Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
23 678
24 633
25 596
26 548
27 521
28 478
29 443
Frequency    [«  »]
552 geest
551 vrouw
549 gemaakt
548 26
543 geweest
542 woorden
531 gekomen

Bijbel

IntraText - Concordances

26

1-500 | 501-548

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:26 | 26 En God zeide: Laat Ons mensen 2 Gen 4:26 | 26 En denzelven Seth werd ook 3 Gen 5:26 | 26 En Methusalach leefde, nadat 4 Gen 9:26 | 26 Voorts zeide hij: Gezegend 5 Gen 10:26 | 26 En Joktan gewon Almodad, 6 Gen 11:26 | 26 En Terah leefde zeventig 7 Gen 16:26 | 26 Even op dezen zelfden dag 8 Gen 17:26 | 26 Toen zeide de HEERE: Zo 9 Gen 18:26 | 26 En zijn huisvrouw zag om 10 Gen 20:26 | 26 Toen zeide Abimelech: Ik 11 Gen 23:26 | 26 Toen neigde die man zijn 12 Gen 23:93 | 26 En daarna kwam zijn broeder 13 Gen 24 | 26 ~ 14 Gen 24:26 | 26 En Abimelech trok tot hem 15 Gen 25:26 | 26 En zijn vader Izak zeide 16 Gen 27:26 | 26 En Laban zeide: Men doet 17 Gen 27:61 | 26 Geef mijn vrouwen, en mijn 18 Gen 28:26 | 26 Toen zeide Laban tot Jakob: 19 Gen 29:26 | 26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, 20 Gen 31:26 | 26 Zij sloegen ook Hemor, en 21 Gen 32:26 | 26 En de zonen van Zilpa, Lea' 22 Gen 33:26 | 26 En dit zijn de zonen van 23 Gen 34:26 | 26 Toen zeide Juda tot zijn 24 Gen 35:26 | 26 En Juda kende ze, en zeide: 25 Gen 37:26 | 26 Die zeven schone koeien 26 Gen 38:26 | 26 En zij laadden hun koren 27 Gen 39:26 | 26 Als nu Jozef te huis gekomen 28 Gen 40:26 | 26 Zo hebben wij gezegd: Wij 29 Gen 41:26 | 26 Toen boodschapten zij hem, 30 Gen 42:26 | 26 Al de zielen, die met Jakob 31 Gen 43:26 | 26 Jozef dan stelde ditzelve 32 Gen 45:26 | 26 De zegeningen uws vaders 33 Gen 46:26 | 26 En Jozef stierf, honderd 34 Exo 4:26 | 26 En Hij liet van hem af. 35 Exo 6:26 | 26 Dezen zijn het, die tot 36 Exo 8:26 | 26 Mozes dan zeide: Het is 37 Exo 9:26 | 26 Alleen in het land Gosen, 38 Exo 10:26 | 26 En ons vee zal ook met ons 39 Exo 12:26 | 26 En het zal geschieden, wanneer 40 Exo 14:26 | 26 En de HEERE zeide tot Mozes: 41 Exo 15:26 | 26 En zeide: Is het, dat gij 42 Exo 16:26 | 26 Zes dagen zult gij het verzamelen; 43 Exo 18:26 | 26 Dat zij het volk te allen 44 Exo 20:26 | 26 Gij zult ook niet met trappen 45 Exo 21:26 | 26 Wanneer ook iemand het oog 46 Exo 22:26 | 26 Indien gij enigszins uws 47 Exo 23:26 | 26 Er zal geen misdrachtige, 48 Exo 25:26 | 26 Ook zult gij vier gouden 49 Exo 26 | 26 ~ 50 Exo 26:26 | 26 Gij zult ook richelen maken 51 Exo 28:26 | 26 Gij zult nog twee gouden 52 Exo 29:26 | 26 En neem de borst van den 53 Exo 30:26 | 26 En met dezelve zult gij 54 Exo 32:26 | 26 Zo bleef Mozes staan in 55 Exo 33:26 | 26 Zo bleef Mozes staan in 56 Exo 34:49 | 26 De eerstelingen van de eerste 57 Exo 35:26 | 26 En alle vrouwen, welker 58 Exo 36:26 | 26 Met hun veertig zilveren 59 Exo 37:26 | 26 En hij overtrok het met 60 Exo 38:26 | 26 Een beka voor elk hoofd, 61 Exo 39:26 | 26 Dat er een schelletje, daarna 62 Exo 40:26 | 26 En hij zette het gouden 63 Lev 4:26 | 26 Hij zal ook al zijn vet 64 Lev 6:26 | 26 De priester, die het voor 65 Lev 7:26 | 26 Ook zult gij in uw woningen 66 Lev 8:26 | 26 Ook nam hij uit den korf 67 Lev 11:26 | 26 Alle beest, dat den klauw 68 Lev 13:26 | 26 Maar indien de priester 69 Lev 14:26 | 26 Ook zal de priester van 70 Lev 15:26 | 26 Alle leger, waarop zij al 71 Lev 16:26 | 26 En die den bok, welke een 72 Lev 18:26 | 26 Maar gij zult Mijn inzettingen 73 Lev 19:26 | 26 Gij zult niets met het bloed 74 Lev 20:26 | 26 En gij zult Mij heilig zijn, 75 Lev 22:26 | 26 Wijders sprak de HEERE tot 76 Lev 22:57 | 26 Verder sprak de HEERE tot 77 Lev 24:26 | 26 En wanneer iemand geen losser 78 Lev 25 | 26 ~ 79 Lev 25:26 | 26 Als Ik u den staf des broods 80 Lev 26:26 | 26 Maar het eerstgeborene, 81 Num 1:26 | 26 Van de zonen van Juda, hun 82 Num 2:26 | 26 Zijn heir nu, en zijn getelden 83 Num 3:26 | 26 En de behangselen des voorhofs, 84 Num 4:26 | 26 En de behangselen des voorhofs, 85 Num 5:26 | 26 De priester zal ook van 86 Num 6:26 | 26 De HEERE verheffe Zijn aangezicht 87 Num 7:26 | 26 Een reukschaal van tien 88 Num 8:26 | 26 Doch hij zal met zijn broederen 89 Num 10:26 | 26 En over het heir van den 90 Num 11:26 | 26 Maar twee mannen waren in 91 Num 13:26 | 26 En zij gingen heen, en kwamen 92 Num 14:26 | 26 Daarna sprak de HEERE tot 93 Num 15:26 | 26 Het zal dan aan de ganse 94 Num 16:26 | 26 En hij sprak tot de vergadering, 95 Num 18:39 | 26 Gij zult ook tot de Levieten 96 Num 19:26 | 26 Gij zult ook tot de Levieten 97 Num 20:26 | 26 En trek Aaron zijn klederen 98 Num 21:26 | 26 Want Hesbon was de stad 99 Num 22:26 | 26 Toen ging de Engel des HEEREN 100 Num 23:26 | 26 Doch Bileam antwoordde en 101 Num 26 | 26 ~ 102 Num 26:26 | 26 De zonen van Zebulon, naar 103 Num 28:26 | 26 Insgelijks op den dag der 104 Num 29:26 | 26 En op den vijfden dag: negen 105 Num 31:26 | 26 Neem op de som van den buit 106 Num 31:79 | 26 Onze kinderen, onze vrouwen, 107 Num 32:26 | 26 En zij verreisden van Makheloth, 108 Num 33:26 | 26 En van den stam der kinderen 109 Num 34:26 | 26 Doch indien de doodslager 110 Deu 1:26 | 26 Doch gij wildet niet optrekken; 111 Deu 2:26 | 26 Toen zond ik boden uit de 112 Deu 3:26 | 26 Doch de HEERE verstoorde 113 Deu 4:26 | 26 Zo roep ik heden den hemel 114 Deu 5:26 | 26 Want wie is er van alle 115 Deu 7:26 | 26 Gij zult dan den gruwel 116 Deu 9:26 | 26 En ik bad tot den HEERE, 117 Deu 11:26 | 26 Ziet, ik stel ulieden heden 118 Deu 12:26 | 26 Doch uw heilige dingen, 119 Deu 14:26 | 26 En geeft dat geld voor alles, 120 Deu 22:26 | 26 Maar de jonge dochter zult 121 Deu 26 | 26 ~ 122 Deu 27:26 | 26 Vervloekt zij, die de woorden 123 Deu 28:26 | 26 En uw dood lichaam zal aan 124 Deu 29:26 | 26 En zij heengegaan zijn, 125 Deu 31:26 | 26 Neemt dit wetboek, en legt 126 Deu 32:26 | 26 Ik zeide: In alle hoeken 127 Deu 33:26 | 26 Niemand is er gelijk God, 128 Joz 6:26 | 26 En ter zelver tijd bezwoer 129 Joz 7:26 | 26 En zij richtten over hem 130 Joz 8:26 | 26 Jozua trok ook zijn hand 131 Joz 9:26 | 26 Zo deed hij hun alzo, en 132 Joz 10:26 | 26 En Jozua sloeg hen daarna, 133 Joz 13:26 | 26 En van Hesbon af tot Ramath-Mizpa 134 Joz 15:26 | 26 Amam, en Sema, en Molada, ~ 135 Joz 18:26 | 26 En Mizpa, en Chefira, en 136 Joz 19:26 | 26 En Allammelech, en Am-ad, 137 Joz 21:26 | 26 Al de steden voor de huisgezinnen 138 Joz 23:26 | 26 Daarom zeiden wij: Laat 139 Joz 25:26 | 26 En Jozua schreef deze woorden 140 Ric 1:26 | 26 Toen toog deze man in het 141 Ric 3:26 | 26 En Ehud ontkwam, terwijl 142 Ric 4:50 | 26 Haar hand sloeg zij aan 143 Ric 5:26 | 26 En bouw den HEERE, uw God, 144 Ric 7:26 | 26 En het gewicht der gouden 145 Ric 8:26 | 26 Gaal, de zoon van Ebed, 146 Ric 10:26 | 26 Terwijl Israel driehonderd 147 Ric 15:26 | 26 Toen zeide Simson tot den 148 Ric 17:26 | 26 Alzo gingen de kinderen 149 Ric 18:26 | 26 En deze vrouw kwam tegen 150 Ric 19:26 | 26 Toen togen alle kinderen 151 1Sa 1:26 | 26 En zij zeide: Och, mijn 152 1Sa 2:26 | 26 En de jongeling Samuel nam 153 1Sa 9:26 | 26 En zij stonden vroeg op; 154 1Sa 10:26 | 26 En Saul ging ook naar zijn 155 1Sa 14:26 | 26 Toen het volk in het woud 156 1Sa 15:26 | 26 Doch Samuel zeide tot Saul: 157 1Sa 17:26 | 26 Toen zeide David tot de 158 1Sa 18:26 | 26 Zijn knechten nu boodschapten 159 1Sa 20:26 | 26 En Saul sprak te dien dage 160 1Sa 23:26 | 26 En Saul ging aan deze zijde 161 1Sa 25:26 | 26 En nu, mijn heer! zo waarachtig 162 1Sa 26 | 26 ~ 163 1Sa 30:26 | 26 Als nu David te Ziklag kwam, 164 2Sa 1:26 | 26 Ik ben benauwd om uwentwil, 165 2Sa 2:26 | 26 Toen riep Abner tot Joab, 166 2Sa 3:26 | 26 En Joab ging uit van David, 167 2Sa 7:26 | 26 En Uw Naam worde groot gemaakt 168 2Sa 11:26 | 26 Als nu de huisvrouw van 169 2Sa 12:26 | 26 Joab nu krijgde tegen Rabba 170 2Sa 13:26 | 26 Toen zeide Absalom: Zo niet, 171 2Sa 14:26 | 26 En als hij zijn hoofd beschoor, ( 172 2Sa 15:26 | 26 Maar indien Hij alzo zal 173 2Sa 17:26 | 26 Israel nu en Absalom legerden 174 2Sa 18:26 | 26 Toen zag de wachter een 175 2Sa 19:26 | 26 En hij zeide: Mijn heer 176 2Sa 20:26 | 26 En ook was Ira, de Jairiet, 177 2Sa 22:26 | 26 Bij den goedertierene houdt 178 2Sa 23:26 | 26 Helez, de Paltiet; Ira, 179 1Kon 1:26| 26 Maar mij, die uw knecht 180 1Kon 2:26| 26 En tot Abjathar, den priester, 181 1Kon 3:26| 26 Maar de vrouw, welker zoon 182 1Kon 4:26| 26 Salomo had ook veertig duizend 183 1Kon 6:26| 26 De hoogte van den enen cherub 184 1Kon 7:26| 26 Haar dikte nu was een hand 185 1Kon 8:26| 26 Nu dan, o God van Israel, 186 1Kon 9:26| 26 De koning Salomo maakte 187 1Kon 10:26| 26 Daartoe vergaderde Salomo 188 1Kon 11:26| 26 Daartoe Jerobeam, de zoon 189 1Kon 12:26| 26 En Jerobeam zeide in zijn 190 1Kon 13:26| 26 Als de profeet, die hem 191 1Kon 14:26| 26 En hij nam de schatten van 192 1Kon 15:26| 26 En hij deed wat kwaad was 193 1Kon 16:26| 26 En hij wandelde in alle 194 1Kon 18:26| 26 En zij namen de var, dien 195 1Kon 20:26| 26 Het geschiedde nu met de 196 1Kon 21:26| 26 En hij deed zeer gruwelijk, 197 1Kon 22:26| 26 De koning van Israel nu 198 2Kon 3:26| 26 Doch als de koning der Moabieten 199 2Kon 4:26| 26 Nu loop toch haar tegemoet, 200 2Kon 5:26| 26 Maar hij zeide tot hem: 201 2Kon 6:26| 26 En het geschiedde, als de 202 2Kon 8:26| 26 Twee en twintig jaren was 203 2Kon 9:26| 26 Zo Ik gisteravond niet gezien 204 2Kon 10:26| 26 En zij brachten de opgerichte 205 2Kon 15:26| 26 Want de HEERE zag, dat de 206 2Kon 16:26| 26 Het overige nu der geschiedenissen 207 2Kon 19:26| 26 Daarom spraken zij tot den 208 2Kon 20:26| 26 Toen zeide Eljakim, de zoon 209 2Kon 21:26| 26 Daarom waren haar inwoners 210 2Kon 23:26| 26 En men begroef hem in zijn 211 2Kon 25:26| 26 Nochtans keerde zich de 212 2Kon 27:26| 26 Toen maakte zich al het 213 1Kro 1:26| 26 Serug, Nahor, Terah, ~ 214 1Kro 2:26| 26 Jerahmeel had nog een andere 215 1Kro 4:26| 26 De kinderen van Misma waren 216 1Kro 5:26| 26 Zo verwekte de God Israels 217 1Kro 6:26| 26 Elkana; dezes zoon was Elkana; 218 1Kro 7:26| 26 Zijn zoon was Ladan; zijn 219 1Kro 8:26| 26 En Samserai, en Seharja, 220 1Kro 9:26| 26 Want in dat ambt waren vier 221 1Kro 11:26| 26 De helden nu der heiren 222 1Kro 12:26| 26 Van de kinderen van Levi, 223 1Kro 15:26| 26 Zo geschiedde het, doordien 224 1Kro 16:26| 26 Want al de goden der volken 225 1Kro 17:26| 26 Nu dan, HEERE, Gij zijt 226 1Kro 22:26| 26 Toen bouwde David aldaar 227 1Kro 24:26| 26 En ook aangaande de Levieten, 228 1Kro 25:26| 26 De kinderen van Merari waren 229 1Kro 26:26| 26 Het negentiende voor Mallothi; 230 1Kro 27 | 1 Kronieken 26 ~ 231 1Kro 27:26| 26 Deze Selomith en zijn broederen 232 1Kro 28:26| 26 En over die, die het akkerwerk 233 1Kro 30:26| 26 Zo heeft dan David, de zoon 234 2Kro 7:26| 26 Als de hemel zal gesloten 235 2Kro 10:26| 26 En hij heerste over alle 236 2Kro 19:26| 26 En gijlieden zult zeggen: 237 2Kro 21:26| 26 En op den vierden dag vergaderden 238 2Kro 24:26| 26 Dezen nu zijn, die een verbintenis 239 2Kro 25:26| 26 Het overige nu der geschiedenissen 240 2Kro 26 | 26 ~ 241 2Kro 28:26| 26 Het overige nu der geschiedenissen, 242 2Kro 29:26| 26 De Levieten nu stonden met 243 2Kro 30:26| 26 Zo was er grote blijdschap 244 2Kro 32:26| 26 Doch Jehizkia verootmoedigde 245 2Kro 34:26| 26 Maar tot den koning van 246 2Kro 35:26| 26 Het overige nu der geschiedenissen 247 2Kro 36:26| 26 Het overige nu der geschiedenissen 248 Ezra 2:26| 26 De kinderen van Rama en 249 Ezra 7:26| 26 En al wie de wet uws Gods 250 Ezra 8:26| 26 Ik woog dan aan hun hand 251 Ezra 10:26| 26 En van de kinderen van Elam: 252 Neh 3:26 | 26 De Nethinim nu, die in Ofel 253 Neh 7:26 | 26 De mannen van Bethlehem 254 Neh 9:26 | 26 Maar zij zijn wederspannig 255 Neh 10:26 | 26 En Ahia, Hanan, Anan, ~ 256 Neh 11:26 | 26 En te Jesua, en te Molada, 257 Neh 12:26 | 26 Dezen waren in de dagen 258 Neh 13:26 | 26 Heeft niet Salomo, de koning 259 Est 52:13 | 26 Daarom noemt men die dagen 260 Job 3:26 | 26 Ik was niet gerust; en was 261 Job 5:26 | 26 Gij zult in ouderdom ten 262 Job 6:26 | 26 Zult gij, om te bestraffen, 263 Job 9:26 | 26 Zij zijn voorbijgevaren 264 Job 13:26 | 26 Want Gij schrijft tegen 265 Job 15:26 | 26 Hij loopt tegen Hem aan 266 Job 19:26 | 26 En als zij na mijn huid 267 Job 20:26 | 26 Alle duisternis zal verborgen 268 Job 21:26 | 26 Zij liggen te zamen neder 269 Job 22:26 | 26 Want dan zult gij u over 270 Job 26 | 26 ~ 271 Job 28:26 | 26 Als Hij den regen een gezette 272 Job 30:26 | 26 Nochtans toen ik het goede 273 Job 31:26 | 26 Zo ik het licht aangezien 274 Job 33:26 | 26 Hij zal tot God ernstiglijk 275 Job 34:26 | 26 Hij klopt hen samen als 276 Job 36:26 | 26 Zie, God is groot, en wij 277 Job 37:26 | 26 Om te regenen op het land, 278 Job 38:26 | 26 Tegen hem ratelt de pijlkoker, 279 Job 39:26 | 26 Zult gij zijn huid met haken 280 Psa 18:26 | 26 Bij den goedertierene houdt 281 Psa 22:26 | 26 Van U zal mijn lof zijn 282 Psa 26 | 26 ~ 283 Psa 36:26 | 26 Laat hen beschaamd en te 284 Psa 38:26 | 26 Den gansen dag ontfermt 285 Psa 44:26 | 26 Want onze ziel is in het 286 Psa 68:26 | 26 De zangers gingen voor, 287 Psa 69:26 | 26 Hun paleis zij verwoest; 288 Psa 73:26 | 26 Bezwijkt mijn vlees en mijn 289 Psa 78:26 | 26 Hij dreef den oostenwind 290 Psa 89:26 | 26 En Ik zal zijn hand in de 291 Psa 102:26 | 26 Gij hebt voormaals de aarde 292 Psa 104:26 | 26 Daar wandelen de schepen, 293 Psa 105:26 | 26 Hij zond Mozes, Zijn knecht, 294 Psa 106:26 | 26 Dies hief Hij tegen hen 295 Psa 107:26 | 26 Zij rijzen op naar den hemel; 296 Psa 109:26 | 26 Help mij, HEERE, mijn God! 297 Psa 118:26 | 26 Gezegend zij hij, die daar 298 Psa 119:26 | 26  Ik heb U mijn wegen verteld, 299 Psa 136:26 | 26 Looft den God des hemels; 300 Spre 1:26| 26      Zo zal Ik ook in ulieder 301 Spre 3:26| 26      Want de HEERE zal met 302 Spre 4:26| 26      Weeg den gang uws voets, 303 Spre 6:26| 26      Want door een vrouw, 304 Spre 7:26| 26      Want zij heeft veel 305 Spre 8:26| 26      Hij had de aarde nog 306 Spre 10:26| 26      Gelijk edik den tanden, 307 Spre 11:26| 26      Wie koren inhoudt, 308 Spre 12:26| 26      De rechtvaardige is 309 Spre 14:26| 26      In de vreze des HEEREN 310 Spre 15:26| 26      Des bozen gedachten 311 Spre 16:26| 26      De ziel des arbeidzamen 312 Spre 17:26| 26      Het is niet goed, den 313 Spre 19:26| 26      Wie de vader verwoest, 314 Spre 20:26| 26      Een wijs koning verstrooit 315 Spre 21:26| 26      Den gansen dag begeert 316 Spre 22:26| 26      Wees niet onder degenen, 317 Spre 23:26| 26      Mijn zoon! geef mij 318 Spre 24:26| 26      Men zal de lippen kussen 319 Spre 25:26| 26      De rechtvaardige, wankelende 320 Spre 26 | 26 ~ 321 Spre 26:26| 26      Wiens haat door bedrog 322 Spre 27:26| 26      De lammeren zullen 323 Spre 28:26| 26      Die op zijn hart vertrouwt, 324 Spre 29:26| 26      Velen zoeken het aangezicht 325 Spre 30:26| 26      De konijnen zijn een 326 Spre 31:26| 26      Pe. Zij doet haar mond 327 Pred 2:26| 26      Want Hij geeft wijsheid, 328 Pred 7:26| 26      En ik vond een bitterder 329 Jes 1:26 | 26      En Ik zal u uw rechters 330 Jes 3:26 | 26      En haar poorten zullen 331 Jes 5:26 | 26      Want Hij zal een banier 332 Jes 10:26 | 26      Want de HEERE der heirscharen 333 Jes 14:26 | 26      Dit is de raadslag, 334 Jes 26 | 26 ~ 335 Jes 28:26 | 26      En zijn God onderricht 336 Jes 30:26 | 26      En het licht der maan 337 Jes 37:26 | 26      Hebt gij niet gehoord, 338 Jes 40:26 | 26      Heft uw ogen op omhoog, 339 Jes 41:26 | 26      Wie heeft wat verkondigd 340 Jes 43:26 | 26      Maakt Mij indachtig, 341 Jes 44:26 | 26      Die het woord Zijns 342 Jes 49:26 | 26      En Ik zal uw verdrukkers 343 Jer 2:26 | 26      Gelijk een dief beschaamd 344 Jer 4:26 | 26      Ik zag, en ziet, het 345 Jer 5:26 | 26      Want onder Mijn volk 346 Jer 6:26 | 26      O dochter Mijns volks! 347 Jer 7:26 | 26      Doch zij hebben naar 348 Jer 9:26 | 26      Over Egypte, en over 349 Jer 13:26 | 26      Zo zal Ik ook uw zomen 350 Jer 17:26 | 26      En zij zullen komen 351 Jer 22:26 | 26      En Ik zal u, en uw 352 Jer 23:26 | 26      Hoe lang? Is er dan 353 Jer 25:26 | 26      En allen koningen van 354 Jer 26 | 26 ~ 355 Jer 29:26 | 26      De HEERE heeft u tot 356 Jer 31:26 | 26      (Hierop ontwaakte ik, 357 Jer 32:26 | 26      Toen geschiedde des 358 Jer 33:26 | 26      Zo zal Ik ook het zaad 359 Jer 36:26 | 26      Daartoe gebood de koning 360 Jer 38:26 | 26      Zo zult gij tot hen 361 Jer 44:26 | 26      Daarom hoort des HEEREN 362 Jer 46:26 | 26      En Ik zal hen geven 363 Jer 48:26 | 26      Maak hem dronken, omdat 364 Jer 49:26 | 26      Daarom zullen haar 365 Jer 50:26 | 26      Komt aan tegen haar 366 Jer 51:26 | 26      En zij zullen uit u 367 Jer 52:26 | 26      Als Nebuzaradan, de 368 Klaa 1:70| 26      Teth. Het is goed, 369 Eze 1:26 | 26      En boven het uitspansel, 370 Eze 3:26 | 26      En Ik zal uw tong aan 371 Eze 7:26 | 26      Ellende zal op ellende 372 Eze 12:26 | 26      Verder geschiedde het 373 Eze 16:26 | 26      Gij hebt ook gehoereerd 374 Eze 18:26 | 26      Als de rechtvaardige 375 Eze 20:26 | 26      En Ik verontreinigde 376 Eze 21:26 | 26      Alzo zegt de Heere 377 Eze 22:26 | 26      Haar priesters doen 378 Eze 23:26 | 26      Zij zullen u ook uw 379 Eze 24:26 | 26      Dat ten zelfden dage 380 Eze 26 | l 26 ~ 381 Eze 27:26 | 26      Die u roeien, hebben 382 Eze 28:26 | 26      En zij zullen daarin 383 Eze 30:26 | 26      En Ik zal de Egyptenaars 384 Eze 32:26 | 26      Daar is Mesech, en 385 Eze 33:26 | 26      Gij staat op ulieder 386 Eze 34:26 | 26      Want Ik zal dezelve, 387 Eze 36:26 | 26      En Ik zal u een nieuw 388 Eze 37:26 | 26      En Ik zal een verbond 389 Eze 39:26 | 26      Als zij hun schande 390 Eze 40:26 | 26      En haar opgangen waren 391 Eze 41:26 | 26      En aan de gesloten 392 Eze 43:26 | 26      Zeven dagen zullen 393 Eze 44:26 | 26      En na zijn reiniging 394 Eze 48:26 | 26      En aan de landpale 395 Dan 2:26 | 26      De koning antwoordde 396 Dan 3:26 | 26      Toen naderde Nebukadnezar 397 Dan 4:26 | 26      Dat er ook gezegd is, 398 Dan 5:26 | 26      Dit is de uitlegging 399 Dan 6:26 | 26      Toen schreef de koning 400 Dan 7:26 | 26      Daarna zal het gericht 401 Dan 8:26 | 26      Het gezicht nu van 402 Dan 9:26 | 26      En na die twee en zestig 403 Dan 11:26 | 26      En die de stukken zijner 404 Joe 2:26 | 26      En gij zult overvloediglijk 405 Amos 5:26| 26      Ja, gij droegt de tent 406 Matt 5:26| 26 Voorwaar, Ik zeg u: Gij 407 Matt 6:26| 26 Aanziet de vogelen des hemels, 408 Matt 7:26| 26 En een iegelijk, die deze 409 Matt 8:26| 26 En Hij zeide tot hen: Wat 410 Matt 9:26| 26 En dit gerucht ging uit 411 Matt 10:26| 26 Vreest dan hen niet; want 412 Matt 11:26| 26 Ja, Vader! Want alzo is 413 Matt 12:26| 26 En indien de satan den satan 414 Matt 13:26| 26 Toen het nu tot kruid opgeschoten 415 Matt 14:26| 26 En de discipelen, ziende 416 Matt 15:26| 26 Doch Hij antwoordde en zeide: 417 Matt 16:26| 26 Want wat baat het een mens, 418 Matt 17:26| 26 Petrus zeide tot Hem: Van 419 Matt 18:26| 26 De dienstknecht dan, nedervallende, 420 Matt 19:26| 26 En Jezus, hen aanziende, 421 Matt 20:26| 26 Doch alzo zal het onder 422 Matt 21:26| 26 En indien wij zeggen: Uit 423 Matt 22:26| 26 Desgelijks ook de tweede, 424 Matt 23:26| 26 Gij blinde Farizeer, reinig 425 Matt 24:26| 26 Zo zij dan tot u zullen 426 Matt 25:26| 26 Maar zijn heer, antwoordende, 427 Matt 26 | 26 ~ 428 Matt 26:26| 26 En als zij aten, nam Jezus 429 Matt 27:26| 26 Toen liet hij hun Bar-abbas 430 Mark 1:26| 26 En de onreine geest, hem 431 Mark 2:26| 26 Hoe hij ingegaan is in het 432 Mark 3:26| 26 En indien de satan tegen 433 Mark 4:26| 26 En Hij zeide: Alzo is het 434 Mark 5:26| 26 En veel geleden had van 435 Mark 6:26| 26 En de koning, zeer bedroefd 436 Mark 7:26| 26 Deze nu was een Griekse 437 Mark 8:26| 26 En Hij zond hem naar zijn 438 Mark 9:26| 26 En hij, roepende en hem 439 Mark 10:26| 26 En zij werden nog meer verslagen, 440 Mark 11:26| 26 Maar indien gij niet vergeeft, 441 Mark 12:26| 26 Doch aangaande de doden, 442 Mark 13:26| 26 En alsdan zullen zij den 443 Mark 14:26| 26 En als zij den lofzang gezongen 444 Mark 15:26| 26 En het opschrift Zijner 445 Luk 1:26 | 26 En in de zesde maand werd 446 Luk 2:26 | 26 En hem was een Goddelijke 447 Luk 3:26 | 26 Den zoon van Maath, den 448 Luk 4:26 | 26 En tot geen van haar werd 449 Luk 5:26 | 26 En ontzetting heeft hen 450 Luk 6:26 | 26 Wee u, wanneer al de mensen 451 Luk 7:26 | 26 Maar wat zijt gij uitgegaan 452 Luk 8:26 | 26 En zij voeren voort naar 453 Luk 9:26 | 26 Want zo wie zich Mijns en 454 Luk 10:26 | 26 En Hij zeide tot hem: Wat 455 Luk 11:26 | 26 Dan gaat hij heen, en neemt 456 Luk 12:26 | 26 Indien gij dan ook het minste 457 Luk 13:26 | 26 Alsdan zult gij beginnen 458 Luk 14:26 | 26 Indien iemand tot Mij komt 459 Luk 15:26 | 26 En tot zich geroepen hebbende 460 Luk 16:26 | 26 En boven dit alles, tussen 461 Luk 17:26 | 26 En gelijk het geschied is 462 Luk 18:26 | 26 En die dit hoorden, zeiden: 463 Luk 19:26 | 26 Want ik zeg u, dat een iegelijk, 464 Luk 20:26 | 26 En zij konden Hem in Zijn 465 Luk 21:26 | 26 En den mensen het hart zal 466 Luk 22:26 | 26 Doch gij niet alzo; maar 467 Luk 23:26 | 26 En als zij Hem wegleidden, 468 Luk 24:26 | 26 Moest de Christus niet deze 469 Joha 1:26| 26 Johannes antwoordde hun, 470 Joha 3:26| 26 En zij kwamen tot Johannes, 471 Joha 4:26| 26 Jezus zeide tot haar: Ik 472 Joha 5:26| 26 Want gelijk de Vader het 473 Joha 6:26| 26 Jezus antwoordde hun en 474 Joha 7:26| 26 En ziet, Hij spreekt vrijmoediglijk, 475 Joha 8:26| 26 Ik heb vele dingen van u 476 Joha 9:26| 26 En zij zeiden wederom tot 477 Joha 10:26| 26 Maar gijlieden gelooft niet; 478 Joha 11:26| 26 En een iegelijk, die leeft, 479 Joha 12:26| 26 Zo iemand Mij dient, die 480 Joha 13:26| 26 Jezus antwoordde: Deze is 481 Joha 14:26| 26 Maar de Trooster, de Heilige 482 Joha 15:26| 26 Maar wanneer de Trooster 483 Joha 16:26| 26 In dien dag zult gij in 484 Joha 17:26| 26 En Ik heb hun Uw Naam bekend 485 Joha 18:26| 26 Een van de dienstknechten 486 Joha 19:26| 26 Jezus nu, ziende Zijn moeder, 487 Joha 20:26| 26 En na acht dagen waren Zijn 488 Hand 1:26| 26 En zij wierpen hun loten; 489 Hand 2:26| 26 Daarom is mijn hart verblijd; 490 Hand 3:26| 26 God, opgewekt hebbende Zijn 491 Hand 4:26| 26 De koningen der aarde zijn 492 Hand 5:26| 26 Maar Petrus richtte hem 493 Hand 6:26| 26 En het is geschied, dat 494 Hand 7:26| 26 Mannen broeders, kinderen 495 Hand 8:26| 26 En van daar scheepten zij 496 Hand 9:26| 26 Mensen, die hun zielen overgegeven 497 Hand 10:26| 26 En er geschiedde snellijk 498 Hand 11:26| 26 En heeft uit een bloede 499 Hand 12:26| 26 En deze begon vrijmoediglijk 500 Hand 13:26| 26 En gij ziet en hoort, dat


1-500 | 501-548

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License