Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; 319 Spre 7:5 | bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die 320 Spre 7:10| 10      En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, 321 Spre 9:13| 13      Een zotte vrouw is woelachtig, de slechtigheid 322 Spre 11:22| 22      Een schone vrouw, die van rede afwijkt, is 323 Spre 14:1 | 1      Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die 324 Spre 18:22| 22      Die een vrouw gevonden heeft, heeft een 325 Spre 19:13| ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen. ~ 326 Spre 19:14| vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE. ~ 327 Spre 23:27| diepe gracht, en een vreemde vrouw is een enge put. ~ 328 Spre 27:13| pand hem voor een onbekende vrouw. ~ 329 Spre 30:20| de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, 330 Spre 30:23| 23      Om een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; 331 Spre 30:23| zij erfgenaam is van haar vrouw. ~ 332 Spre 31:30| schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die 333 Pred 7:26| bitterder ding, dan de dood: een vrouw, welker hart netten en garen, 334 Pred 7:28| heb ik gevonden; maar een vrouw onder die allen heb ik niet 335 Pred 9:9 | Geniet het leven met de vrouw, die gij liefhebt, al de 336 Pred 11:5 | den buik van een zwangere vrouw, alzo weet gij het werk 337 Jes 13:8 | bang zijn als een barende vrouw; een iegelijk zal over zijn 338 Jes 24:2 | de dienstmaagd, alzo haar vrouw; gelijk de koper, alzo de 339 Jes 26:17 | Gelijk een bevruchte vrouw, als zij nadert tot het 340 Jes 45:10 | genereert gij? en tot de vrouw: Wat baart gij? ~ 341 Jes 49:15 | 15      Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, 342 Jes 54:6 | geroepen, als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; 343 Jer 3:20 | Waarlijk, gelijk een vrouw trouwelooslijk scheidt van 344 Jer 4:31 | hoor een stem als van een vrouw, die in arbeid is, een benauwdheid 345 Jer 6:2 | een schone en wellustige vrouw vergeleken. ~ 346 Jer 6:11 | want zelfs de man met de vrouw zullen gevangen worden, 347 Jer 6:24 | weedom als van een barende vrouw. ~ 348 Jer 13:21 | aangrijpen, als een      barende vrouw? ~ 349 Jer 16:2 | 2      Gij zult u geen vrouw nemen, en gij zult geen 350 Jer 22:23 | het wee als ener barende vrouw! ~ 351 Jer 30:6 | lenden, als van een barende vrouw, en alle aangezichten veranderd 352 Jer 31:22 | op de aarde geschapen: de vrouw zal den man omvangen. ~ 353 Jer 44:7 | opdat gij u den man en de vrouw, het kind en den      zuigeling 354 Jer 48:19 | vluchtenden man en de ontkomene vrouw; zeg: Wat is er geschied? ~ 355 Jer 48:41 | wezen, als het hart ener vrouw, die in nood is. ~ 356 Jer 49:22 | wezen, als het hart ener vrouw, die in      nood is. ~ 357 Jer 49:24 | smarten als van een barende vrouw hebben haar      bevangen; ~ 358 Jer 50:43 | weedom als van een barende vrouw. ~ 359 Jer 51:22 | stukken slaan den man en de vrouw; en door u zal Ik in stukken 360 Klaa 1:8 | zij als een afgezonderde vrouw geworden; allen, die haar 361 Klaa 1:17| als      een afgezonderde vrouw onder hen. ~ 362 Eze 16:30 | een heersende hoerachtige vrouw! ~ 363 Eze 16:32 | O, die overspelige vrouw, zij neemt in plaats van 364 Eze 18:6 | noch tot de afgezonderde vrouw nadert; ~ 365 Eze 22:11 | ander heeft zijns zoons vrouw met schandelijkheid verontreinigd; 366 Eze 23:44 | gelijk men ingaat tot een vrouw, die een hoer is; alzo gingen 367 Eze 36:17 | onreinigheid ener afgezonderde vrouw. ~ 368 Hos 1:2 | Hosea: Ga henen, neem u een vrouw der hoererijen, en kinderen 369 Hos 2:1 | moeder, twist, omdat zij Mijn vrouw niet is, en Ik haar Man 370 Hos 3:1 | wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind zijnde van 371 Hos 12:13 | en Israel diende om een vrouw, en hoedde om een vrouw. ~ 372 Hos 12:13 | vrouw, en hoedde om een vrouw. ~ 373 Hos 13:13 | Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; hij 374 Amos 7:17| Daarom zegt de HEERE alzo: Uw vrouw zal in de stad hoereren, 375 Mic 4:9 | smart, als van een barende vrouw, heeft aangegrepen? ~ 376 Mic 4:10 | dochter Sions! als een barende vrouw; want nu zult gij wel uit 377 Zac 5:7 | opgeheven, en er was een vrouw, zittende in het midden 378 Matt 1:6 | Salomon bij degene, die Uria's vrouw was geweest; ~ 379 Matt 1:20| niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want hetgeen 380 Matt 1:24| bevolen had, en heeft zijn vrouw tot zich genomen; ~ 381 Matt 5:28| Ik zeg u, dat zo wie een vrouw aan ziet, om dezelve te 382 Matt 5:31| ook gezegd: Zo wie zijn vrouw verlaten zal, die geve haar 383 Matt 5:32| Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaten zal, anders dan 384 Matt 9:20| 20 (En ziet, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien 385 Matt 9:22| heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve 386 Matt 13:33| een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten 387 Matt 15:22| 22 En ziet, een Kananese vrouw, uit die landpalen komende, 388 Matt 15:28| Jezus, en zeide tot haar: O vrouw! groot is uw geloof; u geschiede, 389 Matt 18:25| hem zou verkopen, en zijn vrouw en kinderen, en al wat hij 390 Matt 19:3 | een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten, om allerlei 391 Matt 19:4 | ze gemaakt heeft man en vrouw? ~ 392 Matt 19:5 | moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen 393 Matt 19:9 | Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, 394 Matt 19:10| de zaak des mensen met de vrouw alzo staat, zo is het niet 395 Matt 19:29| of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, 396 Matt 22:24| zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen, en zijn broeder 397 Matt 22:25| broeders; en de eerste, een vrouw getrouwd hebbende, stierf; 398 Matt 22:25| zaad had, zo liet hij zijn vrouw voor zijn broeder. ~ 399 Matt 22:27| laatste na allen, is ook de vrouw gestorven. ~ 400 Matt 22:28| de opstanding dan, wiens vrouw zal zij wezen van die zeven, 401 Matt 26:7 | 7 Kwam tot Hem een vrouw, hebbende een albasten fles 402 Matt 26:10| hen: Waarom doet gij deze vrouw moeite aan? want zij heeft 403 Mark 5:25| 25 En een zekere vrouw, die twaalf jaren den vloed 404 Mark 5:33| 33 En de vrouw, vrezende en bevende, wetende, 405 Mark 7:25| 25 Want een vrouw, welker dochtertje een onreinen 406 Mark 7:26| Deze nu was een Griekse vrouw, van geboorte uit Syro-Fenicie; 407 Mark 10:2 | man geoorloofd is, zijn vrouw te verlaten, Hem verzoekende. ~ 408 Mark 10:6 | schepping heeft ze God man en vrouw gemaakt. ~ 409 Mark 10:7 | moeder verlaten, en zal zijn vrouw aanhangen; ~ 410 Mark 10:11| zeide tot hen: Zo wie zijn vrouw verlaat, en een andere trouwt, 411 Mark 10:12| 12 En indien een vrouw haar man zal verlaten, en 412 Mark 10:29| of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers, 413 Mark 12:19| iemands broeder sterft, en een vrouw achterlaat, en geen kinderen 414 Mark 12:19| dat zijn broeder deszelfs vrouw nemen zal en zijn broeder 415 Mark 12:20| broeders, en de eerste nam een vrouw, en stervende liet geen 416 Mark 12:22| laatste van allen is ook de vrouw gestorven. ~ 417 Mark 12:23| zullen opgestaan zijn, wiens vrouw zal zij van dezen zijn? 418 Mark 12:23| zeven hebben haar tot een vrouw gehad. ~ 419 Mark 14:3 | aan tafel zat, kwam een vrouw, hebbende een albasten fles 420 Luk 1:5 | dagorde van Abia; en zijn vrouw was uit de dochteren van 421 Luk 1:13 | gebed is verhoord, en uw vrouw Elizabet zal u een zoon 422 Luk 1:18 | Want ik ben oud, en mijn vrouw is verre op haar dagen gekomen. ~ 423 Luk 1:24 | dagen werd Elizabet, zijn vrouw, bevrucht; en zij verborg 424 Luk 2:5 | Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. ~ 425 Luk 3:19 | werd, om Herodias' wil, de vrouw van Filippus, zijn broeder, 426 Luk 4:26 | Sarepta Sidonis, tot een vrouw, die weduwe was. ~ 427 Luk 7:37 | 37 En ziet, een vrouw in de stad, welke een zondares 428 Luk 7:39 | weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt; 429 Luk 7:44 | Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij 430 Luk 7:44 | tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; 431 Luk 7:50 | 50 Maar Hij zeide tot de vrouw: Uw geloof heeft u behouden; 432 Luk 8:43 | 43 En een vrouw, die twaalf jaren lang den 433 Luk 8:47 | 47 De vrouw nu, ziende, dat zij niet 434 Luk 10:38 | een vlek; en een zekere vrouw, met name Martha, ontving 435 Luk 11:27 | dingen sprak, dat een zekere vrouw, de stem verheffende uit 436 Luk 13:11 | 11 En ziet, er was een vrouw, die een geest der krankheid 437 Luk 13:12 | Zich, en zeide tot haar: Vrouw, gij zijt verlost van uw 438 Luk 13:21 | een zuurdesem, welken een vrouw nam, en verborg in drie 439 Luk 14:20 | ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd, en daarom kan 440 Luk 14:26 | zijn vader, en moeder, en vrouw, en kinderen, en broeders, 441 Luk 15:8 | 8 Of wat vrouw, hebbende tien penningen, 442 Luk 16:18 | 18 Een iegelijk, die zijn vrouw verlaat, en een andere trouwt, 443 Luk 17:32 | 32 Gedenkt aan de vrouw van Lot. ~ 444 Luk 18:29 | ouders, of broeders, of vrouw, of kinderen, om het Koninkrijk 445 Luk 20:28 | broeder sterft, die een vrouw heeft, en hij sterft zonder 446 Luk 20:28 | kinderen, dat zijn broeder de vrouw nemen zal, en zijn broeder 447 Luk 20:29 | broeders; en de eerste nam een vrouw, en hij stierf zonder kinderen. ~ 448 Luk 20:30 | 30 En de tweede nam die vrouw, en ook deze stierf zonder 449 Luk 20:31 | En de derde nam dezelve vrouw; en desgelijks ook de zeven, 450 Luk 20:32 | laatste na allen stierf ook de vrouw. ~ 451 Luk 20:33 | de opstanding dan, wiens vrouw van dezen zal zij zijn? 452 Luk 20:33 | zeven hebben dezelve tot een vrouw gehad. ~ 453 Luk 22:57 | verloochende Hem, zeggende: Vrouw, ik ken Hem niet. ~ 454 Joha 2:4 | 4 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat heb Ik met u te doen? 455 Joha 4:7 | 7 Er kwam een vrouw uit Samaria om water te 456 Joha 4:9 | zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, 457 Joha 4:9 | drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden 458 Joha 4:11| 11 De vrouw zeide tot Hem: Heere! Gij 459 Joha 4:15| 15 De vrouw zeide tot Hem: Heere, geef 460 Joha 4:17| 17 De vrouw antwoordde en zeide: Ik 461 Joha 4:19| 19 De vrouw zeide tot Hem: Heere, ik 462 Joha 4:21| 21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt, 463 Joha 4:25| 25 De vrouw zeide tot Hem: Ik weet, 464 Joha 4:27| verwonderden zich, dat Hij met een vrouw sprak. Nochtans zeide niemand: 465 Joha 4:28| 28 Zo verliet de vrouw dan haar watervat, en ging 466 Joha 4:39| in Hem, om het woord der vrouw, die getuigde: Hij heeft 467 Joha 4:42| 42 En zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om 468 Joha 8:3 | Farizeen brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen. ~ 469 Joha 8:4 | zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, 470 Joha 8:9 | werd alleen gelaten; en de vrouw in het midden staande. ~ 471 Joha 8:10| en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, 472 Joha 8:10| de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, waar zijn deze uw beschuldigers? 473 Joha 16:21| 21 Een vrouw, wanneer zij baart, heeft 474 Joha 19:25| moeders zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. ~ 475 Joha 19:26| zeide tot Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. ~ 476 Joha 20:13| En die zeiden tot haar: Vrouw! wat weent gij? Zij zeide 477 Joha 20:15| 15 Jezus zeide tot haar: Vrouw, wat weent gij? Wien zoekt 478 Hand 10:1 | van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; ~ 479 Hand 10:14| 14 En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster, 480 Hand 11:34| Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, met name Damaris, en anderen 481 Hand 12:2 | was, en Priscilla, zijn vrouw, (omdat Claudius bevolen 482 Hand 18:24| zijnde met Drusilla, zijn vrouw, die een Jodin was, ontbood 483 Rom 1:27 | het natuurlijk gebruik der vrouw, zijn verhit geworden in 484 Rom 7:2 | 2 Want een vrouw, die onder den man staat, 485 1Kor 7:1 | het is een mens goed geen vrouw aan te raken. ~ 486 1Kor 7:2 | iegelijk man zijn eigen vrouw hebben, en een iegelijke 487 1Kor 7:2 | hebben, en een iegelijke vrouw zal haar eigen man hebben. ~ 488 1Kor 7:3 | 3 De man zal aan de vrouw de schuldige goedwilligheid 489 1Kor 7:3 | betalen; en desgelijks ook de vrouw aan den man. ~ 490 1Kor 7:4 | 4 De vrouw heeft de macht niet over 491 1Kor 7:4 | zijn eigen lichaam, maar de vrouw. ~ 492 1Kor 7:10| ik, maar de Heere, dat de vrouw van den man niet scheide. ~ 493 1Kor 7:11| verzoene; en dat de man de vrouw niet verlate. ~ 494 1Kor 7:12| enig broeder een ongelovige vrouw heeft, en dezelve tevreden 495 1Kor 7:13| 13 En een vrouw, die een ongelovige man 496 1Kor 7:14| man is geheiligd door de vrouw, en de ongelovige vrouw 497 1Kor 7:14| vrouw, en de ongelovige vrouw is geheiligd door den man; 498 1Kor 7:16| 16 Want wat weet gij, vrouw, of gij den man zult zalig 499 1Kor 7:16| weet gij, man, of gij de vrouw zult zalig maken? ~ 500 1Kor 7:27| 27 Zijt gij aan een vrouw verbonden, zoek geen ontbinding;


1-500 | 501-551

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License