1-500 | 501-521
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:27 | 27 En God schiep den mens naar
2 Gen 5:27 | 27 Zo waren al de dagen van
3 Gen 9:27 | 27 God breide Jafeth uit, en
4 Gen 10:27 | 27 En Hadoram, en Usal, en
5 Gen 11:27 | 27 En deze zijn de geboorten
6 Gen 16:27 | 27 En alle mannen van zijn
7 Gen 17:27 | 27 En Abraham antwoordde en
8 Gen 18:27 | 27 En Abraham maakte zich deszelven
9 Gen 20:27 | 27 En Abraham nam schapen en
10 Gen 23:27 | 27 En hij zeide: Geloofd zij
11 Gen 23:94 | 27 Als nu deze jongeren groot
12 Gen 24:27 | 27 En Izak zeide tot hen: Waarom
13 Gen 25 | 27 ~
14 Gen 25:27 | 27 En hij kwam bij, en hij
15 Gen 27:27 | 27 Vervul de week van deze;
16 Gen 27:62 | 27 Toen zeide Laban tot hem:
17 Gen 28:27 | 27 Waarom zijt gij heimelijk
18 Gen 29:27 | 27 En Hij zeide tot hem: Hoe
19 Gen 31:27 | 27 De zonen van Jakob kwamen
20 Gen 32:27 | 27 En Jakob kwam tot Izak,
21 Gen 33:27 | 27 Dit zijn de zonen van Ezer:
22 Gen 34:27 | 27 Komt, en laat ons hem aan
23 Gen 35:27 | 27 En het geschiedde ten tijde,
24 Gen 37:27 | 27 En die zeven ranke en lelijke
25 Gen 38:27 | 27 Toen een zijn zak opendeed,
26 Gen 39:27 | 27 En hij vraagde hun naar
27 Gen 40:27 | 27 Toen zeide uw knecht, mijn
28 Gen 41:27 | 27 Maar als zij tot hem gesproken
29 Gen 42:27 | 27 En de zonen van Jozef, die
30 Gen 43:27 | 27 Zo woonde Israel in het
31 Gen 45:27 | 27 Benjamin zal als een wolf
32 Exo 4:27 | 27 De HEERE zeide ook tot Aaron:
33 Exo 6:27 | 27 En het geschiedde te dien
34 Exo 8:27 | 27 Laat ons den weg van drie
35 Exo 9:27 | 27 Toen schikte Farao heen,
36 Exo 10:27 | 27 Doch de HEERE verhardde
37 Exo 12:27 | 27 Zo zult gij zeggen: Dit
38 Exo 14:27 | 27 Toen strekte Mozes zijn
39 Exo 15:27 | 27 Toen kwamen zij te Elim,
40 Exo 16:27 | 27 En het geschiedde aan den
41 Exo 18:27 | 27 Toen liet Mozes zijn schoonvader
42 Exo 21:27 | 27 En indien hij een tand van
43 Exo 22:27 | 27 Want dat alleen is zijn
44 Exo 23:27 | 27 Ik zal Mijn schrik voor
45 Exo 25:27 | 27 Tegenover de lijst zullen
46 Exo 26:27 | 27 En vijf richelen aan de
47 Exo 27 | 27 ~
48 Exo 28:27 | 27 Nog zult gij twee gouden
49 Exo 29:27 | 27 En gij zult de borst des
50 Exo 30:27 | 27 En de tafel met al haar
51 Exo 32:27 | 27 En hij zeide tot hen: Alzo
52 Exo 33:27 | 27 En hij zeide tot hen: Alzo
53 Exo 34:50 | 27 Verder zeide de HEERE tot
54 Exo 35:27 | 27 De oversten nu brachten
55 Exo 36:27 | 27 Doch aan de zijde des tabernakels
56 Exo 37:27 | 27 Hij maakte ook twee gouden
57 Exo 38:27 | 27 En er waren honderd talenten
58 Exo 39:27 | 27 Zij maakten ook de rokken
59 Exo 40:27 | 27 En hij stak daarop aan reukwerk
60 Lev 4:27 | 27 En zo enig mens van het
61 Lev 6:27 | 27 Al wat deszelfs vlees zal
62 Lev 7:27 | 27 Alle ziel, die enig bloed
63 Lev 8:27 | 27 En hij gaf dat alles in
64 Lev 11:27 | 27 En al wat op zijn poten
65 Lev 13:27 | 27 Daarna zal de priester hem
66 Lev 14:27 | 27 Daarna zal de priester met
67 Lev 15:27 | 27 En zo wie die dingen aanroert,
68 Lev 16:27 | 27 Maar den var des zondoffers,
69 Lev 18:27 | 27 Want de lieden dezes lands,
70 Lev 19:27 | 27 Gij zult de hoeken uws hoofds
71 Lev 20:27 | 27 Als nu een man en vrouw
72 Lev 22:27 | 27 Wanneer een os, of lam,
73 Lev 22:58 | 27 Doch op den tienden dezer
74 Lev 24:27 | 27 Dan zal hij de jaren zijner
75 Lev 25:27 | 27 Als gij ook hierom Mij niet
76 Lev 26 | 27 ~
77 Lev 26:27 | 27 Doch is het van een onrein
78 Num 1:27 | 27 Waren hun getelden van den
79 Num 2:27 | 27 En nevens hem zal zich legeren
80 Num 3:27 | 27 En van Kahath is het geslacht
81 Num 4:27 | 27 De gehele dienst van de
82 Num 5:27 | 27 Als hij haar nu dat water
83 Num 6:27 | 27 Alzo zullen zij Mijn Naam
84 Num 7:27 | 27 Een var, een jong rund,
85 Num 10:27 | 27 En over het heir van den
86 Num 11:27 | 27 Toen liep een jongen heen,
87 Num 13:27 | 27 En zij vertelden hem, en
88 Num 14:27 | 27 Hoe lang zal Ik bij deze
89 Num 15:27 | 27 En indien een ziel door
90 Num 16:27 | 27 Zo gingen zij op van de
91 Num 18:40 | 27 En het zal u gerekend worden
92 Num 19:27 | 27 En het zal u gerekend worden
93 Num 20:27 | 27 Mozes nu deed, gelijk als
94 Num 21:27 | 27 Daarom zeggen zij, die spreekwoorden
95 Num 22:27 | 27 Als de ezelin den Engel
96 Num 23:27 | 27 Verder zeide Balak tot Bileam:
97 Num 26:27 | 27 Dat zijn de geslachten der
98 Num 27 | 27 ~
99 Num 28:27 | 27 Dan zult gij den HEERE een
100 Num 29:27 | 27 En hun spijsoffer, en hun
101 Num 31:27 | 27 En deel den buit in twee
102 Num 31:80 | 27 Maar uw knechten zullen
103 Num 32:27 | 27 En zij verreisden van Tachath,
104 Num 33:27 | 27 En van den stam der kinderen
105 Num 34:27 | 27 En de bloedwreker hem zal
106 Deu 1:27 | 27 En gij murmureerdet in uw
107 Deu 2:27 | 27 Laat mij door uw land doortrekken;
108 Deu 3:27 | 27 Klim op de hoogte van Pisga,
109 Deu 4:27 | 27 En de HEERE zal u verstrooien
110 Deu 5:27 | 27 Nader gij, en hoor alles,
111 Deu 9:27 | 27 Gedenk aan Uw knechten,
112 Deu 11:27 | 27 Den zegen, wanneer gij horen
113 Deu 12:27 | 27 En gij zult uw brandofferen,
114 Deu 14:27 | 27 Maar den Leviet, die in
115 Deu 22:27 | 27 Want hij heeft haar in het
116 Deu 27 | 27 ~
117 Deu 28:27 | 27 De HEERE zal u slaan met
118 Deu 29:27 | 27 Daarom is de toorn des HEEREN
119 Deu 31:27 | 27 Want ik ken uw wederspannigheid,
120 Deu 32:27 | 27 Ten ware, dat Ik de toornigheid
121 Deu 33:27 | 27 De eeuwige God zij u een
122 Joz 6:27 | 27 Alzo was de HEERE met Jozua;
123 Joz 8:27 | 27 Alleenlijk roofden de Israelieten
124 Joz 9:27 | 27 Alzo gaf Jozua hen over
125 Joz 10:27 | 27 En het geschiedde, ten tijde
126 Joz 13:27 | 27 En in het dal, Beth-haram,
127 Joz 15:27 | 27 En Hazar-Gadda, en Hesmon,
128 Joz 18:27 | 27 En Rekem, en Jirpeel, en
129 Joz 19:27 | 27 En wendt zich tegen den
130 Joz 21:27 | 27 En aan de kinderen van Gerson,
131 Joz 23:27 | 27 Maar dat het een getuige
132 Joz 25:27 | 27 En Jozua zeide tot het ganse
133 Ric 1:27 | 27 En Manasse verdreef Beth-Sean
134 Ric 3:27 | 27 En het geschiedde, als hij
135 Ric 4:51 | 27 Tussen haar voeten kromde
136 Ric 5:27 | 27 Toen nam Gideon tien mannen
137 Ric 7:27 | 27 En Gideon maakte daarvan
138 Ric 8:27 | 27 En zij togen uit in het
139 Ric 10:27 | 27 Ook heb ik tegen u niet
140 Ric 15:27 | 27 Het huis nu was vol mannen
141 Ric 17:27 | 27 Zij dan namen wat Micha
142 Ric 18:27 | 27 Als nu haar heer des morgens
143 Ric 19:27 | 27 En de kinderen Israels vraagden
144 1Sa 1:27 | 27 Ik bad om deze jongeling,
145 1Sa 2:27 | 27 En er kwam een man Gods
146 1Sa 9:27 | 27 Toen zij afgegaan waren
147 1Sa 10:27 | 27 Doch de kinderen Belials
148 1Sa 14:27 | 27 Maar Jonathan had het niet
149 1Sa 15:27 | 27 Als zich Samuel omkeerde
150 1Sa 17:27 | 27 Wederom zeide hem het volk
151 1Sa 18:27 | 27 Toen maakte zich David op,
152 1Sa 20:27 | 27 Het geschiedde nu des anderen
153 1Sa 23:27 | 27 Doch daar kwam een bode
154 1Sa 25:27 | 27 En nu, dit is de zegen,
155 1Sa 27 | 1 Samuël 27 ~
156 1Sa 30:27 | 27 Namelijk tot die te Beth-El,
157 2Sa 1:27 | 27 Hoe zijn de helden gevallen,
158 2Sa 2:27 | 27 En Joab zeide: Zo waarachtig
159 2Sa 3:27 | 27 Als nu Abner weder te Hebron
160 2Sa 7:27 | 27 Want Gij, HEERE der heirscharen,
161 2Sa 11:27 | 27 En als de rouw was overgegaan,
162 2Sa 12:27 | 27 Toen zond Joab boden tot
163 2Sa 13:27 | 27 Als Absalom bij hem aanhield,
164 2Sa 14:27 | 27 Ook werden Absalom drie
165 2Sa 15:27 | 27 Voorts zeide de koning tot
166 2Sa 17:27 | 27 En het geschiedde, als David
167 2Sa 18:27 | 27 Voorts zeide de wachter:
168 2Sa 19:27 | 27 Daartoe heeft hij uw knecht
169 2Sa 22:27 | 27 Bij den reine houdt Gij
170 2Sa 23:27 | 27 Abi-ezer, de Anetothiet;
171 1Kon 1:27| 27 Is deze zaak van mijn heer
172 1Kon 2:27| 27 Salomo dan verdreef Abjathar,
173 1Kon 3:27| 27 Toen antwoordde de koning,
174 1Kon 4:27| 27 Die bestelmeesters nu, een
175 1Kon 6:27| 27 En hij zette deze cherubs
176 1Kon 7:27| 27 Hij maakte ook tien koperen
177 1Kon 8:27| 27 Maar waarlijk, zou God op
178 1Kon 9:27| 27 En Hiram zond met die schepen
179 1Kon 10:27| 27 En de koning maakte het
180 1Kon 11:27| 27 Dit is nu de zaak, waarom
181 1Kon 12:27| 27 Zo dit volk opgaan zal om
182 1Kon 13:27| 27 Verder sprak hij tot zijn
183 1Kon 14:27| 27 En de koning Rehabeam maakte,
184 1Kon 15:27| 27 En Baesa, de zoon van Ahia,
185 1Kon 16:27| 27 Het overige nu der geschiedenissen
186 1Kon 18:27| 27 En het geschiedde op den
187 1Kon 20:27| 27 De kinderen Israels werden
188 1Kon 21:27| 27 Het geschiedde nu, als Achab
189 1Kon 22:27| 27 En gij zult zeggen: Zo zegt
190 2Kon 3:27| 27 Toen nam hij zijn eerstgeboren
191 2Kon 4:27| 27 Toen zij nu tot den man
192 2Kon 5:27| 27 Daarom zal u de melaatsheid
193 2Kon 6:27| 27 En hij zeide: De HEERE helpt
194 2Kon 8:27| 27 En hij wandelde in den weg
195 2Kon 9:27| 27 Als Ahazia, de koning van
196 2Kon 10:27| 27 Zij braken ook het opgerichte
197 2Kon 15:27| 27 En de HEERE had niet gesproken,
198 2Kon 16:27| 27 In het twee en vijftigste
199 2Kon 19:27| 27 Toen gebood de koning van
200 2Kon 20:27| 27 Maar Rabsake zeide tot hen:
201 2Kon 21:27| 27 Maar Ik weet uw zitten,
202 2Kon 25:27| 27 En de HEERE zeide: Ik zal
203 2Kon 27:27| 27 Het geschiedde daarna in
204 1Kro 1:27| 27 Abram; die is Abraham. ~
205 1Kro 2:27| 27 En de kinderen van Ram,
206 1Kro 4:27| 27 Simei nu had zestien zonen
207 1Kro 6:27| 27 Zijn zoon Eliab; zijn zoon
208 1Kro 7:27| 27 Zijn zoon was Non; zijn
209 1Kro 8:27| 27 En Jaaresja, en Elia, en
210 1Kro 9:27| 27 En zij bleven over nacht
211 1Kro 11:27| 27 Sammoth, de Harodiet; Helez,
212 1Kro 12:27| 27 En Jehojada was overste
213 1Kro 15:27| 27 David nu was gekleed met
214 1Kro 16:27| 27 Majesteit en heerlijkheid
215 1Kro 17:27| 27 Nu dan, het heeft U beliefd
216 1Kro 22:27| 27 En de HEERE zeide tot den
217 1Kro 24:27| 27 Want naar de laatste woorden
218 1Kro 25:27| 27 De kinderen van Merari van
219 1Kro 26:27| 27 Het twintigste voor Eliatha;
220 1Kro 27:27| 27 Van de krijgen en van den
221 1Kro 28 | 27 ~
222 1Kro 28:27| 27 En over de wijngaarden was
223 1Kro 30:27| 27 De dagen nu, die hij geregeerd
224 2Kro 7:27| 27 Hoor Gij dan in den hemel,
225 2Kro 10:27| 27 Ook maakte de koning het
226 2Kro 19:27| 27 En Micha zeide: Indien gij
227 2Kro 21:27| 27 Daarna keerden alle mannen
228 2Kro 24:27| 27 Aangaande nu zijn zonen,
229 2Kro 25:27| 27 Van den tijd nu af, dat
230 2Kro 27 | 27 ~
231 2Kro 28:27| 27 En Achaz ontsliep met zijn
232 2Kro 29:27| 27 En Hizkia beval, dat men
233 2Kro 30:27| 27 Toen stonden de Levietische
234 2Kro 32:27| 27 Jehizkia nu had zeer veel
235 2Kro 34:27| 27 Omdat uw hart week geworden
236 2Kro 35:27| 27 Zijn geschiedenissen dan,
237 2Kro 36:27| 27 Zijn geschiedenissen dan,
238 Ezra 2:27| 27 De mannen van Michmas, honderd
239 Ezra 7:27| 27 Geloofd zij de HEERE, de
240 Ezra 8:27| 27 En twintig gouden bekers,
241 Ezra 10:27| 27 En van de kinderen van Zatthu:
242 Neh 3:27 | 27 Daarna verbeterden de Thekoieten
243 Neh 7:27 | 27 De mannen van Anathoth,
244 Neh 9:27 | 27 Daarom hebt Gij hen gegeven
245 Neh 10:27 | 27 Malluch, Harim, Baana. ~
246 Neh 11:27 | 27 En te Hazar-Sual, en in
247 Neh 12:27 | 27 In de inwijding nu van Jeruzalems
248 Neh 13:27 | 27 Zouden wij dan naar ulieden
249 Est 52:14 | 27 Bevestigden de Joden, en
250 Job 5:27 | 27 Zie dit, wij hebben het
251 Job 6:27 | 27 Ook werpt gij u op een wees;
252 Job 9:27 | 27 Indien mijn zeggen is: Ik
253 Job 13:27 | 27 Gij legt ook mijn voeten
254 Job 15:27 | 27 Omdat hij zijn aangezicht
255 Job 19:27 | 27 Denwelken ik voor mij aanschouwen
256 Job 20:27 | 27 De hemel zal zijn ongerechtigheid
257 Job 21:27 | 27 Ziet, ik weet ulieder gedachten,
258 Job 22:27 | 27 Gij zult tot Hem ernstiglijk
259 Job 27 | 27 ~
260 Job 28:27 | 27 Toen zag Hij haar, en vertelde
261 Job 30:27 | 27 Mijn ingewand ziedt, en
262 Job 31:27 | 27 En mijn hart verlokt is
263 Job 33:27 | 27 Hij zal de mensen aanschouwen,
264 Job 34:27 | 27 Daarom dat zij van achter
265 Job 36:27 | 27 Want Hij trekt de druppelen
266 Job 37:27 | 27 Om het woeste en het verwoeste
267 Job 38:27 | 27 Met schudding en beroering
268 Job 39:27 | 27 Leg uw hand op hem, gedenk
269 Psa 18:27 | 27 Bij den reine houdt Gij
270 Psa 22:27 | 27 De zachtmoedigen zullen
271 Psa 27 | 27 ~
272 Psa 36:27 | 27 Laat hen vrolijk zingen
273 Psa 38:27 | 27 Samech. Wijk af van het
274 Psa 44:27 | 27 Sta op, ons ter hulp, en
275 Psa 68:27 | 27 Looft God in de gemeenten,
276 Psa 69:27 | 27 Want zij vervolgen, dien
277 Psa 73:27 | 27 Want ziet, die verre van
278 Psa 78:27 | 27 En regende op hen vlees
279 Psa 89:27 | 27 Hij zal Mij noemen: Gij
280 Psa 102:27 | 27 Die zullen vergaan, maar
281 Psa 104:27 | 27 Zij allen wachten op U,
282 Psa 105:27 | 27 Zij deden onder hen de bevelen
283 Psa 106:27 | 27 En dat Hij hun zaad zou
284 Psa 107:27 | 27 Zij dansen en waggelen als
285 Psa 109:27 | 27 Opdat zij weten, dat dit
286 Psa 118:27 | 27 De HEERE is God, Die ons
287 Psa 119:27 | 27 Geef mij den weg Uwer bevelen
288 Spre 1:27| 27 Wanneer uw vreze komt
289 Spre 3:27| 27 Onthoud het goed van
290 Spre 4:27| 27 Wijk niet ter rechter
291 Spre 6:27| 27 Zal iemand vuur in
292 Spre 7:27| 27 Haar huis zijn wegen
293 Spre 8:27| 27 Toen Hij de hemelen
294 Spre 10:27| 27 De vreze des HEEREN
295 Spre 11:27| 27 Wie het goede vroeg
296 Spre 12:27| 27 Een bedrieger zal zijn
297 Spre 14:27| 27 De vreze des HEEREN
298 Spre 15:27| 27 Die gierigheid pleegt,
299 Spre 16:27| 27 Een Belialsman graaft
300 Spre 17:27| 27 Wie wetenschap weet,
301 Spre 19:27| 27 Laat af, mijn zoon,
302 Spre 20:27| 27 De ziel des mensen
303 Spre 21:27| 27 Het offer der goddelozen
304 Spre 22:27| 27 Zo gij niet hadt om
305 Spre 23:27| 27 Want een hoer is een
306 Spre 24:27| 27 Beschik uw werk daarbuiten,
307 Spre 25:27| 27 Veel honigs te eten
308 Spre 26:27| 27 Die een kuil graaft,
309 Spre 27 | 27 ~
310 Spre 27:27| 27 Daartoe zult gij genoegzaamheid
311 Spre 28:27| 27 Die den armen geeft,
312 Spre 29:27| 27 Een ongerechtig man
313 Spre 30:27| 27 De sprinkhanen hebben
314 Spre 31:27| 27 Tsade. Zij beschouwt
315 Pred 7:27| 27 Ziet, dit heb ik gevonden,
316 Jes 1:27 | 27 Sion zal door recht
317 Jes 5:27 | 27 Geen moede, en geen
318 Jes 10:27 | 27 En het zal geschieden
319 Jes 14:27 | 27 Want de HEERE der heirscharen
320 Jes 27 | 27 ~
321 Jes 28:27 | 27 Want men dorst de wikken
322 Jes 30:27 | 27 Ziet, de Naam des HEEREN
323 Jes 37:27 | 27 Daarom waren haar inwoners
324 Jes 40:27 | 27 Waarom zegt gij dan,
325 Jes 41:27 | 27 Ik, de Eerste zeg tot
326 Jes 43:27 | 27 Uw eerste vader heeft
327 Jes 44:27 | 27 Die tot de diepte zegt:
328 Jer 2:27 | 27 Die tot een hout zeggen:
329 Jer 4:27 | 27 Want zo zegt de HEERE:
330 Jer 5:27 | 27 Gelijk een kouw vol
331 Jer 6:27 | 27 Ik heb u onder Mijn
332 Jer 7:27 | 27 Ook zult gij al deze
333 Jer 13:27 | 27 Uw overspelen en uw
334 Jer 17:27 | 27 Maar indien gij naar
335 Jer 22:27 | 27 En in het land, naar
336 Jer 23:27 | 27 Die daar denken om
337 Jer 25:27 | 27 Gij zult dan tot hen
338 Jer 27 | 27 ~
339 Jer 29:27 | 27 Nu dan, waarom hebt
340 Jer 31:27 | 27 Ziet, de dagen komen,
341 Jer 32:27 | 27 Zie, Ik ben de HEERE,
342 Jer 36:27 | 27 Toen geschiedde des
343 Jer 38:27 | 27 Als dan al de vorsten
344 Jer 44:27 | 27 Ziet, Ik zal over hen
345 Jer 46:27 | 27 Maar gij, Mijn knecht
346 Jer 48:27 | 27 Want is u niet Israel
347 Jer 49:27 | 27 En Ik zal een vuur
348 Jer 50:27 | 27 Doodt met het zwaard
349 Jer 51:27 | 27 Verheft de banier in
350 Jer 52:27 | 27 En de koning van Babel
351 Klaa 1:71| 27 Teth. Het is goed voor
352 Eze 1:27 | 27 En ik zag als de verf
353 Eze 3:27 | 27 Maar als Ik met u spreken
354 Eze 7:27 | 27 De koning zal rouw
355 Eze 12:27 | 27 Mensenkind, zie, die
356 Eze 16:27 | 27 Ziet, daarom strekte
357 Eze 18:27 | 27 Maar als de goddeloze
358 Eze 20:27 | 27 Daarom, mensenkind,
359 Eze 21:27 | 27 Ik zal die kroon omgekeerd,
360 Eze 22:27 | 27 Haar vorsten zijn in
361 Eze 23:27 | 27 Zo zal Ik uw schandelijkheid
362 Eze 24:27 | 27 Ten zelven dage zal
363 Eze 27 | l 27 ~
364 Eze 27:27 | 27 Uw goed, en uw marktwaren,
365 Eze 32:27 | 27 Maar zij liggen niet
366 Eze 33:27 | 27 Alzo zult gij tot hen
367 Eze 34:27 | 27 En het geboomte des
368 Eze 36:27 | 27 En Ik zal Mijn Geest
369 Eze 37:27 | 27 En Mijn tabernakel
370 Eze 39:27 | 27 Als Ik hen zal hebben
371 Eze 40:27 | 27 Ook was er een poort
372 Eze 43:27 | 27 Als zij nu deze dagen
373 Eze 44:27 | 27 En ten dage, als hij
374 Eze 48:27 | 27 En aan de landpale
375 Dan 2:27 | 27 Daniel antwoordde voor
376 Dan 3:27 | 27 Toen vergaderden de
377 Dan 4:27 | 27 Daarom, o koning! laat
378 Dan 5:27 | 27 TEKEL; gij zijt in
379 Dan 6:27 | 27 Van mij is een bevel
380 Dan 7:27 | 27 Maar het rijk, en de
381 Dan 8:27 | 27 Toen werd ik, Daniel,
382 Dan 9:27 | 27 En hij zal velen het
383 Dan 11:27 | 27 En het hart van beide
384 Joe 2:27 | 27 En gij zult weten,
385 Amos 5:27| 27 Daarom zal Ik ulieden
386 Matt 5:27| 27 Gij hebt gehoord, dat van
387 Matt 6:27| 27 Wie toch van u kan, met
388 Matt 7:27| 27 En de slagregen is nedergevallen,
389 Matt 8:27| 27 En de mensen verwonderden
390 Matt 9:27| 27 En als Jezus van daar voortging,
391 Matt 10:27| 27 Hetgeen Ik u zeg in de duisternis,
392 Matt 11:27| 27 Alle dingen zijn Mij overgegeven
393 Matt 12:27| 27 En indien Ik door Beelzebul
394 Matt 13:27| 27 En de dienstknechten van
395 Matt 14:27| 27 Maar terstond sprak Jezus
396 Matt 15:27| 27 En zij zeide: Ja, Heere!
397 Matt 16:27| 27 Want de Zoon des mensen
398 Matt 17:27| 27 Maar opdat wij hun geen
399 Matt 18:27| 27 En de heer van dezen dienstknecht,
400 Matt 19:27| 27 Toen antwoordde Petrus,
401 Matt 20:27| 27 En zo wie onder u zal willen
402 Matt 21:27| 27 En zij, Jezus antwoordende,
403 Matt 22:27| 27 Ten laatste na allen, is
404 Matt 23:27| 27 Wee u, gij Schriftgeleerden
405 Matt 24:27| 27 Want gelijk de bliksem uitgaat
406 Matt 25:27| 27 Zo moest gij dan mijn geld
407 Matt 26:27| 27 En Hij nam den drinkbeker,
408 Matt 27 | 27 ~
409 Matt 27:27| 27 Toen namen de krijgsknechten
410 Mark 1:27| 27 En zij werden allen verbaasd,
411 Mark 2:27| 27 En Hij zeide tot hen: De
412 Mark 3:27| 27 Er kan niemand in het huis
413 Mark 4:27| 27 En voorts sliep, en opstond,
414 Mark 5:27| 27 Deze van Jezus horende,
415 Mark 6:27| 27 En de koning zond terstond
416 Mark 7:27| 27 Maar Jezus zeide tot haar:
417 Mark 8:27| 27 En Jezus ging uit en Zijn
418 Mark 9:27| 27 En Jezus, hem bij de hand
419 Mark 10:27| 27 Doch Jezus, hen aanziende,
420 Mark 11:27| 27 En zij kwamen wederom te
421 Mark 12:27| 27 God is niet een God der
422 Mark 13:27| 27 En alsdan zal Hij Zijn engelen
423 Mark 14:27| 27 En Jezus zeide tot hen:
424 Mark 15:27| 27 En zij kruisigden met Hem
425 Luk 1:27 | 27 Tot een maagd, die ondertrouwd
426 Luk 2:27 | 27 En hij kwam door den Geest
427 Luk 3:27 | 27 Den zoon van Johannes, den
428 Luk 4:27 | 27 En er waren vele melaatsen
429 Luk 5:27 | 27 En na dezen ging Hij uit,
430 Luk 6:27 | 27 Maar Ik zeg ulieden, die
431 Luk 7:27 | 27 Deze is het, van welken
432 Luk 8:27 | 27 En als Hij aan het land
433 Luk 9:27 | 27 En Ik zeg u waarlijk: Er
434 Luk 10:27 | 27 En hij, antwoordende, zeide:
435 Luk 11:27 | 27 En het geschiedde, als Hij
436 Luk 12:27 | 27 Aanmerkt de lelien, hoe
437 Luk 13:27 | 27 En Hij zal zeggen: Ik zeg
438 Luk 14:27 | 27 En wie zijn kruis niet draagt,
439 Luk 15:27 | 27 En deze zeide tot hem: Uw
440 Luk 16:27 | 27 En hij zeide: Ik bid u dan,
441 Luk 17:27 | 27 Zij aten, zij dronken, zij
442 Luk 18:27 | 27 En Hij zeide: De dingen,
443 Luk 19:27 | 27 Doch deze mijn vijanden,
444 Luk 20:27 | 27 En tot Hem kwamen sommigen
445 Luk 21:27 | 27 En alsdan zullen zij den
446 Luk 22:27 | 27 Want wie is meerder, die
447 Luk 23:27 | 27 En een grote menigte van
448 Luk 24:27 | 27 En begonnen hebbende van
449 Joha 1:27| 27 Dezelve is het, Die na mij
450 Joha 3:27| 27 Johannes antwoordde en zeide:
451 Joha 4:27| 27 En daarop kwamen Zijn discipelen
452 Joha 5:27| 27 En heeft Hem macht gegeven,
453 Joha 6:27| 27 Werkt niet om de spijs,
454 Joha 7:27| 27 Doch van Dezen weten wij,
455 Joha 8:27| 27 Zij verstonden niet, dat
456 Joha 9:27| 27 Hij antwoordde hun: Ik heb
457 Joha 10:27| 27 Mijn schapen horen Mijn
458 Joha 11:27| 27 Zij zeide tot Hem: Ja, Heere;
459 Joha 12:27| 27 Nu is Mijn ziel ontroerd;
460 Joha 13:27| 27 En na de bete, toen voer
461 Joha 14:27| 27 Vrede laat Ik u, Mijn vrede
462 Joha 15:27| 27 En gij zult ook getuigen,
463 Joha 16:27| 27 Want de Vader Zelf heeft
464 Joha 18:27| 27 Petrus dan loochende het
465 Joha 19:27| 27 Daarna zeide Hij tot den
466 Joha 20:27| 27 Daarna zeide Hij tot Thomas:
467 Hand 2:27| 27 Want Gij zult mijn ziel
468 Hand 4:27| 27 Want in der waarheid zijn
469 Hand 5:27| 27 En met hem sprekende, ging
470 Hand 6:27| 27 En in dezelfde dagen kwamen
471 Hand 7:27| 27 Want die te Jeruzalem wonen,
472 Hand 8:27| 27 En daar gekomen zijnde,
473 Hand 9:27| 27 Wij hebben dan Judas en
474 Hand 10:27| 27 En de stokbewaarder, wakker
475 Hand 11:27| 27 Opdat zij den Heere zouden
476 Hand 12:27| 27 En als hij wilde naar Achaje
477 Hand 13:27| 27 En wij zijn niet alleen
478 Hand 14:27| 27 Want ik heb niet achtergehouden,
479 Hand 15:27| 27 Als nu de zeven dagen zouden
480 Hand 16:27| 27 En de overste kwam toe,
481 Hand 17:27| 27 Alzo deze man van de Joden
482 Hand 18:27| 27 Maar als twee jaren vervuld
483 Hand 19:27| 27 Want het dunkt mij tegen
484 Hand 20:27| 27 Gelooft gij, o koning Agrippa,
485 Hand 21 | 27 ~
486 Hand 21:27| 27 Als nu de veertiende nacht
487 Hand 22:27| 27 Want het hart dezes volks
488 Rom 1:27 | 27 En insgelijks ook de mannen,
489 Rom 2:27 | 27 En zal de voorhuid, die
490 Rom 3:27 | 27 Waar is dan de roem? Hij
491 Rom 8:27 | 27 En Die de harten doorzoekt,
492 Rom 9:27 | 27 En Jesaja roept over Israel:
493 Rom 11:27 | 27 En dit is hun een verbond
494 Rom 15:27 | 27 Want het heeft hun zo goed
495 Rom 16:27 | 27 Den zelven alleen wijzen
496 1Kor 1:27| 27 Maar het dwaze der wereld
497 1Kor 7:27| 27 Zijt gij aan een vrouw verbonden,
498 1Kor 9:27| 27 Maar ik bedwing mijn lichaam,
499 1Kor 10:27| 27 En indien u iemand van de
500 1Kor 11:27| 27 Zo dan, wie onwaardiglijk
1-500 | 501-521 |