Book Chapter: Verse
1 Gen 8:3 | Daartoe keerden de wateren weder van boven de aarde, heen
2 Gen 8:3 | boven de aarde, heen en weder vloeiende, en de wateren
3 Gen 8:7 | uit, die dikwijls heen en weder ging, totdat de wateren
4 Gen 8:9 | haar voet; zo keerde zij weder tot hem in de ark; want
5 Gen 8:12 | maar zij keerde niet meer weder tot hem. ~
6 Gen 14:16 | En hij bracht alle have weder, en ook Lot zijn broeder
7 Gen 14:16 | deszelfs have bracht hij weder, als ook de vrouwen, en
8 Gen 15:9 | des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder
9 Gen 17:10 | zeide: Ik zal voorzeker weder tot u komen, omtrent dezen
10 Gen 17:33 | spreken; en Abraham keerde weder naar zijn plaats. ~ ~
11 Gen 19:7 | nu dezes mans huisvrouw weder; want hij is een profeet,
12 Gen 19:14 | hem Sara zijn huisvrouw weder. ~
13 Gen 21:19 | 19 Toen keerde Abraham weder tot zijn jongeren, en zij
14 Gen 23:6 | dat gij mijn zoon niet weder daarheen brengt! ~
15 Gen 23:8 | breng mijn zoon daar niet weder heen. ~
16 Gen 23:20 | in de drinkbak, en liep weder naar den put om te putten,
17 Gen 27:3 | schapen, en legden den steen weder op den mond van dien put,
18 Gen 28:3 | HEERE zeide tot Jakob: Keer weder tot het land uwer vaderen,
19 Gen 28:13 | vertrek uit dit land, en keer weder in het land uwer maagschap. ~
20 Gen 28:55 | Laban trok heen, en keerde weder tot zijn plaats. ~ ~
21 Gen 29:6 | 6 En de boden kwamen weder tot Jakob, zeggende: Wij
22 Gen 29:9 | tot mij gezegd hebt: Keer weder tot uw land, en tot uw maagschap,
23 Gen 34:22 | verloste, om hem tot zijn vader weder te brengen. ~
24 Gen 34:30 | 30 En hij keerde weder tot zijn broederen, en zeide:
25 Gen 35:4 | 4 Daarna werd zij weder bevrucht, en baarde een
26 Gen 35:22 | 22 En hij keerde weder tot Juda, en zeide: Ik heb
27 Gen 35:29 | geschiedde, als hij zijn hand weder intoog, ziet, zo kwam zijn
28 Gen 38:24 | weende; daarna keerde hij weder tot hen, en sprak tot hen,
29 Gen 38:37 | mijn hand, en ik zal hem weder tot u brengen! ~
30 Gen 39:12 | zakken wedergekeerd is, weder in uw hand; misschien is
31 Gen 39:13 | mede, en maakt u op, keert weder tot dien man. ~
32 Gen 40:13 | ezel op, en zij keerden weder naar de stad. ~
33 Gen 40:25 | vader gezegd heeft: Keert weder. koopt ons een weinig spijze; ~
34 Gen 42:4 | Egypte en Ik zal u doen weder optrekken, mede optrekkende;
35 Gen 46:14 | 14 Daarna keerde Jozef weder in Egypte, hij en zijn broeders,
36 Exo 4:7 | boezem, en ziet, zij was weder als zijn ander vlees. ~
37 Exo 4:18 | ging Mozes heen, en keerde weder tot Jethro, zijn schoonvader,
38 Exo 4:19 | in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte, want al de mannen
39 Exo 4:20 | hen op een ezel, en keerde weder in Egypteland; en Mozes
40 Exo 4:21 | Terwijl gij heentrekt, om weder in Egypte te keren, zie
41 Exo 5:22 | 22 Toen keerde Mozes weder tot den HEERE, en zeide:
42 Exo 10:8 | Toen werden Mozes en Aaron weder tot Farao gebracht, en hij
43 Exo 14:13 | gezien hebt, zult gij niet weder zien in eeuwigheid.
44 Exo 14:27 | over de zee; en de zee kwam weder, tegen het naken van den
45 Exo 19:8 | bracht de woorden des volks weder tot den HEERE. ~
46 Exo 21:19 | 19 Indien hij weder opstaat, en op straat gaat
47 Exo 24:14 | gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en ziet, Aaron
48 Exo 32:27 | heup; gaat door en keert weder, van poort tot poort in
49 Exo 32:31 | 31 Zo keerde Mozes weder tot den HEERE, en zeide:
50 Exo 33:27 | heup; gaat door en keert weder, van poort tot poort in
51 Exo 33:31 | 31 Zo keerde Mozes weder tot den HEERE, en zeide:
52 Exo 34:11 | spreekt; daarna keerde hij weder tot het leger; doch zijn
53 Exo 34:54 | in de vergadering keerden weder tot hem; en Mozes sprak
54 Exo 34:58 | derhalve deed Mozes het deksel weder op zijn aangezicht, totdat
55 Lev 14:48 | Maar als de priester zal weder ingegaan zijn, en zal merken,
56 Lev 24:27 | wien hij het verkocht had, weder uitkeren; en hij zal weder
57 Lev 24:27 | weder uitkeren; en hij zal weder tot zijn bezitting komen. ~
58 Lev 24:28 | wat genoeg is, om aan hem weder uit te keren, zo zal zijn
59 Num 5:7 | daarna zal hij zijn schuld weder uitkeren, naar de hoofdsom
60 Num 5:8 | hebben, om de schuld aan hem weder uit te keren, zal die schuld,
61 Num 5:8 | schuld, welken den HEERE weder uitgekeerd wordt, des priesters
62 Num 10:36 | zij rustte, zeide hij: Kom weder, HEERE! tot de tien duizenden
63 Num 13:25 | 25 Daarna keerden zij weder van het verspieden des lands,
64 Num 13:26 | Kades; en brachten bescheid weder aan hen, en aan de gehele
65 Num 14:3 | niet goed zijn naar Egypte weder te keren? ~
66 Num 16:50 | 50 En Aaron keerde weder tot Mozes aan de deur van
67 Num 17:10 | Breng de staf van Aaron weder voor de getuigenis, in bewaring,
68 Num 18:10 | Breng de staf van Aaron weder voor de getuigenis, in bewaring,
69 Num 23:5 | van Bileam, en zeide: Keer weder tot Balak, en spreek aldus. ~
70 Num 23:16 | mond, en Hij zeide: Keer weder tot Balak, en spreek alzo. ~
71 Num 24:25 | en ging heen, en keerde weder tot zijn plaats. Balak ging
72 Num 32:7 | verreisden van Etham, en keerden weder naar Pi-hachiroth, dat tegenover
73 Deu 1:25 | en zeiden ons bescheid weder, en zeiden: Het land, dat
74 Deu 5:30 | 30 Ga, zeg hun: Keert weder naar uw tenten. ~
75 Deu 13:16 | eeuwiglijk, zij zal niet weder gebouwd worden. ~
76 Deu 20:5 | ingewijd? Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij
77 Deu 20:6 | genoten? Die ga henen en kere weder naar zijn huis, opdat hij
78 Deu 20:7 | genomen? Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij
79 Deu 20:8 | is? Die ga henen en kere weder naar zijn huis; opdat het
80 Deu 22:1 | ze uw broeder ganselijk weder toesturen. ~
81 Deu 30:1 | voorgesteld heb; zo zult gij het weder ter harte nemen, onder alle
82 Deu 33:7 | stem van Juda! en breng hem weder tot zijn volk; zijn handen
83 Deu 33:11 | hem haten, dat zij niet weder opstaan! ~
84 Joz 2:23 | keerden die twee mannen weder, en gingen af van het gebergte,
85 Joz 4:18 | de wateren van de Jordaan weder in hun plaats, en gingen
86 Joz 6:11 | eenmaal; toen kwamen zij weder in het leger, en vernachtten
87 Joz 6:14 | tweeden dag; en zij keerden weder in het leger. Alzo deden
88 Joz 7:3 | 3 Daarna keerden zij weder naar Jozua, en zeiden tot
89 Joz 10:15 | 15 Toen keerde Jozua weder, en gans Israel met hem,
90 Joz 10:43 | 43 Toen keerde Jozua weder, en gans Israel met hem,
91 Joz 11:10 | 10 En Jozua keerde weder ter zelver tijd, en hij
92 Joz 18:4 | hetzelve naar hun erven, en weder tot mij komen. ~
93 Joz 18:8 | beschrijft het; komt dan weder tot mij, zo zal ik ulieden
94 Joz 18:9 | in een boek; en kwamen weder tot Jozua in het leger te
95 Joz 23:8 | tot hen, zeggende: Keert weder tot uw tenten met veel rijkdom,
96 Joz 23:32 | zij brachten hun antwoord weder; ~
97 Ric 6:3 | en versaagd is, die kere weder, en spoede zich naar het
98 Ric 6:3 | Toen keerden uit het volk weder twee en twintig duizend,
99 Ric 6:15 | aanbad hij; en hij keerde weder tot het leger van Israel,
100 Ric 10:13 | Jordaan; zo geef mij dat nu weder met vrede. ~
101 Ric 12:8 | Dien Gij gezonden hebt, weder tot ons kome, en ons lere,
102 Ric 13:8 | na sommige dagen kwam hij weder, om haar te nemen; toen
103 Ric 14:19 | dronk. Toen kwam zijn geest weder, en hij werd levend. Daarom
104 Ric 15:22 | haar zijns hoofds begon weder te wassen, gelijk toen hij
105 Ric 16:3 | en honderd zilverlingen weder. Doch zijn moeder zeide:
106 Ric 16:4 | dat geld aan zijn moeder weder. En zijn moeder nam tweehonderd
107 Ric 17:26 | zo keerde hij om, en kwam weder tot zijn huis. ~
108 Ric 18:3 | hart te spreken, om haar weder te halen; en zijn jongen
109 Ric 19:23 | den HEERE zeggende: Zal ik weder genaken ten strijde tegen
110 Ric 19:48 | mannen van Israel keerden weder tot de kinderen van Benjamin,
111 Ric 20:14 | Benjaminieten ter zelfder tijd weder; en zij gaven hun de vrouwen,
112 Ric 20:23 | zij togen heen, en keerden weder tot hun erfenis, en herbouwden
113 Rut 1:6 | schoondochters, en keerde weder uit de velden van Moab;
114 Rut 1:7 | nu gingen op den weg, om weder te keren naar het land van
115 Rut 1:8 | schoondochters: Gaat heen, keert weder, een iegelijk tot het huis
116 Rut 1:11 | Maar Naomi zeide: Keert weder, mijn dochters! Waarom zoudt
117 Rut 1:12 | 12 Keert weder, mijn dochters! Gaat heen;
118 Rut 1:15 | haar goden; keer gij ook weder, uw zwagerin na. ~
119 Rut 1:16 | verlaten, om van achter u weder te keren; want waar gij
120 Rut 1:22 | 22 Alzo kwam Naomi weder, en Ruth, de Moabietische,
121 1Sa 1:19 | des HEEREN, en zij keerden weder, en kwamen tot hun huis
122 1Sa 2:6 | nederdalen, en Hij doet weder opkomen. ~
123 1Sa 3:5 | heb niet geroepen, keer weder, leg u neder. En hij ging
124 1Sa 3:6 | geroepen, mijn zoon; keer weder, leg u neder. ~
125 1Sa 5:3 | namen Dagon en zetten hem weder op zijn plaats. ~
126 1Sa 6:7 | kalveren van achter haar weder naar huis. ~
127 1Sa 6:16 | gezien hadden, zo keerden zij weder op denzelven dag naar Ekron. ~
128 1Sa 7:14 | Israel genomen hadden kwamen weder aan Israel, van Ekron tot
129 1Sa 7:17 | 17 Doch hij keerde weder naar Rama; want daar was
130 1Sa 17:15 | David ging henen, en kwam weder van Saul, om zijns vaders
131 1Sa 17:30 | woord; en het volk gaf hem weder antwoord, achtervolgens
132 1Sa 23:23 | dewelke hij schuilt; komt dan weder tot mij met vast bescheid,
133 1Sa 25:12 | hun weg; en zij keerden weder, en kwamen, en boodschapten
134 1Sa 26:21 | Ik heb gezondigd; keer weder, mijn zoon David, want ik
135 1Sa 26:25 | zijn weg, en Saul keerde weder naar zijn plaats. ~ ~
136 1Sa 27:9 | en klederen, en keerde weder en kwam tot Achis. ~
137 1Sa 29:11 | des morgens weggingen, om weder te keren in het land der
138 1Sa 30:12 | hij at, en zijn geest kwam weder in hem; want hij had in
139 1Sa 30:19 | David bracht het altemaal weder. ~
140 2Sa 1:22 | zwaard keerde niet ledig weder. ~
141 2Sa 2:30 | 30 Joab keerde ook weder van achter Abner, en verzamelde
142 2Sa 3:16 | Abner tot hem: Ga weg, keer weder. En hij keerde weder. ~
143 2Sa 3:16 | keer weder. En hij keerde weder. ~
144 2Sa 3:27 | 27 Als nu Abner weder te Hebron kwam, zo leidde
145 2Sa 5:22 | Daarna togen de Filistijnen weder op; en zij verspreidden
146 2Sa 7:10 | wone, en niet meer heen en weder gedreven worde; en de kinderen
147 2Sa 10:5 | Jericho, totdat uw baard weder gewassen zal zijn, komt
148 2Sa 10:5 | gewassen zal zijn, komt dan weder. ~
149 2Sa 10:14 | de stad. En Joab keerde weder van de kinderen Ammons,
150 2Sa 10:15 | zo vergaderden zij zich weder te zamen. ~
151 2Sa 11:4 | gezuiverd), daarna keerde zij weder naar haar huis. ~
152 2Sa 12:31 | keerde David, en al het volk, weder naar Jeruzalem. ~
153 2Sa 14:21 | haal den jongeling Absalom weder. ~
154 2Sa 15:8 | Indien de HEERE mij zekerlijk weder te Jeruzalem zal brengen,
155 2Sa 15:19 | gij ook met ons gaan? Keer weder, en blijf bij den koning;
156 2Sa 15:19 | vreemd, en ook zult gij weder vertrekken naar uw plaats. ~
157 2Sa 15:20 | waarheen ik gaan kan, keer weder; en breng uw broederen wederom;
158 2Sa 15:25 | Zadok: Breng de ark Gods weder in de stad; indien ik genade
159 2Sa 15:27 | gij niet een ziener? Keer weder in de stad met vrede; ook
160 2Sa 15:29 | en Abjathar, de ark Gods weder te Jeruzalem, en zij bleven
161 2Sa 15:34 | 34 Maar zo gij weder in de stad gaat, en tot
162 2Sa 17:20 | gevonden hadden, keerden zij weder naar Jeruzalem. ~
163 2Sa 19:10 | gijlieden van den koning weder te halen? ~
164 2Sa 19:11 | laatsten zijn, om den koning weder te halen in zijn huis? (
165 2Sa 19:12 | laatsten zijn, om den koning weder te halen? ~
166 2Sa 19:14 | den koning, zeggende: Keer weder, gij en al uw knechten. ~
167 2Sa 19:15 | 15 Toen keerde de koning weder, en kwam tot aan de Jordaan;
168 2Sa 19:39 | zegende hem; alzo keerde hij weder naar zijn plaats. ~
169 2Sa 19:43 | geweest is, om onzen koning weder te halen? Maar het woord
170 2Sa 20:22 | zijn tenten; en Joab keerde weder naar Jeruzalem tot den koning. ~
171 2Sa 22:21 | gerechtigheid; Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner
172 2Sa 22:25 | 25 Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid,
173 2Sa 22:38 | verdelgde hen, en keerde niet weder, totdat ik ze verdaan had. ~
174 2Sa 22:39 | doorstak ze, dat zij niet weder opstonden; maar zij vielen
175 1Kon 2:30 | Benaja bracht het antwoord weder aan den koning, zeggende:
176 1Kon 8:34 | volk Israel, en breng hen weder in het land, dat Gij hun
177 1Kon 8:47 | gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen,
178 1Kon 12:5 | den derden dag, komt dan weder tot mij. En het volk ging
179 1Kon 12:12 | gesproken had, zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. ~
180 1Kon 12:16 | gaf het volk den koning weder antwoord, zeggende: Wat
181 1Kon 12:21 | opdat hij het koninkrijk weder aan Rehabeam, den zoon van
182 1Kon 12:24 | Israels; een ieder kere weder tot zijn huis, want deze
183 1Kon 12:24 | woord des HEEREN, en keerden weder, om weg te trekken naar
184 1Kon 12:26 | hart: Nu zal het koninkrijk weder tot het huis van David keren. ~
185 1Kon 13:4 | verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken kon. ~
186 1Kon 13:6 | voor mij, dat mijn hand weder tot mij kome! Toen bad de
187 1Kon 13:6 | de hand des konings kwam weder tot hem, en werd gelijk
188 1Kon 13:10 | anderen weg, en keerde niet weder door den weg, door welken
189 1Kon 13:18 | HEEREN, zeggende: Breng hem weder met u in uw huis, dat hij
190 1Kon 17:22 | de ziel van het kind kwam weder in hem, dat het weder levend
191 1Kon 17:22 | kwam weder in hem, dat het weder levend werd. ~
192 1Kon 18:43 | niets. Toen zeide hij: Ga weder henen, zevenmaal. ~
193 1Kon 19:7 | HEEREN kwam ten anderen male weder, en roerde hem aan, en zeide:
194 1Kon 19:15 | zeide tot hem: Ga, keer weder op uwen weg, naar de woestijn
195 1Kon 19:20 | zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb ik u gedaan? ~
196 1Kon 19:21 | 21 Zo keerde hij weder van achter hem af, en nam
197 1Kon 20:5 | 5 Daarna kwamen de boden weder, en zeiden: Alzo spreekt
198 1Kon 20:9 | en brachten hem bescheid weder. ~
199 1Kon 22:17 | heer; een iegelijk kere weder naar zijn huis in vrede. ~
200 1Kon 22:26 | Neem Micha, en breng hem weder tot Amon, den overste der
201 1Kon 22:27 | bedruktheid, totdat ik met vrede weder kom. ~
202 2Kon 1:5 | 5 Zo kwamen de boden weder tot hem; en hij zeide tot
203 2Kon 1:6 | tot ons: Gaat heen, keert weder tot den koning die u gezonden
204 2Kon 2:13 | afgevallen was, en keerde weder, en stond aan den oever
205 2Kon 2:18 | 18 Toen kwamen zij weder tot hem, daar hij te Jericho
206 2Kon 2:25 | en van daar keerde hij weder naar Samaria. ~
207 2Kon 3:27 | zij van hem af, en keerden weder in hun land. ~ ~ ~
208 2Kon 4:31 | opmerking. Zo keerde hij weder hem tegemoet, en bracht
209 2Kon 4:35 | 35 Daarna kwam hij weder, en wandelde in het huis
210 2Kon 4:35 | eens derwaarts, en klom weder op, en breidde zich over
211 2Kon 4:38 | 38 Als nu Elisa weder te Gilgal kwam, zo was er
212 2Kon 5:14 | Gods; en zijn vlees kwam weder, gelijk het vlees van een
213 2Kon 5:15 | 15 Toen keerde hij weder tot den man Gods, hij en
214 2Kon 7:8 | het; daarna keerden zij weder, en kwamen in een andere
215 2Kon 7:15 | hadden. De boden nu keerden weder, en boodschapten het den
216 2Kon 9:18 | gekomen, maar hij komt niet weder. ~
217 2Kon 9:20 | gekomen, maar hij komt niet weder; en het drijven is als het
218 2Kon 9:36 | 36 Toen kwamen zij weder, en gaven het hem te kennen,
219 2Kon 14:25 | van Joahaz, nam de steden weder in, uit de hand van Benhadad,
220 2Kon 14:25 | bracht de steden aan Israel weder. ~ ~
221 2Kon 15:14 | gijzelaars; en hij keerde weder naar Samaria. ~
222 2Kon 15:22 | bouwde Elath, en bracht haar weder aan Juda, nadat de koning
223 2Kon 15:25 | 25 Hij bracht ook weder de landpale van Israel van
224 2Kon 16:20 | keerde de koning van Assyrie weder, en bleef daar niet in het
225 2Kon 17:6 | koning van Syrie, Elath weder aan Syrie, en wierp de Joden
226 2Kon 18:6 | koning van Syrie, Elath weder aan Syrie, en wierp de Joden
227 2Kon 21:7 | een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en ik
228 2Kon 21:8 | 8 Zo kwam Rabsake weder, en vond den koning van
229 2Kon 21:9 | u te strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: ~
230 2Kon 21:29 | tweede jaar, wat daarvan weder uitspruit; maar zaait in
231 2Kon 21:36 | en toog henen, en keerde weder; en hij bleef te Nineve. ~
232 2Kon 22:5 | 5 Keer weder en zeg tot Hizkia, den voorganger
233 2Kon 23:3 | Want hij bouwde de hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader,
234 2Kon 24:9 | bracht den koning bescheid weder, en hij zeide: Uw knechten
235 2Kon 24:20 | den koning het antwoord weder. ~ ~
236 2Kon 25:20 | dezelve. Daarna keerde hij weder naar Jeruzalem. ~
237 1Kro 17:9 | wone, en niet meer heen en weder gedreven worde; en de kinderen
238 1Kro 20:5 | Jericho, totdat ulieder baard weder gewassen zij; komt dan wederom. ~
239 1Kro 22:4 | Israel; daarna kwam hij weder te Jeruzalem. ~
240 1Kro 22:27 | engel, dat hij zijn zwaard weder in zijn schede steken zou. ~
241 2Kro 7:25 | volk Israel, en breng hen weder in het land, dat Gij hun
242 2Kro 7:37 | gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen zullen,
243 2Kro 11:5 | hen: Komt over drie dagen weder tot mij. En het volk ging
244 2Kro 11:12 | gesproken had, zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. ~
245 2Kro 12:1 | opdat hij het koninkrijk weder aan Rehabeam bracht. ~
246 2Kro 12:4 | broederen; een ieder kere weder tot zijn huis, want deze
247 2Kro 12:4 | des HEEREN, en zij keerden weder van tegen Jerobeam te trekken. ~
248 2Kro 15:15 | menigte, en kemelen; en kwamen weder te Jeruzalem. ~ ~
249 2Kro 19:16 | heer; een iegelijk kere weder naar zijn huis in vrede. ~
250 2Kro 19:25 | Neemt Micha, en brengt hem weder tot Amon, den overste der
251 2Kro 20:1 | van Juda, keerde met vrede weder naar zijn huis te Jeruzalem. ~
252 2Kro 20:8 | rechtsgeschillen, als zij weder te Jeruzalem gekomen waren. ~
253 2Kro 21:27 | mannen van Juda en Jeruzalem weder, en Josafat in de voorspitse
254 2Kro 23:6 | 6 En hij keerde weder om zich te laten genezen
255 2Kro 25:10 | tegen Juda, en zij keerden weder tot hun plaats in hittigheid
256 2Kro 25:24 | gijzelaars, en hij keerde weder naar Samaria. ~
257 2Kro 26:2 | bouwde Eloth, en bracht ze weder aan Juda, nadat de koning
258 2Kro 28:11 | en brengt de gevangenen weder, die gij van uw broederen
259 2Kro 28:15 | broederen; daarna keerden zij weder naar Samaria. ~
260 2Kro 31:1 | keerden al de kinderen Israels weder, een ieder tot zijn bezitting
261 2Kro 33:3 | Want hij bouwde de hoogten weder op, die zijn vader Jehizkia
262 2Kro 33:13 | smeking, en Hij bracht hem weder te Jeruzalem, in zijn koninkrijk.
263 2Kro 34:7 | Israel; daarna keerde hij weder naar Jeruzalem. ~
264 2Kro 34:16 | nog den koning bescheid weder, zeggende: Al wat in de
265 2Kro 34:28 | den koning dit antwoord weder. ~
266 Ezra 7:19 | dienst van het huis uws Gods, weder voor den God van Jeruzalem. ~
267 Neh 2:15 | aan den muur; en ik keerde weder, en kwam in de Dalpoort;
268 Neh 4:4 | en keer hun versmaadheid weder op hun hoofd, en geef hen
269 Neh 4:15 | had, zo keerden wij allen weder tot den muur, een iegelijk
270 Neh 5:11 | Geeft hun toch als heden weder hun akkers, hun wijngaarden,
271 Neh 9:17 | wederspannigheid een hoofd gesteld, om weder te keren tot hun dienstbaarheid.
272 Neh 9:28 | rust hadden, keerden zij weder om kwaad te doen voor Uw
273 Neh 13:6 | sommige dagen verkreeg ik weder verlof van den koning. ~
274 Neh 13:9 | kameren; en ik bracht daar weder in de vaten van Gods huis,
275 Neh 13:21 | tegenover den muur? Zo gij het weder doet, zal ik de hand aan
276 Est 6:3 | en des morgens ging zij weder naar het tweede huis der
277 Est 6:3 | bijwijven, zij kwam niet weder tot den koning, ten ware
278 Job 6:29 | 29 Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen,
279 Job 6:29 | onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid
280 Job 7:9 | het graf daalt, zal niet weder opkomen. ~
281 Job 10:16 | jaagt Gij mij; Gij keert weder en stelt U wonderlijk tegen
282 Job 14:9 | van den reuk der wateren weder uitspruiten, en zal een
283 Job 14:14 | man gestorven is, zal hij weder leven? Ik zou al de dagen
284 Job 15:22 | gelooft niet uit de duisternis weder te keren, maar dat hij beloerd
285 Job 15:23 | 23 Hij zwerft heen en weder om brood, waar het zijn
286 Job 17:10 | Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind
287 Job 20:10 | zullen zijn vermogen moeten weder uitkeren. ~
288 Job 29:22 | mijn woord spraken zij niet weder, en mijn rede drupte op
289 Job 38:7 | gaan uit, en keren niet weder tot dezelve. ~
290 Psa 6:5 | 5 Keer weder, HEERE, red mijn ziel; verlos
291 Psa 7:8 | omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte. ~
292 Psa 18:21 | gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner
293 Psa 18:25 | 25 Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid,
294 Psa 18:38 | hen aan; en ik keerde niet weder, totdat ik hen verdaan had. ~
295 Psa 18:39 | doorstak hen, dat zij niet weder konden opstaan; zij vielen
296 Psa 36:13 | vasten, en mijn gebed keerde weder in mijn boezem. ~
297 Psa 36:17 | toezien? Breng mijn ziel weder van hunlieder verwoestingen,
298 Psa 37:13 | nedergestoten, en kunnen niet weder opstaan. ~ ~
299 Psa 38:21 | goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt
300 Psa 42:9 | die nederligt, zal niet weder opstaan. ~
301 Psa 51:14 | 14 Geef mij weder de vreugde Uws heils; en
302 Psa 59:7 | Tegen den avond keren zij weder, zij tieren als een hond,
303 Psa 60:3 | zijt toornig geweest; keer weder tot ons. ~
304 Psa 71:20 | hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij
305 Psa 71:20 | levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden
306 Psa 78:34 | zij naar Hem, en keerden weder, en zochten God vroeg; ~
307 Psa 79:12 | onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad,
308 Psa 80:4 | 4 O God! breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten,
309 Psa 80:8 | der heirscharen! breng ons weder, en laat Uw aangezicht lichten;
310 Psa 80:15 | der heirscharen! keer toch weder; aanschouw uit den hemel,
311 Psa 80:20 | der heirscharen! breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten,
312 Psa 85:5 | 5 Breng ons weder, o God onzes heils! en doe
313 Psa 85:7 | 7 Zult Gij ons niet weder levend maken, opdat Uw volk
314 Psa 85:9 | spreken; maar dat zij niet weder tot dwaasheid keren. ~
315 Psa 90:3 | verbrijzeling, en zegt: Keert weder, gij mensenkinderen! ~
316 Psa 90:13 | 13 Keer weder, HEERE! tot hoe lange? en
317 Psa 94:2 | verhef U; breng vergelding weder over de hovaardigen. ~
318 Psa 102:11 | hebt mij verheven, en mij weder nedergeworpen. ~
319 Psa 104:9 | zij zullen de aarde niet weder bedekken. ~
320 Psa 104:29 | zij sterven, en zij keren weder tot hun stof. ~
321 Psa 116:7 | 7 Mijn ziel! keer weder tot uw rust, want de HEERE
322 Psa 140:11 | diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan. ~
323 Spre 3:28 | naaste: Ga heen, en kom weder, en morgen zal ik geven,
324 Spre 17:9 | liefde; maar die de zaak weder ophaalt, scheidt den voornaamsten
325 Spre 19:24 | boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen. ~
326 Spre 26:15 | hij is te moede, om die weder tot zijn mond te brengen. ~
327 Spre 28:15 | en een beer, die ginds en weder loopt. ~
328 Pred 1:6 | omgaande, en de wind keert weder tot zijn omgangen. ~
329 Pred 1:7 | derwaarts gaande keren zij weder. ~
330 Pred 3:20 | stof, en zij keren allen weder tot het stof. ~
331 Pred 12:7 | geweest is; en de geest weder tot God keert, Die hem gegeven
332 Hoo 5:3 | uitgetogen, hoe zal ik hem weder aantrekken? Ik heb mijn
333 Hoo 5:3 | gewassen, hoe zal ik ze weder bezoedelen? ~
334 Hoo 6:13 | 13 Keer weder, keer weder, o Sulammith!
335 Hoo 6:13 | 13 Keer weder, keer weder, o Sulammith! Keer weder,
336 Hoo 6:13 | weder, o Sulammith! Keer weder, keer weder, dat wij u mogen
337 Hoo 6:13 | Sulammith! Keer weder, keer weder, dat wij u mogen aanzien.
338 Jes 11:11 | Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel
339 Jes 21:12 | gijlieden vragen, vraagt; keert weder, komt. ~
340 Jes 24:20 | dronkaard, en zij zal heen en weder bewogen worden, gelijk een
341 Jes 24:20 | zal vallen, en niet weder opstaan. ~
342 Jes 24:22 | gevangenis, maar na vele dagen weder bezocht worden. ~
343 Jes 26:14 | Dood zijnde zullen zij niet weder leven, overleden zijnde
344 Jes 33:4 | men zal daarin ginds en weder huppelen, gelijk de sprinkhanen
345 Jes 33:4 | de sprinkhanen ginds en weder huppelen. ~
346 Jes 37:7 | een gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en Ik
347 Jes 37:8 | 8 Zo kwam Rabsake weder, en hij vond den koning
348 Jes 37:9 | zulks hoorde, zo zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: ~
349 Jes 37:30 | tweede jaar, wat daarvan weder uitspruit; maar zaait in
350 Jes 37:37 | en toog henen, en keerde weder; en hij bleef te Nineve. ~
351 Jes 39:1 | dat hij krank geweest en weder sterk geworden was. ~
352 Jes 42:22 | en niemand zegt: Geeft ze weder. ~
353 Jes 43:17 | nedergelegen, zij zullen niet weder opstaan, zij zijn uitgeblust,
354 Jes 44:22 | zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost. ~
355 Jes 46:8 | u kloekelijk, brengt het weder in het hart, o gij overtreders! ~
356 Jes 49:6 | stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden
357 Jes 59:12 | bressen toemuurt, die de paden weder opmaakt, om te bewonen. ~
358 Jes 62:4 | de vorige verstoringen weder oprichten, en de verwoeste
359 Jes 64:17 | wij U niet vrezen? Keer weder om Uwer knechten wil, de
360 Jes 66:7 | vorig werkloon in hun boezem weder toemeten. ~
361 Jer 3:1 | gehoereerd, keer nochtans weder tot Mij, spreekt de HEERE. ~
362 Jer 3:16 | bezoeken, en zij zal niet weder gemaakt worden. ~
363 Jer 3:22 | 22 Keert weder, gij afkerige kinderen!
364 Jer 6:9 | wijnstok; breng uw hand weder, gelijk een wijnlezer, aan
365 Jer 8:4 | Zal men vallen, en niet weder opstaan? Zal men afkeren,
366 Jer 8:5 | aan bedrog, zij weigeren weder te keren. ~
367 Jer 14:3 | komen met hun vaten ledig weder; zij zijn beschaamd, ja,
368 Jer 18:4 | toen maakte hij daarvan weder een ander vat, gelijk als
369 Jer 19:11 | pottenbakkersvat verbreekt, dat niet weder geheeld kan worden;
370 Jer 22:27 | hun ziel verlangt om daar weder te komen, daarhenen zullen
371 Jer 25:27 | valt neder, dat gij niet weder opstaat, vanwege het zwaard,
372 Jer 31:4 | 4 Ik zal u weder bouwen, en gij zult gebouwd
373 Jer 31:4 | jonkvrouw Israels! gij zult weder versierd zijn met uw trommelen,
374 Jer 31:5 | 5 Gij zult weder wijngaarden planten op de
375 Jer 31:10 | verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen, en hem bewaren
376 Jer 31:21 | gij gewandeld hebt; keer weder, o jonkvrouw Israels, keer
377 Jer 31:21 | jonkvrouw Israels, keer weder tot deze uw steden! ~
378 Jer 31:40 | zijn; er zal niets weder uitgerukt, noch afgebroken
379 Jer 34:16 | 16 Maar gij zijt weder omgekeerd, en hebt Mijn
380 Jer 34:22 | spreekt de HEERE, en zal hen weder tot deze stad brengen, en
381 Jer 36:28 | 28 Neem u weder een andere rol, en schrijf
382 Jer 37:20 | nedervallen, en breng mij niet weder in het huis van Jonathan,
383 Jer 38:26 | neder, dat hij mij niet zou weder laten brengen in Jonathans
384 Jer 40:12 | Zo keerden al de Joden weder uit al de plaatsen, waarhenen
385 Jer 42:12 | zich uwer erbarme, en u weder in uw land brenge. ~
386 Jer 44:14 | overblijve; te weten om weder te keren in het land
387 Jer 44:14 | waarnaar hun ziel verlangt weder te keren, om aldaar te wonen;
388 Jer 50:19 | 19 En Ik zal Israel weder tot zijn woning brengen,
389 Jer 51:64 | zal Babel zinken, en niet weder opkomen, vanwege het kwaad,
390 Klaa 1:108| Thau. HEERE! geef hun weder die vergelding, naar het
391 Eze 1:14 | dieren nu liepen en keerden weder als de gedaante van een
392 Eze 9:11 | inktkoker was, bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan,
393 Eze 18:12 | roofs, geeft het pand niet weder, en heft zijn ogen op tot
394 Eze 18:30 | spreekt de Heere HEERE, keert weder, en bekeert u van al uw
395 Eze 20:38 | landschap Israels niet weder komen, en gij zult weten,
396 Eze 21:30 | 30 Keer uw zwaard weder in zijn schede! In de plaats,
397 Eze 23:21 | 21 Alzo hebt gij weder opgehaald de schandelijke
398 Eze 27:15 | en ebbenhout gaven zij u weder tot een verering. ~
399 Eze 33:15 | Geeft de goddeloze het pand weder, betaalt hij het geroofde,
400 Eze 34:4 | weggedrevene brengt gij niet weder, en het verlorene zoekt
401 Eze 36:8 | bergen Israels! gij zult weder uw takken geven, en uw vrucht
402 Eze 39:28 | de heidenen, maar heb ze weder verzameld in hun land, en
403 Eze 42:14 | zij uit het heiligdom niet weder uitgaan in het buitenste
404 Eze 46:8 | ingaan, en door deszelfs weg weder uitgaan. ~
405 Eze 46:9 | van de zuiderpoort weder uitgaan; en die door den
406 Eze 46:9 | weg van de noorderpoort weder uitgaan; hij zal niet wederkeren
407 Eze 46:12 | den sabbatdag; en als hij weder uitgaat, zal men de poort
408 Eze 47:1 | Daarna bracht hij mij weder tot de deur van het huis,
409 Eze 47:6 | voerde hij mij, en bracht mij weder tot aan den oever der beek. ~
410 Dan 4:36 | tijd kwam mijn verstand weder in mij; ook kwam de heerlijkheid
411 Dan 4:36 | majesteit en mijn glans weder op mij; en mijn raadsheren
412 Hos 2:6 | zal henengaan, en keren weder tot mijn vorigen Man,
413 Hos 5:15 | Ik zal henengaan en keren weder tot Mijn plaats, totdat
414 Hos 8:13 | zonden bezoeken; zij zullen weder in Egypte keren. ~
415 Hos 9:3 | blijven; maar Efraim zal weder tot Egypte keren, en zij
416 Hos 10:1 | uitgeledigde wijnstok, hij brengt weder vrucht voor zich; maar naar
417 Joe 2:22 | weiden der woestijn zullen weder jong gras voortbrengen;
418 Amos 5:2 | is gevallen, zij zal niet weder opstaan; zij is verlaten
419 Amos 8:8 | rivier, en het zal heen en weder gedreven en verdronken worden,
420 Amos 8:14 | zij zullen vallen, en niet weder opstaan. ~ ~
421 Amos 9:11 | vervallen hut van David weder oprichten, en Ik zal haar
422 Amos 9:11 | aan haar is afgebroken, weder oprichten, en zal ze bouwen,
423 Jona 1:13 | mannen roeiden, om het schip weder te brengen aan het droge,
424 Jona 2:4 | den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen. ~
425 Mic 7:8 | ik gevallen ben, zal ik weder opstaan; wanneer ik in duisternis
426 Mic 7:19 | Hij zal Zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze
427 Nah 2:4 | wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; hun gedaanten
428 Zac 1:3 | HEERE der heirscharen: Keert weder tot Mij, spreekt de HEERE
429 Zac 1:3 | der heirscharen, zo zal Ik weder tot ulieden keren, zegt
430 Zac 4:1 | Die met mij sprak, kwam weder; en Hij wekte mij op, gelijk
431 Zac 5:1 | En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet,
432 Zac 6:1 | En ik hief mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet,
433 Zac 9:12 | 12 Keert gijlieden weder tot de sterkte, gij gebondenen,
434 Zac 10:6 | behouden, en Ik zal hen weder inzetten; want Ik heb Mij
435 Mal 1:4 | zullen de woeste plaatsen weder bouwen; alzo zegt de HEERE
436 Mal 3:7 | hebt ze niet bewaard; keert weder tot Mij, en Ik zal tot u
437 Matt 2:12 | zij door een anderen weg weder naar hun land. ~
438 Matt 10:13 | waardig is, zo kere uw vrede weder tot u. ~
439 Matt 11:4 | heen en boodschapt Johannes weder, hetgeen gij hoort en ziet: ~
440 Matt 11:7 | dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? ~
441 Matt 16:2 | geworden is, zegt gij: Schoon weder; want de hemel is rood; ~
442 Matt 17:11 | wel eerst komen, en alles weder oprichten. ~
443 Matt 20:19 | ten derden dage zal Hij weder opstaan. ~
444 Matt 24:18 | den akker is, kere niet weder terug, om zijn klederen
445 Matt 26:52 | tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen,
446 Mark 6:30 | 30 En de apostelen kwamen weder tot Jezus, en boodschapten
447 Mark 10:34 | ten derden dage zal Hij weder opstaan. ~
448 Mark 13:16 | den akker is, kere niet weder terug, om zijn kleed te
449 Luk 1:56 | drie maanden, en keerde weder tot haar huis. ~
450 Luk 2:39 | te doen was, keerden zij weder naar Galilea, tot hun stad
451 Luk 6:30 | het uwe neemt, eist niet weder. ~
452 Luk 6:34 | dengenen, van welke gij hoopt weder te ontvangen, wat dank hebt
453 Luk 6:34 | zondaren, opdat zij evengelijk weder mogen ontvangen. ~
454 Luk 6:35 | goed, en leent, zonder iets weder te hopen; en uw loon zal
455 Luk 7:22 | en boodschapt Johannes weder de dingen, die gij gezien
456 Luk 7:24 | dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? ~
457 Luk 8:39 | 39 Keer weder naar uw huis, en vertel,
458 Luk 8:55 | 55 En haar geest keerde weder, en zij is terstond opgestaan;
459 Luk 9:42 | gezond, en gaf hem zijn vader weder. ~
460 Luk 13:13 | haar; en zij werd terstond weder recht, en verheerlijkte
461 Luk 14:6 | zij konden Hem daarop niet weder antwoorden. ~
462 Luk 14:21 | En dezelve dienstknecht weder gekomen zijnde, boodschapte
463 Luk 15:24 | mijn zoon was dood, en is weder levend geworden; en hij
464 Luk 15:27 | geslacht, omdat hij hem gezond weder ontvangen heeft. ~
465 Luk 15:32 | broeder was dood, en is weder levend geworden; en hij
466 Luk 18:30 | Die niet zal veelvoudig weder ontvangen in dezen tijd,
467 Luk 19:8 | dat geef ik vierdubbel weder. ~
468 Luk 19:12 | koninkrijk te ontvangen, en dan weder te keren. ~
469 Luk 23:11 | blinkend kleed aan, en zond Hem weder tot Pilatus. ~
470 Luk 24:33 | ter zelfder ure, keerden weder naar Jeruzalem, en vonden
471 Luk 24:52 | aanbaden Hem, en keerden weder naar Jeruzalem met grote
472 Joha 14:3 | bereid hebben, zo kome Ik weder en zal u tot Mij nemen,
473 Joha 14:18 | geen wezen laten; Ik kom weder tot u. ~
474 Joha 14:28 | heb: Ik ga heen, en kom weder tot u. Indien gij Mij liefhadt,
475 Hand 7:13 | van hen scheidende, keerde weder naar Jeruzalem. ~
476 Hand 8:21 | gemaakt hadden, keerden zij weder naar Lystre, en Ikonium,
477 Hand 9:16 | dezen zal Ik wederkeren, en weder opbouwen de tabernakel van
478 Hand 9:16 | hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven
479 Hand 9:16 | opbouwen, en Ik zal denzelven weder oprichten. ~
480 Hand 14:3 | varen, zo werd hij van zin weder te keren door Macedonie. ~
481 Hand 14:11 | 11 En als hij weder boven gegaan was, en brood
482 Hand 16:13 | mij: Saul, broeder, word weder ziende! En ter zelfder ure
483 Rom 7:9 | gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik
484 Rom 11:23 | God is machtig om dezelve weder in te enten. ~
485 Rom 14:9 | gestorven, en opgestaan, en weder levend geworden, opdat Hij
486 Gal 1:18 | Daarna kwam ik na drie jaren weder te Jeruzalem om Petrus te
487 1The 4:14 | ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem. ~
488 File 1:12 | dat is mijn ingewanden, weder aan; ~
489 File 1:15 | opdat gij hem eeuwig zoudt weder hebben. ~
490 Heb 10:3 | geschiedt in dezelve alle jaren weder gedachtenis der zonden. ~
491 Heb 11:15 | zouden tijd gehad hebben, om weder te keren; ~
492 Heb 11:35 | doden uit de opstanding weder gekregen; en anderen zijn
493 Heb 12:12 | 12 Daarom richt weder op de trage handen, en de
494 2Pet 2:21 | zij, dien gekend hebbende, weder afkeren van het heilige
495 Open 2:8 | Die dood geweest is, en weder levend is geworden: ~
496 Open 13:14 | wond des zwaards had, en weder leefde, een beeld zouden
497 Open 20:5 | overigen der doden werden niet weder levend, totdat de duizend
|