1-500 | 501-502
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:27 | 27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar het
2 Gen 2:5 | de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem
3 Gen 2:7 | En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof
4 Gen 2:7 | des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. ~
5 Gen 2:8 | en Hij stelde aldaar den mens, die Hij geformeerd had. ~
6 Gen 2:15 | Zo nam de HEERE God den mens, en zette hem in den hof
7 Gen 2:16 | de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van allen boom
8 Gen 2:18 | Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een
9 Gen 2:20 | des velds; maar voor de mens vond hij geen hulpe, die
10 Gen 3:22 | zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een,
11 Gen 3:24 | 24 En Hij dreef de mens uit; en stelde cherubim
12 Gen 5:1 | geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij hem naar
13 Gen 5:2 | zegende ze, en noemde hun naam Mens, ten dage als zij geschapen
14 Gen 6:3 | eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is;
15 Gen 6:6 | het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had,
16 Gen 6:7 | HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen
17 Gen 6:7 | van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend
18 Gen 7:21 | de aarde kroop, en alle mens. ~
19 Gen 7:23 | den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het
20 Gen 9:6 | zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God
21 Gen 9:6 | worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. ~
22 Gen 15:12 | zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen
23 Exo 4:11 | zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of wie
24 Exo 9:19 | gij op het veld hebt; alle mens en gedierte, dat op het
25 Exo 21:16 | 16 Verder, zo wie een mens steelt, hetzij dat hij dien
26 Exo 34:20 | zien; want Mij zal geen mens zien, en leven. ~
27 Lev 1:2 | en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande
28 Lev 4:27 | 27 En zo enig mens van het volk des lands door
29 Lev 5:1 | 1 Als nu een mens zal gezondigd hebben, dat
30 Lev 5:2 | 2 Of wanneer een mens enig onrein ding zal aangeroerd
31 Lev 5:3 | de onreinigheid van een mens, naar al zijn onreinigheid,
32 Lev 5:4 | 4 Of als een mens zal gezworen hebben, onbedacht
33 Lev 5:4 | te doen; naar al wat de mens in den eed onbedacht uitspreekt,
34 Lev 5:15 | 15 Als een mens door overtreding overtreden,
35 Lev 5:17 | 17 En indien een mens zal gezondigd hebben, en
36 Lev 6:2 | 2 Als een mens gezondigd, en tegen den
37 Lev 6:3 | over iets van alles, dat de mens doet, daarin zondigende. ~
38 Lev 13:2 | 2 Een mens, als in het vel zijns vleses
39 Lev 13:9 | plaag der melaatsheid in een mens zal zijn, zo zal hij tot
40 Lev 16:17 | 17 En geen mens zal in de tent der samenkomst
41 Lev 18:5 | rechten zult gij houden; welk mens dezelve zal doen, die zal
42 Lev 22:3 | onreinigheid op hem is; diezelve mens zal van voor Mijn aangezicht
43 Lev 22:5 | waarvan hij onrein is, of een mens, waarvan hij onrein is,
44 Lev 22:6 | 6 De mens, die dat aangeroerd zal
45 Lev 23:20 | gelijk als hij een gebrek een mens zal aangebracht hebben,
46 Lev 23:21 | wedergeven; maar wie een mens verslaat, die zal gedood
47 Lev 26:28 | hetgeen hij heeft, van een mens, of van een beest, of van
48 Num 31:19 | dagen; een ieder, die een mens gedood, en een ieder, die
49 Deu 4:32 | dien dag af, dat God den mens op de aarde geschapen heeft,
50 Deu 5:24 | gezien, dat God met den mens spreekt, en dat hij levend
51 Deu 8:3 | u bekend maakte, dat de mens niet alleen van het brood
52 Deu 8:3 | brood leeft, maar dat de mens leeft van alles, wat uit
53 Joz 14:15 | Kirjath-Arba, die een groot mens geweest is onder de Enakieten.
54 Ric 15:7 | en wezen als een ander mens. ~
55 Ric 15:11 | en wezen als een ander mens. ~
56 Ric 17:7 | niets te doen met enigen mens. ~
57 Ric 17:28 | hadden niets met enigen mens te doen; en zij lag in het
58 1Sa 2:25 | 25 Wanneer een mens tegen een mens zondigt,
59 1Sa 2:25 | Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen de goden
60 1Sa 2:25 | oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt,
61 1Sa 15:29 | Hem niet; want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou. ~
62 1Sa 16:7 | want het is niet gelijk de mens ziet; want de mens ziet
63 1Sa 16:7 | gelijk de mens ziet; want de mens ziet aan, wat voor ogen
64 1Sa 17:32 | zeide tot Saul: Aan geen mens ontvalle het hart, om zijnentwil.
65 1Sa 25:29 | 29 Wanneer een mens opstaan zal om u te vervolgen,
66 1Kon 8:38| alle smeking, die van enig mens, van al Uw volk Israel,
67 1Kon 8:46| hebben tegen U (want geen mens is er, die niet zondigt),
68 1Kro 30:1 | is geen paleis voor een mens, maar voor God, den HEERE. ~
69 2Kro 7:29| alle smeking, die van enig mens, of van al Uw volk Israel
70 2Kro 7:36| hebben tegen U (want geen mens is er, die niet zondigt),
71 2Kro 15:11| God; laat den sterfelijken mens tegen U niets vermogen. ~
72 2Kro 20:6 | houdt het gericht niet den mens, maar den HEERE; en Hij
73 Neh 2:10 | groot mishagen, dat er een mens gekomen was, om wat goeds
74 Neh 2:12 | met mij, en ik gaf geen mens te kennen, wat mijn God
75 Neh 9:29 | gezondigd, door dewelke een mens, die ze doet, leven zal;
76 Job 4:17 | 17 Zou een mens rechtvaardiger zijn dan
77 Job 5:7 | 7 Maar de mens wordt tot moeite geboren;
78 Job 5:17 | 17 Zie, gelukzalig is de mens, denwelken God straft; daarom
79 Job 7:1 | 1 Heeft niet de mens een strijd op de aarde,
80 Job 7:17 | 17 Wat is de mens, dat Gij hem groot acht,
81 Job 9:2 | het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? ~
82 Job 10:4 | ogen, ziet Gij, gelijk een mens ziet? ~
83 Job 10:5 | dagen als de dagen van een mens? Zijn Uw jaren als de dagen
84 Job 11:12 | kloekzinnig worden; hoewel de mens als het veulen eens woudezels
85 Job 13:9 | spotten, gelijk men met een mens spot? ~
86 Job 14:1 | 1 De mens, van een vrouw geboren,
87 Job 14:10 | als hij verzwakt is, en de mens geeft den geest, waar is
88 Job 14:12 | 12 Alzo ligt de mens neder, en staat niet op;
89 Job 15:7 | 7 Zijt gij de eerste een mens geboren? Of zijt gij voor
90 Job 15:14 | 14 Wat is de mens, dat hij zuiver zou zijn,
91 Job 20:4 | altoos af, van dat God den mens op de wereld gezet heeft, ~
92 Job 21:4 | aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware, waarom
93 Job 25:4 | 4Hoe zou dan een mens rechtvaardig zijn bij God,
94 Job 25:6 | 6Hoeveel te min de mens, die een made is, en des
95 Job 28:4 | den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg. ~
96 Job 28:13 | 13 De mens weet haar waarde niet, en
97 Job 28:28 | 28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie, de
98 Job 32:8 | Zekerlijk de geest, die in den mens is, en de inblazing des
99 Job 32:13 | hem nedergestoten, geen mens. ~
100 Job 32:21 | aangezicht aanneme, en tot den mens geen bijnamen gebruike! ~
101 Job 33:12 | want God is meerder dan een mens. ~
102 Job 33:17 | 17 Opdat Hij den mens afwende van zijn werk, en
103 Job 33:23 | een uit duizend, om den mens zijn rechten plicht te verkondigen; ~
104 Job 33:26 | aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid wedergeven. ~
105 Job 34:15 | tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren. ~
106 Job 34:23 | Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij
107 Job 34:29 | voor een volk, als voor een mens alleen? ~
108 Job 34:30 | Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen
109 Job 36:25 | mensen zien het aan; de mens schouwt het van verre. ~
110 Job 36:28 | wolken uitgieten, en over den mens overvloediglijk afdruipen. ~
111 Job 36:40 | zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat Hij kenne al
112 Job 37:26 | de woestijn, waarin geen mens is; ~
113 Psa 8:5 | 5 Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt,
114 Psa 9:20 | 20 Sta op, HEERE, laat de mens zich niet versterken; laat
115 Psa 10:18 | recht te doen; opdat een mens van de aarde niet meer voortvare
116 Psa 32:2 | 2 Welgelukzalig is de mens, dien de HEERE de ongerechtigheid
117 Psa 40:6 | voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel
118 Psa 40:7 | 7 Immers wandelt de mens als in een beeld, immers
119 Psa 40:12 | mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela. ~
120 Psa 49:13 | 13 De mens nochtans, die in waarde
121 Psa 49:21 | 21 De mens, die in waarde is, en geen
122 Psa 55:14 | 14 Maar gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid,
123 Psa 56:2 | genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken;
124 Psa 56:12 | niet vrezen; wat zou mij de mens doen? ~
125 Psa 58:12 | 12 En de mens zal zeggen: Immers is er
126 Psa 66:12 | 12 Gij hadt den mens op ons hoofd doen rijden;
127 Psa 82:7 | zult gij sterven als een mens; en als een van de vorsten
128 Psa 84:6 | 6 Welgelukzalig is de mens, wiens sterkte in U is,
129 Psa 84:13 | heirscharen! welgelukzalig is de mens, die op U vertrouwt. ~ ~ ~
130 Psa 90:3 | 3 Gij doet den mens wederkeren tot verbrijzeling,
131 Psa 94:10 | niet straffen, Hij, Die den mens wetenschap leert? ~
132 Psa 104:23 | 23 De mens gaat dan uit tot zijn werk,
133 Psa 105:14 | 14 Hij liet geen mens toe hen te onderdrukken;
134 Psa 118:6 | vrezen; wat zal mij een mens doen? ~
135 Psa 118:8 | toevlucht te nemen, dan op den mens te vertrouwen. ~
136 Psa 135:8 | van Egypte sloeg, van den mens af tot het vee toe. ~
137 Psa 140:2 | mij, HEERE! van den kwaden mens; behoed mij voor den man
138 Psa 144:3 | 3 O HEERE! wat is de mens, dat Gij hem kent, het kind
139 Psa 144:4 | 4 De mens is der ijdelheid gelijk;
140 Spre 3:13| Welgelukzalig is de mens, die wijsheid vindt, en
141 Spre 3:13| die wijsheid vindt, en de mens, die verstandigheid voortbrengt! ~
142 Spre 3:30| 30 Twist met een mens niet zonder oorzaak, zo
143 Spre 8:34| Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks
144 Spre 11:7 | 7 Als de goddeloze mens sterft, vergaat zijn verwachting;
145 Spre 11:17| 17 Een goedertieren mens doet zijn ziel wel; maar
146 Spre 12:3 | 3 De mens zal niet bevestigd worden
147 Spre 12:23| 23 Een kloekzinnig mens bedekt de wetenschap; maar
148 Spre 15:20| verblijden; maar een zot mens veracht zijn moeder. ~
149 Spre 16:1 | 1 De mens heeft schikkingen des harten;
150 Spre 17:18| 18 Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg
151 Spre 20:17| brood der leugen is den mens zoet; maar daarna zal zijn
152 Spre 20:24| den HEERE; hoe zou dan een mens zijn weg verstaan? ~
153 Spre 21:16| 16 Een mens, die van den weg des verstands
154 Spre 21:20| schat, en olie; maar een zot mens verslindt zulks. ~
155 Spre 22:3 | 3 Een kloekzinnig mens ziet het kwaad, en verbergt
156 Spre 23:2 | keel, indien gij een gulzig mens zijt; ~
157 Spre 24:9 | zonde; en een spotter is den mens een gruwel. ~
158 Spre 24:12| weten? Want Hij zal den mens vergelden naar zijn
159 Spre 24:30| wijngaard van een verstandeloos mens; ~
160 Spre 27:19| des mensen hart tegen den mens. ~
161 Spre 28:12| goddelozen opkomen, wordt de mens nauw gezocht. ~
162 Spre 28:14| Welgelukzalig is de mens, die geduriglijk vreest;
163 Spre 28:17| 17 Een mens, gedrukt om het bloed ener
164 Spre 28:23| 23 Die een mens bestraft, zal achterna gunst
165 Spre 28:28| opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen
166 Pred 1:3 | Wat voordeel heeft de mens van al zijn arbeid, dien
167 Pred 2:12| dwaasheid; want hoe zou een mens, die den koning nakomen
168 Pred 2:18| zou achterlaten aan een mens, die na mij wezen zal. ~
169 Pred 2:21| 21 Want er is een mens, wiens arbeid in wijsheid,
170 Pred 2:21| overgeven tot zijn deel, aan een mens, die daaraan niet gearbeid
171 Pred 2:22| Wat heeft toch die mens van al zijn arbeid, en van
172 Pred 2:24| het dan niet goed voor den mens, dat hij ete en drinke,
173 Pred 2:26| wetenschap, en vreugde den mens, die goed is voor Zijn aangezicht;
174 Pred 3:11| hart gelegd, zonder dat een mens het werk, dat God gemaakt
175 Pred 3:13| 13 Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede
176 Pred 3:22| niets beters is, dan dat de mens zich verblijde in zijn werken,
177 Pred 4:4 | geschikkelijkheid des werks, dat het den mens nijd van zijn naaste aanbrengt.
178 Pred 5:18| 18 Ook een iegelijk mens, aan denwelken God rijkdom
179 Pred 6:10| het is bekend, dat hij een mens is; en dat hij niet kan
180 Pred 6:11| vermeerderen; wat heeft de mens te meer daarvan? ~
181 Pred 6:12| weet, wat goed is voor den mens in dit leven, gedurende
182 Pred 6:12| schaduw? Want wie kan den mens aanzeggen, wat na hem wezen
183 Pred 7:14| ander, ter oorzake dat de mens niet zou vinden iets,
184 Pred 7:20| Voorwaar, er is geen mens rechtvaardig op aarde, die
185 Pred 7:29| ik gevonden, dat God den mens recht gemaakt heeft, maar
186 Pred 8:8 | 8 Er is geen mens, die heerschappij heeft
187 Pred 8:9 | is een tijd, dat de ene mens over den anderen mens heerst,
188 Pred 8:9 | ene mens over den anderen mens heerst, hem ten kwade. ~
189 Pred 8:15| de blijdschap, dewijl de mens niets beters heeft onder
190 Pred 8:17| ik alle werk Gods, dat de mens niet kan uitvinden, het
191 Pred 8:17| geschiedt, om hetwelk een mens arbeidt om te zoeken, maar
192 Pred 9:1 | ook haat, weet de mens niet uit al hetgeen voor
193 Pred 9:12| 12 Dat ook de mens zijn tijd niet weet, gelijk
194 Pred 9:15| zijn wijsheid; maar geen mens gedacht denzelven armen
195 Pred 10:14| wel veel woorden; maar de mens weet niet, wat het zij,
196 Pred 11:8 | 8 Maar indien de mens veel jaren heeft, en verblijdt
197 Pred 12:5 | lust zal vergaan; want de mens gaat naar zijn eeuwig huis,
198 Jes 2:20 | In dien dag zal de mens zijn zilveren afgoden, en
199 Jes 2:22 | gijlieden dan af van den mens, wiens adem in zijn neus
200 Jes 6:11 | en de huizen, dat er geen mens zij, en dat het land met
201 Jes 13:12 | zijn dan dicht goud, en een mens dan fijn goud van Ofir. ~
202 Jes 17:7 | Te dien dage zal de mens zien naar Dien, Die hem
203 Jes 29:21 | 21 Die een mens schuldig maken om een woord,
204 Jes 33:8 | de steden, hij acht geen mens. ~
205 Jes 44:13 | naar de schoonheid van een mens, dat het in het huis blijve. ~
206 Jes 44:15 | Dan is het voor den mens om te verbranden, dan neemt
207 Jes 45:12 | aarde gemaakt, en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben
208 Jes 47:3 | u niet aanvallen als een mens. ~
209 Jes 51:7 | niet de smaadheid van den mens, en voor hun smaadredenen
210 Jes 51:12 | dat gij vreest voor den mens, die sterven zal? en voor
211 Jes 57:2 | Welgelukzalig is de mens, die zulks doet, en des
212 Jes 59:5 | Ik verkiezen zou, dat de mens zijn ziel een dag kwelle,
213 Jer 2:6 | niemand doorging, en waar geen mens woonde? ~
214 Jer 4:25 | zag, en ziet, er was geen mens; en alle vogelen des hemels
215 Jer 10:14 | 14 Een ieder mens is onvernuftig geworden,
216 Jer 10:23 | weet, o HEERE! dat bij den mens zijn weg niet is; het is
217 Jer 16:20 | 20 Zal een mens zich goden maken? Zij zijn
218 Jer 17:5 | Vervloekt is de man, die op een mens vertrouwt, en vlees tot
219 Jer 27:5 | heb gemaakt de aarde, den mens en het vee, die op den aardbodem
220 Jer 31:30 | ongerechtigheid sterven; een ieder mens, die de onrijpe druiven
221 Jer 32:43 | Het is woest, dat er geen mens noch beest in is; het is
222 Jer 33:10 | Zij is woest, dat er geen mens en geen beest in is), in
223 Jer 33:10 | verwoest zijn, dat er geen mens, en geen inwoner, en geen
224 Jer 33:12 | zo woest is, dat er geen mens, zelfs tot het vee toe,
225 Jer 36:29 | verderven, en maken, dat mens en beest daarin ophouden? ~
226 Jer 51:17 | 17 Een ieder mens is onvernuftig geworden,
227 Jer 51:62 | inwoner in zij, van den mens tot op het beest, maar dat
228 Klaa 1:80| Lamed. Dat men een mens verongelijkt in zijn twistzaak;
229 Klaa 1:83| Wat klaagt dan een levend mens? Een ieder klage vanwege
230 Eze 1:5 | hadden de gelijkenis van een mens; ~
231 Eze 20:11 | bekend, dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve
232 Eze 20:13 | rechten; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door
233 Eze 20:21 | doen; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door
234 Eze 25:13 | uitstrekken tegen Edom, en Ik zal mens en beest uit haar uitroeien;
235 Eze 28:2 | der zeeen! daar gij een mens en geen God zijt, stelt
236 Eze 28:9 | Ik ben God? daar gij een mens zijt en geen God, in de
237 Eze 29:8 | brengen, en Ik zal uit u mens en beest uitroeien.
238 Eze 44:25 | geen van hen tot een doden mens ingaan, dat hij onrein worde;
239 Dan 2:10 | koning, en zeiden: Er is geen mens op den aardbodem, die des
240 Dan 6:8 | zal doen van enigen god of mens, behalve van u, o koning!
241 Dan 6:13 | dagen van enigen god of mens iets verzoeken zou,
242 Dan 7:4 | voeten gesteld, als een mens, en aan hetzelve werd eens
243 Dan 10:18 | als in de gedaante van een mens; en Hij versterkte mij. ~
244 Hos 11:9 | want Ik ben God en geen mens, de Heilige in het midden
245 Amos 4:13| den wind schept, en den mens bekend maakt, wat zijn gedachte
246 Jona 3:7 | zijner groten, zeggende: Laat mens noch beest, rund noch schaap,
247 Jona 3:8 | 8 Maar mens en beest zullen met zakken
248 Mic 6:8 | heeft u bekend gemaakt, o mens! wat goed is; en wat eist
249 Zac 9:1 | HEERE heeft een oog over den mens, gelijk over al de stammen
250 Zac 13:5 | het land bouwt; want een mens heeft mij daartoe geworven
251 Mal 3:8 | 8 Zal een mens God beroven? Maar gij berooft
252 Matt 4:4 | zeide: Er is geschreven: De mens zal bij brood alleen niet
253 Matt 7:9 | 9 Of wat mens is er onder u, zo zijn zoon
254 Matt 8:9 | 9 Want ik ben ook een mens onder de macht van anderen,
255 Matt 9:9 | daar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd
256 Matt 9:32| brachten zij tot Hem een mens, die stom en van den duivel
257 Matt 10:35| Want Ik ben gekomen, om den mens tweedrachtig te maken tegen
258 Matt 11:8 | gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen bekleed?
259 Matt 11:19| zij zeggen: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper
260 Matt 12:10| 10 En ziet, er was een mens, die een dorre hand had,
261 Matt 12:11| En Hij zeide tot hen: Wat mens zal er zijn onder u, die
262 Matt 12:12| 12 Hoe veel gaat nu een mens een schaap te boven? Zo
263 Matt 12:13| Toen zeide Hij tot dien mens: Strek uw hand uit; en hij
264 Matt 12:35| 35 De goede mens brengt goede dingen voort
265 Matt 12:35| schat des harten, en de boze mens brengt boze dingen voort
266 Matt 12:43| de onreine geest van den mens uitgegaan is, zo gaat hij
267 Matt 12:45| het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste.
268 Matt 13:24| hemelen is gelijk aan een mens, die goed zaad zaaide in
269 Matt 13:28| zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. En de
270 Matt 13:31| mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn
271 Matt 13:44| akker verborgen, welken een mens gevonden hebbende, verborg
272 Matt 15:11| monde ingaat, ontreinigt den mens niet; maar hetgeen ten monde
273 Matt 15:11| uitgaat, dat ontreinigt den mens. ~
274 Matt 15:18| dezelve ontreinigen den mens. ~
275 Matt 15:20| dingen zijn het, die den mens ontreinigen; maar het eten
276 Matt 15:20| ongewassen handen ontreinigt den mens niet. ~
277 Matt 16:26| 26 Want wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld
278 Matt 16:26| zijner ziel? Of wat zal een mens geven, tot lossing van zijn
279 Matt 17:14| waren, kwam tot Hem een mens, vallende voor Hem op de
280 Matt 18:7 | ergernissen komen; doch wee dien mens, door welken de ergernis
281 Matt 18:12| Wat dunkt u, indien enig mens honderd schapen had, en
282 Matt 19:3 | zeggende tot Hem: Is het een mens geoorloofd zijn vrouw te
283 Matt 19:4 | Die van den beginne den mens gemaakt heeft, dat Hij ze
284 Matt 19:5 | gezegd heeft: Daarom zal een mens vader en moeder verlaten,
285 Matt 19:6 | samengevoegd heeft, scheide de mens niet. ~
286 Matt 21:28| 28 Maar wat dunkt u? Een mens had twee zonen, en gaande
287 Matt 22:11| overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met
288 Matt 25:14| 14 Want het is gelijk een mens, die buiten 's lands reizende,
289 Matt 25:24| kende u, dat gij een hard mens zijt, maaiende, waar gij
290 Matt 26:24| geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des
291 Matt 26:24| het ware hem goed, zo die mens niet geboren was geweest. ~
292 Matt 26:72| eed, zeggende: Ik ken den Mens niet. ~
293 Matt 26:74| en te zweren: Ik ken den Mens niet. ~
294 Mark 1:23| was in hun synagoge een mens, met een onreinen geest,
295 Mark 2:27| sabbat is gemaakt om den mens, niet de mens om den sabbat. ~
296 Mark 2:27| gemaakt om den mens, niet de mens om den sabbat. ~
297 Mark 3:1 | synagoge; en aldaar was een mens, hebbende een verdorde hand. ~
298 Mark 3:3 | 3 En Hij zeide tot den mens, die de verdorde hand had:
299 Mark 3:4 | doen, of kwaad te doen, een mens te behouden, of te doden?
300 Mark 3:5 | hart, zeide Hij tot den mens: Strek uw hand uit. En hij
301 Mark 4:26| Koninkrijk Gods, gelijk of een mens het zaad in de aarde wierp; ~
302 Mark 5:2 | Hem, uit de graven, een mens met een onreinen geest; ~
303 Mark 5:8 | onreine geest, ga uit van den mens!) ~
304 Mark 7:11| Maar gijlieden zegt: Zo een mens tot vader of moeder zegt:
305 Mark 7:15| is niets van buiten den mens in hem ingaande, hetwelk
306 Mark 7:15| die zijn het, welke den mens ontreinigen. ~
307 Mark 7:18| al wat van buiten in den mens ingaat, hem niet kan ontreinigen? ~
308 Mark 7:20| Hetgeen uitgaat uit den mens, dat ontreinigt den mens. ~
309 Mark 7:20| mens, dat ontreinigt den mens. ~
310 Mark 7:23| binnen, en ontreinigen den mens. ~
311 Mark 8:36| 36 Want wat zou het den mens baten zo hij de gehele wereld
312 Mark 8:37| 37 Of wat zal een mens geven, tot lossing van zijn
313 Mark 10:7 | 7 Daarom zal een mens zijn vader en zijn moeder
314 Mark 10:9 | samengevoegd heeft, scheide de mens niet. ~
315 Mark 11:2 | gebonden, op hetwelk geen mens gezeten heeft, ontbindt
316 Mark 12:1 | gelijkenissen tot hen te zeggen: Een mens plantte een wijngaard, en
317 Mark 13:34| 34 Gelijk een mens, buitenslands reizende,
318 Mark 14:13| in de stad, en u zal een mens ontmoeten, dragende een
319 Mark 14:21| geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des
320 Mark 14:21| Het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest. ~
321 Mark 14:71| te zweren: Ik ken dezen Mens niet, Dien gij zegt. ~
322 Mark 15:39| had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon! ~
323 Luk 2:25 | 25 En ziet, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam
324 Luk 2:25 | naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezende;
325 Luk 4:4 | Er is geschreven, dat de mens bij brood alleen niet zal
326 Luk 4:33 | En in de synagoge was een mens, hebbende een geest eens
327 Luk 5:8 | want ik ben een zondig mens. ~
328 Luk 5:18 | brachten op een bed een mens, die geraakt was, en zochten
329 Luk 5:20 | hun geloof, zeide tot hem: Mens, uw zonden zijn u vergeven. ~
330 Luk 6:6 | leerde. En daar was een mens, en zijn rechterhand was
331 Luk 6:8 | gedachten, en zeide tot den mens, die de dorre hand had:
332 Luk 6:9 | doen, of kwaad te doen, een mens te behouden, of te verderven? ~
333 Luk 6:10 | hebbende, zeide Hij tot den mens: Strek uw hand uit. En hij
334 Luk 6:45 | 45 De goede mens brengt het goede voort uit
335 Luk 6:45 | zijns harten; en de kwade mens brengt het kwade voort uit
336 Luk 6:48 | 48 Hij is gelijk een mens, die een huis bouwde, en
337 Luk 6:49 | zal hebben, is gelijk een mens, die een huis bouwde op
338 Luk 7:8 | 8 Want ik ben ook een mens, onder de macht van anderen
339 Luk 7:25 | gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen bekleed?
340 Luk 7:34 | gij zegt: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper
341 Luk 8:29 | geboden, dat hij van den mens zou uitvaren; want hij had
342 Luk 8:33 | duivelen, uitvarende van den mens, voeren in de zwijnen; en
343 Luk 8:35 | tot Jezus, en vonden den mens, van welken de duivelen
344 Luk 9:25 | 25 Want wat baat het een mens, die de gehele wereld zou
345 Luk 10:30 | antwoordende, zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar
346 Luk 11:24 | de onreine geest van den mens uitgevaren is, zo gaat hij
347 Luk 11:26 | en het laatste van dien mens wordt erger dan het eerste. ~
348 Luk 12:14 | Maar Hij zeide tot hem: Mens, wie heeft Mij tot een rechter
349 Luk 13:19 | mostaardzaad, hetwelk een mens genomen en in zijn hof geworpen
350 Luk 14:2 | was een zeker waterzuchtig mens voor Hem. ~
351 Luk 14:16 | zeide tot hem: Een zeker mens bereidde een groot avondmaal,
352 Luk 14:30 | 30 Zeggende: Deze mens heeft begonnen te bouwen,
353 Luk 15:4 | 4 Wat mens onder u, hebbende honderd
354 Luk 15:11 | En Hij zeide: Een zeker mens had twee zonen. ~
355 Luk 16:1 | discipelen: Er was een zeker rijk mens, welke een rentmeester had;
356 Luk 16:19 | En er was een zeker rijk mens, en was gekleed met purper
357 Luk 18:2 | God niet vreesde, en geen mens ontzag. ~
358 Luk 18:4 | God niet vreze, en geen mens ontzie; ~
359 Luk 19:21 | vreesde u, omdat gij een straf mens zijt; gij neemt weg, wat
360 Luk 19:22 | Gij wist, dat ik een straf mens ben, nemende weg, wat ik
361 Luk 19:30 | gebonden vinden, waarop geen mens ooit heeft gezeten; ontbindt
362 Luk 20:9 | gelijkenis te zeggen: Een zeker mens plantte een wijngaard, en
363 Luk 22:10 | gekomen zijn, zo zal u een mens ontmoeten, dragende een
364 Luk 22:22 | besloten is; doch wee dien mens, door welken Hij verraden
365 Luk 22:58 | die. Maar Petrus zeide: Mens, ik ben niet. ~
366 Luk 22:60 | 60 Maar Petrus zeide: Mens, ik weet niet, wat gij zegt.
367 Luk 23:4 | vind geen schuld in dezen Mens. ~
368 Luk 23:6 | hoorde, vraagde hij, of die Mens een Galileer was? ~
369 Luk 23:14 | 14 Gij hebt dezen Mens tot mij gebracht, als een,
370 Luk 23:14 | ondervraagd, en heb in dezen Mens geen schuld gevonden, van
371 Luk 23:47 | en zeide: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig. ~
372 Joha 1:6 | 6 Er was een mens van God gezonden, wiens
373 Joha 1:9 | Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. ~
374 Joha 2:25| iemand getuigen zou van den mens; want Hij Zelf wist, wat
375 Joha 2:25| Hij Zelf wist, wat in den mens was. ~ ~
376 Joha 3:1 | 1 En er was een mens uit de Farizeen, wiens naam
377 Joha 3:4 | zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde?
378 Joha 3:27| antwoordde en zeide: Een mens kan geen ding aannemen,
379 Joha 4:29| 29 Komt, ziet een Mens, Die mij gezegd heeft alles,
380 Joha 4:50| heen, uw zoon leeft. En de mens geloofde het woord, dat
381 Joha 5:5 | En aldaar was een zeker mens, die acht en dertig jaren
382 Joha 5:7 | Hem: Heere, ik heb geen mens, om mij te werpen in het
383 Joha 5:9 | 9 En terstond werd de mens gezond, en nam zijn beddeken
384 Joha 5:12| vraagden hem dan: Wie is de Mens, Die u gezegd heeft: Neem
385 Joha 5:15| 15 De mens ging heen, en boodschapte
386 Joha 5:34| geen getuigenis van een mens; maar dit zeg Ik, opdat
387 Joha 6:50| hemel nederdaalt, opdat de mens daarvan ete, en niet sterve. ~
388 Joha 7:22| vaderen), en gij besnijdt een mens op den sabbat.
389 Joha 7:23| 23 Indien een mens de besnijdenis ontvangt
390 Joha 7:23| Mij, dat Ik een gehelen mens gezond gemaakt heb op den
391 Joha 7:46| antwoordden: Nooit heeft een mens alzo gesproken, gelijk deze
392 Joha 7:46| alzo gesproken, gelijk deze Mens. ~
393 Joha 7:51| Oordeelt ook onze wet den mens, tenzij dat zij eerst van
394 Joha 8:40| zoekt gij Mij te doden, een Mens, Die u de waarheid gesproken
395 Joha 9:1 | voorbijgaande, zag Hij een mens, blind van de geboorte af. ~
396 Joha 9:11| antwoordde en zeide: De Mens, genaamd Jezus, maakte slijk,
397 Joha 9:16| de Farizeen zeiden: Deze Mens is van God niet, want Hij
398 Joha 9:16| Anderen zeiden: Hoe kan een mens, die een zondaar is, zulke
399 Joha 9:24| voor de tweede maal den mens, die blind geweest was,
400 Joha 9:24| eer; wij weten, dat deze Mens een zondaar is. ~
401 Joha 9:30| 30 De mens antwoordde, en zeide tot
402 Joha 10:33| lastering, en omdat Gij, een Mens zijnde, Uzelven God maakt. ~
403 Joha 11:47| zullen wij doen? want deze Mens doet vele tekenen. ~
404 Joha 11:50| het ons nut is, dat een mens sterve voor het volk, en
405 Joha 16:21| om de blijdschap, dat een mens ter wereld geboren is. ~
406 Joha 18:14| dat het nut was, dat een Mens voor het volk stierve. ~
407 Joha 18:17| de discipelen van dezen Mens? Hij zeide: Ik ben niet. ~
408 Joha 18:29| beschuldiging brengt gij tegen dezen Mens? ~
409 Joha 19:5 | zeide tot hen: Ziet, de Mens! ~
410 Hand 4:9 | de weldaad aan een krank mens geschied, waardoor hij gezond
411 Hand 4:14| 14 En ziende den mens bij hen staan, die genezen
412 Hand 4:17| dat zij niet meer tot enig mens in dezen Naam spreken. ~
413 Hand 4:22| 22 Want de mens was meer dan veertig jaren
414 Hand 5:26| op, ik ben ook zelf een mens. ~
415 Hand 5:28| mij getoond, dat ik geen mens zou gemeen of onrein heten. ~
416 Hand 13:16| 16 En de mens, in welken de boze geest
417 Hand 13:35| Gij mannen van Efeze! wat mens is er toch, die niet weet,
418 Hand 15:28| komt te hulp! Deze is de mens, die tegen het volk, en
419 Hand 16:25| geoorloofd een Romeinsen mens, en dien onveroordeeld,
420 Hand 16:26| te doen hebt; want deze mens is een Romein. ~
421 Hand 17:9 | vinden geen kwaad in dezen mens; en indien een geest tot
422 Hand 19:16| gewoonte niet hebben, enigen mens uit gunst ter dood over
423 Hand 19:22| Ik wilde ook zelf dien mens wel horen. En hij zeide:
424 Hand 20:31| elkander, zeggende: Deze mens doet niets des doods of
425 Hand 20:32| Agrippa zeide tot Festus: Deze mens kon losgelaten worden, indien
426 Hand 22:4 | zeiden zij tot elkander: Deze mens is gewisselijk een doodslager,
427 Rom 1:23 | beelds van een verderfelijk mens, en van gevogelte, en van
428 Rom 2:1 | niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt, die anderen
429 Rom 2:3 | 3 En denkt gij dit, o mens, die oordeelt dengenen,
430 Rom 3:4 | zij waarachtig, maar alle mens leugenachtig; gelijk als
431 Rom 3:5 | brengt? (Ik spreek naar den mens.) ~
432 Rom 3:28 | Wij besluiten dan, dat de mens door het geloof gerechtvaardigd
433 Rom 4:6 | 6 Gelijk ook David den mens zalig spreekt, welken God
434 Rom 5:12 | Daarom, gelijk door een mens de zonde in de wereld ingekomen
435 Rom 5:15 | genade, die daar is van een mens Jezus Christus, overvloedig
436 Rom 5:19 | ongehoorzaamheid van dien enen mens velen tot zondaars gesteld
437 Rom 6:6 | Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat
438 Rom 7:1 | dat de wet heerst over den mens, zo langen tijd als hij
439 Rom 7:22 | Gods, naar den inwendigen mens; ~
440 Rom 7:24 | 24 Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit
441 Rom 9:20 | 20 Maar toch, o mens, wie zijt gij, die tegen
442 Rom 10:5 | de wet is, zeggende: De mens, die deze dingen doet, zal
443 Rom 14:20 | rein; maar het is kwaad den mens, die met aanstoot eet. ~
444 1Kor 2:14| 14 Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen,
445 1Kor 2:15| 15 Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen,
446 1Kor 3:3 | wandelt gij niet naar den mens? ~
447 1Kor 4:1 | Alzo houde ons een ieder mens, als dienaars van Christus,
448 1Kor 6:18| hoererij. Alle zonde, die de mens doet, is buiten het lichaam,
449 1Kor 7:1 | geschreven hebt: het is een mens goed geen vrouw aan te raken. ~
450 1Kor 7:26| nood, dat het, zeg ik, den mens goed is alzo te zijn. ~
451 1Kor 9:8 | 8 Spreek ik dit naar den mens, of zegt ook de wet hetzelfde
452 1Kor 11:28| 28 Maar de mens beproeve zichzelven, en
453 1Kor 15:21| dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding
454 1Kor 15:21| opstanding der doden door een Mens. ~
455 1Kor 15:32| 32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten
456 1Kor 15:45| ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een
457 1Kor 15:47| 47 De eerste mens is uit de aarde, aards;
458 1Kor 15:47| aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den hemel. ~
459 2Kor 4:16| maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt
460 2Kor 12:2 | 2 Ik ken een mens in Christus, voor veertien
461 2Kor 12:3 | 3 En ik ken een zodanig mens (of het in het lichaam,
462 2Kor 12:4 | onuitsprekelijke woorden, die het een mens niet geoorloofd is te spreken.
463 Gal 1:1 | van mensen, noch door een mens, maar door Jezus Christus,
464 Gal 1:11 | verkondigd is, niet is naar den mens. ~
465 Gal 1:12 | ook hetzelve niet van een mens ontvangen, noch geleerd,
466 Gal 2:16 | 16 Doch wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt
467 Gal 3:12 | uit het geloof; maar de mens, die deze dingen doet, zal
468 Gal 3:15 | Broeders, ik spreek naar den mens: zelfs eens mensen verbond,
469 Gal 5:3 | betuig wederom een iegelijk mens, die zich laat besnijden,
470 Gal 6:1 | Broeders, indien ook een mens vervallen ware door enige
471 Gal 6:7 | bespotten; want zo wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien. ~
472 Efez 2:15| Zichzelven tot een nieuwen mens zou scheppen, vrede makende; ~
473 Efez 3:16| Geest in den inwendigen mens; ~
474 Efez 4:22| vorige wandeling, den ouden mens, die verdorven wordt door
475 Efez 4:24| 24 En den nieuwen mens aandoen, die naar God geschapen
476 Efez 5:31| 31 Daarom zal een mens zijn vader en moeder verlaten,
477 Fili 2:8 | gedaante gevonden als een mens, heeft Hij Zichzelven vernederd,
478 Kol 1:28 | vermanende een iegelijk mens, en lerende een iegelijk
479 Kol 1:28 | en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, opdat
480 Kol 1:28 | wij zouden een iegelijk mens volmaakt stellen in Christus
481 Kol 3:9 | uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, ~
482 Kol 3:10 | aangedaan hebt den nieuwen mens, die vernieuwd wordt tot
483 1The 4:8 | verwerpt, die verwerpt geen mens, maar God, Die ook Zijn
484 2The 2:3 | en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des verderfs; ~
485 1Tim 2:5 | Middelaar Gods en der mensen, de Mens Christus Jezus; ~
486 1Tim 6:11| 11 Maar gij, o mens Gods, vlied deze dingen;
487 1Tim 6:16| bewoont; Denwelken geen mens gezien heeft, noch zien
488 2Tim 3:17| 17 Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle
489 Tit 3:10 | 10 Verwerp een kettersen mens na de eerste en tweede vermaning; ~
490 Heb 2:6 | betuigd, zeggende: Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt,
491 Heb 8:2 | heeft opgericht, en geen mens. ~
492 Heb 13:6 | niet vrezen, wat mij een mens zal doen. ~
493 Jako 1:7 | 7 Want die mens mene niet, dat hij iets
494 Jako 1:19| geliefde broeders, een iegelijk mens zij ras om te horen, traag
495 Jako 2:20| wilt gij weten, o ijdel mens, dat het geloof zonder de
496 Jako 2:24| Ziet gij dan nu, dat een mens uit de werken gerechtvaardigd
497 Jako 3:8 | 8 Maar de tong kan geen mens temmen; zij is een onbedwingelijk
498 Jako 5:17| 17 Elias was een mens van gelijke bewegingen als
499 1Pet 3:4 | 4 Maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk
500 1Pet 4:6 | geoordeeld worden naar den mens in het vlees, maar leven
1-500 | 501-502 |