Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
giften 3
gihon 6
gij 8706
gijlieden 502
gijzelaars 2
gijzelve 1
gijzelven 6
Frequency    [«  »]
514 spreekt
506 daarna
506 doet
502 gijlieden
502 mens
500 wanneer
499 waar

Bijbel

IntraText - Concordances

gijlieden

1-500 | 501-502

    Book Chapter: Verse
1 Gen 3:1 | ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen 2 Gen 3:4 | zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven; ~ 3 Gen 9:7 | 7 Maar gijlieden, weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt; 4 Gen 16:10 | Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en 5 Gen 23:49 | 49 Nu dan, zo gijlieden weldadigheid en trouw aan 6 Gen 28:6 | 6 En gijlieden weet, dat ik met al mijn 7 Gen 29:16 | tot zijn knechten: Gaat gijlieden door, voor mijn aangezicht, 8 Gen 38:16 | broeder hale; maar weest gijlieden gevangen, en uw woorden 9 Gen 38:33 | Hieraan zal ik bekennen, dat gijlieden vroom zijt; laat een uwer 10 Gen 40:10 | die zij mijn slaaf; maar gijlieden zult onschuldig zijn. ~ 11 Gen 40:17 | mijn slaaf zijn; doch trekt gijlieden op in vrede tot uw vader. ~ 12 Gen 40:19 | knechten, zeggende: Hebt gijlieden een vader, of broeder? ~ 13 Gen 40:27 | knecht, mijn vader, tot ons: Gijlieden weet, dat mijn huisvrouw 14 Gen 46:20 | 20 Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen 15 Exo 3:12 | Egypte geleid hebt, zult gijlieden God dienen op dezen berg. ~ 16 Exo 3:18 | den koning van Egypte, en gijlieden zult tot hem zeggen: De 17 Exo 3:21 | zal geschieden, wanneer gijlieden uitgaan zult, zo zult gij 18 Exo 3:22 | vaten, en klederen; die zult gijlieden op uw zonen, en op uw dochteren 19 Exo 5:5 | alreeds te veel; en zoudt gijlieden hen doen rusten van hun 20 Exo 5:14 | en men zeide: Waarom hebt gijlieden uw gezette werk niet voleindigd, 21 Exo 5:17 | 17 Hij dan zeide: Gijlieden gaat ledig, ledig gaat gij; 22 Exo 6:6 | ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen, dat Ik de 23 Exo 8:28 | zal u trekken laten, dat gijlieden den HEERE, uwen God, offert 24 Exo 8:28 | de woestijn; alleen, dat gijlieden in het gaan geenszins te 25 Exo 9:8 | Mozes en tot Aaron: Neemt gijlieden uw vuisten vol as uit den 26 Exo 9:30 | aangaande, weet ik, dat gijlieden voor het aangezicht van 27 Exo 10:2 | onder hen gesteld heb; opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben. ~ 28 Exo 10:11 | den HEERE; want dat hebt gijlieden verzocht! En men dreef hen 29 Exo 11:7 | tot de beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen 30 Exo 12:15 | 15 Zeven dagen zult gijlieden ongezuurde broden eten; 31 Exo 12:31 | midden van mijn volk, zo gijlieden als de kinderen van Israel; 32 Exo 12:31 | dient den HEERE, gelijk gijlieden gesproken hebt. ~ 33 Exo 12:32 | schapen en uw runderen, zoals gijlieden gesproken hebt, en gaat 34 Exo 13:3 | dezen zelfden dag, op welken gijlieden uit Egypte, uit het diensthuis, 35 Exo 13:4 | 4 Heden gaat gijlieden uit, in de maand Abib. ~ 36 Exo 16:3 | verzadiging brood aten! Want gijlieden hebt ons uitgeleid in deze 37 Exo 16:28 | Mozes: Hoe lang weigert gijlieden te houden Mijn geboden en 38 Exo 17:2 | met Mozes, en zeide: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken! 39 Exo 19:4 | 4 Gijlieden hebt gezien, wat Ik den 40 Exo 25:9 | wijzen zal, even alzo zult gijlieden dat maken. ~ 41 Exo 25:19 | uit het verzoendeksel zult gijlieden de cherubim maken, uit de 42 Exo 30:37 | gemaakt zult hebben, zult gijlieden voor uzelven geen maken; 43 Exo 32:30 | Mozes tot het volk zeide: Gijlieden hebt een grote zonde gezondigd; 44 Exo 33:30 | Mozes tot het volk zeide: Gijlieden hebt een grote zonde gezondigd; 45 Exo 34:36 | 13 Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen, en hun opgerichte 46 Exo 35:5 | 5 Neemt van hetgeen, dat gijlieden hebt, een hefoffer den HEERE; 47 Lev 2:11 | en van geen honig zult gijlieden den HEERE vuuroffer aansteken. ~ 48 Lev 20:15 | gedood worden; ook zult gijlieden het beest doden. ~ 49 Lev 22:33 | HEERE! ~s HEEREN, welke gijlieden uitroepen zult, zullen heilige 50 Lev 22:48 | 17 Gijlieden zult uit uw woningen twee 51 Num 4:27 | Aaron en van zijn zonen; en gijlieden zult hun ter bewaring al 52 Num 6:23 | zonen, zeggende: Alzo zult gijlieden de kinderen Israels zegenen, 53 Num 10:9 | 9 En wanneer gijlieden in uw land ten strijde zult 54 Num 12:8 | aanschouwt hij; waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn 55 Num 13:2 | stam zijner vaderen zult gijlieden een man zenden, zijnde ieder 56 Num 15:15 | bij uw geslachten, gelijk gijlieden, alzo zal de vreemdeling 57 Num 15:22 | 22 Voorts wanneer gijlieden afgedwaald zult zijn, en 58 Num 16:3 | hen; waarom dan verheft gijlieden u over de gemeente des HEEREN? ~ 59 Num 16:41 | en tegen Aaron, zeggende: Gijlieden hebt des HEEREN volk gedood! ~ 60 Num 18:16 | niet sterven, zo zij als gijlieden. ~ 61 Num 18:18 | 5 Gijlieden nu zult waarnemen de wacht 62 Num 18:20 | den voorhang is, dat zult gijlieden bedienen; uw priesterambt 63 Num 19:3 | niet sterven, zo zij als gijlieden. ~ 64 Num 19:5 | 5 Gijlieden nu zult waarnemen de wacht 65 Num 19:7 | den voorhang is, dat zult gijlieden bedienen; uw priesterambt 66 Num 20:4 | 4 Waarom toch hebt gijlieden de gemeente des HEEREN in 67 Num 20:5 | 5 En waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, 68 Num 20:8 | uw broeder, en spreekt gijlieden tot den steenrots voor hun 69 Num 20:12 | Mozes en tot Aaron: Omdat gijlieden Mij niet geloofd hebt, dat 70 Num 20:12 | van Israel, daarom zult gijlieden deze gemeente niet inbrengen 71 Num 20:24 | Israels gegeven heb, omdat gijlieden Mijn mond wederspannig geweest 72 Num 21:5 | tegen Mozes: Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, 73 Num 22:19 | 19 En nu, blijft gijlieden toch ook hier dezen nacht, 74 Num 27:14 | 14 Naardien gijlieden Mijn mond wederspannig zijt 75 Num 28:18 | zijn; geen dienstwerk zult gijlieden doen; ~ 76 Num 31:19 | 19 En gijlieden, legert u buiten het leger 77 Num 31:59 | ten strijde gaan, en zult gijlieden hier blijven? 78 Num 31:67 | 14 En ziet, gijlieden zijt opgestaan in stede 79 Num 32:51 | en zeg tot hen: Wanneer gijlieden over de Jordaan zult gegaan 80 Num 34:2 | te bewonen; daartoe zult gijlieden aan de Levieten voorsteden 81 Deu 2:3 | 3 Gijlieden hebt dit gebergte genoeg 82 Deu 4:11 | 11 En gijlieden naderdet en stondt beneden 83 Deu 9:7 | kwaamt aan deze plaats, zijt gijlieden wederspannig geweest tegen 84 Deu 10:19 | 19 Daarom zult gijlieden den vreemdeling liefhebben, 85 Deu 11:2 | 2 En gijlieden zult heden weten, dat ik 86 Deu 11:31 | 31 Want gijlieden zult over de Jordaan gaan, 87 Deu 12:1 | inzettingen en de rechten, die gijlieden zult waarnemen om te doen, 88 Deu 12:1 | erven; al de dagen, die gijlieden op den aardbodem leeft. ~ 89 Deu 12:5 | zetten, naar Zijn woning zult gijlieden vragen, en daarheen zult 90 Deu 12:6 | 6 En daarheen zult gijlieden brengen uw brandofferen, 91 Deu 12:7 | 7 En aldaar zult gijlieden voor het aangezicht des 92 Deu 12:7 | Gods, eten en vrolijk zijn, gijlieden en uw huizen, over alles, 93 Deu 12:12 | aangezicht des HEEREN, uws Gods, gijlieden, en uw zonen, en uw dochteren, 94 Deu 12:16 | Alleenlijk het bloed zult gijlieden niet eten; gij zult het 95 Deu 14:1 | 1 Gijlieden zijt kinderen des HEEREN, 96 Deu 14:4 | Dit zijn de beesten, die gijlieden eten zult; een os, klein 97 Deu 19:19 | 19 Zo zult gijlieden hem doen, gelijk als hij 98 Deu 20:2 | het zal geschieden, als gijlieden tot den strijd nadert, zo 99 Deu 20:3 | hen zeggen: Hoort, Israel! gijlieden zijt heden na aan den strijd 100 Deu 32:51 | 51 Omdat gijlieden u tegen Mij vergrepen hebt, 101 Joz 1:11 | binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan gaan, 102 Joz 1:14 | Jordaan gegeven heeft; maar gijlieden zult gewapend trekken, voor 103 Joz 1:15 | hun geeft; alsdan zult gijlieden wederkeren tot het land 104 Joz 2:10 | uit Egypte gingt; en wat gijlieden aan de twee koningen der 105 Joz 2:10 | de Jordaan waren, dewelke gijlieden verbannen hebt. ~ 106 Joz 2:14 | ulieden om te sterven, indien gijlieden deze onze zaak niet te kennen 107 Joz 3:3 | dezelve dragende, verreist gijlieden ook van uw plaats, en volgt 108 Joz 3:4 | dien gij gaan zult; want gijlieden zijt door dien weg niet 109 Joz 3:8 | gebieden, zeggende: Wanneer gijlieden komt tot aan het uiterste 110 Joz 3:10 | zeide Jozua: Hieraan zult gijlieden bekennen, dat de levende 111 Joz 3:12 | 12 Nu dan, neemt gijlieden u twaalf mannen uit de stammen 112 Joz 4:2 | 2 Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het 113 Joz 4:23 | aangezichten doen uitdrogen, totdat gijlieden er waart doorgegaan; gelijk 114 Joz 4:24 | dat zij sterk is; opdat gijlieden den HEERE, uw God, vrezet 115 Joz 6:4 | dragen, voor de ark; en gijlieden zult op den zevenden dag 116 Joz 6:5 | den ramshoorn blaast, als gijlieden het geluid der bazuin hoort, 117 Joz 6:18 | 18 Alleenlijk dat gijlieden u wacht van het verbannene, 118 Joz 8:4 | hun, zeggende: Ziet toe, gijlieden zult der stad lagen leggen 119 Joz 8:7 | 7 Dan zult gijlieden opstaan uit de achterlage, 120 Joz 8:8 | het woord des HEEREN zult gijlieden doen; ziet, ik heb het ulieden 121 Joz 9:7 | Hevieten: Misschien woont gijlieden in het midden van ons, hoe 122 Joz 9:8 | Jozua tot hen: Wie zijt gijlieden, en van waar komt gij? ~ 123 Joz 9:22 | hen, zeggende: Waarom hebt gijlieden ons bedrogen, zeggende: 124 Joz 9:23 | 23 Nu dan, vervloekt zijt gijlieden! en onder ulieden zullen 125 Joz 10:19 | 19 Maar staat gijlieden niet stil, jaagt uw vijanden 126 Joz 10:25 | vijanden doen, tegen dewelke gijlieden strijdt. ~ 127 Joz 18:6 | 6 En gijlieden zult het land beschrijven 128 Joz 23:2 | 2 En hij zeide tot hen: Gijlieden hebt onderhouden alles, 129 Joz 23:16 | overtreding is dit, waarmede gijlieden overtreden hebt tegen den 130 Joz 23:27 | kinderen morgen niet zeggen: Gijlieden hebt geen deel aan den HEERE. ~ 131 Joz 23:31 | niet begaan hebt; toen hebt gijlieden de kinderen Israel verlost 132 Joz 24:3 | 3 En gijlieden hebt gezien alles, wat de 133 Ric 6:18 | die met mij zijn, dan zult gijlieden ook met de bazuin blazen, 134 Ric 7:2 | heb ik nu gedaan, gelijk gijlieden; zijn niet de nalezingen 135 Ric 7:3 | dan kunnen doen, gelijk gijlieden? Toen liet hun toorn van 136 Ric 10:7 | oudsten van Gilead: Hebt gijlieden mij niet gehaat, en mij 137 Ric 10:9 | de oudsten van Gilead: Zo gijlieden mij wederhaalt, om te strijden 138 Ric 11:4 | tussen Manasse, zeiden: Gijlieden zijt vluchtelingen van Efraim. ~ 139 Ric 13:13 | kunnen verklaren, zo zult gijlieden mij geven dertig fijne lijnwaadsklederen, 140 Ric 13:15 | met vuur verbranden. Hebt gijlieden ons genodigd, om het onze 141 Ric 14:10 | Juda zeiden: Waarom zijt gijlieden tegen ons opgetogen? En 142 Ric 14:12 | tot hen: Zweert mij, dat gijlieden op mij niet zult aanvallen. ~ 143 Ric 17:8 | zeiden tot hen: Wat zegt gijlieden? ~ 144 Ric 17:14 | tot hun broederen: Weet gijlieden ook, dat in die huizen een 145 Ric 17:18 | priester tot hen: Wat doet gijlieden? ~ 146 Ric 17:24 | 24 Toen zeide hij: Gijlieden hebt mijn goden, die ik 147 Ric 18:5 | bete broods, en daarna zult gijlieden wegtrekken. ~ 148 Ric 20:22 | krijg genomen hebben; want gijlieden hebt ze hun niet gegeven, 149 Rut 4:9 | oudsten en al het volk: Gijlieden zijt heden getuigen, dat 150 Rut 4:10 | de poort zijner plaats; gijlieden zijt heden getuigen. ~ 151 1Sa 2:29 | 29 Waarom slaat gijlieden achteruit tegen Mijn slachtoffer, 152 1Sa 2:29 | zonen meer dan Mij, dat gijlieden u mest van het voornaamste 153 1Sa 6:6 | 6 Waarom toch zoudt gijlieden uw hart verzwaren, gelijk 154 1Sa 7:3 | Israel, zeggende: Indien gijlieden u met uw ganse hart tot 155 1Sa 9:13 | 13 Wanneer gijlieden in de stad komt, zo zult 156 1Sa 9:19 | aangezicht op de hoogte, dat gijlieden heden met mij eet; zo zal 157 1Sa 10:14 | tot zijn jongen: Waar zijt gijlieden heengegaan? Hij nu zeide: 158 1Sa 10:19 | 19 Maar gijlieden hebt heden uw God verworpen, 159 1Sa 11:9 | gekomen waren: Aldus zult gijlieden den mannen te Jabes in Gilead 160 1Sa 12:14 | wederspannig zijt, zo zult gijlieden, zowel gij als de koning, 161 1Sa 12:25 | voortaan kwaad doet, zo zult gijlieden, als ook uw koning, omkomen. ~  ~ 162 1Sa 14:40 | hij tot het ganse Israel: Gijlieden zult aan de ene zijde zijn, 163 1Sa 17:8 | zeide tot hen: Waarom zoudt gijlieden uittrekken, om de slagorde 164 1Sa 17:8 | ik niet een Filistijn, en gijlieden knechten van Saul? Kiest 165 1Sa 17:25 | mannen Israels zeiden: Hebt gijlieden dien man wel gezien, die 166 1Sa 18:25 | Toen zeide Saul: Aldus zult gijlieden tot David zeggen: De koning 167 1Sa 22:13 | Saul tot hem: Waarom hebt gijlieden samen u tegen mij verbonden, 168 1Sa 23:21 | zeide Saul: Gezegend zijt gijlieden den HEERE, dat gij u over 169 1Sa 26:16 | waarachtig als de HEERE leeft, gijlieden zijt kinderen des doods, 170 1Sa 27:10 | Als Achis zeide: Waar zijt gijlieden heden ingevallen? zo zeide 171 1Sa 29:10 | met u gekomen zijn; en als gijlieden u morgen vroeg zult opgemaakt 172 2Sa 15:36 | Abjathars zoon; zo zult gijlieden door hun hand tot mij zenden 173 2Sa 19:10 | gestorven; nu dan, waarom zwijgt gijlieden van den koning weder te 174 2Sa 19:11 | zeggende: Waarom zoudt gijlieden de laatsten zijn, om den 175 2Sa 19:13 | 13 En tot Amasa zult gijlieden zeggen: Zijt gij niet mijn 176 1Kon 9:6 | 6 Maar zo gijlieden u te enen male afkeren zult, 177 1Kon 11:2 | tot de kinderen Israels: Gijlieden zult tot hen niet ingaan, 178 1Kon 12:6 | leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden 179 1Kon 12:9 | zeide tot hen: Wat raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden 180 1Kon 18:18| vaders huis, daarmede, dat gijlieden de geboden des HEEREN verlaten 181 1Kon 18:25| profeten van Baal: Kiest gijlieden voor u den enen var, en 182 1Kon 20:28| in uw hand geven, opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben. 183 2Kon 1:3 | geen God in Israel is, dat gijlieden heengaat, om Baal-Zebub, 184 2Kon 3:17| 17 Want zo zegt de HEERE: Gijlieden zult geen wind zien, en 185 2Kon 6:32| gezegd tot de oudsten: Hebt gijlieden gezien, hoe die zoon des 186 2Kon 10:13| en hij zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn 187 2Kon 12:7 | zeide tot hen: Waarom betert gijlieden niet de breuken van het 188 2Kon 13:7 | zeide tot hen: Waarom betert gijlieden niet de breuken van het 189 2Kon 19:27| priesteren daarheen, die gijlieden van daar weggevoerd hebt, 190 1Kro 12:17| en zeide tot hen: Indien gijlieden ten vrede tot mij gekomen 191 1Kro 15:12| 12 En hij zeide tot hen: Gijlieden zijt hoofden der vaderen 192 1Kro 15:13| 13 Want omdat gijlieden ten eerste dit niet deedt, 193 1Kro 17:6 | zeggende: Waarom bouwt gijlieden Mij geen cederen huis? ~ 194 1Kro 29:8 | HEEREN, uws Gods; opdat gijlieden dit goede land erfelijk 195 2Kro 8:19| 19 Maar zo gijlieden u afkeren zult, en Mijn 196 2Kro 11:6 | leefde, zeggende: Hoe raadt gijlieden, dat men dit volk antwoorden 197 2Kro 11:9 | zeide tot hen: Wat raadt gijlieden, dat wij dit volk antwoorden 198 2Kro 19:14| hij zeide: Trekt op, en gijlieden zult voorspoedig zijn, want 199 2Kro 19:26| 26 En gijlieden zult zeggen: Zo zegt de 200 2Kro 19:30| die hij had, zeggende: Gijlieden zult niet strijden tegen 201 2Kro 21:15| HEERE tot ulieden: Vreest gijlieden niet, en wordt niet ontzet 202 2Kro 23:20| gedood worden; doch weest gijlieden bij den koning, als hij 203 2Kro 24:5 | beteren van jaar tot jaar; en gijlieden, haast tot deze zaak; maar 204 2Kro 28:13| ons tegen den HEERE; denkt gijlieden toe te doen tot onze zonden 205 Ezra 4:2 | zullen uw God zoeken, gelijk gijlieden ook hebben wij Hem geofferd 206 Ezra 4:3 | hen: Het betaamt niet, dat gijlieden en wij onzen God een huis 207 Ezra 6:8 | van mij bevel gegeven, wat gijlieden doen zult aan de oudsten 208 Ezra 7:18| zilver en goud te doen, zult gijlieden doen naar het welgevallen 209 Ezra 7:25| en die ze niet weet, zult gijlieden die bekend maken. ~ 210 Ezra 9:11| zeggende: Het land, waar gijlieden inkomt, om dat te erven, 211 Ezra 10:10| priester, op en zeide tot hen: Gijlieden hebt overtreden, en vreemde 212 Neh 1:8 | geboden hebt, zeggende: Gijlieden zult overtreden, Ik zal 213 Neh 2:17 | 17 Toen zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende, waarin 214 Neh 2:19 | is dit voor een ding, dat gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen 215 Neh 2:19 | dat gijlieden doet? Wilt gijlieden tegen den koning rebelleren? ~ 216 Neh 2:20 | opmaken en bouwen; maar gijlieden hebt geen deel, noch gerechtigheid, 217 Neh 5:7 | overheden, en zeide tot hen: Gijlieden vordert een last, een iegelijk 218 Neh 5:8 | vermogen wedergekocht; en zoudt gijlieden ook uw broederen verkopen, 219 Neh 5:9 | De zaak is niet goed, die gijlieden doet; zoudt gij niet wandelen 220 Neh 13:17 | een boos ding is dit, dat gijlieden doet, en ontheiligt den 221 Neh 13:18 | ons en over deze stad? En gijlieden maakt de hittige gramschap 222 Neh 13:21 | tot hen: Waarom vernacht gijlieden tegenover den muur? Zo gij 223 Est 49:1 | 8 Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zoals het 224 Job 6:21 | 21 Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij 225 Job 12:2 | 2 Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de 226 Job 12:3 | heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u; 227 Job 13:2 | 2 Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; 228 Job 16:4 | 4 Zou ik ook, als gijlieden, spreken, indien uw ziel 229 Job 18:2 | 2 Hoe lang is het, dat gijlieden een einde van woorden zult 230 Job 19:2 | 2 Hoe lang zult gijlieden mijn ziel bedroeven, en 231 Job 19:5 | 5 Indien gijlieden waarlijk u verheft tegen 232 Job 21:29 | 29 Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden 233 Job 32:6 | ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb 234 Job 41:7 | tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij 235 Job 41:8 | naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij 236 Psa 11:1 | betrouw op den HEERE; hoe zegt gijlieden tot mijn ziel: Zwerft henen 237 Psa 58:2 | 2 Spreekt gijlieden waarlijk gerechtigheid, 238 Psa 62:4 | 4 Hoe lang zult gijlieden kwaad aanstichten tegen 239 Psa 68:14 | 14 Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, 240 Psa 82:2 | 2Hoe lang zult gijlieden onrecht oordelen, en het 241 Psa 115:11 | 11 Gijlieden, die den HEERE vreest! vertrouwt 242 Psa 115:15 | 15 Gijlieden zijt den HEERE gezegend, 243 Psa 127:2 | 2Het is tevergeefs, dat gijlieden vroeg opstaat, laat opblijft, 244 Spre 1:24| Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand 245 Hoo 2:5 | 5      Ondersteunt gijlieden mij met de flessen, versterkt 246 Hoo 2:15 | 15      Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine 247 Hoo 6:13 | mogen aanzien. Wat ziet gijlieden de Sulammith aan? Zij is 248 Jes 1:12 | 12      Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt 249 Jes 1:15 | 15      En als gijlieden uw handen uitbreidt, verberg 250 Jes 1:19 | 19      Indien gijlieden willig zijt en hoort, zo 251 Jes 1:29 | worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult 252 Jes 2:22 | 22      Laat gijlieden dan af van den mens, wiens 253 Jes 3:14 | en deszelfs vorsten, want gijlieden hebt dezen wijngaard verteerd; 254 Jes 5:8 | plaats meer zij, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt 255 Jes 7:9 | hoofd van Samaria. Indien gijlieden niet gelooft, zekerlijk, 256 Jes 7:13 | Toen zeide hij: Hoort gijlieden nu, gij, huis van David! 257 Jes 8:12 | 12      Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, 258 Jes 8:12 | een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet, en verschrikt 259 Jes 8:13 | der heirscharen, Dien zult gijlieden heiligen, en Hij zij uw 260 Jes 10:3 | 3      Maar wat zult gijlieden doen ten dage der bezoeking, 261 Jes 12:3 | 3   En gijlieden zult water scheppen met 262 Jes 13:6 | 6      Huilt gijlieden, want de dag des HEEREN 263 Jes 16:7 | fondamenten van Kir-Hareseth zult gijlieden zuchten, gewisselijk, zij 264 Jes 18:3 | oprichten op de bergen, zult gijlieden het zien, en als de bazuin 265 Jes 18:3 | bazuin zal blazen, zult gijlieden het   horen. ~ 266 Jes 19:11 | onvernuftig geworden; hoe kunt gijlieden dan zeggen tot Farao; Ik 267 Jes 21:12 | en het is nog nacht; wilt gijlieden vragen, vraagt; keert weder, 268 Jes 21:13 | het woud van Arabie zult gijlieden vernachten, o gij reizende 269 Jes 22:9 | 9      En gijlieden zult bezien de reten der 270 Jes 27:12 | rivier van Egypte; doch gijlieden zult opgelezen worden, een 271 Jes 28:15 | 15      Omdat gijlieden zegt: Wij hebben een verbond 272 Jes 28:18 | doortrekken zal, dan zult gijlieden      van denzelven vertreden 273 Jes 29:9 | vrolijk, derhalve roept gijlieden; zij zijn dronken, maar 274 Jes 30:12 | de Heilige Israels: Omdat gijlieden dit woord verwerpt, en vertrouwt 275 Jes 30:15 | wederkering en rust zoudt gijlieden behouden worden, in stilheid 276 Jes 30:22 | 22      En gijlieden zult voor onrein houden 277 Jes 32:20 | Welgelukzalig zijt gijlieden, die aan alle wateren zaait; 278 Jes 33:11 | 11      Gijlieden gaat met stro zwanger, gij 279 Jes 33:13 | 13      Hoort gijlieden, die verre zijt, wat Ik 280 Jes 33:13 | zijt, wat Ik gedaan heb; en gijlieden, die nabij zijt, bekent 281 Jes 37:6 | Jesaja zeide tot hen: Zo zult gijlieden tot uw heer zeggen: Zo zegt 282 Jes 37:10 | 10      Zo zult gijlieden spreken tot Hizkia, den 283 Jes 40:21 | 21      Weet gijlieden niet? Hoort gij niet? Is 284 Jes 40:25 | 25      Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik 285 Jes 41:24 | 24      Ziet, gijlieden zijt minder dan niet, en 286 Jes 43:10 | 10      Gijlieden zijt Mijn getuigen, spreekt 287 Jes 43:19 | zal het uitspruiten, zult gijlieden dat niet weten? Ja, Ik zal 288 Jes 44:8 | horen en verkondigd? Want gijlieden zijt Mijn getuigen: is er 289 Jes 45:17 | een eeuwige verlossing; gijlieden zult niet beschaamd noch 290 Jes 45:20 | treedt hier toe samen, gijlieden, die van de heidenen ontkomen 291 Jes 46:5 | 5      Wien zoudt gijlieden Mij nabeelden, en evengelijk 292 Jes 48:6 | aanmerkt dat alles; zult gijlieden het ook niet verkondigen? 293 Jes 48:16 | 16      Nadert gijlieden tot Mij, hoort dit: Ik heb 294 Jes 50:11 | hand, in      smart zult gijlieden liggen. ~  ~ 295 Jes 51:1 | aanschouwt den rotssteen, waaruit gijlieden gehouwen zijt, en de holligheid 296 Jes 51:7 | 7      Hoort naar Mij, gijlieden, die de gerechtigheid kent, 297 Jes 52:3 | Want zo zegt de HEERE; Gijlieden zijt om niet verkocht, gij 298 Jes 52:12 | 12      Want gijlieden zult niet met haast uitgaan, 299 Jes 55:2 | 2      Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen 300 Jes 55:12 | Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken, en met vrede 301 Jes 56:2 | 2      Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen geen 302 Jes 56:12 | Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken, en met vrede 303 Jes 58:3 | 3      Doch nadert gijlieden hier toe, gij kinderen der 304 Jes 59:3 | Ziet, ten dage, wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust, 305 Jes 59:4 | tot twist en gekijf vast gijlieden, en om goddelooslijk met 306 Jes 62:6 | 6      Doch gijlieden zult priesters des HEEREN 307 Jes 66:13 | knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren; ziet, Mijn 308 Jes 66:13 | knechten zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten; ziet, Mijn      309 Jes 66:13 | zullen blijde zijn, doch gijlieden zult beschaamd zijn. ~ 310 Jes 66:14 | juichen van goeder harte, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom 311 Jes 66:15 | 15      En gijlieden zult uw naam Mijn uitverkorenen 312 Jes 66:18 | 18      Maar weest gijlieden vrolijk, en verheugt u tot 313 Jes 67:1 | waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen, en waar 314 Jes 67:12 | overlopende beek; dan zult gijlieden zuigen; gij zult      op 315 Jer 2:31 | geslacht, aanmerkt toch gijlieden des HEEREN woord! Ben Ik 316 Jer 3:20 | van haar vriend, alzo hebt gijlieden trouwelooslijk tegen Mij 317 Jer 4:10 | grotelijks bedrogen, zeggende: Gijlieden zult vrede hebben; daar 318 Jer 5:14 | heirscharen, alzo, omdat gijlieden dit woord spreekt: Ziet, 319 Jer 5:19 | zeggen zult: Gelijk als gijlieden Mij hebt      verlaten, 320 Jer 5:22 | 22      Zult gijlieden Mij niet vrezen? spreekt 321 Jer 7:13 | 13      En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt 322 Jer 10:11 | 11      (Aldus zult gijlieden tot hen zeggen: De goden, 323 Jer 11:2 | 2      Hoort gijlieden de woorden dezes verbonds, 324 Jer 11:13 | straten van Jeruzalem hebt gijlieden altaren gesteld voor die 325 Jer 13:17 | 17      Zult gijlieden dat dan nog niet horen, 326 Jer 13:23 | luipaard zijn vlekken? Zo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die 327 Jer 16:12 | 12      En gijlieden erger gedaan hebt dan uw 328 Jer 16:12 | dan uw vaderen; want ziet, gijlieden wandelt, een iegelijk naar 329 Jer 17:4 | dat gij niet kent; want gijlieden hebt een vuur      aangestoken 330 Jer 17:22 | 22      Ook zult gijlieden geen last uitvoeren uit 331 Jer 18:6 | pottenbakkers, alzo zijt gijlieden in Mijn hand, o huis      332 Jer 20:6 | alle inwoners van uw huis! gijlieden zult gaan in de gevangenis; 333 Jer 21:3 | Jeremia tot hen: Zo zult gijlieden tot Zedekia zeggen: ~ 334 Jer 21:13 | plein! spreekt de HEERE; gijlieden, die zegt: Wie zou tegen 335 Jer 22:4 | 4      Want indien gijlieden deze zaak ernstiglijk zult 336 Jer 22:26 | in een ander land, waarin gijlieden niet geboren zijt, en daar 337 Jer 23:2 | herderen, die Mijn volk weiden: Gijlieden hebt Mijn schapen verstrooid, 338 Jer 23:17 | HEERE heeft het gesproken, gijlieden zult vrede hebben; en tot 339 Jer 23:35 | 35      Aldus zult gijlieden zeggen, een iegelijk tot 340 Jer 26:4 | hen: Zo zegt de HEERE: Zo gijlieden naar Mij niet zult horen, 341 Jer 27:9 | 9      Gijlieden dan, hoort niet naar uw 342 Jer 27:17 | koning van Babel, zo zult gijlieden leven; waarom zou deze stad 343 Jer 29:19 | zijnde en zendende; maar gijlieden hebt niet      gehoord, 344 Jer 32:5 | spreekt de HEERE; ofschoon gijlieden tegen de Chaldeen strijdt, 345 Jer 33:20 | Alzo zegt de HEERE: Indien gijlieden Mijn verbond van den dag; 346 Jer 34:15 | 15      Gijlieden nu waart heden wedergekeerd, 347 Jer 34:17 | Daarom zegt de HEERE alzo: Gijlieden hebt naar Mij niet gehoord, 348 Jer 35:6 | heeft ons geboden, zeggende: Gijlieden zult geen wijn drinken, 349 Jer 35:7 | 7      Ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad 350 Jer 35:13 | inwoners van Jeruzalem: Zult gijlieden geen tucht aannemen, dat 351 Jer 35:18 | heirscharen, de God Israels: Omdat gijlieden het gebod van uw vader Jonadab 352 Jer 36:19 | Jeremia; en niemand wete, waar gijlieden zijt. ~ 353 Jer 37:7 | de God Israels: Zo zult gijlieden zeggen tot den koning van 354 Jer 37:10 | 10      Want al sloegt gijlieden het ganse heir der Chaldeen, 355 Jer 37:18 | dit volk gezondigd, dat gijlieden mij in het gevangenhuis 356 Jer 40:3 | Hij gesproken had; want gijlieden hebt gezondigd tegen den 357 Jer 40:10 | die tot ons zullen komen; gijlieden dan verzamelt wijn, en zomervruchten, 358 Jer 42:10 | 10      Indien gijlieden in dit land zult blijven 359 Jer 42:13 | 13      Maar zo gijlieden zult zeggen: Wij zullen 360 Jer 43:2 | gezonden, om te zeggen: Gijlieden zult niet gaan in Egypte, 361 Jer 44:21 | 21      Het roken, dat gijlieden in de steden van Juda en 362 Jer 49:5 | allen, die rondom u zijn, en gijlieden zult, een iegelijk voor 363 Eze 5:7 | Heere HEERE alzo: Dewijl gijlieden dies meer gemaakt hebt dan 364 Eze 7:4 | het midden van u zijn, en gijlieden zult weten, dat Ik de      365 Eze 7:9 | het midden van u zijn; en gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE      366 Eze 11:5 | zegt de HEERE: Alzo zegt gijlieden o huis Israels! want Ik 367 Eze 11:8 | 8      Gijlieden hebt het zwaard gevreesd; 368 Eze 12:22 | voor een spreekwoord, dat gijlieden hebt in het land Israels, 369 Eze 13:8 | zegt de Heere HEERE: omdat gijlieden ijdelheid spreekt, en leugen 370 Eze 13:14 | den wand afbreken, dien gijlieden met loze kalk gepleisterd 371 Eze 13:22 | 22      Omdat gijlieden het hart des rechtvaardigen 372 Eze 14:8 | het midden Mijns volks; en gijlieden zult      weten, dat Ik 373 Eze 17:21 | winden verstrooid worden; en gijlieden zult weten, dat Ik, de      374 Eze 18:19 | 19      Maar gijlieden zegt: Waarom draagt de zoon 375 Eze 18:25 | 25      Nog zegt gijlieden: De weg des HEEREN is niet 376 Eze 20:39 | 39      En gijlieden, o huis Israels, alzo zegt 377 Eze 20:39 | drekgoden, ook hierna, dewijl gijlieden naar Mij niet hoort; doch 378 Eze 21:24 | Heere HEERE alzo: Omdat gijlieden uwer ongerechtigheid doet 379 Eze 22:19 | zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden allen tot schuim geworden 380 Eze 22:22 | gesmolten wordt, alzo zult gijlieden in het midden van haar gesmolten 381 Eze 23:49 | uwer drekgoden dragen; en gijlieden zult weten, dat Ik de Heere 382 Eze 24:22 | 22      Dan zult gijlieden doen, gelijk als ik gedaan 383 Eze 33:10 | zeg tot het huis Israels: Gijlieden spreekt aldus, zeggende: 384 Eze 36:22 | Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de      385 Eze 44:7 | 7      Dewijl gijlieden vreemden hebt ingebracht, 386 Eze 44:8 | 8      En gijlieden hebt de wacht van Mijn heilige 387 Eze 45:1 | 1      Als gijlieden nu het land zult doen vallen 388 Eze 45:10 | en een rechte bath zult gijlieden hebben. ~ 389 Eze 45:13 | Dit is het hefoffer, dat gijlieden offeren zult: het zesde 390 Eze 45:20 | vanwege den slechte; alzo zult gijlieden het huis verzoenen. ~ 391 Eze 47:18 | Den oosterhoek nu zult gijlieden meten van tussen Havran, 392 Eze 48:8 | zal het hefoffer zijn, dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig 393 Eze 48:9 | 9      Het hefoffer, dat gijlieden den HEERE zult offeren, 394 Eze 48:20 | twintig duizend; vierkant zult gijlieden het heilig hefoffer offeren, 395 Eze 48:29 | Dit is het land, dat gijlieden zult doen vallen in erfenis, 396 Dan 2:6 | 6      Maar indien gijlieden den droom en zijn uitlegging 397 Dan 2:8 | Ik weet vastelijk, dat gijlieden den tijd uitkoopt, dewijl 398 Dan 2:9 | 9      Indien gijlieden mij dien droom niet te kennen 399 Dan 3:5 | soorten van muziek, zo zult gijlieden nedervallen, en      aanbidden 400 Dan 3:14 | Mesach en Abed-nego, dat gijlieden mijn goden niet eert, en 401 Dan 3:15 | 15      Nu dan, zo gijlieden gereed zijt, dat gij ten 402 Dan 3:15 | zo is het wel; maar zo gijlieden het niet aanbidt; ter zelfder 403 Dan 3:15 | aanbidt; ter zelfder ure zult gijlieden geworpen worden in het midden 404 Hos 1:9 | zijn naam Lo-Ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo 405 Hos 1:10 | hen gezegd zal      zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot 406 Hos 9:5 | 5      Wat zult gijlieden dan doen op een gezetten 407 Joe 3:17 | 17      En gijlieden zult weten, dat Ik de HEERE, 408 Amos 2:12| 12      Maar gijlieden hebt aan de Nazireen wijn 409 Amos 6:12| met runderen ploegen? Want gijlieden hebt het recht in gal verkeerd, 410 Amos 9:7 | 7      Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen 411 Oba 1:16 | 16      Want gelijk gijlieden gedronken hebt op den berg 412 Mic 2:3 | over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken, 413 Mic 2:6 | 6      Profeteert gijlieden niet, zeggen zij, laat die 414 Nah 1:9 | 9      Wat denkt gijlieden tegen den HEERE? Hij zal 415 Zac 2:9 | een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de HEERE der 416 Zac 3:10 | HEERE der heirscharen, zult gijlieden een iegelijk zijn naaste 417 Zac 6:15 | den tempel des HEEREN, en gijlieden zult weten, dat de HEERE 418 Zac 7:5 | zeventig jaren, hebt      gijlieden Mij, Mij enigszins gevast? ~ 419 Zac 8:9 | Laat uw handen sterk zijn, gijlieden, die in deze dagen deze 420 Zac 9:12 | 12      Keert gijlieden weder tot de sterkte, gij 421 Zac 14:5 | 5      Dan zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner 422 Mal 1:5 | ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen: De HEERE zij 423 Mal 2:13 | 13      Dit tweede doet gijlieden ook, dat gij het altaar 424 Mal 3:1 | tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel 425 Mal 3:12 | gelukzalig noemen; want gijlieden zult een lustig land zijn, 426 Mal 3:18 | 18      Dan zult gijlieden wederom zien, het onderscheid 427 Matt 5:48| 48 Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, 428 Matt 15:16| Maar Jezus zeide: Zijt ook gijlieden alsnog onwetende? ~ 429 Matt 20:22| Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; 430 Matt 23:37| bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden hebt niet gewild. ~ 431 Matt 24:33| 33 Alzo ook gijlieden, wanneer gij al deze dingen 432 Matt 27:24| bloed dezes Rechtvaardigen; gijlieden moogt toezien. ~ 433 Matt 28:5 | zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet; want ik weet, dat 434 Mark 6:31| Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in een woeste plaats hier 435 Mark 7:11| 11 Maar gijlieden zegt: Zo een mens tot vader 436 Mark 8:29| Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben? 437 Mark 13:23| 23 Maar gijlieden ziet toe; ziet, Ik heb u 438 Mark 14:62| Jezus zeide: Ik ben het. En gijlieden zult den Zoon des mensen 439 Luk 6:38 | dezelfde maat, waarmede gijlieden meet, zal ulieden wedergemeten 440 Luk 9:20 | Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij, dat Ik ben? 441 Luk 12:29 | 29 En gijlieden, vraagt niet, wat gij eten, 442 Luk 12:54 | het westen, terstond zegt gijlieden: Er komt regen; en het geschiedt 443 Luk 13:34 | vleugelen vergadert; en gijlieden hebt niet gewild? ~ 444 Joha 3:7 | niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden. ~ 445 Joha 3:11| wat Wij gezien hebben; en gijlieden neemt Onze getuigenis niet 446 Joha 4:20| deze berg aangebeden; en gijlieden zegt, dat te Jeruzalem de 447 Joha 4:21| Mij, de ure komt, wanneer gijlieden, noch op dezen berg, noch 448 Joha 4:22| 22 Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; 449 Joha 4:35| 35 Zegt gijlieden niet: Het zijn nog vier 450 Joha 4:48| zeide tot hem: Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, 451 Joha 5:33| 33 Gijlieden hebt tot Johannes gezonden, 452 Joha 5:34| maar dit zeg Ik, opdat gijlieden zoudt behouden worden. ~ 453 Joha 6:67| zeide tot de twaalven: Wilt gijlieden ook niet weggaan? ~ 454 Joha 7:8 | 8 Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga 455 Joha 7:28| Mij gezonden heeft, Welken gijlieden niet kent. ~ 456 Joha 7:47| antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid? ~ 457 Joha 8:14| en waar Ik heenga; maar gijlieden weet niet, van waar Ik kom, 458 Joha 8:21| sterven; waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen. ~ 459 Joha 8:22| zegt: Waar Ik heenga, kunt gijlieden niet komen? ~ 460 Joha 8:23| 23 En Hij zeide tot hen: Gijlieden zijt van beneden, Ik ben 461 Joha 8:31| in Hem geloofden: Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo 462 Joha 8:47| woorden Gods; daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God 463 Joha 9:27| het wederom horen? Wilt gijlieden ook Zijn discipelen worden? ~ 464 Joha 10:26| 26 Maar gijlieden gelooft niet; want gij zijt 465 Joha 10:36| 36 Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd 466 Joha 12:8 | 8 Want de armen hebt gijlieden altijd met u, maar Mij hebt 467 Joha 13:10| maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen. ~ 468 Joha 13:15| gelijkerwijs Ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. ~ 469 Joha 14:1 | hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft 470 Joha 14:7 | 7 Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt 471 Joha 14:24| woorden niet; en het woord dat gijlieden hoort, is het Mijne niet, 472 Joha 15:3 | 3 Gijlieden zijt nu rein om het woord, 473 Joha 19:6 | Pilatus zeide tot hen: Neemt gijlieden Hem en kruist Hem; want 474 Hand 3:25| 25 Gijlieden zijt kinderen der profeten, 475 Hand 4:7 | kracht, of door wat naam hebt gijlieden dit gedaan? ~ 476 Hand 5:29| vraag ik dan, om wat reden gijlieden mij hebt ontboden. ~ 477 Hand 5:37| 37 Gijlieden weet de zaak, die geschied 478 Hand 6:16| doopte wel met water, maar gijlieden zult gedoopt worden met 479 Hand 7:25| vervulde, zeide hij: Wien meent gijlieden, dat ik ben? Ik ben de Christus 480 Hand 13:15| en Paulus weet ik; maar gijlieden, wie zijt gij? ~ 481 Hand 14:18| waren, zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den eersten dag 482 Rom 6:11 | 11 Alzo ook gijlieden, houdt het daarvoor dat 483 Rom 8:9 | 9 Doch gijlieden zijt niet in het vlees, 484 Rom 9:26 | waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar 485 Rom 11:30 | 30 Want gelijkerwijs ook gijlieden eertijds Gode ongehoorzaam 486 1Kor 5:4 | Heere Jezus Christus, als gijlieden en mijn geest samen vergaderd 487 1Kor 5:12| zijn te oordelen? Oordeelt gijlieden niet die binnen zijn? ~ 488 1Kor 6:8 | 8 Maar gijlieden doet ongelijk, en doet schade, 489 1Kor 8:12| 12 Doch gijlieden, alzo tegen de broeders 490 1Kor 9:1 | onzen Heere, gezien? Zijt gijlieden niet mijn werk in den Heere? ~ 491 1Kor 9:2 | mijns apostelschaps zijt gijlieden in den Heere. ~ 492 1Kor 9:24| 24 Weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan 493 1Kor 10:31| 31 Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, 494 1Kor 12:27| 27 En gijlieden zijt het lichaam van Christus, 495 1Kor 14:9 | 9 Alzo ook gijlieden, indien gij niet door de 496 2Kor 1:11| 11 Alzo gijlieden ook medearbeidt voor ons 497 2Kor 3:2 | 2 Gijlieden zijt onze brief, geschreven 498 Efez 5:33| 33 Zo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder, een 499 Jako 2:16| en wordt verzadigd; en gijlieden zoudt hun niet geven de 500 1Joh 2:24| 24 Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord


1-500 | 501-502

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License