1-500 | 501-517
Book Chapter: Verse
1 Gen 19:16 | Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie,
2 Exo 12:37 | Sukkoth, omtrent zeshonderd duizend te voet, mannen alleen,
3 Exo 32:28 | op dien dag, omtrent drie duizend man. ~
4 Exo 33:28 | op dien dag, omtrent drie duizend man. ~
5 Exo 38:25 | was honderd talenten, en duizend zevenhonderd vijf en zeventig
6 Exo 38:26 | namelijk zeshonderd drie duizend, vijfhonderd vijftig. ~
7 Exo 38:28 | 28 Maar uit de duizend zevenhonderd vijf en zeventig
8 Exo 38:29 | zeventig talenten, en twee duizend vierhonderd sikkelen. ~
9 Lev 25:8 | honderd uit u zullen tien duizend vervolgen; en uw vijanden
10 Num 1:21 | Ruben waren zes en veertig duizend en vijfhonderd. ~
11 Num 1:23 | Simeon waren negen en vijftig duizend en driehonderd. ~
12 Num 1:25 | van Gad vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig. ~
13 Num 1:27 | van Juda vier en zeventig duizend en zeshonderd. ~
14 Num 1:29 | Issaschar vier en vijftig duizend en vierhonderd. ~
15 Num 1:31 | Zebulon zeven en vijftig duizend en vierhonderd. ~
16 Num 1:33 | stam van Efraim veertig duizend en vijfhonderd; ~
17 Num 1:35 | van Manasse twee en dertig duizend en tweehonderd. ~
18 Num 1:37 | Benjamin vijf en dertig duizend en vierhonderd. ~
19 Num 1:39 | stam van Dan twee en zestig duizend en zevenhonderd. ~
20 Num 1:41 | van Aser een en veertig duizend en vijfhonderd. ~
21 Num 1:43 | Nafthali drie en vijftig duizend en vierhonderd. ~
22 Num 1:46 | dan waren zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. ~
23 Num 2:4 | getelden waren vier en zeventig duizend en zeshonderd. ~
24 Num 2:6 | getelden waren vier en vijftig duizend en vierhonderd. ~
25 Num 2:8 | getelden waren zeven en vijftig duizend en vierhonderd. ~
26 Num 2:9 | waren honderd zes en tachtig duizend en vierhonderd, naar hun
27 Num 2:11 | getelden waren zes en veertig duizend en vijfhonderd. ~
28 Num 2:13 | getelden waren negen en vijftig duizend en driehonderd. ~
29 Num 2:15 | getelden waren vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig. ~
30 Num 2:16 | waren honderd een en vijftig duizend vierhonderd en vijftig;
31 Num 2:19 | zijn getelden waren veertig duizend en vijfhonderd. ~
32 Num 2:21 | getelden waren twee en dertig duizend en tweehonderd. ~
33 Num 2:23 | getelden waren vijf en dertig duizend en vierhonderd. ~
34 Num 2:24 | Efraim waren honderd acht duizend en eenhonderd, naar hun
35 Num 2:26 | getelden waren twee en zestig duizend en zevenhonderd. ~
36 Num 2:28 | getelden waren een en veertig duizend en vijfhonderd. ~
37 Num 2:30 | getelden waren drie en vijftig duizend en vierhonderd. ~
38 Num 2:31 | honderd zeven en vijftig duizend en zeshonderd. In het achterste
39 Num 2:32 | heiren waren, zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig. ~
40 Num 3:22 | hun getelden waren zeven duizend en vijfhonderd. ~
41 Num 3:28 | en daarboven, waren acht duizend en zeshonderd, waarnemende
42 Num 3:34 | en daarboven, waren zes duizend en tweehonderd. ~
43 Num 3:39 | daarboven, waren twee en twintig duizend. ~
44 Num 3:43 | getelden, waren twee en twintig duizend tweehonderd en drie en zeventig. ~
45 Num 3:50 | Israels nam hij dat geld, duizend driehonderd vijf en zestig
46 Num 4:36 | naar hun geslachten, twee duizend zevenhonderd en vijftig. ~
47 Num 4:40 | huis hunner vaderen, twee duizend zeshonderd en dertig. ~
48 Num 4:44 | naar hun geslachten, drie duizend en tweehonderd. ~
49 Num 4:48 | Hun getelden waren acht duizend vijfhonderd en tachtig. ~
50 Num 7:85 | zilver van de vaten was twee duizend en vierhonderd sikkelen,
51 Num 11:21 | Mozes zeide: Zeshonderd duizend te voet is dit volk, in
52 Num 16:49 | gestorven zijn, waren veertien duizend en zevenhonderd, behalve
53 Num 25:9 | stierven, waren vier en twintig duizend. ~
54 Num 26:7 | getelden waren drie en veertig duizend zevenhonderd en dertig. ~
55 Num 26:14 | Simeonieten: twee en twintig duizend en tweehonderd. ~
56 Num 26:18 | naar hun getelden: veertig duizend en vijfhonderd. ~
57 Num 26:22 | getelden: zes en zeventig duizend en vijfhonderd. ~
58 Num 26:25 | getelden: vier en zestig duizend en driehonderd. ~
59 Num 26:27 | naar hun getelden: zestig duizend en vijfhonderd. ~
60 Num 26:34 | getelden waren twee en vijftig duizend en zevenhonderd. ~
61 Num 26:37 | getelden: twee en dertig duizend en vijfhonderd. Dat zijn
62 Num 26:41 | getelden waren vijf en veertig duizend en zeshonderd. ~
63 Num 26:43 | getelden, waren vier en zestig duizend en vierhonderd. ~
64 Num 26:47 | getelden: drie en vijftig duizend en vierhonderd. ~
65 Num 26:50 | getelden waren vijf en veertig duizend en vierhonderd. ~
66 Num 26:51 | Israels: zeshonderd een duizend zevenhonderd en dertig. ~
67 Num 26:62 | getelden waren drie en twintig duizend, al wat mannelijk is, van
68 Num 31:4 | stammen Israels zult gij een duizend ten strijde zenden. ~
69 Num 31:5 | de duizenden van Israel, duizend van elken stam, twaalf duizend
70 Num 31:5 | duizend van elken stam, twaalf duizend toegerusten ten strijde. ~
71 Num 31:6 | Mozes zond hen ten strijde, duizend van elken stam, hen en Pinehas,
72 Num 31:32 | zeshonderd vijf en zeventig duizend schapen; ~
73 Num 31:33 | 33 En twee en zeventig duizend runderen; ~
74 Num 31:34 | 34 En een en zestig duizend ezelen; ~
75 Num 31:35 | zielen waren twee en dertig duizend. ~
76 Num 31:36 | driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd schapen. ~
77 Num 31:38 | runderen waren zes en dertig duizend, en hun schatting voor den
78 Num 31:39 | En de ezelen waren dertig duizend en vijfhonderd, en hun schatting
79 Num 31:40 | mensen zielen waren zestien duizend, en hun schatting voor den
80 Num 31:43 | driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd; ~
81 Num 31:44 | runderen waren zes en dertig duizend; ~
82 Num 31:45 | 45 En de ezelen dertig duizend en vijfhonderd; ~
83 Num 31:46 | der mensen zielen zestien duizend;) ~
84 Num 31:52 | HEERE offerden, was zestien duizend zevenhonderd en vijftig
85 Num 34:4 | af, en naar buiten, van duizend ellen zijn rondom. ~
86 Num 34:5 | hoek tegen het oosten, twee duizend ellen, en aan den hoek van
87 Num 34:5 | hoek van het zuiden, twee duizend ellen, en aan den hoek van
88 Num 34:5 | hoek van het westen, twee duizend ellen, en aan den hoek van
89 Num 34:5 | hoek van het noorden, twee duizend ellen; dat de stad in het
90 Deu 7:9 | Zijn geboden houden tot in duizend geslachten. ~
91 Deu 32:30 | 30 Hoe zoude een enige duizend jagen, en twee tien duizend
92 Deu 32:30 | duizend jagen, en twee tien duizend doen vluchten, ten ware,
93 Joz 3:4 | tussen dezelve, bij de twee duizend ellen in de maat; en nadert
94 Joz 4:13 | 13 Omtrent veertig duizend toegeruste krijgsmannen
95 Joz 7:3 | optrekke, dat er omtrent twee duizend mannen, of omtrent drie
96 Joz 7:3 | mannen, of omtrent drie duizend mannen optrekken, om Ai
97 Joz 7:4 | van het volk omtrent drie duizend man; dewelke vloden voor
98 Joz 8:3 | En Jozua verkoos dertig duizend mannen, strijdbare helden,
99 Joz 8:12 | Hij nam ook omtrent vijf duizend man, en hij stelde hen tot
100 Joz 8:25 | als vrouwen, waren twaalf duizend, al te zamen lieden van
101 Joz 24:10 | enig man onder u zal er duizend jagen; want het is de HEERE,
102 Ric 1:4 | sloegen hen bij Bezek, tien duizend man. ~
103 Ric 3:29 | dier tijd, omtrent tien duizend man, allen vette en allen
104 Ric 4:6 | Thabor, en neem met u tien duizend man, van de kinderen van
105 Ric 4:10 | op zijn voeten, met tien duizend man; ook toog Debora met
106 Ric 4:14 | berg Thabor af, en tien duizend man achter hem. ~
107 Ric 4:32 | een spies, onder veertig duizend in Israel? ~
108 Ric 5:15 | Israel verlossen? Zie, mijn duizend is het armste in Manasse,
109 Ric 6:3 | volk weder twee en twintig duizend, dat er tienduizend overbleven. ~
110 Ric 7:10 | met hen, omtrent vijftien duizend, al de overgeblevenen van
111 Ric 7:10 | waren honderd en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken. ~
112 Ric 7:26 | die hij begeerd had, was duizend en zevenhonderd sikkelen
113 Ric 8:49 | Sichem stierven, omtrent duizend mannen en vrouwen. ~
114 Ric 11:6 | Efraim vielen twee en veertig duizend. ~
115 Ric 14:11 | 11 Toen kwamen drie duizend mannen af uit Juda tot het
116 Ric 14:15 | nam het, en sloeg daarmede duizend man. ~
117 Ric 14:16 | ezelskinnebakken heb ik duizend man geslagen. ~
118 Ric 15:5 | wij u geven, een iegelijk, duizend en honderd zilverlingen. ~
119 Ric 15:27 | het dak waren omtrent drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen,
120 Ric 16:2 | zeide tot zijn moeder: De duizend en honderd zilverlingen,
121 Ric 16:3 | gaf hij aan zijn moeder de duizend en honderd zilverlingen
122 Ric 19:2 | het volk Gods, vierhonderd duizend man te voet, die het zwaard
123 Ric 19:10 | Israels, en honderd van duizend, en duizend van tienduizend,
124 Ric 19:10 | honderd van duizend, en duizend van tienduizend, om teerkost
125 Ric 19:15 | de steden, zes en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken,
126 Ric 19:17 | behalve Benjamin, vierhonderd duizend mannen, die het zwaard uittrokken;
127 Ric 19:21 | van Israel twee en twintig duizend man. ~
128 Ric 19:25 | kinderen Israels nog achttien duizend man neder ter aarde; die
129 Ric 19:34 | 34 En tien duizend uitgelezen mannen van gans
130 Ric 19:35 | vernielden vijf en twintig duizend en honderd mannen; die allen
131 Ric 19:44 | vielen van Benjamin achttien duizend mannen; deze allen waren
132 Ric 19:45 | op de straten, van vijf duizend man; voorts kleefden zij
133 Ric 19:45 | en sloegen van hen twee duizend man. ~
134 Ric 19:46 | vielen, vijf en twintig duizend mannen, die het zwaard uittrokken;
135 Ric 20:10 | vergadering daarheen twaalf duizend mannen, van de strijdbaarste;
136 1Sa 4:2 | in het veld omtrent vier duizend man. ~
137 1Sa 4:10 | van Israel vielen dertig duizend voetvolks. ~
138 1Sa 6:19 | zeventig mannen, en vijftig duizend mannen. Toen bedreef het
139 1Sa 11:8 | Israels waren driehonderd duizend, en van de mannen van Juda
140 1Sa 11:8 | de mannen van Juda dertig duizend. ~
141 1Sa 13:2 | Toen verkoos zich Saul drie duizend mannen uit Israel; en er
142 1Sa 13:2 | en er waren bij Saul twee duizend te Michmas en op het gebergte
143 1Sa 13:2 | gebergte van Beth-El, en duizend waren er bij Jonathan te
144 1Sa 13:5 | strijden tegen Israel, dertig duizend wagens, en zes duizend ruiters,
145 1Sa 13:5 | dertig duizend wagens, en zes duizend ruiters, en volk in menigte
146 1Sa 15:4 | hen te Telaim, tweehonderd duizend voetvolks, en tien duizend
147 1Sa 15:4 | duizend voetvolks, en tien duizend mannen van Juda. ~
148 1Sa 17:5 | van het pantsier was vijf duizend sikkelen kopers; ~
149 1Sa 17:18 | melkkazen aan de oversten over duizend; en gij zult uw broederen
150 1Sa 18:8 | zeide: Zij hebben David tien duizend gegeven, doch mij hebben
151 1Sa 18:8 | doch mij hebben zij maar duizend gegeven; en voorzeker zal
152 1Sa 18:13 | zich tot een overste van duizend; en hij ging uit en hij
153 1Sa 24:3 | 3 Toen nam Saul drie duizend uitgelezen mannen uit gans
154 1Sa 25:2 | zeer groot, en hij had drie duizend schapen, en duizend geiten;
155 1Sa 25:2 | drie duizend schapen, en duizend geiten; en hij was in het
156 1Sa 26:2 | woestijn Zif, en met hem drie duizend man, uitgelezenen van Israel,
157 2Sa 6:1 | uitgelezenen in Israel, dertig duizend. ~
158 2Sa 8:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en zevenhonderd
159 2Sa 8:4 | zevenhonderd ruiteren, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde
160 2Sa 8:5 | Syriers twee en twintig duizend man. ~
161 2Sa 8:13 | in het Zoutdal, achttien duizend. ~
162 2Sa 10:6 | Syriers van Zoba, twintig duizend voetvolks, en van den koning
163 2Sa 10:6 | van den koning van Maacha duizend man, en van de mannen van
164 2Sa 10:6 | de mannen van Tob twaalf duizend man. ~
165 2Sa 10:18 | zevenhonderd wagenen, en veertig duizend ruiteren; daartoe sloeg
166 2Sa 17:1 | Absalom: Laat mij nu twaalf duizend mannen uitlezen, dat ik
167 2Sa 18:3 | maar gij zijt nu als tien duizend onzer. Zo zal het nu beter
168 2Sa 18:7 | grote slag, van twintig duizend. ~
169 2Sa 18:12 | zeide tot Joab: En of ik al duizend zilverlingen op mijn handen
170 2Sa 19:17 | 17 En duizend man van Benjamin met hem;
171 2Sa 24:9 | Israel waren achthonderd duizend strijdbare mannen, die het
172 2Sa 24:9 | van Juda waren vijfhonderd duizend man. ~
173 2Sa 24:15 | tot Ber-seba toe, zeventig duizend mannen. ~
174 1Kon 3:4 | omdat die hoogte groot was; duizend brandofferen offerde Salomo
175 1Kon 4:26| 26 Salomo had ook veertig duizend paardenstallen tot zijn
176 1Kon 4:26| zijn wagenen, en twaalf duizend ruiteren. ~
177 1Kon 4:32| 32 En hij sprak drie duizend spreuken; daartoe waren
178 1Kon 4:32| daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. ~
179 1Kon 5:11| Salomo gaf Hiram twintig duizend kor tarwe, tot spijze van
180 1Kon 5:13| het uitschot was dertig duizend man. ~
181 1Kon 5:14| hen naar den Libanon, tien duizend des maands bij beurten;
182 1Kon 5:15| Daartoe had Salomo zeventig duizend, die last droegen, en tachtig
183 1Kon 5:15| last droegen, en tachtig duizend houwers op het gebergte. ~
184 1Kon 5:16| over dat werk waren, drie duizend en driehonderd, die heerschappij
185 1Kon 7:26| leliebloem; zij hield twee duizend bath. ~
186 1Kon 8:63| offerde, twee en twintig duizend runderen, en honderd en
187 1Kon 8:63| runderen, en honderd en twintig duizend schapen. Alzo hebben zij
188 1Kon 10:26| en ruiteren, en hij had duizend en vierhonderd wagenen,
189 1Kon 10:26| vierhonderd wagenen, en twaalf duizend ruiteren, en legde ze in
190 1Kon 12:21| Benjamin, honderd en tachtig duizend uitgelezenen, geoefend ten
191 1Kon 19:18| Israel doen overblijven zeven duizend, alle knieen, die zich niet
192 1Kon 20:15| kinderen Israels, zeven duizend. ~
193 1Kon 20:29| sloegen van de Syriers honderd duizend voetvolks op een dag. ~
194 1Kon 20:30| viel op zeven en twintig duizend mannen, die overgebleven
195 2Kon 3:4 | koning van Israel honderd duizend lammeren, en honderd duizend
196 2Kon 3:4 | duizend lammeren, en honderd duizend rammen met de wol. ~
197 2Kon 5:5 | talenten zilvers, en zes duizend sikkelen gouds, en tien
198 2Kon 14:7 | en tien wagenen, en tien duizend voetvolks; want de koning
199 2Kon 15:7 | Edomieten in het Zoutdal tien duizend, en nam Sela in met krijg,
200 2Kon 16:19| en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilvers, opdat
201 2Kon 20:23| Assyrie; en ik zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor
202 2Kon 21:35| honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens
203 2Kon 26:14| strijdbare helden, tien duizend gevangen, en alle timmerlieden
204 2Kon 26:16| kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden
205 2Kon 26:16| timmerlieden en smeden tot een duizend, en alle helden, die ten
206 1Kro 5:18| krijg, waren vier en veertig duizend zevenhonderd en zestig,
207 1Kro 5:21| van hun kemelen vijftig duizend, en tweehonderd en vijftig
208 1Kro 5:21| en tweehonderd en vijftig duizend schapen, en twee duizend
209 1Kro 5:21| duizend schapen, en twee duizend ezelen, en honderd duizend
210 1Kro 5:21| duizend ezelen, en honderd duizend zielen der mensen. ~
211 1Kro 7:2 | van David twee en twintig duizend en zeshonderd. ~
212 1Kro 7:4 | krijgsheirs zes en dertig duizend; want zij hadden vele vrouwen
213 1Kro 7:5 | waren zeven en tachtig duizend, al dezelve in geslachtsregisters
214 1Kro 7:7 | zijnde, waren twee en twintig duizend en vier en dertig. ~
215 1Kro 7:9 | kloeke helden, waren twintig duizend en tweehonderd. ~
216 1Kro 7:11| kloeke helden, zeventien duizend en tweehonderd, uitgaande
217 1Kro 7:40| getal was zes en twintig duizend mannen. ~ ~ ~
218 1Kro 9:13| de huizen hunner vaderen, duizend zevenhonderd en zestig,
219 1Kro 12:14| honderd, en de grootste over duizend. ~
220 1Kro 12:24| spiesen droegen, waren zes duizend en achthonderd toegerust
221 1Kro 12:25| helden ten heire, zeven duizend en honderd; ~
222 1Kro 12:26| kinderen van Levi, vier duizend en zeshonderd; ~
223 1Kro 12:27| en met hem waren er drie duizend en zevenhonderd. ~
224 1Kro 12:29| broederen van Saul, drie duizend; want tot nog toe waren
225 1Kro 12:30| kinderen van Efraim, twintig duizend en achthonderd, kloeke helden,
226 1Kro 12:31| stam van Manasse achttien duizend, die met namen uitgedrukt
227 1Kro 12:33| alle krijgswapenen, vijftig duizend; en om een slagorde te houden
228 1Kro 12:34| 34 En uit Nafthali, duizend oversten, en bij hen met
229 1Kro 12:34| en spies, zeven en dertig duizend. ~
230 1Kro 12:35| toegerust, acht en twintig duizend en zeshonderd; ~
231 1Kro 12:36| te houden, waren veertig duizend; ~
232 1Kro 18:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en zeven duizend
233 1Kro 18:4 | duizend wagens af, en zeven duizend ruiters, en twintig duizend
234 1Kro 18:4 | duizend ruiters, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde
235 1Kro 18:5 | Syriers twee en twintig duizend man. ~
236 1Kro 18:12| in het Zoutdal, achttien duizend. ~
237 1Kro 19:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en zeven duizend
238 1Kro 19:4 | duizend wagens af, en zeven duizend ruiters, en twintig duizend
239 1Kro 19:4 | duizend ruiters, en twintig duizend man te voet; en David ontzenuwde
240 1Kro 19:5 | Syriers twee en twintig duizend man. ~
241 1Kro 19:12| in het Zoutdal, achttien duizend. ~
242 1Kro 20:6 | Hanun en de kinderen Ammons duizend talenten zilvers, om zich
243 1Kro 20:7 | zich huurden twee en dertig duizend wagenen; en de koning van
244 1Kro 20:18| versloeg van de Syriers zeven duizend wagenen, en veertig duizend
245 1Kro 20:18| duizend wagenen, en veertig duizend mannen te voet; daartoe
246 1Kro 22:5 | gans Israel was elfhonderd duizend man, die het zwaard uittrokken,
247 1Kro 22:5 | uittrokken, en Juda vierhonderd duizend, en zeventig duizend man,
248 1Kro 22:5 | vierhonderd duizend, en zeventig duizend man, die het zwaard uittrokken. ~
249 1Kro 22:14| vielen van Israel zeventig duizend man. ~
250 1Kro 23:14| des HEEREN bereid honderd duizend talenten gouds, en duizend
251 1Kro 23:14| duizend talenten gouds, en duizend maal duizend talenten zilvers;
252 1Kro 23:14| talenten gouds, en duizend maal duizend talenten zilvers; en des
253 1Kro 24:3 | aan mannen, acht en dertig duizend. ~
254 1Kro 24:4 | waren er vier en twintig duizend om het werk van het huis
255 1Kro 24:4 | HEEREN aan te drijven; en zes duizend ambtlieden en rechters; ~
256 1Kro 24:5 | 5 En vier duizend poortiers, en vier duizend
257 1Kro 24:5 | duizend poortiers, en vier duizend lofzangers des HEEREN, met
258 1Kro 27:30| broeders, kloeke mannen, duizend en zevenhonderd, over de
259 1Kro 27:32| waren kloeke lieden, twee duizend en zevenhonderd hoofden
260 1Kro 28:1 | verdeling was vier en twintig duizend. ~
261 1Kro 28:2 | waren er vier en twintig duizend. ~
262 1Kro 28:4 | waren er ook vier en twintig duizend. ~
263 1Kro 28:5 | waren er ook vier en twintig duizend. ~
264 1Kro 28:7 | waren er ook vier en twintig duizend. ~
265 1Kro 28:8 | waren er ook vier en twintig duizend. ~
266 1Kro 28:9 | waren er ook vier en twintig duizend. ~
267 1Kro 28:10| waren er ook vier en twintig duizend. ~
268 1Kro 28:11| waren er ook vier en twintig duizend. ~
269 1Kro 28:12| waren er ook vier en twintig duizend. ~
270 1Kro 28:13| waren er ook vier en twintig duizend. ~
271 1Kro 28:14| waren er ook vier en twintig duizend. ~
272 1Kro 28:15| waren er ook vier en twintig duizend. ~
273 1Kro 30:4 | 4 Drie duizend talenten gouds, van het
274 1Kro 30:4 | goud van Ofir, en zeven duizend talenten gelouterd zilver,
275 1Kro 30:7 | van het huis Gods, vijf duizend talenten gouds, en tien
276 1Kro 30:7 | talenten gouds, en tien duizend drachmen, en tien duizend
277 1Kro 30:7 | duizend drachmen, en tien duizend talenten zilvers, en achttien
278 1Kro 30:7 | talenten zilvers, en achttien duizend talenten kopers, en honderd
279 1Kro 30:7 | talenten kopers, en honderd duizend talenten ijzers. ~
280 1Kro 30:21| anderen morgens van dien dag, duizend varren, duizend rammen,
281 1Kro 30:21| dien dag, duizend varren, duizend rammen, duizend lammeren,
282 1Kro 30:21| varren, duizend rammen, duizend lammeren, met hun drankofferen;
283 2Kro 1:6 | was; en hij offerde daarop duizend brandofferen. ~
284 2Kro 1:14| wagenen en ruiteren, zodat hij duizend en vierhonderd wagenen,
285 2Kro 1:14| vierhonderd wagenen, en twaalf duizend ruiteren had; en hij legde
286 2Kro 2:2 | En Salomo telde zeventig duizend lastdragende mannen, en
287 2Kro 2:2 | lastdragende mannen, en tachtig duizend mannen, die houwen zouden
288 2Kro 2:2 | gebergte; mitsgaders drie duizend en zeshonderd opzieners
289 2Kro 2:10| het hout houwen, twintig duizend kor uitgeslagen tarwe, en
290 2Kro 2:10| uitgeslagen tarwe, en twintig duizend kor gerst geven; daartoe
291 2Kro 2:10| gerst geven; daartoe twintig duizend bath wijn, en twintig duizend
292 2Kro 2:10| duizend bath wijn, en twintig duizend bath olie. ~
293 2Kro 2:17| honderd drie en vijftig duizend en zeshonderd. ~
294 2Kro 2:18| maakte uit dezelve zeventig duizend lastdragers, en tachtig
295 2Kro 2:18| lastdragers, en tachtig duizend houwers in het gebergte,
296 2Kro 2:18| gebergte, mitsgaders drie duizend en zeshonderd opzieners,
297 2Kro 4:5 | vele bathen; zij hield drie duizend. ~
298 2Kro 8:5 | runderen, twee en twintig duizend, en van schapen, honderd
299 2Kro 8:5 | schapen, honderd en twintig duizend. Alzo hebben de koning en
300 2Kro 10:25| 25 Ook had Salomo vier duizend paardenstallen, en wagenen,
301 2Kro 10:25| paardenstallen, en wagenen, en twaalf duizend ruiteren; en hij legde ze
302 2Kro 12:1 | Benjamin, eenhonderd en tachtig duizend, uitgelezenen, geoefend
303 2Kro 13:3 | 3 Met duizend en tweehonderd wagenen,
304 2Kro 13:3 | tweehonderd wagenen, en met zestig duizend ruiteren; en des volks was
305 2Kro 14:3 | strijdbare helden, vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jerobeam
306 2Kro 14:3 | slagorde, met achthonderd duizend uitgelezen mannen, kloeke
307 2Kro 14:17| vielen verslagen vijfhonderd duizend uitgelezen mannen. ~
308 2Kro 15:8 | een heir van driehonderd duizend uit Juda, rondas en spies
309 2Kro 15:8 | en tweehonderd en tachtig duizend uit Benjamin, het schild
310 2Kro 15:9 | hen uit, met een heir van duizend maal duizend, en driehonderd
311 2Kro 15:9 | een heir van duizend maal duizend, en driehonderd wagenen;
312 2Kro 16:11| zevenhonderd runderen en zeven duizend schapen. ~
313 2Kro 18:11| Arabieren klein vee, zeven duizend en zevenhonderd rammen,
314 2Kro 18:11| zevenhonderd rammen, en zeven duizend en zevenhonderd bokken. ~
315 2Kro 18:14| met hem waren driehonderd duizend kloeke helden. ~
316 2Kro 18:15| waren tweehonderd tachtig duizend; ~
317 2Kro 18:16| met hem waren tweehonderd duizend kloeke helden. ~
318 2Kro 18:17| en met hem tweehonderd duizend, die met boog en schild
319 2Kro 18:18| waren honderd en tachtig duizend, ten krijge toegerust. ~
320 2Kro 25:5 | en vond hen driehonderd duizend uitgelezenen, uittrekkende
321 2Kro 25:6 | huurde hij uit Israel honderd duizend kloeke helden, voor honderd
322 2Kro 25:11| de kinderen van Seir tien duizend. ~
323 2Kro 25:12| de kinderen van Juda tien duizend levend, en brachten ze op
324 2Kro 25:13| en sloegen van hen drie duizend, en roofden veel roofs. ~
325 2Kro 26:12| strijdbare helden, was twee duizend en zeshonderd. ~
326 2Kro 26:13| krijgsheir van driehonderd zeven duizend en vijfhonderd, die met
327 2Kro 27:5 | talentenzilvers, en tien duizend kor tarwe, en tien duizend
328 2Kro 27:5 | duizend kor tarwe, en tien duizend gerst; dit brachten hem
329 2Kro 28:6 | Juda honderd en twintig duizend dood op een dag, allen strijdbare
330 2Kro 28:8 | gevankelijk weg tweehonderd duizend, vrouwen, zonen en dochteren,
331 2Kro 29:33| zeshonderd runderen en drie duizend schapen. ~
332 2Kro 30:24| van Juda, gaf de gemeente duizend varren en zeven duizend
333 2Kro 30:24| duizend varren en zeven duizend schapen; en de vorsten gaven
334 2Kro 30:24| vorsten gaven de gemeente duizend varren en tien duizend schapen;
335 2Kro 30:24| gemeente duizend varren en tien duizend schapen; de priesteren nu
336 2Kro 35:7 | gevonden werd, in getal dertig duizend; maar van runderen drie
337 2Kro 35:7 | maar van runderen drie duizend; dit was van des konings
338 2Kro 35:8 | priesteren tot paasofferen, twee duizend en zeshonderd klein vee,
339 2Kro 35:9 | Levieten tot paasofferen, vijf duizend klein vee en vijfhonderd
340 2Kro 36:7 | gevonden werd, in getal dertig duizend; maar van runderen drie
341 2Kro 36:7 | maar van runderen drie duizend; dit was van des konings
342 2Kro 36:8 | priesteren tot paasofferen, twee duizend en zeshonderd klein vee,
343 2Kro 36:9 | Levieten tot paasofferen, vijf duizend klein vee en vijfhonderd
344 Ezra 1:9 | dertig gouden bekkens, duizend zilveren bekkens, negen
345 Ezra 1:10| zilveren bekers; andere vaten, duizend. ~
346 Ezra 1:11| en van zilver waren vijf duizend en vierhonderd; deze alle
347 Ezra 2:3 | kinderen van Paros, twee duizend honderd twee en zeventig. ~
348 Ezra 2:6 | kinderen van Jesua-Joab, twee duizend achthonderd en twaalf. ~
349 Ezra 2:7 | 7 De kinderen van Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig. ~
350 Ezra 2:12| 12 De kinderen van Azgad, duizend tweehonderd twee en twintig.
351 Ezra 2:14| kinderen van Bigvai, twee duizend zes en vijftig. ~
352 Ezra 2:31| kinderen van den anderen Elam, duizend tweehonderd vier en vijftig. ~
353 Ezra 2:35| kinderen van Senaa, drie duizend zeshonderd en dertig. ~
354 Ezra 2:37| 37 De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig. ~
355 Ezra 2:38| De kinderen van Pashur, duizend tweehonderd zeven en veertig. ~
356 Ezra 2:39| 39 De kinderen van Harim, duizend en zeventien. ~
357 Ezra 2:64| zamen was twee en veertig duizend driehonderd en zestig. ~
358 Ezra 2:65| maagden, die waren zeven duizend driehonderd zeven en dertig;
359 Ezra 2:67| en dertig; de ezelen, zes duizend zevenhonderd en twintig. ~
360 Ezra 2:69| aan goud, een en zestig duizend drachmen, en aan zilver,
361 Ezra 2:69| drachmen, en aan zilver, vijf duizend ponden, en honderd priesterrokken. ~
362 Ezra 8:27| twintig gouden bekers, tot duizend drachmen; en twee vaten
363 Neh 3:13 | haar grendelen; daartoe duizend ellen aan den muur, tot
364 Neh 7:8 | kinderen van Parhos waren twee duizend, honderd twee en zeventig; ~
365 Neh 7:11 | van Jesua en Joab, twee duizend, achthonderd en achttien; ~
366 Neh 7:12 | 12 De kinderen van Elam, duizend, tweehonderd vier en vijftig;
367 Neh 7:17 | kinderen van Azgad, twee duizend, driehonderd twee en twintig; ~
368 Neh 7:19 | kinderen van Bigvai, twee duizend, zeven en zestig; ~
369 Neh 7:34 | kinderen des anderen Elams, duizend, tweehonderd vier en vijftig; ~
370 Neh 7:38 | kinderen van Senaa, drie duizend, negenhonderd en dertig; ~
371 Neh 7:40 | 40 De kinderen van Immer, duizend twee en vijftig; ~
372 Neh 7:41 | De kinderen van Pashur, duizend, tweehonderd zeven en veertig; ~
373 Neh 7:42 | 42 De kinderen van Harim, duizend en zeventien; ~
374 Neh 7:66 | zamen was twee en veertig duizend, driehonderd en zestig; ~
375 Neh 7:67 | maagden, die waren zeven duizend, driehonderd zeven en dertig;
376 Neh 7:69 | vijf en dertig; ezelen, zes duizend, zevenhonderd en twintig. ~
377 Neh 7:70 | tot den schat, aan goud, duizend drachmen, vijftig sprengbekkens,
378 Neh 7:71 | werks, aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver,
379 Neh 7:71 | drachmen, en aan zilver, twee duizend en tweehonderd ponden. ~
380 Neh 7:72 | gaven, was aan goud, twintig duizend drachmen, en aan zilver,
381 Neh 7:72 | drachmen, en aan zilver, twee duizend mijnen, en zeven en zestig
382 Est 16:9 | hen verdoe; zo zal ik tien duizend talenten zilvers opwegen
383 Est 17:9 | hen verdoe; zo zal ik tien duizend talenten zilvers opwegen
384 Est 52:3 | haters vijf en zeventig duizend; maar zij sloegen hun hand
385 Job 1:3 | Daartoe was zijn vee zeven duizend schapen, en drie duizend
386 Job 1:3 | duizend schapen, en drie duizend kemelen, en vijfhonderd
387 Job 9:3 | te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden. ~
388 Job 33:23 | een Uitlegger, een uit duizend, om den mens zijn rechten
389 Job 41:12 | eerste; want hij had veertien duizend schapen, en zes duizend
390 Job 41:12 | duizend schapen, en zes duizend kemelen, en duizend juk
391 Job 41:12 | zes duizend kemelen, en duizend juk runderen, en duizend
392 Job 41:12 | duizend juk runderen, en duizend ezelinnen. ~
393 Psa 50:10 | wouds is Mijn, de beesten op duizend bergen. ~
394 Psa 60:2 | sloeg in het Zoutdal, twaalf duizend. ~
395 Psa 68:18 | wagenen zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld.
396 Psa 84:11 | Uw voorhoven is beter dan duizend elders; ik koos liever aan
397 Psa 90:4 | 4 Want duizend jaren zijn in Uw ogen als
398 Psa 91:7 | Aan uw zijden zullen er duizend vallen, en tien duizend
399 Psa 91:7 | duizend vallen, en tien duizend aan uw rechterhand; tot
400 Psa 105:8 | ingesteld heeft, tot in duizend geslachten; ~
401 Pred 6:6 | leefde hij schoon tweemaal duizend jaren, en het goede niet
402 Pred 7:28| niet gevonden: een man uit duizend heb ik gevonden; maar een
403 Hoo 4:4 | ophanging van wapentuig, waar duizend rondassen aan hangen, altemaal
404 Hoo 5:10 | draagt de banier boven tien duizend. ~
405 Hoo 8:11 | bracht voor deszelfs vrucht duizend zilverlingen. ~
406 Hoo 8:12 | voor mijn aangezicht; de duizend zilverlingen zijn voor u,
407 Jes 7:23 | dat iedere plaats, alwaar duizend wijnstokken geweest zijn,
408 Jes 7:23 | wijnstokken geweest zijn, van duizend zilverlingen, tot doornen
409 Jes 30:17 | 17 Een duizend van het schelden van een
410 Jes 36:8 | Assyrie; en ik zal u twee duizend paarden geven, zo gij voor
411 Jes 37:36 | honderd vijf en tachtig duizend. En toen zij zich des morgens
412 Jes 61:22 | De kleinste zal tot duizend worden, en de minste tot
413 Jer 52:28 | in het zevende jaar, drie duizend drie en twintig Joden; ~
414 Jer 52:30 | Alle zielen zijn vier duizend en zeshonderd. ~
415 Eze 16:7 | 7 Ik heb u tot tien duizend, als het gewas des velds,
416 Eze 45:1 | van vijf en twintig duizend meetrieten, en de breedte
417 Eze 45:1 | meetrieten, en de breedte tien duizend; dat zal in zijn gehele
418 Eze 45:3 | lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien
419 Eze 45:3 | en de breedte van tien duizend; en daarin zal het heiligdom
420 Eze 45:5 | hebben van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien
421 Eze 45:5 | en de breedte van tien duizend, hunlieden tot een bezitting,
422 Eze 45:6 | geven de breedte van vijf duizend en de lengte van vijf en
423 Eze 45:6 | lengte van vijf en twintig duizend, tegenover het heilig hefoffer;
424 Eze 47:3 | in zijn hand; en hij mat duizend ellen, en deed mij door
425 Eze 47:4 | 4 Toen mat hij nog duizend ellen, en deed mij door
426 Eze 47:4 | de knieen; en hij mat nog duizend, en deed mij doorgaan, en
427 Eze 47:5 | Voorts mat hij nog duizend, en het was een beek, waar
428 Eze 48:8 | offeren, vijf en twintig duizend meetrieten in breedte, en
429 Eze 48:9 | lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien
430 Eze 48:9 | en de breedte van tien duizend. ~
431 Eze 48:10 | lengte van vijf en twintig duizend, en westwaarts de breedte
432 Eze 48:10 | westwaarts de breedte van tien duizend, en oostwaarts, de breedte
433 Eze 48:10 | de breedte van tien duizend, en zuidwaarts de lengte
434 Eze 48:10 | lengte van vijf en twintig duizend; en het heiligdom des HEEREN
435 Eze 48:13 | lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien
436 Eze 48:13 | en de breedte van tien duizend; de ganse lengte zal zijn
437 Eze 48:13 | zijn vijf en twintig duizend, en de breedte tien duizend. ~
438 Eze 48:13 | duizend, en de breedte tien duizend. ~
439 Eze 48:15 | 15 Maar de vijf duizend, dat is hetgeen overgelaten
440 Eze 48:15 | voor aan de vijf en twintig duizend, dat zal onheilig zijn,
441 Eze 48:16 | zijn: de noorderhoek, vier duizend en vijfhonderd meetrieten;
442 Eze 48:16 | meetrieten; en de zuiderhoek vier duizend en vijfhonderd en van den
443 Eze 48:16 | van den oosterhoek vier duizend en vijfhonderd; en
444 Eze 48:16 | vijfhonderd; en de westerhoek vier duizend en vijfhonderd. ~
445 Eze 48:18 | hefoffer, zal zijn tien duizend oostwaarts, en tien duizend
446 Eze 48:18 | duizend oostwaarts, en tien duizend westwaarts; en het zal tegenover
447 Eze 48:20 | zijn van vijf en twintig duizend meetrieten, met vijf en
448 Eze 48:20 | meetrieten, met vijf en twintig duizend; vierkant zult gijlieden
449 Eze 48:21 | voor aan de vijf en twintig duizend meetrieten des hefoffers,
450 Eze 48:21 | voor aan de vijf en twintig duizend aan de westerlandpale, tegenover
451 Eze 48:30 | van den noorderhoek, vier duizend en vijfhonderd maten. ~
452 Eze 48:32 | aan den oosterhoek, vier duizend en vijfhonderd maten, en
453 Eze 48:33 | De zuiderhoek ook vier duizend en vijfhonderd maten, en
454 Eze 48:34 | De westerhoek, vier duizend en vijfhonderd; derzelver
455 Eze 48:35 | 35 Rondom achttien duizend; en de naam der stad zal
456 Dan 5:1 | groten maaltijd voor zijn duizend geweldigen, en hij dronk
457 Dan 5:1 | hij dronk wijn voor die duizend. ~
458 Dan 8:14 | zeide tot mij: Tot twee duizend en driehonderd avonden en
459 Dan 12:11 | gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig
460 Dan 12:12 | die verwacht en raakt tot duizend driehonderd vijf en dertig
461 Amos 5:3 | De stad, die uitgaat met duizend, zal honderd overhouden,
462 Jona 4:11| meer dan honderd en twintig duizend mensen zijn, die geen onderscheid
463 Matt 14:21| hadden, waren omtrent vijf duizend mannen, zonder de vrouwen
464 Matt 15:38| gegeten hadden, waren vier duizend mannen, zonder de vrouwen
465 Matt 16:9 | de vijf broden der vijf duizend mannen; en hoevele korven
466 Matt 16:10| de zeven broden der vier duizend mannen, en hoevele manden
467 Matt 18:24| die hem schuldig was tien duizend talenten. ~
468 Mark 5:13| waren er nu omtrent twee duizend), en versmoorden in de zee. ~
469 Mark 6:21| groten, en de oversten over duizend, en de voornaamsten van
470 Mark 6:44| hadden, waren omtrent vijf duizend mannen. ~
471 Mark 8:9 | hadden, waren omtrent vier duizend; en Hij liet hen gaan. ~
472 Mark 8:19| broden brak onder de vijf duizend mannen, hoeveel volle korven
473 Mark 8:20| zeven brak onder de vier duizend mannen, hoeveel volle manden
474 Luk 9:14 | Want er waren omtrent vijf duizend mannen. Doch Hij zeide tot
475 Luk 14:31 | hij machtig is met tien duizend te ontmoeten dengene, die
476 Luk 14:31 | dengene, die met twintig duizend tegen hem komt? ~
477 Joha 6:10| mannen neder, omtrent vijf duizend in getal. ~
478 Joha 18:12| dan, en de overste over duizend, en de dienaars der Joden
479 Hand 2:41| hen toegedaan omtrent drie duizend zielen. ~
480 Hand 4:4 | mannen werd omtrent vijf duizend. ~
481 Hand 13:19| derzelve, en bevonden vijftig duizend zilveren penningen. ~
482 Hand 15:38| oproer verwekte, en de vier duizend moordenaars naar de woestijn
483 Hand 19:23| rechthuis, met de oversten over duizend, en de mannen, die de voornaamsten
484 Rom 11:4 | heb Mijzelven nog zeven duizend mannen overgelaten, die
485 1Kor 4:15| 15 Want al hadt gij tien duizend leermeesters in Christus,
486 1Kor 10:8 | een dag drie en twintig duizend. ~
487 1Kor 14:19| moge onderwijzen, dan tien duizend woorden in een vreemde taal. ~
488 2Pet 3:8 | dag bij den Heere is als duizend jaren, en duizend jaren
489 2Pet 3:8 | is als duizend jaren, en duizend jaren als een dag. ~
490 Open 6:15| rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle
491 Open 7:4 | honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle
492 Open 7:5 | geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht
493 Open 7:5 | geslacht van Ruben waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht
494 Open 7:5 | geslacht van Gad waren twaalf duizend verzegeld; ~
495 Open 7:6 | geslacht van Aser waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht
496 Open 7:6 | van Nafthali waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht
497 Open 7:6 | van Manasse waren twaalf duizend verzegeld; ~
498 Open 7:7 | van Simeon waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht
499 Open 7:7 | geslacht van Levi waren twaalf duizend verzegeld; uit het geslacht
500 Open 7:7 | van Issaschar waren twaalf duizend verzegeld; ~
1-500 | 501-517 |