1-500 | 501-502
Book Chapter: Verse
1 Gen 3:1 | ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen
2 Gen 3:4 | zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven; ~
3 Gen 9:7 | 7 Maar gijlieden, weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt;
4 Gen 16:10 | Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en
5 Gen 23:49 | 49 Nu dan, zo gijlieden weldadigheid en trouw aan
6 Gen 28:6 | 6 En gijlieden weet, dat ik met al mijn
7 Gen 29:16 | tot zijn knechten: Gaat gijlieden door, voor mijn aangezicht,
8 Gen 38:16 | broeder hale; maar weest gijlieden gevangen, en uw woorden
9 Gen 38:33 | Hieraan zal ik bekennen, dat gijlieden vroom zijt; laat een uwer
10 Gen 40:10 | die zij mijn slaaf; maar gijlieden zult onschuldig zijn. ~
11 Gen 40:17 | mijn slaaf zijn; doch trekt gijlieden op in vrede tot uw vader. ~
12 Gen 40:19 | knechten, zeggende: Hebt gijlieden een vader, of broeder? ~
13 Gen 40:27 | knecht, mijn vader, tot ons: Gijlieden weet, dat mijn huisvrouw
14 Gen 46:20 | 20 Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen
15 Exo 3:12 | Egypte geleid hebt, zult gijlieden God dienen op dezen berg. ~
16 Exo 3:18 | den koning van Egypte, en gijlieden zult tot hem zeggen: De
17 Exo 3:21 | zal geschieden, wanneer gijlieden uitgaan zult, zo zult gij
18 Exo 3:22 | vaten, en klederen; die zult gijlieden op uw zonen, en op uw dochteren
19 Exo 5:5 | alreeds te veel; en zoudt gijlieden hen doen rusten van hun
20 Exo 5:14 | en men zeide: Waarom hebt gijlieden uw gezette werk niet voleindigd,
21 Exo 5:17 | 17 Hij dan zeide: Gijlieden gaat ledig, ledig gaat gij;
22 Exo 6:6 | ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen, dat Ik de
23 Exo 8:28 | zal u trekken laten, dat gijlieden den HEERE, uwen God, offert
24 Exo 8:28 | de woestijn; alleen, dat gijlieden in het gaan geenszins te
25 Exo 9:8 | Mozes en tot Aaron: Neemt gijlieden uw vuisten vol as uit den
26 Exo 9:30 | aangaande, weet ik, dat gijlieden voor het aangezicht van
27 Exo 10:2 | onder hen gesteld heb; opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben. ~
28 Exo 10:11 | den HEERE; want dat hebt gijlieden verzocht! En men dreef hen
29 Exo 11:7 | tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen
30 Exo 12:15 | 15 Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten;
31 Exo 12:31 | midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israel;
32 Exo 12:31 | dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt. ~
33 Exo 12:32 | schapen en uw runderen, zoals gijlieden gesproken hebt, en gaat
34 Exo 13:3 | dezen zelfden dag, op welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis,
35 Exo 13:4 | 4 Heden gaat gijlieden uit, in de maand Abib. ~
36 Exo 16:3 | verzadiging brood aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze
37 Exo 16:28 | Mozes: Hoe lang weigert gijlieden te houden Mijn geboden en
38 Exo 17:2 | met Mozes, en zeide: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken!
39 Exo 19:4 | 4 Gijlieden hebt gezien, wat Ik den
40 Exo 25:9 | wijzen zal, even alzo zult gijlieden dat maken. ~
41 Exo 25:19 | uit het verzoendeksel zult gijlieden de cherubim maken, uit de
42 Exo 30:37 | gemaakt zult hebben, zult gijlieden voor uzelven geen maken;
43 Exo 32:30 | Mozes tot het volk zeide: Gijlieden hebt een grote zonde gezondigd;
44 Exo 33:30 | Mozes tot het volk zeide: Gijlieden hebt een grote zonde gezondigd;
45 Exo 34:36 | 13 Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen, en hun opgerichte
46 Exo 35:5 | 5 Neemt van hetgeen, dat gijlieden hebt, een hefoffer den HEERE;
47 Lev 2:11 | en van geen honig zult gijlieden den HEERE vuuroffer aansteken. ~
48 Lev 20:15 | gedood worden; ook zult gijlieden het beest doden. ~
49 Lev 22:33 | HEERE! ~s HEEREN, welke gijlieden uitroepen zult, zullen heilige
50 Lev 22:48 | 17 Gijlieden zult uit uw woningen twee
51 Num 4:27 | Aaron en van zijn zonen; en gijlieden zult hun ter bewaring al
52 Num 6:23 | zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen Israels zegenen,
53 Num 10:9 | 9 En wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult
54 Num 12:8 | aanschouwt hij; waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn
55 Num 13:2 | stam zijner vaderen zult gijlieden een man zenden, zijnde ieder
56 Num 15:15 | bij uw geslachten, gelijk gijlieden, alzo zal de vreemdeling
57 Num 15:22 | 22 Voorts wanneer gijlieden afgedwaald zult zijn, en
58 Num 16:3 | hen; waarom dan verheft gijlieden u over de gemeente des HEEREN? ~
59 Num 16:41 | en tegen Aaron, zeggende: Gijlieden hebt des HEEREN volk gedood! ~
60 Num 18:16 | niet sterven, zo zij als gijlieden. ~
61 Num 18:18 | 5 Gijlieden nu zult waarnemen de wacht
62 Num 18:20 | den voorhang is, dat zult gijlieden bedienen; uw priesterambt
63 Num 19:3 | niet sterven, zo zij als gijlieden. ~
64 Num 19:5 | 5 Gijlieden nu zult waarnemen de wacht
65 Num 19:7 | den voorhang is, dat zult gijlieden bedienen; uw priesterambt
66 Num 20:4 | 4 Waarom toch hebt gijlieden de gemeente des HEEREN in
67 Num 20:5 | 5 En waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte,
68 Num 20:8 | uw broeder, en spreekt gijlieden tot den steenrots voor hun
69 Num 20:12 | Mozes en tot Aaron: Omdat gijlieden Mij niet geloofd hebt, dat
70 Num 20:12 | van Israel, daarom zult gijlieden deze gemeente niet inbrengen
71 Num 20:24 | Israels gegeven heb, omdat gijlieden Mijn mond wederspannig geweest
72 Num 21:5 | tegen Mozes: Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte,
73 Num 22:19 | 19 En nu, blijft gijlieden toch ook hier dezen nacht,
74 Num 27:14 | 14 Naardien gijlieden Mijn mond wederspannig zijt
75 Num 28:18 | zijn; geen dienstwerk zult gijlieden doen; ~
76 Num 31:19 | 19 En gijlieden, legert u buiten het leger
77 Num 31:59 | ten strijde gaan, en zult gijlieden hier blijven?
78 Num 31:67 | 14 En ziet, gijlieden zijt opgestaan in stede
79 Num 32:51 | en zeg tot hen: Wanneer gijlieden over de Jordaan zult gegaan
80 Num 34:2 | te bewonen; daartoe zult gijlieden aan de Levieten voorsteden
81 Deu 2:3 | 3 Gijlieden hebt dit gebergte genoeg
82 Deu 4:11 | 11 En gijlieden naderdet en stondt beneden
83 Deu 9:7 | kwaamt aan deze plaats, zijt gijlieden wederspannig geweest tegen
84 Deu 10:19 | 19 Daarom zult gijlieden den vreemdeling liefhebben,
85 Deu 11:2 | 2 En gijlieden zult heden weten, dat ik
86 Deu 11:31 | 31 Want gijlieden zult over de Jordaan gaan,
87 Deu 12:1 | inzettingen en de rechten, die gijlieden zult waarnemen om te doen,
88 Deu 12:1 | erven; al de dagen, die gijlieden op den aardbodem leeft. ~
89 Deu 12:5 | zetten, naar Zijn woning zult gijlieden vragen, en daarheen zult
90 Deu 12:6 | 6 En daarheen zult gijlieden brengen uw brandofferen,
91 Deu 12:7 | 7 En aldaar zult gijlieden voor het aangezicht des
92 Deu 12:7 | Gods, eten en vrolijk zijn, gijlieden en uw huizen, over alles,
93 Deu 12:12 | aangezicht des HEEREN, uws Gods, gijlieden, en uw zonen, en uw dochteren,
94 Deu 12:16 | Alleenlijk het bloed zult gijlieden niet eten; gij zult het
95 Deu 14:1 | 1 Gijlieden zijt kinderen des HEEREN,
96 Deu 14:4 | Dit zijn de beesten, die gijlieden eten zult; een os, klein
97 Deu 19:19 | 19 Zo zult gijlieden hem doen, gelijk als hij
98 Deu 20:2 | het zal geschieden, als gijlieden tot den strijd nadert, zo
99 Deu 20:3 | hen zeggen: Hoort, Israel! gijlieden zijt heden na aan den strijd
100 Deu 32:51 | 51 Omdat gijlieden u tegen Mij vergrepen hebt,
101 Joz 1:11 | binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan gaan,
102 Joz 1:14 | Jordaan gegeven heeft; maar gijlieden zult gewapend trekken, voor
103 Joz 1:15 | hun geeft; alsdan zult gijlieden wederkeren tot het land
104 Joz 2:10 | uit Egypte gingt; en wat gijlieden aan de twee koningen der
105 Joz 2:10 | de Jordaan waren, dewelke gijlieden verbannen hebt. ~
106 Joz 2:14 | ulieden om te sterven, indien gijlieden deze onze zaak niet te kennen
107 Joz 3:3 | dezelve dragende, verreist gijlieden ook van uw plaats, en volgt
108 Joz 3:4 | dien gij gaan zult; want gijlieden zijt door dien weg niet
109 Joz 3:8 | gebieden, zeggende: Wanneer gijlieden komt tot aan het uiterste
110 Joz 3:10 | zeide Jozua: Hieraan zult gijlieden bekennen, dat de levende
111 Joz 3:12 | 12 Nu dan, neemt gijlieden u twaalf mannen uit de stammen
112 Joz 4:2 | 2 Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het
113 Joz 4:23 | aangezichten doen uitdrogen, totdat gijlieden er waart doorgegaan; gelijk
114 Joz 4:24 | dat zij sterk is; opdat gijlieden den HEERE, uw God, vrezet
115 Joz 6:4 | dragen, voor de ark; en gijlieden zult op den zevenden dag
116 Joz 6:5 | den ramshoorn blaast, als gijlieden het geluid der bazuin hoort,
117 Joz 6:18 | 18 Alleenlijk dat gijlieden u wacht van het verbannene,
118 Joz 8:4 | hun, zeggende: Ziet toe, gijlieden zult der stad lagen leggen
119 Joz 8:7 | 7 Dan zult gijlieden opstaan uit de achterlage,
120 Joz 8:8 | het woord des HEEREN zult gijlieden doen; ziet, ik heb het ulieden
121 Joz 9:7 | Hevieten: Misschien woont gijlieden in het midden van ons, hoe
122 Joz 9:8 | Jozua tot hen: Wie zijt gijlieden, en van waar komt gij? ~
123 Joz 9:22 | hen, zeggende: Waarom hebt gijlieden ons bedrogen, zeggende:
124 Joz 9:23 | 23 Nu dan, vervloekt zijt gijlieden! en onder ulieden zullen
125 Joz 10:19 | 19 Maar staat gijlieden niet stil, jaagt uw vijanden
126 Joz 10:25 | vijanden doen, tegen dewelke gijlieden strijdt. ~
127 Joz 18:6 | 6 En gijlieden zult het land beschrijven
128 Joz 23:2 | 2 En hij zeide tot hen: Gijlieden hebt onderhouden alles,
129 Joz 23:16 | overtreding is dit, waarmede gijlieden overtreden hebt tegen den
130 Joz 23:27 | kinderen morgen niet zeggen: Gijlieden hebt geen deel aan den HEERE. ~
131 Joz 23:31 | niet begaan hebt; toen hebt gijlieden de kinderen Israel verlost
132 Joz 24:3 | 3 En gijlieden hebt gezien alles, wat de
133 Ric 6:18 | die met mij zijn, dan zult gijlieden ook met de bazuin blazen,
134 Ric 7:2 | heb ik nu gedaan, gelijk gijlieden; zijn niet de nalezingen
135 Ric 7:3 | dan kunnen doen, gelijk gijlieden? Toen liet hun toorn van
136 Ric 10:7 | oudsten van Gilead: Hebt gijlieden mij niet gehaat, en mij
137 Ric 10:9 | de oudsten van Gilead: Zo gijlieden mij wederhaalt, om te strijden
138 Ric 11:4 | tussen Manasse, zeiden: Gijlieden zijt vluchtelingen van Efraim. ~
139 Ric 13:13 | kunnen verklaren, zo zult gijlieden mij geven dertig fijne lijnwaadsklederen,
140 Ric 13:15 | met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd, om het onze
141 Ric 14:10 | Juda zeiden: Waarom zijt gijlieden tegen ons opgetogen? En
142 Ric 14:12 | tot hen: Zweert mij, dat gijlieden op mij niet zult aanvallen. ~
143 Ric 17:8 | zeiden tot hen: Wat zegt gijlieden? ~
144 Ric 17:14 | tot hun broederen: Weet gijlieden ook, dat in die huizen een
145 Ric 17:18 | priester tot hen: Wat doet gijlieden? ~
146 Ric 17:24 | 24 Toen zeide hij: Gijlieden hebt mijn goden, die ik
147 Ric 18:5 | bete broods, en daarna zult gijlieden wegtrekken. ~
148 Ric 20:22 | krijg genomen hebben; want gijlieden hebt ze hun niet gegeven,
149 Rut 4:9 | oudsten en al het volk: Gijlieden zijt heden getuigen, dat
150 Rut 4:10 | de poort zijner plaats; gijlieden zijt heden getuigen. ~
151 1Sa 2:29 | 29 Waarom slaat gijlieden achteruit tegen Mijn slachtoffer,
152 1Sa 2:29 | zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste
153 1Sa 6:6 | 6 Waarom toch zoudt gijlieden uw hart verzwaren, gelijk
154 1Sa 7:3 | Israel, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot
155 1Sa 9:13 | 13 Wanneer gijlieden in de stad komt, zo zult
156 1Sa 9:19 | aangezicht op de hoogte, dat gijlieden heden met mij eet; zo zal
157 1Sa 10:14 | tot zijn jongen: Waar zijt gijlieden heengegaan? Hij nu zeide:
158 1Sa 10:19 | 19 Maar gijlieden hebt heden uw God verworpen,
159 1Sa 11:9 | gekomen waren: Aldus zult gijlieden den mannen te Jabes in Gilead
160 1Sa 12:14 | wederspannig zijt, zo zult gijlieden, zowel gij als de koning,
161 1Sa 12:25 | voortaan kwaad doet, zo zult gijlieden, als ook uw koning, omkomen. ~ ~
162 1Sa 14:40 | hij tot het ganse Israel: Gijlieden zult aan de ene zijde zijn,
163 1Sa 17:8 | zeide tot hen: Waarom zoudt gijlieden uittrekken, om de slagorde
164 1Sa 17:8 | ik niet een Filistijn, en gijlieden knechten van Saul? Kiest
165 1Sa 17:25 | mannen Israels zeiden: Hebt gijlieden dien man wel gezien, die
166 1Sa 18:25 | Toen zeide Saul: Aldus zult gijlieden tot David zeggen: De koning
167 1Sa 22:13 | Saul tot hem: Waarom hebt gijlieden samen u tegen mij verbonden,
168 1Sa 23:21 | zeide Saul: Gezegend zijt gijlieden den HEERE, dat gij u over
169 1Sa 26:16 | waarachtig als de HEERE leeft, gijlieden zijt kinderen des doods,
170 1Sa 27:10 | Als Achis zeide: Waar zijt gijlieden heden ingevallen? zo zeide
171 1Sa 29:10 | met u gekomen zijn; en als gijlieden u morgen vroeg zult opgemaakt
172 2Sa 15:36 | Abjathars zoon; zo zult gijlieden door hun hand tot mij zenden
173 2Sa 19:10 | gestorven; nu dan, waarom zwijgt gijlieden van den koning weder te
174 2Sa 19:11 | zeggende: Waarom zoudt gijlieden de laatsten zijn, om den
175 2Sa 19:13 | 13 En tot Amasa zult gijlieden zeggen: Zijt gij niet mijn
176 1Kon 9:6 | 6 Maar zo gijlieden u te enen male afkeren zult,
177 1Kon 11:2 | tot de kinderen Israels: Gijlieden zult tot hen niet ingaan,
178 1Kon 12:6 | leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden
179 1Kon 12:9 | zeide tot hen: Wat raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden
180 1Kon 18:18| vaders huis, daarmede, dat gijlieden de geboden des HEEREN verlaten
181 1Kon 18:25| profeten van Baal: Kiest gijlieden voor u den enen var, en
182 1Kon 20:28| in uw hand geven, opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben.
183 2Kon 1:3 | geen God in Israel is, dat gijlieden heengaat, om Baal-Zebub,
184 2Kon 3:17| 17 Want zo zegt de HEERE: Gijlieden zult geen wind zien, en
185 2Kon 6:32| gezegd tot de oudsten: Hebt gijlieden gezien, hoe die zoon des
186 2Kon 10:13| en hij zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn
187 2Kon 12:7 | zeide tot hen: Waarom betert gijlieden niet de breuken van het
188 2Kon 13:7 | zeide tot hen: Waarom betert gijlieden niet de breuken van het
189 2Kon 19:27| priesteren daarheen, die gijlieden van daar weggevoerd hebt,
190 1Kro 12:17| en zeide tot hen: Indien gijlieden ten vrede tot mij gekomen
191 1Kro 15:12| 12 En hij zeide tot hen: Gijlieden zijt hoofden der vaderen
192 1Kro 15:13| 13 Want omdat gijlieden ten eerste dit niet deedt,
193 1Kro 17:6 | zeggende: Waarom bouwt gijlieden Mij geen cederen huis? ~
194 1Kro 29:8 | HEEREN, uws Gods; opdat gijlieden dit goede land erfelijk
195 2Kro 8:19| 19 Maar zo gijlieden u afkeren zult, en Mijn
196 2Kro 11:6 | leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden
197 2Kro 11:9 | zeide tot hen: Wat raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden
198 2Kro 19:14| hij zeide: Trekt op, en gijlieden zult voorspoedig zijn, want
199 2Kro 19:26| 26 En gijlieden zult zeggen: Zo zegt de
200 2Kro 19:30| die hij had, zeggende: Gijlieden zult niet strijden tegen
201 2Kro 21:15| HEERE tot ulieden: Vreest gijlieden niet, en wordt niet ontzet
202 2Kro 23:20| gedood worden; doch weest gijlieden bij den koning, als hij
203 2Kro 24:5 | beteren van jaar tot jaar; en gijlieden, haast tot deze zaak; maar
204 2Kro 28:13| ons tegen den HEERE; denkt gijlieden toe te doen tot onze zonden
205 Ezra 4:2 | zullen uw God zoeken, gelijk gijlieden ook hebben wij Hem geofferd
206 Ezra 4:3 | hen: Het betaamt niet, dat gijlieden en wij onzen God een huis
207 Ezra 6:8 | van mij bevel gegeven, wat gijlieden doen zult aan de oudsten
208 Ezra 7:18| zilver en goud te doen, zult gijlieden doen naar het welgevallen
209 Ezra 7:25| en die ze niet weet, zult gijlieden die bekend maken. ~
210 Ezra 9:11| zeggende: Het land, waar gijlieden inkomt, om dat te erven,
211 Ezra 10:10| priester, op en zeide tot hen: Gijlieden hebt overtreden, en vreemde
212 Neh 1:8 | geboden hebt, zeggende: Gijlieden zult overtreden, Ik zal
213 Neh 2:17 | 17 Toen zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin
214 Neh 2:19 | is dit voor een ding, dat gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen
215 Neh 2:19 | dat gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen den koning rebelleren? ~
216 Neh 2:20 | opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt geen deel, noch gerechtigheid,
217 Neh 5:7 | overheden, en zeide tot hen: Gijlieden vordert een last, een iegelijk
218 Neh 5:8 | vermogen wedergekocht; en zoudt gijlieden ook uw broederen verkopen,
219 Neh 5:9 | De zaak is niet goed, die gijlieden doet; zoudt gij niet wandelen
220 Neh 13:17 | een boos ding is dit, dat gijlieden doet, en ontheiligt den
221 Neh 13:18 | ons en over deze stad? En gijlieden maakt de hittige gramschap
222 Neh 13:21 | tot hen: Waarom vernacht gijlieden tegenover den muur? Zo gij
223 Est 49:1 | 8 Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zoals het
224 Job 6:21 | 21 Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij
225 Job 12:2 | 2 Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de
226 Job 12:3 | heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u;
227 Job 13:2 | 2 Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook;
228 Job 16:4 | 4 Zou ik ook, als gijlieden, spreken, indien uw ziel
229 Job 18:2 | 2 Hoe lang is het, dat gijlieden een einde van woorden zult
230 Job 19:2 | 2 Hoe lang zult gijlieden mijn ziel bedroeven, en
231 Job 19:5 | 5 Indien gijlieden waarlijk u verheft tegen
232 Job 21:29 | 29 Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden
233 Job 32:6 | ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb
234 Job 41:7 | tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij
235 Job 41:8 | naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij
236 Psa 11:1 | betrouw op den HEERE; hoe zegt gijlieden tot mijn ziel: Zwerft henen
237 Psa 58:2 | 2 Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid,
238 Psa 62:4 | 4 Hoe lang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen
239 Psa 68:14 | 14 Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen,
240 Psa 82:2 | 2Hoe lang zult gijlieden onrecht oordelen, en het
241 Psa 115:11 | 11 Gijlieden, die den HEERE vreest! vertrouwt
242 Psa 115:15 | 15 Gijlieden zijt den HEERE gezegend,
243 Psa 127:2 | 2Het is tevergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft,
244 Spre 1:24| Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand
245 Hoo 2:5 | 5 Ondersteunt gijlieden mij met de flessen, versterkt
246 Hoo 2:15 | 15 Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine
247 Hoo 6:13 | mogen aanzien. Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? Zij is
248 Jes 1:12 | 12 Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt
249 Jes 1:15 | 15 En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg
250 Jes 1:19 | 19 Indien gijlieden willig zijt en hoort, zo
251 Jes 1:29 | worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult
252 Jes 2:22 | 22 Laat gijlieden dan af van den mens, wiens
253 Jes 3:14 | en deszelfs vorsten, want gijlieden hebt dezen wijngaard verteerd;
254 Jes 5:8 | plaats meer zij, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt
255 Jes 7:9 | hoofd van Samaria. Indien gijlieden niet gelooft, zekerlijk,
256 Jes 7:13 | Toen zeide hij: Hoort gijlieden nu, gij, huis van David!
257 Jes 8:12 | 12 Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis,
258 Jes 8:12 | een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet, en verschrikt
259 Jes 8:13 | der heirscharen, Dien zult gijlieden heiligen, en Hij zij uw
260 Jes 10:3 | 3 Maar wat zult gijlieden doen ten dage der bezoeking,
261 Jes 12:3 | 3 En gijlieden zult water scheppen met
262 Jes 13:6 | 6 Huilt gijlieden, want de dag des HEEREN
263 Jes 16:7 | fondamenten van Kir-Hareseth zult gijlieden zuchten, gewisselijk, zij
264 Jes 18:3 | oprichten op de bergen, zult gijlieden het zien, en als de bazuin
265 Jes 18:3 | bazuin zal blazen, zult gijlieden het horen. ~
266 Jes 19:11 | onvernuftig geworden; hoe kunt gijlieden dan zeggen tot Farao; Ik
267 Jes 21:12 | en het is nog nacht; wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder,
268 Jes 21:13 | het woud van Arabie zult gijlieden vernachten, o gij reizende
269 Jes 22:9 | 9 En gijlieden zult bezien de reten der
270 Jes 27:12 | rivier van Egypte; doch gijlieden zult opgelezen worden, een
271 Jes 28:15 | 15 Omdat gijlieden zegt: Wij hebben een verbond
272 Jes 28:18 | doortrekken zal, dan zult gijlieden van denzelven vertreden
273 Jes 29:9 | vrolijk, derhalve roept gijlieden; zij zijn dronken, maar
274 Jes 30:12 | de Heilige Israels: Omdat gijlieden dit woord verwerpt, en vertrouwt
275 Jes 30:15 | wederkering en rust zoudt gijlieden behouden worden, in stilheid
276 Jes 30:22 | 22 En gijlieden zult voor onrein houden
277 Jes 32:20 | Welgelukzalig zijt gijlieden, die aan alle wateren zaait;
278 Jes 33:11 | 11 Gijlieden gaat met stro zwanger, gij
279 Jes 33:13 | 13 Hoort gijlieden, die verre zijt, wat Ik
280 Jes 33:13 | zijt, wat Ik gedaan heb; en gijlieden, die nabij zijt, bekent
281 Jes 37:6 | Jesaja zeide tot hen: Zo zult gijlieden tot uw heer zeggen: Zo zegt
282 Jes 37:10 | 10 Zo zult gijlieden spreken tot Hizkia, den
283 Jes 40:21 | 21 Weet gijlieden niet? Hoort gij niet? Is
284 Jes 40:25 | 25 Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik
285 Jes 41:24 | 24 Ziet, gijlieden zijt minder dan niet, en
286 Jes 43:10 | 10 Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt
287 Jes 43:19 | zal het uitspruiten, zult gijlieden dat niet weten? Ja, Ik zal
288 Jes 44:8 | horen en verkondigd? Want gijlieden zijt Mijn getuigen: is er
289 Jes 45:17 | een eeuwige verlossing; gijlieden zult niet beschaamd noch
290 Jes 45:20 | treedt hier toe samen, gijlieden, die van de heidenen ontkomen
291 Jes 46:5 | 5 Wien zoudt gijlieden Mij nabeelden, en evengelijk
292 Jes 48:6 | aanmerkt dat alles; zult gijlieden het ook niet verkondigen?
293 Jes 48:16 | 16 Nadert gijlieden tot Mij, hoort dit: Ik heb
294 Jes 50:11 | hand, in smart zult gijlieden liggen. ~ ~
295 Jes 51:1 | aanschouwt den rotssteen, waaruit gijlieden gehouwen zijt, en de holligheid
296 Jes 51:7 | 7 Hoort naar Mij, gijlieden, die de gerechtigheid kent,
297 Jes 52:3 | Want zo zegt de HEERE; Gijlieden zijt om niet verkocht, gij
298 Jes 52:12 | 12 Want gijlieden zult niet met haast uitgaan,
299 Jes 55:2 | 2 Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen
300 Jes 55:12 | Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken, en met vrede
301 Jes 56:2 | 2 Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen
302 Jes 56:12 | Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken, en met vrede
303 Jes 58:3 | 3 Doch nadert gijlieden hier toe, gij kinderen der
304 Jes 59:3 | Ziet, ten dage, wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust,
305 Jes 59:4 | tot twist en gekijf vast gijlieden, en om goddelooslijk met
306 Jes 62:6 | 6 Doch gijlieden zult priesters des HEEREN
307 Jes 66:13 | knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren; ziet, Mijn
308 Jes 66:13 | knechten zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten; ziet, Mijn
309 Jes 66:13 | zullen blijde zijn, doch gijlieden zult beschaamd zijn. ~
310 Jes 66:14 | juichen van goeder harte, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom
311 Jes 66:15 | 15 En gijlieden zult uw naam Mijn uitverkorenen
312 Jes 66:18 | 18 Maar weest gijlieden vrolijk, en verheugt u tot
313 Jes 67:1 | waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen, en waar
314 Jes 67:12 | overlopende beek; dan zult gijlieden zuigen; gij zult op
315 Jer 2:31 | geslacht, aanmerkt toch gijlieden des HEEREN woord! Ben Ik
316 Jer 3:20 | van haar vriend, alzo hebt gijlieden trouwelooslijk tegen Mij
317 Jer 4:10 | grotelijks bedrogen, zeggende: Gijlieden zult vrede hebben; daar
318 Jer 5:14 | heirscharen, alzo, omdat gijlieden dit woord spreekt: Ziet,
319 Jer 5:19 | zeggen zult: Gelijk als gijlieden Mij hebt verlaten,
320 Jer 5:22 | 22 Zult gijlieden Mij niet vrezen? spreekt
321 Jer 7:13 | 13 En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt
322 Jer 10:11 | 11 (Aldus zult gijlieden tot hen zeggen: De goden,
323 Jer 11:2 | 2 Hoort gijlieden de woorden dezes verbonds,
324 Jer 11:13 | straten van Jeruzalem hebt gijlieden altaren gesteld voor die
325 Jer 13:17 | 17 Zult gijlieden dat dan nog niet horen,
326 Jer 13:23 | luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die
327 Jer 16:12 | 12 En gijlieden erger gedaan hebt dan uw
328 Jer 16:12 | dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar
329 Jer 17:4 | dat gij niet kent; want gijlieden hebt een vuur aangestoken
330 Jer 17:22 | 22 Ook zult gijlieden geen last uitvoeren uit
331 Jer 18:6 | pottenbakkers, alzo zijt gijlieden in Mijn hand, o huis
332 Jer 20:6 | alle inwoners van uw huis! gijlieden zult gaan in de gevangenis;
333 Jer 21:3 | Jeremia tot hen: Zo zult gijlieden tot Zedekia zeggen: ~
334 Jer 21:13 | plein! spreekt de HEERE; gijlieden, die zegt: Wie zou tegen
335 Jer 22:4 | 4 Want indien gijlieden deze zaak ernstiglijk zult
336 Jer 22:26 | in een ander land, waarin gijlieden niet geboren zijt, en daar
337 Jer 23:2 | herderen, die Mijn volk weiden: Gijlieden hebt Mijn schapen verstrooid,
338 Jer 23:17 | HEERE heeft het gesproken, gijlieden zult vrede hebben; en tot
339 Jer 23:35 | 35 Aldus zult gijlieden zeggen, een iegelijk tot
340 Jer 26:4 | hen: Zo zegt de HEERE: Zo gijlieden naar Mij niet zult horen,
341 Jer 27:9 | 9 Gijlieden dan, hoort niet naar uw
342 Jer 27:17 | koning van Babel, zo zult gijlieden leven; waarom zou deze stad
343 Jer 29:19 | zijnde en zendende; maar gijlieden hebt niet gehoord,
344 Jer 32:5 | spreekt de HEERE; ofschoon gijlieden tegen de Chaldeen strijdt,
345 Jer 33:20 | Alzo zegt de HEERE: Indien gijlieden Mijn verbond van den dag;
346 Jer 34:15 | 15 Gijlieden nu waart heden wedergekeerd,
347 Jer 34:17 | Daarom zegt de HEERE alzo: Gijlieden hebt naar Mij niet gehoord,
348 Jer 35:6 | heeft ons geboden, zeggende: Gijlieden zult geen wijn drinken,
349 Jer 35:7 | 7 Ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad
350 Jer 35:13 | inwoners van Jeruzalem: Zult gijlieden geen tucht aannemen, dat
351 Jer 35:18 | heirscharen, de God Israels: Omdat gijlieden het gebod van uw vader Jonadab
352 Jer 36:19 | Jeremia; en niemand wete, waar gijlieden zijt. ~
353 Jer 37:7 | de God Israels: Zo zult gijlieden zeggen tot den koning van
354 Jer 37:10 | 10 Want al sloegt gijlieden het ganse heir der Chaldeen,
355 Jer 37:18 | dit volk gezondigd, dat gijlieden mij in het gevangenhuis
356 Jer 40:3 | Hij gesproken had; want gijlieden hebt gezondigd tegen den
357 Jer 40:10 | die tot ons zullen komen; gijlieden dan verzamelt wijn, en zomervruchten,
358 Jer 42:10 | 10 Indien gijlieden in dit land zult blijven
359 Jer 42:13 | 13 Maar zo gijlieden zult zeggen: Wij zullen
360 Jer 43:2 | gezonden, om te zeggen: Gijlieden zult niet gaan in Egypte,
361 Jer 44:21 | 21 Het roken, dat gijlieden in de steden van Juda en
362 Jer 49:5 | allen, die rondom u zijn, en gijlieden zult, een iegelijk voor
363 Eze 5:7 | Heere HEERE alzo: Dewijl gijlieden dies meer gemaakt hebt dan
364 Eze 7:4 | het midden van u zijn, en gijlieden zult weten, dat Ik de
365 Eze 7:9 | het midden van u zijn; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE
366 Eze 11:5 | zegt de HEERE: Alzo zegt gijlieden o huis Israels! want Ik
367 Eze 11:8 | 8 Gijlieden hebt het zwaard gevreesd;
368 Eze 12:22 | voor een spreekwoord, dat gijlieden hebt in het land Israels,
369 Eze 13:8 | zegt de Heere HEERE: omdat gijlieden ijdelheid spreekt, en leugen
370 Eze 13:14 | den wand afbreken, dien gijlieden met loze kalk gepleisterd
371 Eze 13:22 | 22 Omdat gijlieden het hart des rechtvaardigen
372 Eze 14:8 | het midden Mijns volks; en gijlieden zult weten, dat Ik
373 Eze 17:21 | winden verstrooid worden; en gijlieden zult weten, dat Ik, de
374 Eze 18:19 | 19 Maar gijlieden zegt: Waarom draagt de zoon
375 Eze 18:25 | 25 Nog zegt gijlieden: De weg des HEEREN is niet
376 Eze 20:39 | 39 En gijlieden, o huis Israels, alzo zegt
377 Eze 20:39 | drekgoden, ook hierna, dewijl gijlieden naar Mij niet hoort; doch
378 Eze 21:24 | Heere HEERE alzo: Omdat gijlieden uwer ongerechtigheid doet
379 Eze 22:19 | zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden allen tot schuim geworden
380 Eze 22:22 | gesmolten wordt, alzo zult gijlieden in het midden van haar gesmolten
381 Eze 23:49 | uwer drekgoden dragen; en gijlieden zult weten, dat Ik de Heere
382 Eze 24:22 | 22 Dan zult gijlieden doen, gelijk als ik gedaan
383 Eze 33:10 | zeg tot het huis Israels: Gijlieden spreekt aldus, zeggende:
384 Eze 36:22 | Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de
385 Eze 44:7 | 7 Dewijl gijlieden vreemden hebt ingebracht,
386 Eze 44:8 | 8 En gijlieden hebt de wacht van Mijn heilige
387 Eze 45:1 | 1 Als gijlieden nu het land zult doen vallen
388 Eze 45:10 | en een rechte bath zult gijlieden hebben. ~
389 Eze 45:13 | Dit is het hefoffer, dat gijlieden offeren zult: het zesde
390 Eze 45:20 | vanwege den slechte; alzo zult gijlieden het huis verzoenen. ~
391 Eze 47:18 | Den oosterhoek nu zult gijlieden meten van tussen Havran,
392 Eze 48:8 | zal het hefoffer zijn, dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig
393 Eze 48:9 | 9 Het hefoffer, dat gijlieden den HEERE zult offeren,
394 Eze 48:20 | twintig duizend; vierkant zult gijlieden het heilig hefoffer offeren,
395 Eze 48:29 | Dit is het land, dat gijlieden zult doen vallen in erfenis,
396 Dan 2:6 | 6 Maar indien gijlieden den droom en zijn uitlegging
397 Dan 2:8 | Ik weet vastelijk, dat gijlieden den tijd uitkoopt, dewijl
398 Dan 2:9 | 9 Indien gijlieden mij dien droom niet te kennen
399 Dan 3:5 | soorten van muziek, zo zult gijlieden nedervallen, en aanbidden
400 Dan 3:14 | Mesach en Abed-nego, dat gijlieden mijn goden niet eert, en
401 Dan 3:15 | 15 Nu dan, zo gijlieden gereed zijt, dat gij ten
402 Dan 3:15 | zo is het wel; maar zo gijlieden het niet aanbidt; ter zelfder
403 Dan 3:15 | aanbidt; ter zelfder ure zult gijlieden geworpen worden in het midden
404 Hos 1:9 | zijn naam Lo-Ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo
405 Hos 1:10 | hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot
406 Hos 9:5 | 5 Wat zult gijlieden dan doen op een gezetten
407 Joe 3:17 | 17 En gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE,
408 Amos 2:12| 12 Maar gijlieden hebt aan de Nazireen wijn
409 Amos 6:12| met runderen ploegen? Want gijlieden hebt het recht in gal verkeerd,
410 Amos 9:7 | 7 Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen
411 Oba 1:16 | 16 Want gelijk gijlieden gedronken hebt op den berg
412 Mic 2:3 | over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken,
413 Mic 2:6 | 6 Profeteert gijlieden niet, zeggen zij, laat die
414 Nah 1:9 | 9 Wat denkt gijlieden tegen den HEERE? Hij zal
415 Zac 2:9 | een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de HEERE der
416 Zac 3:10 | HEERE der heirscharen, zult gijlieden een iegelijk zijn naaste
417 Zac 6:15 | den tempel des HEEREN, en gijlieden zult weten, dat de HEERE
418 Zac 7:5 | zeventig jaren, hebt gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? ~
419 Zac 8:9 | Laat uw handen sterk zijn, gijlieden, die in deze dagen deze
420 Zac 9:12 | 12 Keert gijlieden weder tot de sterkte, gij
421 Zac 14:5 | 5 Dan zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner
422 Mal 1:5 | ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen: De HEERE zij
423 Mal 2:13 | 13 Dit tweede doet gijlieden ook, dat gij het altaar
424 Mal 3:1 | tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel
425 Mal 3:12 | gelukzalig noemen; want gijlieden zult een lustig land zijn,
426 Mal 3:18 | 18 Dan zult gijlieden wederom zien, het onderscheid
427 Matt 5:48| 48 Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader,
428 Matt 15:16| Maar Jezus zeide: Zijt ook gijlieden alsnog onwetende? ~
429 Matt 20:22| Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert;
430 Matt 23:37| bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden hebt niet gewild. ~
431 Matt 24:33| 33 Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen
432 Matt 27:24| bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien. ~
433 Matt 28:5 | zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet; want ik weet, dat
434 Mark 6:31| Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in een woeste plaats hier
435 Mark 7:11| 11 Maar gijlieden zegt: Zo een mens tot vader
436 Mark 8:29| Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben?
437 Mark 13:23| 23 Maar gijlieden ziet toe; ziet, Ik heb u
438 Mark 14:62| Jezus zeide: Ik ben het. En gijlieden zult den Zoon des mensen
439 Luk 6:38 | dezelfde maat, waarmede gijlieden meet, zal ulieden wedergemeten
440 Luk 9:20 | Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij, dat Ik ben?
441 Luk 12:29 | 29 En gijlieden, vraagt niet, wat gij eten,
442 Luk 12:54 | het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt
443 Luk 13:34 | vleugelen vergadert; en gijlieden hebt niet gewild? ~
444 Joha 3:7 | niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. ~
445 Joha 3:11| wat Wij gezien hebben; en gijlieden neemt Onze getuigenis niet
446 Joha 4:20| deze berg aangebeden; en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de
447 Joha 4:21| Mij, de ure komt, wanneer gijlieden, noch op dezen berg, noch
448 Joha 4:22| 22 Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet;
449 Joha 4:35| 35 Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier
450 Joha 4:48| zeide tot hem: Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet,
451 Joha 5:33| 33 Gijlieden hebt tot Johannes gezonden,
452 Joha 5:34| maar dit zeg Ik, opdat gijlieden zoudt behouden worden. ~
453 Joha 6:67| zeide tot de twaalven: Wilt gijlieden ook niet weggaan? ~
454 Joha 7:8 | 8 Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga
455 Joha 7:28| Mij gezonden heeft, Welken gijlieden niet kent. ~
456 Joha 7:47| antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid? ~
457 Joha 8:14| en waar Ik heenga; maar gijlieden weet niet, van waar Ik kom,
458 Joha 8:21| sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen. ~
459 Joha 8:22| zegt: Waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen? ~
460 Joha 8:23| 23 En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben
461 Joha 8:31| in Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo
462 Joha 8:47| woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God
463 Joha 9:27| het wederom horen? Wilt gijlieden ook Zijn discipelen worden? ~
464 Joha 10:26| 26 Maar gijlieden gelooft niet; want gij zijt
465 Joha 10:36| 36 Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd
466 Joha 12:8 | 8 Want de armen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt
467 Joha 13:10| maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen. ~
468 Joha 13:15| gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. ~
469 Joha 14:1 | hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft
470 Joha 14:7 | 7 Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt
471 Joha 14:24| woorden niet; en het woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet,
472 Joha 15:3 | 3 Gijlieden zijt nu rein om het woord,
473 Joha 19:6 | Pilatus zeide tot hen: Neemt gijlieden Hem en kruist Hem; want
474 Hand 3:25| 25 Gijlieden zijt kinderen der profeten,
475 Hand 4:7 | kracht, of door wat naam hebt gijlieden dit gedaan? ~
476 Hand 5:29| vraag ik dan, om wat reden gijlieden mij hebt ontboden. ~
477 Hand 5:37| 37 Gijlieden weet de zaak, die geschied
478 Hand 6:16| doopte wel met water, maar gijlieden zult gedoopt worden met
479 Hand 7:25| vervulde, zeide hij: Wien meent gijlieden, dat ik ben? Ik ben de Christus
480 Hand 13:15| en Paulus weet ik; maar gijlieden, wie zijt gij? ~
481 Hand 14:18| waren, zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den eersten dag
482 Rom 6:11 | 11 Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor dat
483 Rom 8:9 | 9 Doch gijlieden zijt niet in het vlees,
484 Rom 9:26 | waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar
485 Rom 11:30 | 30 Want gelijkerwijs ook gijlieden eertijds Gode ongehoorzaam
486 1Kor 5:4 | Heere Jezus Christus, als gijlieden en mijn geest samen vergaderd
487 1Kor 5:12| zijn te oordelen? Oordeelt gijlieden niet die binnen zijn? ~
488 1Kor 6:8 | 8 Maar gijlieden doet ongelijk, en doet schade,
489 1Kor 8:12| 12 Doch gijlieden, alzo tegen de broeders
490 1Kor 9:1 | onzen Heere, gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere? ~
491 1Kor 9:2 | mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere. ~
492 1Kor 9:24| 24 Weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan
493 1Kor 10:31| 31 Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt,
494 1Kor 12:27| 27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus,
495 1Kor 14:9 | 9 Alzo ook gijlieden, indien gij niet door de
496 2Kor 1:11| 11 Alzo gijlieden ook medearbeidt voor ons
497 2Kor 3:2 | 2 Gijlieden zijt onze brief, geschreven
498 Efez 5:33| 33 Zo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder, een
499 Jako 2:16| en wordt verzadigd; en gijlieden zoudt hun niet geven de
500 1Joh 2:24| 24 Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord
1-500 | 501-502 |