Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
ga 336
gaaft 6
gaal 9
gaan 472
gaande 36
gaapten 1
gaarne 22
Frequency    [«  »]
480 zijnde
478 28
475 zeer
472 gaan
472 nog
465 zouden
464 tijd

Bijbel

IntraText - Concordances

gaan

    Book Chapter: Verse
1 Gen 3:14 | velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, 2 Gen 6:18 | oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw 3 Gen 11:31 | uit Ur der Chaldeen, om te gaan naar het land Kanaan; en 4 Gen 12:5 | en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaan, en 5 Gen 13:9 | zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, 6 Gen 13:9 | zo zal ik ter linkerhand gaan. ~ 7 Gen 14:39 | gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden 8 Gen 17:11 | het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen. ~ 9 Gen 18:2 | gij zult vroeg opstaan, en gaan uws weegs. En zij zeiden: 10 Gen 18:13 | 13 Want wij gaan deze plaats verderven, omdat 11 Gen 18:31 | dit land, om tot ons in te gaan, naar de wijze der ganse 12 Gen 23:55 | blijven; daarna zult gij gaan. ~ 13 Gen 24:31 | ander; daarna liet Izak hen gaan, en zij togen van hem in 14 Gen 27:67 | heden door uw ganse kudde gaan, daarvan afzonderende al 15 Gen 29:26 | 26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. 16 Gen 29:26 | zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. ~ 17 Gen 34:17 | zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen 18 Gen 36:37 | uzelven, wanneer het u wel gaan zal, en doe toch weldadigheid 19 Gen 38:38 | op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe 20 Gen 39:14 | broeder en Benjamin met u late gaan! En mij aangaande, als ik 21 Gen 41:28 | Jozef leeft nog! ik zal gaan, en hem zien, eer ik sterve! ~  ~ 22 Gen 45:26 | De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner 23 Exo 2:20 | waarom liet gij den man nu gaan? roept hem, dat hij brood 24 Exo 3:11 | ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen Israels 25 Exo 3:18 | stem horen; en gij zult gaan, gij en de oudsten van Israel, 26 Exo 3:18 | ontmoet; zo laat ons nu toch gaan den weg van drie dagen in 27 Exo 3:19 | Egypte ulieden niet zal laten gaan, ook niet door een sterke 28 Exo 4:18 | zeide tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik wederkere tot mijn 29 Exo 4:21 | het volk niet zal laten gaan. ~ 30 Exo 5:8 | niet verminderen; want zij gaan ledig; daarom roepen zij, 31 Exo 5:8 | zij, zeggende: Laat ons gaan, laat ons onzen God offeren! ~ 32 Exo 5:17 | daarom zegt gij: Laat ons gaan, laat ons den HEERE offeren! ~ 33 Exo 8:27 | drie dagen in de woestijn gaan, dat wij den HEERE onzen 34 Exo 8:28 | alleen, dat gijlieden in het gaan geenszins te verre trekt! 35 Exo 8:29 | handele, dit volk niet latende gaan, om den HEERE te offeren. ~ 36 Exo 10:8 | wie en wie zijn zij, die gaan zullen? ~ 37 Exo 10:9 | Mozes zeide: Wij zullen gaan met onze jonge en met onze 38 Exo 10:9 | onze runderen zullen wij gaan; want wij hebben een feest 39 Exo 10:24 | zullen uw kinderkens met u gaan. ~ 40 Exo 10:26 | ons vee zal ook met ons gaan, er zal niet een klauw achterblijven; 41 Exo 12:12 | dezen nacht door Egypteland gaan, en alle eerstgeborenen 42 Exo 12:13 | zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder 43 Exo 13:21 | hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. ~ 44 Exo 14:16 | door het midden der zee gaan op het droge. ~ 45 Exo 14:17 | verstokken, dat zij na hen daarin gaan; en Ik zal verheerlijkt 46 Exo 21:26 | hij zal hem vrij laten gaan voor zijn oog. ~ 47 Exo 23:23 | Engel zal voor uw aangezicht gaan, en Hij zal u inbrengen 48 Exo 25:33 | zijn, die uit den kandelaar gaan. ~ 49 Exo 28:29 | als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het 50 Exo 28:43 | in de tent der samenkomst gaan, of als zij tot het altaar 51 Exo 29:30 | in de tent der samenkomst gaan zal, om in het heilige te 52 Exo 30:20 | tent der samenkomst zullen gaan, zo zullen zij zich met 53 Exo 32:1 | die voor ons aangezicht gaan; want dezen Mozes, dien 54 Exo 32:23 | die voor ons aangezicht gaan, want dezen Mozes, dien 55 Exo 32:34 | Engel zal voor uw aangezicht gaan! doch ten dage Mijns bezoekens, 56 Exo 33:1 | die voor ons aangezicht gaan; want dezen Mozes, dien 57 Exo 33:23 | die voor ons aangezicht gaan, want dezen Mozes, dien 58 Exo 33:34 | Engel zal voor uw aangezicht gaan! doch ten dage Mijns bezoekens, 59 Exo 34:19 | voorbij uw aangezicht laten gaan, en zal den Naam des HEEREN 60 Exo 34:22 | heerlijkheid voorbij zal gaan, zo zal Ik u in een kloof 61 Exo 36:6 | men een stem zoude laten gaan door het leger, zeggende: 62 Lev 10:9 | uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, 63 Lev 14:3 | priester zal buiten het leger gaan; als de priester merken 64 Lev 16:3 | zal Aaron in het heilige gaan: met een var, een jong rund 65 Lev 18:21 | Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult 66 Num 6:5 | scheermes over zijn hoofd niet gaan; totdat die dagen vervuld 67 Num 6:6 | lichaam eens doden niet gaan. ~ 68 Num 8:7 | over hun ganse vlees doen gaan, en zij zullen hun klederen 69 Num 10:30 | zeide tot hem: Ik zal niet gaan; maar ik zal naar mijn land 70 Num 10:30 | land en naar mijn maagschap gaan. ~ 71 Num 10:32 | geschieden, als gij met ons zult gaan, en het goede geschieden 72 Num 14:33 | 33 En uw kinderen zullen gaan weiden in deze woestijn, 73 Num 20:17 | zullen den koninklijken weg gaan, wij zullen niet afwijken 74 Num 21:22 | op den koninklijken weg gaan, totdat wij uw landpale 75 Num 22:13 | te laten met ulieden te gaan. ~ 76 Num 22:14 | heeft geweigerd met ons te gaan. ~ 77 Num 31:59 | uw broeders ten strijde gaan, en zult gijlieden hier 78 Num 34:26 | doodslager enigzins zal gaan uit de palen zijner vrijstad, 79 Deu 1:33 | weg wees, waarin gij zoudt gaan, en des daags in de wolk. ~ 80 Deu 3:27 | zult over deze Jordaan niet gaan. ~ 81 Deu 4:21 | over de Jordaan niet zou gaan, en dat ik niet zou komen 82 Deu 4:22 | zal over de Jordaan niet gaan; maar gij zult er overgaan, 83 Deu 4:34 | of God verzocht heeft te gaan, om Zich een volk uit het 84 Deu 5:33 | God, u gebiedt, zult gij gaan; opdat gij leeft, en dat 85 Deu 9:1 | zult heden over de Jordaan gaan, dat gij inkomt, om volken 86 Deu 11:31 | gijlieden zult over de Jordaan gaan, dat gij inkomet om te erven 87 Deu 12:10 | gij zult over de Jordaan gaan, en wonen in het land, dat 88 Deu 13:6 | heimelijke, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden, 89 Deu 13:13 | aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden, 90 Deu 15:12 | gij hem vrij van u laten gaan. ~ 91 Deu 15:13 | En als gij hem vrij van u gaan laat, zo zult gij hem niet 92 Deu 15:13 | gij hem niet ledig laten gaan: ~ 93 Deu 15:18 | als gij hem vrij van u gaan laat; want als een dubbel-loons-dagloner 94 Deu 21:14 | dat gij haar zult laten gaan naar haar begeerte; doch 95 Deu 22:19 | zal haar niet mogen laten gaan al zijn dagen. ~ 96 Deu 22:29 | zal ze niet mogen laten gaan al zijn dagen. ~ 97 Deu 23:24 | 24 Wanneer gij gaan zult in uws naasten wijngaard, 98 Deu 23:25 | 25 Wanneer gij zult gaan in uws naasten staande koren, 99 Deu 24:1 | hand geven, en ze laten gaan uit zijn huis. ~ 100 Deu 24:3 | zijn huis zal hebben laten gaan; of als deze laatste man, 101 Deu 24:4 | man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen wedernemen, 102 Deu 28:36 | zult gesteld hebben, doen gaan tot een volk, dat gij niet 103 Deu 28:41 | zij zullen in gevangenis gaan. ~ 104 Deu 29:12 | 12 Om over te gaan in het verbond des HEEREN, 105 Deu 29:18 | HEERE, onzen God, om te gaan dienen de goden dezer volken; 106 Deu 31:2 | zult over deze Jordaan niet gaan. ~ 107 Joz 1:7 | handelt alom, waar gij zult gaan; ~ 108 Joz 1:11 | gijlieden over deze Jordaan gaan, dat gij ingaat, om te erven 109 Joz 1:16 | zenden zult, zullen wij gaan. ~ 110 Joz 2:19 | van uw huis naar buiten gaan zal, zijn bloed zij op zijn 111 Joz 2:21 | woorden. Toen liet zij hen gaan; en zij gingen heen; en 112 Joz 3:4 | dien weg wetet, dien gij gaan zult; want gijlieden zijt 113 Joz 3:14 | tenten, om over de Jordaan te gaan, zo droegen de priesters 114 Joz 4:11 | volk geeindigd had over te gaan, toen ging de ark des HEEREN 115 Joz 6:3 | zijt, zult rondom de stad gaan, de stad omringende eenmaal; 116 Joz 6:11 | des HEEREN rondom de stad gaan, omringende dezelve eenmaal; 117 Joz 7:7 | door de Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand 118 Joz 10:13 | en haastte niet onder te gaan omtrent een volkomen dag. ~ 119 Joz 14:11 | den oorlog, en om uit te gaan, en om in te gaan. ~ 120 Joz 14:11 | uit te gaan, en om in te gaan. ~ 121 Joz 15:8 | deze landpale zal opwaarts gaan tot de spits van den berg, 122 Joz 15:10 | Beth-Semes, en door Timna gaan. ~ 123 Joz 15:11 | en over den berg Baala gaan, en uitgaan te Jabneel; 124 Joz 18:3 | gij u zo slap, om voort te gaan, om het land te beerven, 125 Joz 23:6 | hen Jozua, en hij liet hen gaan; en zij gingen naar hun 126 Joz 23:9 | het land Kanaan is, om te gaan naar het land van Gilead, 127 Ric 1:25 | zijn ganse huis lieten zij gaan. ~ 128 Ric 2:6 | Jozua het volk had laten gaan, zo waren de kinderen Israels 129 Ric 6:8 | al die mannen van Israel gaan, een iegelijk naar zijn 130 Ric 6:10 | Vreest gij dan nog af te gaan, zo ga af, gij, en Pura, 131 Ric 10:38 | hij liet haar twee maanden gaan. Toen ging zij heen met 132 Ric 11:1 | niet geroepen, om met u te gaan? wij zullen uw huis met 133 Ric 14:1 | liet hem niet toe in te gaan. ~ 134 Ric 15:26 | de hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren betaste, 135 Ric 16:8 | van Micha, om zijn weg te gaan, ~ 136 Ric 18:25 | den morgen, en lieten haar gaan, als de dageraad oprees. ~ 137 Ric 18:27 | uitging om zijns weegs te gaan, ziet, zo lag de vrouw, 138 Ric 19:8 | zeggende: Wij zullen niet gaan, een ieder naar zijn tent, 139 Ric 19:40 | begon de verheffing op te gaan van de stad, als een pilaar 140 Rut 1:11 | Waarom zoudt gij met mij gaan? Heb ik nog zonen in mijn 141 Rut 1:18 | voorgenomen had met haar te gaan, zo hield zij op tot haar 142 Rut 2:2 | Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen, 143 Rut 2:9 | gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet 144 1Sa 2:3 | iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God 145 1Sa 9:6 | zekerlijk; laat ons nu derwaarts gaan, misschien zal hij ons onzen 146 1Sa 9:6 | aanwijzen, op denwelken wij gaan zullen. ~ 147 1Sa 9:7 | jongen: Maar zie, zo wij gaan, wat zullen wij toch dien 148 1Sa 9:9 | vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener; want die 149 1Sa 9:10 | woord is goed, kom, laat ons gaan. En zij gingen naar de stad, 150 1Sa 9:14 | uit hun tegemoet, om op te gaan naar de hoogte. ~ 151 1Sa 9:19 | ik u morgen vroeg laten gaan, en alles, wat in uw hart 152 1Sa 10:2 | zijn gevonden, die gij zijt gaan zoeken, en zie, uw vader 153 1Sa 10:9 | keerde, om van Samuel te gaan, veranderde God hem het 154 1Sa 10:25 | liet Samuel het ganse volk gaan, elk naar zijn huis. ~ 155 1Sa 11:14 | en laat ons naar Gilgal gaan, en het koninkrijk aldaar 156 1Sa 13:2 | overige des volks liet hij gaan, een iegelijk naar zijn 157 1Sa 14:4 | waar Jonathan zocht door te gaan tot der Filistijnen bezetting, 158 1Sa 15:27 | Samuel omkeerde om weg te gaan, zo greep hij een slip van 159 1Sa 16:8 | het aangezicht van Samuel gaan; doch hij zeide: Dezen heeft 160 1Sa 16:10 | het aangezicht van Samuel gaan; doch Samuel zeide tot Isai: 161 1Sa 17:39 | zijn klederen, en wilde gaan; want hij had het nooit 162 1Sa 17:39 | Saul: Ik kan in deze niet gaan, want ik heb het nooit verzocht; 163 1Sa 19:17 | en hebt mijn vijand laten gaan, dat hij ontkomen is? Michal 164 1Sa 19:17 | zeide tot mij: Laat mij gaan, waarom zou ik u doden? ~ 165 1Sa 20:5 | om te eten; zo laat mij gaan, dat ik mij op het veld 166 1Sa 20:22 | want de HEERE heeft u laten gaan. ~ 167 1Sa 20:28 | naar Bethlehem te mogen gaan. ~ 168 1Sa 20:29 | hij zeide: Laat mij toch gaan; want ons geslacht heeft 169 1Sa 23:3 | der Filistijnen slagorden gaan zullen. ~ 170 1Sa 23:13 | gingen heen, waar zij konden gaan. Toen aan Saul geboodschapt 171 1Sa 23:23 | bescheid, zo zal ik met ulieden gaan; en het zal geschieden, 172 1Sa 24:20 | op een goeden weg laten gaan? De HEERE nu vergelde u 173 1Sa 26:11 | de waterfles, en laat ons gaan. ~ 174 1Sa 29:8 | dag toe, dat ik niet zal gaan en strijden tegen de vijanden 175 1Sa 30:10 | de beek Besor niet konden gaan. ~ 176 2Sa 2:19 | of ter linkerhand af te gaan. ~ 177 2Sa 3:21 | begeert. Alzo liet David Abner gaan, en hij ging in vrede. ~ 178 2Sa 3:22 | want hij had hem laten gaan, en hij was gegaan in vrede. ~ 179 2Sa 3:23 | en hij heeft hem laten gaan, en hij is gegaan in vrede. ~ 180 2Sa 3:24 | waarom nu hebt gij hem laten gaan, dat hij zo vrij is weggegaan? ~ 181 2Sa 10:4 | billen; en hij liet hen gaan. ~ 182 2Sa 11:11 | en zou ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken, 183 2Sa 12:23 | wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet 184 2Sa 13:24 | zijn knechten met uw knecht gaan. ~ 185 2Sa 13:25 | ons toch niet al te zamen gaan, opdat wij u niet bezwaarlijk 186 2Sa 13:25 | aan, doch hij wilde niet gaan, maar zegende hem. ~ 187 2Sa 13:26 | mijn broeder Amnon met ons gaan. Maar de koning zeide tot 188 2Sa 13:26 | hem: Waarom zou hij met u gaan? ~ 189 2Sa 13:27 | des konings zonen met hem gaan. ~ 190 2Sa 15:14 | aangezicht; haast u, om weg te gaan, opdat hij niet misschien 191 2Sa 15:19 | Waarom zoudt gij ook met ons gaan? Keer weder, en blijf bij 192 2Sa 15:20 | u met ons omvoeren om te gaan? Zo ik toch gaan moet, waarheen 193 2Sa 15:20 | omvoeren om te gaan? Zo ik toch gaan moet, waarheen ik gaan kan, 194 2Sa 15:20 | toch gaan moet, waarheen ik gaan kan, keer weder; en breng 195 2Sa 15:24 | stad geeindigd had over te gaan. ~ 196 2Sa 18:33 | poort, en weende; en in zijn gaan zeide hij alzo: Mijn zoon 197 2Sa 19:15 | om den koning tegemoet te gaan, dat zij den koning over 198 2Sa 19:36 | den koning over de Jordaan gaan; waarom toch zou mij de 199 1Kon 2:37 | over de beek Kidron zult gaan, weet voorzeker, dat gij 200 1Kon 2:42 | zult herwaarts of derwaarts gaan, weet voorzeker, dat gij 201 1Kon 3:7 | jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. ~ 202 1Kon 3:7 | niet uit te gaan noch in te gaan. ~ 203 1Kon 8:66 | achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden den koning; 204 1Kon 11:21 | Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn land trekke. ~ 205 1Kon 11:22 | Niets, maar laat mij evenwel gaan. ~ 206 1Kon 12:28 | ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden, 207 1Kon 13:8 | huis, zo zou ik niet met u gaan, en ik zou in deze plaats 208 1Kon 15:17 | hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, 209 1Kon 20:34 | met dit verbond dan laten gaan. Zo maakte hij een verbond 210 1Kon 20:34 | verbond met hem, en liet hem gaan. ~ 211 1Kon 20:42 | uit de hand hebt laten gaan, zo zal uw ziel in de plaats 212 1Kon 21:16 | Naboth, den Jizreeliet, af te gaan, om dien erfelijk te bezitten. ~ 213 1Kon 22:25 | dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, om u 214 1Kon 22:49 | Tharsis, om naar Ofir te gaan om goud; maar zij gingen 215 2Kon 5:18 | het huis van Rimmon zal gaan, om zich daar neder te buigen, 216 2Kon 5:24 | huis; en hij liet de mannen gaan, en zij togen heen. ~ 217 2Kon 6:2 | toch tot aan de Jordaan gaan, en elk van daar een timmerhout 218 2Kon 6:3 | een: Het believe u toch te gaan met uw knechten. En hij 219 2Kon 6:3 | knechten. En hij zeide: Ik zal gaan. ~ 220 2Kon 6:23 | dronken; daarna liet hij hen gaan, en zij trokken tot hun 221 2Kon 7:9 | daarom nu, komt, laat ons gaan, en dit aan het huis des 222 2Kon 9:15 | ontkome, om dit in Jizreel te gaan verkondigen. ~ 223 2Kon 17:3 | zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der heidenen, 224 2Kon 18:3 | zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der heidenen, 225 2Kon 19:17 | dochteren door het vuur gaan, en gebruikten waarzeggerijen, 226 2Kon 20:21 | zo zal hij in zijn hand gaan, en die doorboren; alzo 227 2Kon 22:9 | schaduw tien graden voorwaarts gaan, of tien graden achterwaarts 228 2Kon 22:10 | tien graden nederwaarts te gaan; neen, maar dat de schaduw 229 2Kon 23:6 | zijn zoon door het vuur gaan, en pleegde guichelarij 230 2Kon 25:10 | Molech door het vuur deed gaan. ~ 231 2Kon 27:24 | Babel, zo zal het u wel gaan. ~ 232 1Kro 16:43 | keerde zich, om zijn huis te gaan zegenen. ~  ~  233 1Kro 25:19 | dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN, 234 2Kro 8:10 | maand liet hij het volk gaan tot hun hutten, blijde en 235 2Kro 17:1 | hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa, 236 2Kro 19:3 | van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth in Gilead? En 237 2Kro 19:24 | dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, om u 238 2Kro 21:36 | maken, om naar Tharsis te gaan; en zij maakten de schepen 239 2Kro 21:37 | niet konden naar Tharsis gaan. ~  ~  240 2Kro 25:7 | heir van Israel met u niet gaan; want de HEERE is niet met 241 2Kro 26:20 | werd ook gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd 242 2Kro 33:6 | zijn zonen door het vuur gaan, in het dal des zoons van 243 Ezra 6:5 | gebracht, wedergeven, dat zij gaan naar den tempel, die te 244 Ezra 7:13 | priesteren en Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij 245 Ezra 8:31 | der eerste maand, om te gaan naar Jeruzalem; en de hand 246 Neh 2:14 | dier, om onder mij voort te gaan. ~ 247 Neh 6:11 | ik, die in den tempel zou gaan, dat hij levend bleve? Ik 248 Job 6:15 | als de storting der beken gaan zij door; ~ 249 Job 8:16 | de zon, en zijn scheuten gaan over zijn hof uit. ~ 250 Job 20:26 | zijn tent zal het kwalijk gaan. ~ 251 Job 24:5 | woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende 252 Job 28:4 | van den mens uitgeput, en gaan weg. ~ 253 Job 36:12 | Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, 254 Job 38:7 | groot door het koren; zij gaan uit, en keren niet weder 255 Job 40:10 | 10 Uit zijn mond gaan fakkelen, vurige vonken 256 Psa 32:8 | leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, 257 Psa 38:15 | zwaard zal in hunlieder hart gaan; en hun bogen zullen verbroken 258 Psa 39:5 | Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een 259 Psa 42:19 | omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met 260 Psa 58:6 | is met bezweringen om te gaan. ~ 261 Psa 59:7 | tieren als een hond, en zij gaan rondom de stad. ~ 262 Psa 59:15 | hond, en rondom de stad gaan; ~ 263 Psa 66:13 | brandofferen in Uw huis gaan; ik zal U mijn geloften 264 Psa 71:3 | om geduriglijk daarin te gaan; Gij hebt bevel gegeven, 265 Psa 73:7 | puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten 266 Psa 84:8 | 8 Zij gaan van kracht tot kracht; een 267 Psa 88:17 | Uw hittige toornigheden gaan over mij; Uw verschrikkingen 268 Psa 89:15 | goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. ~ 269 Psa 90:9 | 9 Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; 270 Psa 95:2 | Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen 271 Psa 107:7 | op een rechten weg, om te gaan tot een stad ter woning. ~ 272 Psa 115:7 | tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid 273 Psa 119:1 | die in de wet des HEEREN gaan. ~ 274 Psa 122:1 | zullen in het huis des HEEREN gaan. ~ 275 Psa 125:5 | die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid. 276 Psa 139:3 | 3 Gij omringt mijn gaan en mijn liggen; en Gij zijt 277 Psa 142:4 | verborgen op den weg, dien ik gaan zou. ~ 278 Psa 143:8 | bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik hef mijn ziel 279 Spre 2:13 | oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; ~ 280 Spre 4:12 | 12      In uw gaan zal uw tred niet benauwd 281 Spre 6:28 | Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? ~ 282 Spre 15:12 | hem bestraft; hij zal niet gaan tot de wijzen. ~ 283 Spre 19:7 | haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van 284 Spre 19:11 | de overtreding voorbij te gaan. ~ 285 Spre 22:3 | verbergt zich; maar de slechten gaan henen door, en worden gestraft. ~ 286 Spre 27:12 | verbergt zich; de slechten gaan henen door, en worden gestraft. ~ 287 Spre 30:27 | hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende 288 Pred 1:7 | 7      Al de beken gaan in de zee, nochtans wordt 289 Pred 3:6 | tijd om verloren te laten gaan; een tijd om te bewaren, 290 Pred 3:20 | 20      Zij gaan allen naar een plaats; zij 291 Pred 6:6 | en het goede niet zag; gaan zij niet allen naar een 292 Pred 7:2 | 2      Het is beter te gaan in het klaaghuis, dan te 293 Pred 7:2 | in het klaaghuis, dan te gaan in het huis des maaltijds; 294 Pred 8:3 | Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht; blijf 295 Pred 10:15 | niet weten naar de stad te gaan. ~ 296 Hoo 3:4 | Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner 297 Hoo 4:6 | schaduwen vlieden, zal Ik gaan tot den mirreberg, en tot 298 Jes 2:19 | spelonken der rotsstenen gaan, en in de holen der aarde, 299 Jes 3:10 | rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal; dat zij de vrucht hunner 300 Jes 3:11 | goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, want de vergelding zijner 301 Jes 3:16 | Sion zich verheffen, en gaan met uitgestrekten hals, 302 Jes 7:24 | den boog aldaar zal moeten gaan; want het ganse land zal 303 Jes 8:6 | van Siloa, die zachtjes gaan, en er vreugde is bij Rezin 304 Jes 8:7 | al zijn      stromen, en gaan over al zijn oevers; ~ 305 Jes 11:15 | met schoenen daardoor zal gaan. ~ 306 Jes 14:9 | uwentwil, om u tegemoet te gaan, als gij kwaamt; zij wekt 307 Jes 14:17 | gevangenen niet liet los gaan naar huis toe? ~ 308 Jes 16:12 | zal hij in zijn heiligdom gaan om te aanbidden, maar hij 309 Jes 28:27 | niet rondom over het komijn gaan; maar de wikken slaat men 310 Jes 30:2 | 2      Die gaan, om af te trekken in Egypte, 311 Jes 36:6 | zo zal hij in zijn hand gaan en die doorboren; alzo is 312 Jes 43:2 | 2      Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij 313 Jes 43:2 | wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, 314 Jes 45:2 | Ik zal voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen 315 Jes 48:17 | leidt op den weg, dien gij gaan moet. ~ 316 Jes 51:23 | u neder, dat wij over u gaan; en gij legdet uw rug neder 317 Jes 51:23 | dergenen, die daarover gaan. ~  ~  ~  ~ ~ 318 Jes 54:9 | meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat 319 Jes 61:3 | heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans, 320 Jes 64:12 | heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes; 321 Jer 1:7 | Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles, wat Ik u gebieden 322 Jer 3:18 | dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israel; 323 Jer 4:29 | vluchten al de steden; zij gaan in de wolken, en klimmen 324 Jer 5:5 | 5      Ik zal gaan tot de groten, en met hen 325 Jer 5:22 | zij      daarover niet zal gaan; ofschoon haar golven zich 326 Jer 5:22 | zullen zij toch daarover niet gaan. ~ 327 Jer 5:28 | zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de rechtzaak 328 Jer 9:3 | niet tot waarheid; want zij gaan voort van boosheid tot boosheid, 329 Jer 10:5 | worden, want zij kunnen niet gaan; vreest niet voor hen, want 330 Jer 12:2 | zijn ook ingeworteld, zij gaan voort, ook dragen zij vrucht; 331 Jer 20:6 | uw huis! gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij 332 Jer 22:8 | heidenen voorbij deze stad gaan, en zullen zeggen, een ieder 333 Jer 22:22 | zullen in de gevangenis gaan; dan zult gij zekerlijk 334 Jer 23:14 | zij bedrijven overspel, en gaan om met valsheid, en sterken 335 Jer 30:16 | wederpartijders, zij allen zullen gaan in gevangenis; en die u 336 Jer 32:35 | Molech door het vuur te laten gaan; hetwelk Ik hun      niet 337 Jer 34:10 | hoorden dan, en lieten hen gaan; ~ 338 Jer 34:14 | zeven jaren zult gij laten gaan, een iegelijk zijn broeder, 339 Jer 36:5 | HEEREN huis niet kunnen gaan. ~ 340 Jer 37:12 | Jeruzalem uitging, om te gaan in het land van Benjamin, 341 Jer 38:21 | indien gij weigert uit te gaan, zo is dit het woord, dat 342 Jer 40:1 | trawanten, hem had laten gaan van Rama; als hij hem had 343 Jer 40:4 | recht in uw ogen is te      gaan, ga daar. ~ 344 Jer 40:5 | het in uw ogen recht is te gaan, ga er henen. En de overste 345 Jer 40:5 | geschenk, en liet hem      gaan. ~ 346 Jer 40:15 | overblijfsel van Juda verloren gaan? ~ 347 Jer 41:10 | toog henen, om      over te gaan tot de kinderen Ammons. ~ 348 Jer 42:14 | Zeggende: Neen, maar wij zullen gaan in Egypteland, alwaar wij 349 Jer 42:15 | stellen om in      Egypte te gaan, en zult henen ingaan, om 350 Jer 42:17 | stellen, om in Egypte te gaan, om aldaar als vreemdelingen 351 Jer 42:22 | u gelust heeft henen te gaan, om aldaar als vreemdelingen      352 Jer 43:2 | zeggen: Gijlieden zult niet gaan in Egypte, om aldaar als 353 Jer 44:12 | hebben, om in Egypteland te gaan, om aldaar als vreemdelingen 354 Jer 46:22 | 22      Haar stem zal gaan als van een slang; want 355 Klaa 1:5 | overtredingen; haar kinderkens      gaan henen in de gevangenis voor 356 Klaa 1:6 | geen weide vinden, en zij gaan krachteloos henen voor het 357 Klaa 1:37 | Samech. Allen, die over weg gaan, klappen met de handen over 358 Klaa 1:51 | toegemuurd, dat ik er niet uit gaan kan; Hij heeft mijn koperen 359 Klaa 1:128| wij op onze straten niet gaan konden; ons einde is genaderd, 360 Eze 1:12 | waarhenen de geest was om te gaan, gingen zij; zij keerden 361 Eze 1:20 | Waarhenen de geest was om te gaan, gingen zij, waarhenen de 362 Eze 1:20 | waarhenen de geest was om te gaan; en de raderen werden tegenover 363 Eze 5:1 | hetwelk gij zult laten gaan over uw hoofd en over uw 364 Eze 14:15 | make door het land door te gaan, hetwelk dat van kinderen 365 Eze 16:21 | door het vuur hebt doen gaan? ~ 366 Eze 30:17 | vallen, en de dochters zullen gaan in de gevangenis. ~ 367 Eze 30:18 | en haar dochters zullen gaan in de gevangenis. ~ 368 Eze 32:14 | hunlieder rivieren doen gaan als olie, spreekt de Heere 369 Hos 5:6 | runderen zullen zij dan gaan, om den HEERE te zoeken, 370 Hos 7:11 | zij roepen Egypte aan, zij gaan henen tot Assur. ~ 371 Hos 9:6 | 6      Want ziet, zij gaan daarhenen vanwege de verstoring; 372 Hos 11:3 | Ik nochtans leerde Efraim gaan; Hij nam ze op Zijn armen, 373 Joe 3:18 | stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een      fontein 374 Amos 1:15 | En hunlieder koning zal gaan in gevangenis, hij en zijn 375 Amos 2:7 | en de man en zijn vader gaan tot een jonge dochter om 376 Amos 6:7 | voorsten, die in gevangenis gaan; en het banket dergenen, 377 Jona 1:3 | hetzelve, om met henlieden te gaan naar Tarsis, van het aan 378 Jona 3:4 | Jona begon in de stad te gaan, een dagreis; en hij predikte, 379 Mic 1:8 | ik zal beroofd en naakt gaan; ik zal misbaar maken als 380 Mic 2:3 | en zult zo rechtop niet gaan; want het zal een boze tijd      381 Mic 2:13 | doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken; 382 Zep 1:17 | bang maken, dat zij zullen gaan als de blinden; want zij 383 Zac 6:6 | paarden zijn, die paarden gaan uit naar het Noorderland; 384 Zac 6:6 | Noorderland; en de witte gaan uit, dezelve achterna; en 385 Zac 6:6 | achterna; en de hagelvlekkige gaan uit naar het Zuiderland. ~ 386 Zac 6:7 | uit, en zochten voort te gaan, om het land te doorwandelen; 387 Zac 8:21 | inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, 388 Zac 8:23 | Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, 389 Zac 10:11 | En Hij zal door de zee gaan, die benauwende, en Hij 390 Mal 3:14 | en dat wij in het zwart gaan, voor het aangezicht des 391 Matt 2:22 | vreesde hij daarheen te gaan; maar door Goddelijke openbaring 392 Matt 5:41 | zal dwingen een mijl te gaan, gaat met hem twee mijlen. ~ 393 Matt 8:28 | door dien weg kon voorbij gaan. ~ 394 Matt 14:16 | hun niet van node heen te gaan, geeft gij hun te eten. ~ 395 Matt 14:22 | discipelen in het schip te gaan, en voor Hem af te varen 396 Matt 18:8 | beter, tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde, 397 Matt 18:9 | hebbende, tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende, 398 Matt 20:18 | 18 Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de 399 Matt 25:8 | uw olie; want onze lampen gaan uit. ~ 400 Matt 25:46 | 46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar 401 Matt 26:42 | van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke, 402 Matt 26:46 | 46 Staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij, die 403 Mark 1:38 | in de bijliggende vlekken gaan, opdat Ik ook daar predike; 404 Mark 1:43 | Hij hem terstond van Zich gaan; ~ 405 Mark 6:45 | discipelen in het schip te gaan, en voor henen te varen 406 Mark 8:3 | nuchteren naar hun huis laat gaan, zo zullen zij op den weg 407 Mark 8:9 | duizend; en Hij liet hen gaan. ~ 408 Mark 9:43 | verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende, 409 Mark 9:43 | handen hebbende, heen te gaan in de hel, in het onuitblusselijk 410 Mark 9:45 | kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende, 411 Mark 9:47 | het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende, 412 Mark 10:33 | 33 Zeggende: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de 413 Mark 11:6 | bevolen had; en zij lieten hen gaan. ~ 414 Mark 14:42 | 42 Staat op, laat ons gaan; ziet, die Mij verraadt, 415 Luk 2:29 | Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord; ~ 416 Luk 2:35 | zwaard zal door uw eigen ziel gaan) opdat de gedachten uit 417 Luk 8:38 | Jezus liet hem van Zich gaan, zeggende: ~ 418 Luk 11:5 | ter middernacht tot hem gaan, en tot hem zeggen: Vriend! 419 Luk 13:24 | 24 Strijdt om in te gaan door de enge poort; want 420 Luk 13:24 | Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen; ~ 421 Luk 14:4 | en genas hem, en liet hem gaan. ~ 422 Luk 15:18 | opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: 423 Luk 18:31 | zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en het 424 Luk 21:18 | uit uw hoofd zal verloren gaan. ~ 425 Luk 22:33 | gevangenis en in den dood te gaan. ~ 426 Luk 24:28 | hield Zich, alsof Hij verder gaan zou. ~ 427 Joha 4:4 | En Hij moest door Samaria gaan. ~ 428 Joha 7:35 | tot de verstrooide Grieken gaan, en de Grieken leren? ~ 429 Joha 10:28 | zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand 430 Joha 11:7 | Laat ons wederom naar Judea gaan. ~ 431 Joha 11:15 | moogt; doch laat ons tot hem gaan. ~ 432 Joha 11:16 | medediscipelen: Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven. ~ 433 Joha 14:31 | Staat op, laat ons van hier gaan. ~  ~  ~  434 Joha 21:3 | Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit, 435 Hand 4:15 | geboden hebbende uit te gaan buiten den raad, overlegden 436 Hand 4:21 | hen nog meer, en lieten ze gaan, niets vindende, hoe zij 437 Hand 5:28 | is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God 438 Hand 6:12 | tot mij, dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En 439 Hand 7:3 | hebbende, lieten zij hen gaan. ~ 440 Hand 9:33 | hen de broeders wederom gaan met vrede, tot de apostelen. ~ 441 Hand 10:39 | zij, dat zij uit de stad gaan zouden. ~ 442 Hand 11:9 | ontvangen hadden, lieten zij hen gaan. ~ 443 Hand 13:40 | liet hij de vergadering gaan. ~  ~ 444 Hand 14:13 | en hijzelf zou te voet gaan. ~ 445 Hand 17:22 | overste dan liet den jongeling gaan, hem gebiedende: Zeg niemand 446 Hand 19:12 | Gij zult tot den keizer gaan. ~ 447 Hand 19:20 | zeide ik, of hij wilde gaan naar Jeruzalem, en aldaar 448 Hand 21:3 | hem toe tot de vrienden te gaan, om van hen bezorgd te worden. ~ 449 Rom 2:12 | ook zonder wet verloren gaan; en zovelen, als er onder 450 1Kor 1:18 | wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die 451 1Kor 5:10 | gij moeten uit de wereld gaan. ~ 452 1Kor 6:1 | tegen een ander, te recht gaan voor de onrechtvaardigen, 453 1Kor 8:11 | door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven 454 1Kor 10:27 | ongelovigen noodt, en gij daar gaan wilt, eet al wat ulieden 455 1Kor 16:5 | want ik zal door Macedonie gaan); ~ 456 2Kor 1:16 | door uw stad naar Macedonie gaan, en wederom van Macedonie 457 2Kor 2:15 | in degenen, die verloren gaan; ~ 458 2Kor 4:3 | in degenen, die verloren gaan; ~ 459 Gal 2:9 | tot de besnijdenis zouden gaan; ~ 460 2The 2:10 | in degenen, die verloren gaan; daarvoor dat zij de liefde 461 1Tim 5:24 | zonden te voren openbaar, en gaan voor tot hun veroordeling; 462 Heb 4:1 | belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand 463 Heb 4:3 | wij, die geloofd hebben, gaan in de rust, gelijk Hij gezegd 464 Heb 4:11 | benaarstigen, om in die rust in te gaan; opdat niet iemand in hetzelfde 465 Heb 7:25 | degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om 466 Heb 10:19 | vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het 467 Heb 11:8 | gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij 468 Jako 2:13 | onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene, die geen barmhartigheid 469 2Pet 3:9 | willende, dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot 470 Open 3:12 | hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven 471 Open 16:13 | profeets, drie onreine geesten gaan, den vorsen gelijk; ~ 472 Open 17:8 | afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License