Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
24 633
25 596
26 548
27 521
28 478
29 443
2al 1
Frequency    [«  »]
527 stem
526 uwer
523 ter
521 27
517 duizend
516 jaren
514 spreekt

Bijbel

IntraText - Concordances

27

1-500 | 501-521

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:27 | 27 En God schiep den mens naar 2 Gen 5:27 | 27 Zo waren al de dagen van 3 Gen 9:27 | 27 God breide Jafeth uit, en 4 Gen 10:27 | 27 En Hadoram, en Usal, en 5 Gen 11:27 | 27 En deze zijn de geboorten 6 Gen 16:27 | 27 En alle mannen van zijn 7 Gen 17:27 | 27 En Abraham antwoordde en 8 Gen 18:27 | 27 En Abraham maakte zich deszelven 9 Gen 20:27 | 27 En Abraham nam schapen en 10 Gen 23:27 | 27 En hij zeide: Geloofd zij 11 Gen 23:94 | 27 Als nu deze jongeren groot 12 Gen 24:27 | 27 En Izak zeide tot hen: Waarom 13 Gen 25 | 27 ~ 14 Gen 25:27 | 27 En hij kwam bij, en hij 15 Gen 27:27 | 27 Vervul de week van deze; 16 Gen 27:62 | 27 Toen zeide Laban tot hem: 17 Gen 28:27 | 27 Waarom zijt gij heimelijk 18 Gen 29:27 | 27 En Hij zeide tot hem: Hoe 19 Gen 31:27 | 27 De zonen van Jakob kwamen 20 Gen 32:27 | 27 En Jakob kwam tot Izak, 21 Gen 33:27 | 27 Dit zijn de zonen van Ezer: 22 Gen 34:27 | 27 Komt, en laat ons hem aan 23 Gen 35:27 | 27 En het geschiedde ten tijde, 24 Gen 37:27 | 27 En die zeven ranke en lelijke 25 Gen 38:27 | 27 Toen een zijn zak opendeed, 26 Gen 39:27 | 27 En hij vraagde hun naar 27 Gen 40:27 | 27 Toen zeide uw knecht, mijn 28 Gen 41:27 | 27 Maar als zij tot hem gesproken 29 Gen 42:27 | 27 En de zonen van Jozef, die 30 Gen 43:27 | 27 Zo woonde Israel in het 31 Gen 45:27 | 27 Benjamin zal als een wolf 32 Exo 4:27 | 27 De HEERE zeide ook tot Aaron: 33 Exo 6:27 | 27 En het geschiedde te dien 34 Exo 8:27 | 27 Laat ons den weg van drie 35 Exo 9:27 | 27 Toen schikte Farao heen, 36 Exo 10:27 | 27 Doch de HEERE verhardde 37 Exo 12:27 | 27 Zo zult gij zeggen: Dit 38 Exo 14:27 | 27 Toen strekte Mozes zijn 39 Exo 15:27 | 27 Toen kwamen zij te Elim, 40 Exo 16:27 | 27 En het geschiedde aan den 41 Exo 18:27 | 27 Toen liet Mozes zijn schoonvader 42 Exo 21:27 | 27 En indien hij een tand van 43 Exo 22:27 | 27 Want dat alleen is zijn 44 Exo 23:27 | 27 Ik zal Mijn schrik voor 45 Exo 25:27 | 27 Tegenover de lijst zullen 46 Exo 26:27 | 27 En vijf richelen aan de 47 Exo 27 | 27 ~ 48 Exo 28:27 | 27 Nog zult gij twee gouden 49 Exo 29:27 | 27 En gij zult de borst des 50 Exo 30:27 | 27 En de tafel met al haar 51 Exo 32:27 | 27 En hij zeide tot hen: Alzo 52 Exo 33:27 | 27 En hij zeide tot hen: Alzo 53 Exo 34:50 | 27 Verder zeide de HEERE tot 54 Exo 35:27 | 27 De oversten nu brachten 55 Exo 36:27 | 27 Doch aan de zijde des tabernakels 56 Exo 37:27 | 27 Hij maakte ook twee gouden 57 Exo 38:27 | 27 En er waren honderd talenten 58 Exo 39:27 | 27 Zij maakten ook de rokken 59 Exo 40:27 | 27 En hij stak daarop aan reukwerk 60 Lev 4:27 | 27 En zo enig mens van het 61 Lev 6:27 | 27 Al wat deszelfs vlees zal 62 Lev 7:27 | 27 Alle ziel, die enig bloed 63 Lev 8:27 | 27 En hij gaf dat alles in 64 Lev 11:27 | 27 En al wat op zijn poten 65 Lev 13:27 | 27 Daarna zal de priester hem 66 Lev 14:27 | 27 Daarna zal de priester met 67 Lev 15:27 | 27 En zo wie die dingen aanroert, 68 Lev 16:27 | 27 Maar den var des zondoffers, 69 Lev 18:27 | 27 Want de lieden dezes lands, 70 Lev 19:27 | 27 Gij zult de hoeken uws hoofds 71 Lev 20:27 | 27 Als nu een man en vrouw 72 Lev 22:27 | 27 Wanneer een os, of lam, 73 Lev 22:58 | 27 Doch op den tienden dezer 74 Lev 24:27 | 27 Dan zal hij de jaren zijner 75 Lev 25:27 | 27 Als gij ook hierom Mij niet 76 Lev 26 | 27 ~ 77 Lev 26:27 | 27 Doch is het van een onrein 78 Num 1:27 | 27 Waren hun getelden van den 79 Num 2:27 | 27 En nevens hem zal zich legeren 80 Num 3:27 | 27 En van Kahath is het geslacht 81 Num 4:27 | 27 De gehele dienst van de 82 Num 5:27 | 27 Als hij haar nu dat water 83 Num 6:27 | 27 Alzo zullen zij Mijn Naam 84 Num 7:27 | 27 Een var, een jong rund, 85 Num 10:27 | 27 En over het heir van den 86 Num 11:27 | 27 Toen liep een jongen heen, 87 Num 13:27 | 27 En zij vertelden hem, en 88 Num 14:27 | 27 Hoe lang zal Ik bij deze 89 Num 15:27 | 27 En indien een ziel door 90 Num 16:27 | 27 Zo gingen zij op van de 91 Num 18:40 | 27 En het zal u gerekend worden 92 Num 19:27 | 27 En het zal u gerekend worden 93 Num 20:27 | 27 Mozes nu deed, gelijk als 94 Num 21:27 | 27 Daarom zeggen zij, die spreekwoorden 95 Num 22:27 | 27 Als de ezelin den Engel 96 Num 23:27 | 27 Verder zeide Balak tot Bileam: 97 Num 26:27 | 27 Dat zijn de geslachten der 98 Num 27 | 27 ~ 99 Num 28:27 | 27 Dan zult gij den HEERE een 100 Num 29:27 | 27 En hun spijsoffer, en hun 101 Num 31:27 | 27 En deel den buit in twee 102 Num 31:80 | 27 Maar uw knechten zullen 103 Num 32:27 | 27 En zij verreisden van Tachath, 104 Num 33:27 | 27 En van den stam der kinderen 105 Num 34:27 | 27 En de bloedwreker hem zal 106 Deu 1:27 | 27 En gij murmureerdet in uw 107 Deu 2:27 | 27 Laat mij door uw land doortrekken; 108 Deu 3:27 | 27 Klim op de hoogte van Pisga, 109 Deu 4:27 | 27 En de HEERE zal u verstrooien 110 Deu 5:27 | 27 Nader gij, en hoor alles, 111 Deu 9:27 | 27 Gedenk aan Uw knechten, 112 Deu 11:27 | 27 Den zegen, wanneer gij horen 113 Deu 12:27 | 27 En gij zult uw brandofferen, 114 Deu 14:27 | 27 Maar den Leviet, die in 115 Deu 22:27 | 27 Want hij heeft haar in het 116 Deu 27 | 27 ~ 117 Deu 28:27 | 27 De HEERE zal u slaan met 118 Deu 29:27 | 27 Daarom is de toorn des HEEREN 119 Deu 31:27 | 27 Want ik ken uw wederspannigheid, 120 Deu 32:27 | 27 Ten ware, dat Ik de toornigheid 121 Deu 33:27 | 27 De eeuwige God zij u een 122 Joz 6:27 | 27 Alzo was de HEERE met Jozua; 123 Joz 8:27 | 27 Alleenlijk roofden de Israelieten 124 Joz 9:27 | 27 Alzo gaf Jozua hen over 125 Joz 10:27 | 27 En het geschiedde, ten tijde 126 Joz 13:27 | 27 En in het dal, Beth-haram, 127 Joz 15:27 | 27 En Hazar-Gadda, en Hesmon, 128 Joz 18:27 | 27 En Rekem, en Jirpeel, en 129 Joz 19:27 | 27 En wendt zich tegen den 130 Joz 21:27 | 27 En aan de kinderen van Gerson, 131 Joz 23:27 | 27 Maar dat het een getuige 132 Joz 25:27 | 27 En Jozua zeide tot het ganse 133 Ric 1:27 | 27 En Manasse verdreef Beth-Sean 134 Ric 3:27 | 27 En het geschiedde, als hij 135 Ric 4:51 | 27 Tussen haar voeten kromde 136 Ric 5:27 | 27 Toen nam Gideon tien mannen 137 Ric 7:27 | 27 En Gideon maakte daarvan 138 Ric 8:27 | 27 En zij togen uit in het 139 Ric 10:27 | 27 Ook heb ik tegen u niet 140 Ric 15:27 | 27 Het huis nu was vol mannen 141 Ric 17:27 | 27 Zij dan namen wat Micha 142 Ric 18:27 | 27 Als nu haar heer des morgens 143 Ric 19:27 | 27 En de kinderen Israels vraagden 144 1Sa 1:27 | 27 Ik bad om deze jongeling, 145 1Sa 2:27 | 27 En er kwam een man Gods 146 1Sa 9:27 | 27 Toen zij afgegaan waren 147 1Sa 10:27 | 27 Doch de kinderen Belials 148 1Sa 14:27 | 27 Maar Jonathan had het niet 149 1Sa 15:27 | 27 Als zich Samuel omkeerde 150 1Sa 17:27 | 27 Wederom zeide hem het volk 151 1Sa 18:27 | 27 Toen maakte zich David op, 152 1Sa 20:27 | 27 Het geschiedde nu des anderen 153 1Sa 23:27 | 27 Doch daar kwam een bode 154 1Sa 25:27 | 27 En nu, dit is de zegen, 155 1Sa 27 | 1 Samuël 27 ~ 156 1Sa 30:27 | 27 Namelijk tot die te Beth-El, 157 2Sa 1:27 | 27 Hoe zijn de helden gevallen, 158 2Sa 2:27 | 27 En Joab zeide: Zo waarachtig 159 2Sa 3:27 | 27 Als nu Abner weder te Hebron 160 2Sa 7:27 | 27 Want Gij, HEERE der heirscharen, 161 2Sa 11:27 | 27 En als de rouw was overgegaan, 162 2Sa 12:27 | 27 Toen zond Joab boden tot 163 2Sa 13:27 | 27 Als Absalom bij hem aanhield, 164 2Sa 14:27 | 27 Ook werden Absalom drie 165 2Sa 15:27 | 27 Voorts zeide de koning tot 166 2Sa 17:27 | 27 En het geschiedde, als David 167 2Sa 18:27 | 27 Voorts zeide de wachter: 168 2Sa 19:27 | 27 Daartoe heeft hij uw knecht 169 2Sa 22:27 | 27 Bij den reine houdt Gij 170 2Sa 23:27 | 27 Abi-ezer, de Anetothiet; 171 1Kon 1:27| 27 Is deze zaak van mijn heer 172 1Kon 2:27| 27 Salomo dan verdreef Abjathar, 173 1Kon 3:27| 27 Toen antwoordde de koning, 174 1Kon 4:27| 27 Die bestelmeesters nu, een 175 1Kon 6:27| 27 En hij zette deze cherubs 176 1Kon 7:27| 27 Hij maakte ook tien koperen 177 1Kon 8:27| 27 Maar waarlijk, zou God op 178 1Kon 9:27| 27 En Hiram zond met die schepen 179 1Kon 10:27| 27 En de koning maakte het 180 1Kon 11:27| 27 Dit is nu de zaak, waarom 181 1Kon 12:27| 27 Zo dit volk opgaan zal om 182 1Kon 13:27| 27 Verder sprak hij tot zijn 183 1Kon 14:27| 27 En de koning Rehabeam maakte, 184 1Kon 15:27| 27 En Baesa, de zoon van Ahia, 185 1Kon 16:27| 27 Het overige nu der geschiedenissen 186 1Kon 18:27| 27 En het geschiedde op den 187 1Kon 20:27| 27 De kinderen Israels werden 188 1Kon 21:27| 27 Het geschiedde nu, als Achab 189 1Kon 22:27| 27 En gij zult zeggen: Zo zegt 190 2Kon 3:27| 27 Toen nam hij zijn eerstgeboren 191 2Kon 4:27| 27 Toen zij nu tot den man 192 2Kon 5:27| 27 Daarom zal u de melaatsheid 193 2Kon 6:27| 27 En hij zeide: De HEERE helpt 194 2Kon 8:27| 27 En hij wandelde in den weg 195 2Kon 9:27| 27 Als Ahazia, de koning van 196 2Kon 10:27| 27 Zij braken ook het opgerichte 197 2Kon 15:27| 27 En de HEERE had niet gesproken, 198 2Kon 16:27| 27 In het twee en vijftigste 199 2Kon 19:27| 27 Toen gebood de koning van 200 2Kon 20:27| 27 Maar Rabsake zeide tot hen: 201 2Kon 21:27| 27 Maar Ik weet uw zitten, 202 2Kon 25:27| 27 En de HEERE zeide: Ik zal 203 2Kon 27:27| 27 Het geschiedde daarna in 204 1Kro 1:27| 27 Abram; die is Abraham. ~ 205 1Kro 2:27| 27 En de kinderen van Ram, 206 1Kro 4:27| 27 Simei nu had zestien zonen 207 1Kro 6:27| 27 Zijn zoon Eliab; zijn zoon 208 1Kro 7:27| 27 Zijn zoon was Non; zijn 209 1Kro 8:27| 27 En Jaaresja, en Elia, en 210 1Kro 9:27| 27 En zij bleven over nacht 211 1Kro 11:27| 27 Sammoth, de Harodiet; Helez, 212 1Kro 12:27| 27 En Jehojada was overste 213 1Kro 15:27| 27 David nu was gekleed met 214 1Kro 16:27| 27 Majesteit en heerlijkheid 215 1Kro 17:27| 27 Nu dan, het heeft U beliefd 216 1Kro 22:27| 27 En de HEERE zeide tot den 217 1Kro 24:27| 27 Want naar de laatste woorden 218 1Kro 25:27| 27 De kinderen van Merari van 219 1Kro 26:27| 27 Het twintigste voor Eliatha; 220 1Kro 27:27| 27 Van de krijgen en van den 221 1Kro 28 | 27 ~ 222 1Kro 28:27| 27 En over de wijngaarden was 223 1Kro 30:27| 27 De dagen nu, die hij geregeerd 224 2Kro 7:27| 27 Hoor Gij dan in den hemel, 225 2Kro 10:27| 27 Ook maakte de koning het 226 2Kro 19:27| 27 En Micha zeide: Indien gij 227 2Kro 21:27| 27 Daarna keerden alle mannen 228 2Kro 24:27| 27 Aangaande nu zijn zonen, 229 2Kro 25:27| 27 Van den tijd nu af, dat 230 2Kro 27 | 27 ~ 231 2Kro 28:27| 27 En Achaz ontsliep met zijn 232 2Kro 29:27| 27 En Hizkia beval, dat men 233 2Kro 30:27| 27 Toen stonden de Levietische 234 2Kro 32:27| 27 Jehizkia nu had zeer veel 235 2Kro 34:27| 27 Omdat uw hart week geworden 236 2Kro 35:27| 27 Zijn geschiedenissen dan, 237 2Kro 36:27| 27 Zijn geschiedenissen dan, 238 Ezra 2:27| 27 De mannen van Michmas, honderd 239 Ezra 7:27| 27 Geloofd zij de HEERE, de 240 Ezra 8:27| 27 En twintig gouden bekers, 241 Ezra 10:27| 27 En van de kinderen van Zatthu: 242 Neh 3:27 | 27 Daarna verbeterden de Thekoieten 243 Neh 7:27 | 27 De mannen van Anathoth, 244 Neh 9:27 | 27 Daarom hebt Gij hen gegeven 245 Neh 10:27 | 27 Malluch, Harim, Baana. ~ 246 Neh 11:27 | 27 En te Hazar-Sual, en in 247 Neh 12:27 | 27 In de inwijding nu van Jeruzalems 248 Neh 13:27 | 27 Zouden wij dan naar ulieden 249 Est 52:14 | 27 Bevestigden de Joden, en 250 Job 5:27 | 27 Zie dit, wij hebben het 251 Job 6:27 | 27 Ook werpt gij u op een wees; 252 Job 9:27 | 27 Indien mijn zeggen is: Ik 253 Job 13:27 | 27 Gij legt ook mijn voeten 254 Job 15:27 | 27 Omdat hij zijn aangezicht 255 Job 19:27 | 27 Denwelken ik voor mij aanschouwen 256 Job 20:27 | 27 De hemel zal zijn ongerechtigheid 257 Job 21:27 | 27 Ziet, ik weet ulieder gedachten, 258 Job 22:27 | 27 Gij zult tot Hem ernstiglijk 259 Job 27 | 27 ~ 260 Job 28:27 | 27 Toen zag Hij haar, en vertelde 261 Job 30:27 | 27 Mijn ingewand ziedt, en 262 Job 31:27 | 27 En mijn hart verlokt is 263 Job 33:27 | 27 Hij zal de mensen aanschouwen, 264 Job 34:27 | 27 Daarom dat zij van achter 265 Job 36:27 | 27 Want Hij trekt de druppelen 266 Job 37:27 | 27 Om het woeste en het verwoeste 267 Job 38:27 | 27 Met schudding en beroering 268 Job 39:27 | 27 Leg uw hand op hem, gedenk 269 Psa 18:27 | 27 Bij den reine houdt Gij 270 Psa 22:27 | 27 De zachtmoedigen zullen 271 Psa 27 | 27 ~ 272 Psa 36:27 | 27 Laat hen vrolijk zingen 273 Psa 38:27 | 27 Samech. Wijk af van het 274 Psa 44:27 | 27 Sta op, ons ter hulp, en 275 Psa 68:27 | 27 Looft God in de gemeenten, 276 Psa 69:27 | 27 Want zij vervolgen, dien 277 Psa 73:27 | 27 Want ziet, die verre van 278 Psa 78:27 | 27 En regende op hen vlees 279 Psa 89:27 | 27 Hij zal Mij noemen: Gij 280 Psa 102:27 | 27 Die zullen vergaan, maar 281 Psa 104:27 | 27 Zij allen wachten op U, 282 Psa 105:27 | 27 Zij deden onder hen de bevelen 283 Psa 106:27 | 27 En dat Hij hun zaad zou 284 Psa 107:27 | 27 Zij dansen en waggelen als 285 Psa 109:27 | 27 Opdat zij weten, dat dit 286 Psa 118:27 | 27 De HEERE is God, Die ons 287 Psa 119:27 | 27  Geef mij den weg Uwer bevelen 288 Spre 1:27| 27      Wanneer uw vreze komt 289 Spre 3:27| 27      Onthoud het goed van 290 Spre 4:27| 27      Wijk niet ter rechter 291 Spre 6:27| 27      Zal iemand vuur in 292 Spre 7:27| 27      Haar huis zijn wegen 293 Spre 8:27| 27      Toen Hij de hemelen 294 Spre 10:27| 27      De vreze des HEEREN 295 Spre 11:27| 27      Wie het goede vroeg 296 Spre 12:27| 27      Een bedrieger zal zijn 297 Spre 14:27| 27      De vreze des HEEREN 298 Spre 15:27| 27      Die gierigheid pleegt, 299 Spre 16:27| 27      Een Belialsman graaft 300 Spre 17:27| 27      Wie wetenschap weet, 301 Spre 19:27| 27      Laat af, mijn zoon, 302 Spre 20:27| 27      De ziel des mensen 303 Spre 21:27| 27      Het offer der goddelozen 304 Spre 22:27| 27      Zo gij niet hadt om 305 Spre 23:27| 27      Want een hoer is een 306 Spre 24:27| 27      Beschik uw werk daarbuiten, 307 Spre 25:27| 27      Veel honigs te eten 308 Spre 26:27| 27      Die een kuil graaft, 309 Spre 27 | 27 ~ 310 Spre 27:27| 27      Daartoe zult gij genoegzaamheid 311 Spre 28:27| 27      Die den armen geeft, 312 Spre 29:27| 27      Een ongerechtig man 313 Spre 30:27| 27      De sprinkhanen hebben 314 Spre 31:27| 27      Tsade. Zij beschouwt 315 Pred 7:27| 27      Ziet, dit heb ik gevonden, 316 Jes 1:27 | 27      Sion zal door recht 317 Jes 5:27 | 27      Geen moede, en geen 318 Jes 10:27 | 27      En het zal geschieden 319 Jes 14:27 | 27      Want de HEERE der heirscharen 320 Jes 27 | 27 ~ 321 Jes 28:27 | 27      Want men dorst de wikken 322 Jes 30:27 | 27      Ziet, de Naam des HEEREN 323 Jes 37:27 | 27      Daarom waren haar inwoners 324 Jes 40:27 | 27      Waarom zegt gij dan, 325 Jes 41:27 | 27      Ik, de Eerste zeg tot 326 Jes 43:27 | 27      Uw eerste vader heeft 327 Jes 44:27 | 27      Die tot de diepte zegt: 328 Jer 2:27 | 27      Die tot een hout zeggen: 329 Jer 4:27 | 27      Want zo zegt de HEERE: 330 Jer 5:27 | 27      Gelijk een kouw vol 331 Jer 6:27 | 27      Ik heb u onder Mijn 332 Jer 7:27 | 27      Ook zult gij al deze 333 Jer 13:27 | 27      Uw overspelen en uw 334 Jer 17:27 | 27      Maar indien gij naar 335 Jer 22:27 | 27      En in het land, naar 336 Jer 23:27 | 27      Die daar denken om 337 Jer 25:27 | 27      Gij zult dan tot hen 338 Jer 27 | 27 ~ 339 Jer 29:27 | 27      Nu dan, waarom hebt 340 Jer 31:27 | 27      Ziet, de dagen komen, 341 Jer 32:27 | 27      Zie, Ik ben de HEERE, 342 Jer 36:27 | 27      Toen geschiedde des 343 Jer 38:27 | 27      Als dan al de vorsten 344 Jer 44:27 | 27      Ziet, Ik zal over hen 345 Jer 46:27 | 27      Maar gij, Mijn knecht 346 Jer 48:27 | 27      Want is u niet Israel 347 Jer 49:27 | 27      En Ik zal een vuur 348 Jer 50:27 | 27      Doodt met het zwaard 349 Jer 51:27 | 27      Verheft de banier in 350 Jer 52:27 | 27      En de koning van Babel 351 Klaa 1:71| 27      Teth. Het is goed voor 352 Eze 1:27 | 27      En ik zag als de verf 353 Eze 3:27 | 27      Maar als Ik met u spreken 354 Eze 7:27 | 27      De koning zal rouw 355 Eze 12:27 | 27      Mensenkind, zie, die 356 Eze 16:27 | 27      Ziet, daarom strekte 357 Eze 18:27 | 27      Maar als de goddeloze 358 Eze 20:27 | 27      Daarom, mensenkind, 359 Eze 21:27 | 27      Ik zal die kroon omgekeerd, 360 Eze 22:27 | 27      Haar vorsten zijn in 361 Eze 23:27 | 27      Zo zal Ik uw schandelijkheid 362 Eze 24:27 | 27      Ten zelven dage zal 363 Eze 27 | l 27 ~ 364 Eze 27:27 | 27      Uw goed, en uw marktwaren, 365 Eze 32:27 | 27      Maar zij liggen niet 366 Eze 33:27 | 27      Alzo zult gij tot hen 367 Eze 34:27 | 27      En het geboomte des 368 Eze 36:27 | 27      En Ik zal Mijn Geest 369 Eze 37:27 | 27      En Mijn tabernakel 370 Eze 39:27 | 27      Als Ik hen zal hebben 371 Eze 40:27 | 27      Ook was er een poort 372 Eze 43:27 | 27      Als zij nu deze dagen 373 Eze 44:27 | 27      En ten dage, als hij 374 Eze 48:27 | 27      En aan de landpale 375 Dan 2:27 | 27      Daniel antwoordde voor 376 Dan 3:27 | 27      Toen vergaderden de 377 Dan 4:27 | 27      Daarom, o koning! laat 378 Dan 5:27 | 27      TEKEL; gij zijt in 379 Dan 6:27 | 27      Van mij is een bevel 380 Dan 7:27 | 27      Maar het rijk, en de 381 Dan 8:27 | 27      Toen werd ik, Daniel, 382 Dan 9:27 | 27      En hij zal velen het 383 Dan 11:27 | 27      En het hart van beide 384 Joe 2:27 | 27      En gij zult weten, 385 Amos 5:27| 27      Daarom zal Ik ulieden 386 Matt 5:27| 27 Gij hebt gehoord, dat van 387 Matt 6:27| 27 Wie toch van u kan, met 388 Matt 7:27| 27 En de slagregen is nedergevallen, 389 Matt 8:27| 27 En de mensen verwonderden 390 Matt 9:27| 27 En als Jezus van daar voortging, 391 Matt 10:27| 27 Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, 392 Matt 11:27| 27 Alle dingen zijn Mij overgegeven 393 Matt 12:27| 27 En indien Ik door Beelzebul 394 Matt 13:27| 27 En de dienstknechten van 395 Matt 14:27| 27 Maar terstond sprak Jezus 396 Matt 15:27| 27 En zij zeide: Ja, Heere! 397 Matt 16:27| 27 Want de Zoon des mensen 398 Matt 17:27| 27 Maar opdat wij hun geen 399 Matt 18:27| 27 En de heer van dezen dienstknecht, 400 Matt 19:27| 27 Toen antwoordde Petrus, 401 Matt 20:27| 27 En zo wie onder u zal willen 402 Matt 21:27| 27 En zij, Jezus antwoordende, 403 Matt 22:27| 27 Ten laatste na allen, is 404 Matt 23:27| 27 Wee u, gij Schriftgeleerden 405 Matt 24:27| 27 Want gelijk de bliksem uitgaat 406 Matt 25:27| 27 Zo moest gij dan mijn geld 407 Matt 26:27| 27 En Hij nam den drinkbeker, 408 Matt 27 | 27 ~ 409 Matt 27:27| 27 Toen namen de krijgsknechten 410 Mark 1:27| 27 En zij werden allen verbaasd, 411 Mark 2:27| 27 En Hij zeide tot hen: De 412 Mark 3:27| 27 Er kan niemand in het huis 413 Mark 4:27| 27 En voorts sliep, en opstond, 414 Mark 5:27| 27 Deze van Jezus horende, 415 Mark 6:27| 27 En de koning zond terstond 416 Mark 7:27| 27 Maar Jezus zeide tot haar: 417 Mark 8:27| 27 En Jezus ging uit en Zijn 418 Mark 9:27| 27 En Jezus, hem bij de hand 419 Mark 10:27| 27 Doch Jezus, hen aanziende, 420 Mark 11:27| 27 En zij kwamen wederom te 421 Mark 12:27| 27 God is niet een God der 422 Mark 13:27| 27 En alsdan zal Hij Zijn engelen 423 Mark 14:27| 27 En Jezus zeide tot hen: 424 Mark 15:27| 27 En zij kruisigden met Hem 425 Luk 1:27 | 27 Tot een maagd, die ondertrouwd 426 Luk 2:27 | 27 En hij kwam door den Geest 427 Luk 3:27 | 27 Den zoon van Johannes, den 428 Luk 4:27 | 27 En er waren vele melaatsen 429 Luk 5:27 | 27 En na dezen ging Hij uit, 430 Luk 6:27 | 27 Maar Ik zeg ulieden, die 431 Luk 7:27 | 27 Deze is het, van welken 432 Luk 8:27 | 27 En als Hij aan het land 433 Luk 9:27 | 27 En Ik zeg u waarlijk: Er 434 Luk 10:27 | 27 En hij, antwoordende, zeide: 435 Luk 11:27 | 27 En het geschiedde, als Hij 436 Luk 12:27 | 27 Aanmerkt de lelien, hoe 437 Luk 13:27 | 27 En Hij zal zeggen: Ik zeg 438 Luk 14:27 | 27 En wie zijn kruis niet draagt, 439 Luk 15:27 | 27 En deze zeide tot hem: Uw 440 Luk 16:27 | 27 En hij zeide: Ik bid u dan, 441 Luk 17:27 | 27 Zij aten, zij dronken, zij 442 Luk 18:27 | 27 En Hij zeide: De dingen, 443 Luk 19:27 | 27 Doch deze mijn vijanden, 444 Luk 20:27 | 27 En tot Hem kwamen sommigen 445 Luk 21:27 | 27 En alsdan zullen zij den 446 Luk 22:27 | 27 Want wie is meerder, die 447 Luk 23:27 | 27 En een grote menigte van 448 Luk 24:27 | 27 En begonnen hebbende van 449 Joha 1:27| 27 Dezelve is het, Die na mij 450 Joha 3:27| 27 Johannes antwoordde en zeide: 451 Joha 4:27| 27 En daarop kwamen Zijn discipelen 452 Joha 5:27| 27 En heeft Hem macht gegeven, 453 Joha 6:27| 27 Werkt niet om de spijs, 454 Joha 7:27| 27 Doch van Dezen weten wij, 455 Joha 8:27| 27 Zij verstonden niet, dat 456 Joha 9:27| 27 Hij antwoordde hun: Ik heb 457 Joha 10:27| 27 Mijn schapen horen Mijn 458 Joha 11:27| 27 Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; 459 Joha 12:27| 27 Nu is Mijn ziel ontroerd; 460 Joha 13:27| 27 En na de bete, toen voer 461 Joha 14:27| 27 Vrede laat Ik u, Mijn vrede 462 Joha 15:27| 27 En gij zult ook getuigen, 463 Joha 16:27| 27 Want de Vader Zelf heeft 464 Joha 18:27| 27 Petrus dan loochende het 465 Joha 19:27| 27 Daarna zeide Hij tot den 466 Joha 20:27| 27 Daarna zeide Hij tot Thomas: 467 Hand 2:27| 27 Want Gij zult mijn ziel 468 Hand 4:27| 27 Want in der waarheid zijn 469 Hand 5:27| 27 En met hem sprekende, ging 470 Hand 6:27| 27 En in dezelfde dagen kwamen 471 Hand 7:27| 27 Want die te Jeruzalem wonen, 472 Hand 8:27| 27 En daar gekomen zijnde, 473 Hand 9:27| 27 Wij hebben dan Judas en 474 Hand 10:27| 27 En de stokbewaarder, wakker 475 Hand 11:27| 27 Opdat zij den Heere zouden 476 Hand 12:27| 27 En als hij wilde naar Achaje 477 Hand 13:27| 27 En wij zijn niet alleen 478 Hand 14:27| 27 Want ik heb niet achtergehouden, 479 Hand 15:27| 27 Als nu de zeven dagen zouden 480 Hand 16:27| 27 En de overste kwam toe, 481 Hand 17:27| 27 Alzo deze man van de Joden 482 Hand 18:27| 27 Maar als twee jaren vervuld 483 Hand 19:27| 27 Want het dunkt mij tegen 484 Hand 20:27| 27 Gelooft gij, o koning Agrippa, 485 Hand 21 | 27 ~ 486 Hand 21:27| 27 Als nu de veertiende nacht 487 Hand 22:27| 27 Want het hart dezes volks 488 Rom 1:27 | 27 En insgelijks ook de mannen, 489 Rom 2:27 | 27 En zal de voorhuid, die 490 Rom 3:27 | 27 Waar is dan de roem? Hij 491 Rom 8:27 | 27 En Die de harten doorzoekt, 492 Rom 9:27 | 27 En Jesaja roept over Israel: 493 Rom 11:27 | 27 En dit is hun een verbond 494 Rom 15:27 | 27 Want het heeft hun zo goed 495 Rom 16:27 | 27 Den zelven alleen wijzen 496 1Kor 1:27| 27 Maar het dwaze der wereld 497 1Kor 7:27| 27 Zijt gij aan een vrouw verbonden, 498 1Kor 9:27| 27 Maar ik bedwing mijn lichaam, 499 1Kor 10:27| 27 En indien u iemand van de 500 1Kor 11:27| 27 Zo dan, wie onwaardiglijk


1-500 | 501-521

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License