Book Chapter: Verse
1 Gen 3:14 | velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten,
2 Gen 6:18 | oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw zonen, en uw
3 Gen 11:31 | uit Ur der Chaldeen, om te gaan naar het land Kanaan; en
4 Gen 12:5 | en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaan, en
5 Gen 13:9 | zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand,
6 Gen 13:9 | zo zal ik ter linkerhand gaan. ~
7 Gen 14:39 | gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden
8 Gen 17:11 | het had Sara opgehouden te gaan naar de wijze der vrouwen. ~
9 Gen 18:2 | gij zult vroeg opstaan, en gaan uws weegs. En zij zeiden:
10 Gen 18:13 | 13 Want wij gaan deze plaats verderven, omdat
11 Gen 18:31 | dit land, om tot ons in te gaan, naar de wijze der ganse
12 Gen 23:55 | blijven; daarna zult gij gaan. ~
13 Gen 24:31 | ander; daarna liet Izak hen gaan, en zij togen van hem in
14 Gen 27:67 | heden door uw ganse kudde gaan, daarvan afzonderende al
15 Gen 29:26 | 26 En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan.
16 Gen 29:26 | zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. ~
17 Gen 34:17 | zeggen: Laat ons naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen
18 Gen 36:37 | uzelven, wanneer het u wel gaan zal, en doe toch weldadigheid
19 Gen 38:38 | op den weg, dien gij zult gaan, zo zoudt gij mijn grauwe
20 Gen 39:14 | broeder en Benjamin met u late gaan! En mij aangaande, als ik
21 Gen 41:28 | Jozef leeft nog! ik zal gaan, en hem zien, eer ik sterve! ~ ~
22 Gen 45:26 | De zegeningen uws vaders gaan te boven de zegeningen mijner
23 Exo 2:20 | waarom liet gij den man nu gaan? roept hem, dat hij brood
24 Exo 3:11 | ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen Israels
25 Exo 3:18 | stem horen; en gij zult gaan, gij en de oudsten van Israel,
26 Exo 3:18 | ontmoet; zo laat ons nu toch gaan den weg van drie dagen in
27 Exo 3:19 | Egypte ulieden niet zal laten gaan, ook niet door een sterke
28 Exo 4:18 | zeide tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik wederkere tot mijn
29 Exo 4:21 | het volk niet zal laten gaan. ~
30 Exo 5:8 | niet verminderen; want zij gaan ledig; daarom roepen zij,
31 Exo 5:8 | zij, zeggende: Laat ons gaan, laat ons onzen God offeren! ~
32 Exo 5:17 | daarom zegt gij: Laat ons gaan, laat ons den HEERE offeren! ~
33 Exo 8:27 | drie dagen in de woestijn gaan, dat wij den HEERE onzen
34 Exo 8:28 | alleen, dat gijlieden in het gaan geenszins te verre trekt!
35 Exo 8:29 | handele, dit volk niet latende gaan, om den HEERE te offeren. ~
36 Exo 10:8 | wie en wie zijn zij, die gaan zullen? ~
37 Exo 10:9 | Mozes zeide: Wij zullen gaan met onze jonge en met onze
38 Exo 10:9 | onze runderen zullen wij gaan; want wij hebben een feest
39 Exo 10:24 | zullen uw kinderkens met u gaan. ~
40 Exo 10:26 | ons vee zal ook met ons gaan, er zal niet een klauw achterblijven;
41 Exo 12:12 | dezen nacht door Egypteland gaan, en alle eerstgeborenen
42 Exo 12:13 | zal Ik ulieden voorbij gaan; en er zal geen plaag onder
43 Exo 13:21 | hen lichtte, om voort te gaan dag en nacht. ~
44 Exo 14:16 | door het midden der zee gaan op het droge. ~
45 Exo 14:17 | verstokken, dat zij na hen daarin gaan; en Ik zal verheerlijkt
46 Exo 21:26 | hij zal hem vrij laten gaan voor zijn oog. ~
47 Exo 23:23 | Engel zal voor uw aangezicht gaan, en Hij zal u inbrengen
48 Exo 25:33 | zijn, die uit den kandelaar gaan. ~
49 Exo 28:29 | als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het
50 Exo 28:43 | in de tent der samenkomst gaan, of als zij tot het altaar
51 Exo 29:30 | in de tent der samenkomst gaan zal, om in het heilige te
52 Exo 30:20 | tent der samenkomst zullen gaan, zo zullen zij zich met
53 Exo 32:1 | die voor ons aangezicht gaan; want dezen Mozes, dien
54 Exo 32:23 | die voor ons aangezicht gaan, want dezen Mozes, dien
55 Exo 32:34 | Engel zal voor uw aangezicht gaan! doch ten dage Mijns bezoekens,
56 Exo 33:1 | die voor ons aangezicht gaan; want dezen Mozes, dien
57 Exo 33:23 | die voor ons aangezicht gaan, want dezen Mozes, dien
58 Exo 33:34 | Engel zal voor uw aangezicht gaan! doch ten dage Mijns bezoekens,
59 Exo 34:19 | voorbij uw aangezicht laten gaan, en zal den Naam des HEEREN
60 Exo 34:22 | heerlijkheid voorbij zal gaan, zo zal Ik u in een kloof
61 Exo 36:6 | men een stem zoude laten gaan door het leger, zeggende:
62 Lev 10:9 | uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst,
63 Lev 14:3 | priester zal buiten het leger gaan; als de priester merken
64 Lev 16:3 | zal Aaron in het heilige gaan: met een var, een jong rund
65 Lev 18:21 | Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam uws Gods zult
66 Num 6:5 | scheermes over zijn hoofd niet gaan; totdat die dagen vervuld
67 Num 6:6 | lichaam eens doden niet gaan. ~
68 Num 8:7 | over hun ganse vlees doen gaan, en zij zullen hun klederen
69 Num 10:30 | zeide tot hem: Ik zal niet gaan; maar ik zal naar mijn land
70 Num 10:30 | land en naar mijn maagschap gaan. ~
71 Num 10:32 | geschieden, als gij met ons zult gaan, en het goede geschieden
72 Num 14:33 | 33 En uw kinderen zullen gaan weiden in deze woestijn,
73 Num 20:17 | zullen den koninklijken weg gaan, wij zullen niet afwijken
74 Num 21:22 | op den koninklijken weg gaan, totdat wij uw landpale
75 Num 22:13 | te laten met ulieden te gaan. ~
76 Num 22:14 | heeft geweigerd met ons te gaan. ~
77 Num 31:59 | uw broeders ten strijde gaan, en zult gijlieden hier
78 Num 34:26 | doodslager enigzins zal gaan uit de palen zijner vrijstad,
79 Deu 1:33 | weg wees, waarin gij zoudt gaan, en des daags in de wolk. ~
80 Deu 3:27 | zult over deze Jordaan niet gaan. ~
81 Deu 4:21 | over de Jordaan niet zou gaan, en dat ik niet zou komen
82 Deu 4:22 | zal over de Jordaan niet gaan; maar gij zult er overgaan,
83 Deu 4:34 | of God verzocht heeft te gaan, om Zich een volk uit het
84 Deu 5:33 | God, u gebiedt, zult gij gaan; opdat gij leeft, en dat
85 Deu 9:1 | zult heden over de Jordaan gaan, dat gij inkomt, om volken
86 Deu 11:31 | gijlieden zult over de Jordaan gaan, dat gij inkomet om te erven
87 Deu 12:10 | gij zult over de Jordaan gaan, en wonen in het land, dat
88 Deu 13:6 | heimelijke, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden,
89 Deu 13:13 | aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden,
90 Deu 15:12 | gij hem vrij van u laten gaan. ~
91 Deu 15:13 | En als gij hem vrij van u gaan laat, zo zult gij hem niet
92 Deu 15:13 | gij hem niet ledig laten gaan: ~
93 Deu 15:18 | als gij hem vrij van u gaan laat; want als een dubbel-loons-dagloner
94 Deu 21:14 | dat gij haar zult laten gaan naar haar begeerte; doch
95 Deu 22:19 | zal haar niet mogen laten gaan al zijn dagen. ~
96 Deu 22:29 | zal ze niet mogen laten gaan al zijn dagen. ~
97 Deu 23:24 | 24 Wanneer gij gaan zult in uws naasten wijngaard,
98 Deu 23:25 | 25 Wanneer gij zult gaan in uws naasten staande koren,
99 Deu 24:1 | hand geven, en ze laten gaan uit zijn huis. ~
100 Deu 24:3 | zijn huis zal hebben laten gaan; of als deze laatste man,
101 Deu 24:4 | man, die haar heeft laten gaan, haar niet mogen wedernemen,
102 Deu 28:36 | zult gesteld hebben, doen gaan tot een volk, dat gij niet
103 Deu 28:41 | zij zullen in gevangenis gaan. ~
104 Deu 29:12 | 12 Om over te gaan in het verbond des HEEREN,
105 Deu 29:18 | HEERE, onzen God, om te gaan dienen de goden dezer volken;
106 Deu 31:2 | zult over deze Jordaan niet gaan. ~
107 Joz 1:7 | handelt alom, waar gij zult gaan; ~
108 Joz 1:11 | gijlieden over deze Jordaan gaan, dat gij ingaat, om te erven
109 Joz 1:16 | zenden zult, zullen wij gaan. ~
110 Joz 2:19 | van uw huis naar buiten gaan zal, zijn bloed zij op zijn
111 Joz 2:21 | woorden. Toen liet zij hen gaan; en zij gingen heen; en
112 Joz 3:4 | dien weg wetet, dien gij gaan zult; want gijlieden zijt
113 Joz 3:14 | tenten, om over de Jordaan te gaan, zo droegen de priesters
114 Joz 4:11 | volk geeindigd had over te gaan, toen ging de ark des HEEREN
115 Joz 6:3 | zijt, zult rondom de stad gaan, de stad omringende eenmaal;
116 Joz 6:11 | des HEEREN rondom de stad gaan, omringende dezelve eenmaal;
117 Joz 7:7 | door de Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand
118 Joz 10:13 | en haastte niet onder te gaan omtrent een volkomen dag. ~
119 Joz 14:11 | den oorlog, en om uit te gaan, en om in te gaan. ~
120 Joz 14:11 | uit te gaan, en om in te gaan. ~
121 Joz 15:8 | deze landpale zal opwaarts gaan tot de spits van den berg,
122 Joz 15:10 | Beth-Semes, en door Timna gaan. ~
123 Joz 15:11 | en over den berg Baala gaan, en uitgaan te Jabneel;
124 Joz 18:3 | gij u zo slap, om voort te gaan, om het land te beerven,
125 Joz 23:6 | hen Jozua, en hij liet hen gaan; en zij gingen naar hun
126 Joz 23:9 | het land Kanaan is, om te gaan naar het land van Gilead,
127 Ric 1:25 | zijn ganse huis lieten zij gaan. ~
128 Ric 2:6 | Jozua het volk had laten gaan, zo waren de kinderen Israels
129 Ric 6:8 | al die mannen van Israel gaan, een iegelijk naar zijn
130 Ric 6:10 | Vreest gij dan nog af te gaan, zo ga af, gij, en Pura,
131 Ric 10:38 | hij liet haar twee maanden gaan. Toen ging zij heen met
132 Ric 11:1 | niet geroepen, om met u te gaan? wij zullen uw huis met
133 Ric 14:1 | liet hem niet toe in te gaan. ~
134 Ric 15:26 | de hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren betaste,
135 Ric 16:8 | van Micha, om zijn weg te gaan, ~
136 Ric 18:25 | den morgen, en lieten haar gaan, als de dageraad oprees. ~
137 Ric 18:27 | uitging om zijns weegs te gaan, ziet, zo lag de vrouw,
138 Ric 19:8 | zeggende: Wij zullen niet gaan, een ieder naar zijn tent,
139 Ric 19:40 | begon de verheffing op te gaan van de stad, als een pilaar
140 Rut 1:11 | Waarom zoudt gij met mij gaan? Heb ik nog zonen in mijn
141 Rut 1:18 | voorgenomen had met haar te gaan, zo hield zij op tot haar
142 Rut 2:2 | Laat mij toch in het veld gaan, en van de aren oplezen,
143 Rut 2:9 | gij zult achter haarlieden gaan; heb ik den jongens niet
144 1Sa 2:3 | iets hards uit uw mond zou gaan; want de HEERE is een God
145 1Sa 9:6 | zekerlijk; laat ons nu derwaarts gaan, misschien zal hij ons onzen
146 1Sa 9:6 | aanwijzen, op denwelken wij gaan zullen. ~
147 1Sa 9:7 | jongen: Maar zie, zo wij gaan, wat zullen wij toch dien
148 1Sa 9:9 | vragen: Komt en laat ons gaan tot den ziener; want die
149 1Sa 9:10 | woord is goed, kom, laat ons gaan. En zij gingen naar de stad,
150 1Sa 9:14 | uit hun tegemoet, om op te gaan naar de hoogte. ~
151 1Sa 9:19 | ik u morgen vroeg laten gaan, en alles, wat in uw hart
152 1Sa 10:2 | zijn gevonden, die gij zijt gaan zoeken, en zie, uw vader
153 1Sa 10:9 | keerde, om van Samuel te gaan, veranderde God hem het
154 1Sa 10:25 | liet Samuel het ganse volk gaan, elk naar zijn huis. ~
155 1Sa 11:14 | en laat ons naar Gilgal gaan, en het koninkrijk aldaar
156 1Sa 13:2 | overige des volks liet hij gaan, een iegelijk naar zijn
157 1Sa 14:4 | waar Jonathan zocht door te gaan tot der Filistijnen bezetting,
158 1Sa 15:27 | Samuel omkeerde om weg te gaan, zo greep hij een slip van
159 1Sa 16:8 | het aangezicht van Samuel gaan; doch hij zeide: Dezen heeft
160 1Sa 16:10 | het aangezicht van Samuel gaan; doch Samuel zeide tot Isai:
161 1Sa 17:39 | zijn klederen, en wilde gaan; want hij had het nooit
162 1Sa 17:39 | Saul: Ik kan in deze niet gaan, want ik heb het nooit verzocht;
163 1Sa 19:17 | en hebt mijn vijand laten gaan, dat hij ontkomen is? Michal
164 1Sa 19:17 | zeide tot mij: Laat mij gaan, waarom zou ik u doden? ~
165 1Sa 20:5 | om te eten; zo laat mij gaan, dat ik mij op het veld
166 1Sa 20:22 | want de HEERE heeft u laten gaan. ~
167 1Sa 20:28 | naar Bethlehem te mogen gaan. ~
168 1Sa 20:29 | hij zeide: Laat mij toch gaan; want ons geslacht heeft
169 1Sa 23:3 | der Filistijnen slagorden gaan zullen. ~
170 1Sa 23:13 | gingen heen, waar zij konden gaan. Toen aan Saul geboodschapt
171 1Sa 23:23 | bescheid, zo zal ik met ulieden gaan; en het zal geschieden,
172 1Sa 24:20 | op een goeden weg laten gaan? De HEERE nu vergelde u
173 1Sa 26:11 | de waterfles, en laat ons gaan. ~
174 1Sa 29:8 | dag toe, dat ik niet zal gaan en strijden tegen de vijanden
175 1Sa 30:10 | de beek Besor niet konden gaan. ~
176 2Sa 2:19 | of ter linkerhand af te gaan. ~
177 2Sa 3:21 | begeert. Alzo liet David Abner gaan, en hij ging in vrede. ~
178 2Sa 3:22 | want hij had hem laten gaan, en hij was gegaan in vrede. ~
179 2Sa 3:23 | en hij heeft hem laten gaan, en hij is gegaan in vrede. ~
180 2Sa 3:24 | waarom nu hebt gij hem laten gaan, dat hij zo vrij is weggegaan? ~
181 2Sa 10:4 | billen; en hij liet hen gaan. ~
182 2Sa 11:11 | en zou ik in mijn huis gaan, om te eten en te drinken,
183 2Sa 12:23 | wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet
184 2Sa 13:24 | zijn knechten met uw knecht gaan. ~
185 2Sa 13:25 | ons toch niet al te zamen gaan, opdat wij u niet bezwaarlijk
186 2Sa 13:25 | aan, doch hij wilde niet gaan, maar zegende hem. ~
187 2Sa 13:26 | mijn broeder Amnon met ons gaan. Maar de koning zeide tot
188 2Sa 13:26 | hem: Waarom zou hij met u gaan? ~
189 2Sa 13:27 | des konings zonen met hem gaan. ~
190 2Sa 15:14 | aangezicht; haast u, om weg te gaan, opdat hij niet misschien
191 2Sa 15:19 | Waarom zoudt gij ook met ons gaan? Keer weder, en blijf bij
192 2Sa 15:20 | u met ons omvoeren om te gaan? Zo ik toch gaan moet, waarheen
193 2Sa 15:20 | omvoeren om te gaan? Zo ik toch gaan moet, waarheen ik gaan kan,
194 2Sa 15:20 | toch gaan moet, waarheen ik gaan kan, keer weder; en breng
195 2Sa 15:24 | stad geeindigd had over te gaan. ~
196 2Sa 18:33 | poort, en weende; en in zijn gaan zeide hij alzo: Mijn zoon
197 2Sa 19:15 | om den koning tegemoet te gaan, dat zij den koning over
198 2Sa 19:36 | den koning over de Jordaan gaan; waarom toch zou mij de
199 1Kon 2:37 | over de beek Kidron zult gaan, weet voorzeker, dat gij
200 1Kon 2:42 | zult herwaarts of derwaarts gaan, weet voorzeker, dat gij
201 1Kon 3:7 | jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in te gaan. ~
202 1Kon 3:7 | niet uit te gaan noch in te gaan. ~
203 1Kon 8:66 | achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden den koning;
204 1Kon 11:21 | Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in mijn land trekke. ~
205 1Kon 11:22 | Niets, maar laat mij evenwel gaan. ~
206 1Kon 12:28 | ulieden te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie uw goden,
207 1Kon 13:8 | huis, zo zou ik niet met u gaan, en ik zou in deze plaats
208 1Kon 15:17 | hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa,
209 1Kon 20:34 | met dit verbond dan laten gaan. Zo maakte hij een verbond
210 1Kon 20:34 | verbond met hem, en liet hem gaan. ~
211 1Kon 20:42 | uit de hand hebt laten gaan, zo zal uw ziel in de plaats
212 1Kon 21:16 | Naboth, den Jizreeliet, af te gaan, om dien erfelijk te bezitten. ~
213 1Kon 22:25 | dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, om u
214 1Kon 22:49 | Tharsis, om naar Ofir te gaan om goud; maar zij gingen
215 2Kon 5:18 | het huis van Rimmon zal gaan, om zich daar neder te buigen,
216 2Kon 5:24 | huis; en hij liet de mannen gaan, en zij togen heen. ~
217 2Kon 6:2 | toch tot aan de Jordaan gaan, en elk van daar een timmerhout
218 2Kon 6:3 | een: Het believe u toch te gaan met uw knechten. En hij
219 2Kon 6:3 | knechten. En hij zeide: Ik zal gaan. ~
220 2Kon 6:23 | dronken; daarna liet hij hen gaan, en zij trokken tot hun
221 2Kon 7:9 | daarom nu, komt, laat ons gaan, en dit aan het huis des
222 2Kon 9:15 | ontkome, om dit in Jizreel te gaan verkondigen. ~
223 2Kon 17:3 | zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der heidenen,
224 2Kon 18:3 | zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der heidenen,
225 2Kon 19:17 | dochteren door het vuur gaan, en gebruikten waarzeggerijen,
226 2Kon 20:21 | zo zal hij in zijn hand gaan, en die doorboren; alzo
227 2Kon 22:9 | schaduw tien graden voorwaarts gaan, of tien graden achterwaarts
228 2Kon 22:10 | tien graden nederwaarts te gaan; neen, maar dat de schaduw
229 2Kon 23:6 | zijn zoon door het vuur gaan, en pleegde guichelarij
230 2Kon 25:10 | Molech door het vuur deed gaan. ~
231 2Kon 27:24 | Babel, zo zal het u wel gaan. ~
232 1Kro 16:43 | keerde zich, om zijn huis te gaan zegenen. ~ ~
233 1Kro 25:19 | dezen in hun dienst was te gaan in het huis des HEEREN,
234 2Kro 8:10 | maand liet hij het volk gaan tot hun hutten, blijde en
235 2Kro 17:1 | hij niemand toeliet uit te gaan en in te komen tot Asa,
236 2Kro 19:3 | van Juda: Zult gij met mij gaan naar Ramoth in Gilead? En
237 2Kro 19:24 | dienzelfden dag, als gij zult gaan van kamer in kamer, om u
238 2Kro 21:36 | maken, om naar Tharsis te gaan; en zij maakten de schepen
239 2Kro 21:37 | niet konden naar Tharsis gaan. ~ ~
240 2Kro 25:7 | heir van Israel met u niet gaan; want de HEERE is niet met
241 2Kro 26:20 | werd ook gedreven uit te gaan, omdat de HEERE hem geplaagd
242 2Kro 33:6 | zijn zonen door het vuur gaan, in het dal des zoons van
243 Ezra 6:5 | gebracht, wedergeven, dat zij gaan naar den tempel, die te
244 Ezra 7:13 | priesteren en Levieten, om te gaan naar Jeruzalem, dat hij
245 Ezra 8:31 | der eerste maand, om te gaan naar Jeruzalem; en de hand
246 Neh 2:14 | dier, om onder mij voort te gaan. ~
247 Neh 6:11 | ik, die in den tempel zou gaan, dat hij levend bleve? Ik
248 Job 6:15 | als de storting der beken gaan zij door; ~
249 Job 8:16 | de zon, en zijn scheuten gaan over zijn hof uit. ~
250 Job 20:26 | zijn tent zal het kwalijk gaan. ~
251 Job 24:5 | woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende
252 Job 28:4 | van den mens uitgeput, en gaan weg. ~
253 Job 36:12 | Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door,
254 Job 38:7 | groot door het koren; zij gaan uit, en keren niet weder
255 Job 40:10 | 10 Uit zijn mond gaan fakkelen, vurige vonken
256 Psa 32:8 | leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven,
257 Psa 38:15 | zwaard zal in hunlieder hart gaan; en hun bogen zullen verbroken
258 Psa 39:5 | Want mijn ongerechtigheden gaan over mijn hoofd; als een
259 Psa 42:19 | omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met
260 Psa 58:6 | is met bezweringen om te gaan. ~
261 Psa 59:7 | tieren als een hond, en zij gaan rondom de stad. ~
262 Psa 59:15 | hond, en rondom de stad gaan; ~
263 Psa 66:13 | brandofferen in Uw huis gaan; ik zal U mijn geloften
264 Psa 71:3 | om geduriglijk daarin te gaan; Gij hebt bevel gegeven,
265 Psa 73:7 | puilen uit van vet; zij gaan de inbeeldingen des harten
266 Psa 84:8 | 8 Zij gaan van kracht tot kracht; een
267 Psa 88:17 | Uw hittige toornigheden gaan over mij; Uw verschrikkingen
268 Psa 89:15 | goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. ~
269 Psa 90:9 | 9 Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid;
270 Psa 95:2 | Zijn aangezicht tegemoet gaan met lof; laat ons Hem juichen
271 Psa 107:7 | op een rechten weg, om te gaan tot een stad ter woning. ~
272 Psa 115:7 | tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid
273 Psa 119:1 | die in de wet des HEEREN gaan. ~
274 Psa 122:1 | zullen in het huis des HEEREN gaan. ~
275 Psa 125:5 | die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid.
276 Psa 139:3 | 3 Gij omringt mijn gaan en mijn liggen; en Gij zijt
277 Psa 142:4 | verborgen op den weg, dien ik gaan zou. ~
278 Psa 143:8 | bekend den weg, dien ik te gaan heb, want ik hef mijn ziel
279 Spre 2:13 | oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis; ~
280 Spre 4:12 | 12 In uw gaan zal uw tred niet benauwd
281 Spre 6:28 | Zal iemand op kolen gaan, dat zijn voeten niet branden? ~
282 Spre 15:12 | hem bestraft; hij zal niet gaan tot de wijzen. ~
283 Spre 19:7 | haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van
284 Spre 19:11 | de overtreding voorbij te gaan. ~
285 Spre 22:3 | verbergt zich; maar de slechten gaan henen door, en worden gestraft. ~
286 Spre 27:12 | verbergt zich; de slechten gaan henen door, en worden gestraft. ~
287 Spre 30:27 | hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende
288 Pred 1:7 | 7 Al de beken gaan in de zee, nochtans wordt
289 Pred 3:6 | tijd om verloren te laten gaan; een tijd om te bewaren,
290 Pred 3:20 | 20 Zij gaan allen naar een plaats; zij
291 Pred 6:6 | en het goede niet zag; gaan zij niet allen naar een
292 Pred 7:2 | 2 Het is beter te gaan in het klaaghuis, dan te
293 Pred 7:2 | in het klaaghuis, dan te gaan in het huis des maaltijds;
294 Pred 8:3 | Haast u niet weg te gaan van zijn aangezicht; blijf
295 Pred 10:15 | niet weten naar de stad te gaan. ~
296 Hoo 3:4 | Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner
297 Hoo 4:6 | schaduwen vlieden, zal Ik gaan tot den mirreberg, en tot
298 Jes 2:19 | spelonken der rotsstenen gaan, en in de holen der aarde,
299 Jes 3:10 | rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal; dat zij de vrucht hunner
300 Jes 3:11 | goddeloze, het zal hem kwalijk gaan, want de vergelding zijner
301 Jes 3:16 | Sion zich verheffen, en gaan met uitgestrekten hals,
302 Jes 7:24 | den boog aldaar zal moeten gaan; want het ganse land zal
303 Jes 8:6 | van Siloa, die zachtjes gaan, en er vreugde is bij Rezin
304 Jes 8:7 | al zijn stromen, en gaan over al zijn oevers; ~
305 Jes 11:15 | met schoenen daardoor zal gaan. ~
306 Jes 14:9 | uwentwil, om u tegemoet te gaan, als gij kwaamt; zij wekt
307 Jes 14:17 | gevangenen niet liet los gaan naar huis toe? ~
308 Jes 16:12 | zal hij in zijn heiligdom gaan om te aanbidden, maar hij
309 Jes 28:27 | niet rondom over het komijn gaan; maar de wikken slaat men
310 Jes 30:2 | 2 Die gaan, om af te trekken in Egypte,
311 Jes 36:6 | zo zal hij in zijn hand gaan en die doorboren; alzo is
312 Jes 43:2 | 2 Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij
313 Jes 43:2 | wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden,
314 Jes 45:2 | Ik zal voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen
315 Jes 48:17 | leidt op den weg, dien gij gaan moet. ~
316 Jes 51:23 | u neder, dat wij over u gaan; en gij legdet uw rug neder
317 Jes 51:23 | dergenen, die daarover gaan. ~ ~ ~ ~ ~
318 Jes 54:9 | meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat
319 Jes 61:3 | heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans,
320 Jes 64:12 | heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes;
321 Jer 1:7 | Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles, wat Ik u gebieden
322 Jer 3:18 | dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israel;
323 Jer 4:29 | vluchten al de steden; zij gaan in de wolken, en klimmen
324 Jer 5:5 | 5 Ik zal gaan tot de groten, en met hen
325 Jer 5:22 | zij daarover niet zal gaan; ofschoon haar golven zich
326 Jer 5:22 | zullen zij toch daarover niet gaan. ~
327 Jer 5:28 | zelfs de daden der bozen gaan zij te boven; de rechtzaak
328 Jer 9:3 | niet tot waarheid; want zij gaan voort van boosheid tot boosheid,
329 Jer 10:5 | worden, want zij kunnen niet gaan; vreest niet voor hen, want
330 Jer 12:2 | zijn ook ingeworteld, zij gaan voort, ook dragen zij vrucht;
331 Jer 20:6 | uw huis! gijlieden zult gaan in de gevangenis; en gij
332 Jer 22:8 | heidenen voorbij deze stad gaan, en zullen zeggen, een ieder
333 Jer 22:22 | zullen in de gevangenis gaan; dan zult gij zekerlijk
334 Jer 23:14 | zij bedrijven overspel, en gaan om met valsheid, en sterken
335 Jer 30:16 | wederpartijders, zij allen zullen gaan in gevangenis; en die u
336 Jer 32:35 | Molech door het vuur te laten gaan; hetwelk Ik hun niet
337 Jer 34:10 | hoorden dan, en lieten hen gaan; ~
338 Jer 34:14 | zeven jaren zult gij laten gaan, een iegelijk zijn broeder,
339 Jer 36:5 | HEEREN huis niet kunnen gaan. ~
340 Jer 37:12 | Jeruzalem uitging, om te gaan in het land van Benjamin,
341 Jer 38:21 | indien gij weigert uit te gaan, zo is dit het woord, dat
342 Jer 40:1 | trawanten, hem had laten gaan van Rama; als hij hem had
343 Jer 40:4 | recht in uw ogen is te gaan, ga daar. ~
344 Jer 40:5 | het in uw ogen recht is te gaan, ga er henen. En de overste
345 Jer 40:5 | geschenk, en liet hem gaan. ~
346 Jer 40:15 | overblijfsel van Juda verloren gaan? ~
347 Jer 41:10 | toog henen, om over te gaan tot de kinderen Ammons. ~
348 Jer 42:14 | Zeggende: Neen, maar wij zullen gaan in Egypteland, alwaar wij
349 Jer 42:15 | stellen om in Egypte te gaan, en zult henen ingaan, om
350 Jer 42:17 | stellen, om in Egypte te gaan, om aldaar als vreemdelingen
351 Jer 42:22 | u gelust heeft henen te gaan, om aldaar als vreemdelingen
352 Jer 43:2 | zeggen: Gijlieden zult niet gaan in Egypte, om aldaar als
353 Jer 44:12 | hebben, om in Egypteland te gaan, om aldaar als vreemdelingen
354 Jer 46:22 | 22 Haar stem zal gaan als van een slang; want
355 Klaa 1:5 | overtredingen; haar kinderkens gaan henen in de gevangenis voor
356 Klaa 1:6 | geen weide vinden, en zij gaan krachteloos henen voor het
357 Klaa 1:37 | Samech. Allen, die over weg gaan, klappen met de handen over
358 Klaa 1:51 | toegemuurd, dat ik er niet uit gaan kan; Hij heeft mijn koperen
359 Klaa 1:128| wij op onze straten niet gaan konden; ons einde is genaderd,
360 Eze 1:12 | waarhenen de geest was om te gaan, gingen zij; zij keerden
361 Eze 1:20 | Waarhenen de geest was om te gaan, gingen zij, waarhenen de
362 Eze 1:20 | waarhenen de geest was om te gaan; en de raderen werden tegenover
363 Eze 5:1 | hetwelk gij zult laten gaan over uw hoofd en over uw
364 Eze 14:15 | make door het land door te gaan, hetwelk dat van kinderen
365 Eze 16:21 | door het vuur hebt doen gaan? ~
366 Eze 30:17 | vallen, en de dochters zullen gaan in de gevangenis. ~
367 Eze 30:18 | en haar dochters zullen gaan in de gevangenis. ~
368 Eze 32:14 | hunlieder rivieren doen gaan als olie, spreekt de Heere
369 Hos 5:6 | runderen zullen zij dan gaan, om den HEERE te zoeken,
370 Hos 7:11 | zij roepen Egypte aan, zij gaan henen tot Assur. ~
371 Hos 9:6 | 6 Want ziet, zij gaan daarhenen vanwege de verstoring;
372 Hos 11:3 | Ik nochtans leerde Efraim gaan; Hij nam ze op Zijn armen,
373 Joe 3:18 | stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een fontein
374 Amos 1:15 | En hunlieder koning zal gaan in gevangenis, hij en zijn
375 Amos 2:7 | en de man en zijn vader gaan tot een jonge dochter om
376 Amos 6:7 | voorsten, die in gevangenis gaan; en het banket dergenen,
377 Jona 1:3 | hetzelve, om met henlieden te gaan naar Tarsis, van het aan
378 Jona 3:4 | Jona begon in de stad te gaan, een dagreis; en hij predikte,
379 Mic 1:8 | ik zal beroofd en naakt gaan; ik zal misbaar maken als
380 Mic 2:3 | en zult zo rechtop niet gaan; want het zal een boze tijd
381 Mic 2:13 | doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken;
382 Zep 1:17 | bang maken, dat zij zullen gaan als de blinden; want zij
383 Zac 6:6 | paarden zijn, die paarden gaan uit naar het Noorderland;
384 Zac 6:6 | Noorderland; en de witte gaan uit, dezelve achterna; en
385 Zac 6:6 | achterna; en de hagelvlekkige gaan uit naar het Zuiderland. ~
386 Zac 6:7 | uit, en zochten voort te gaan, om het land te doorwandelen;
387 Zac 8:21 | inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere,
388 Zac 8:23 | Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord,
389 Zac 10:11 | En Hij zal door de zee gaan, die benauwende, en Hij
390 Mal 3:14 | en dat wij in het zwart gaan, voor het aangezicht des
391 Matt 2:22 | vreesde hij daarheen te gaan; maar door Goddelijke openbaring
392 Matt 5:41 | zal dwingen een mijl te gaan, gaat met hem twee mijlen. ~
393 Matt 8:28 | door dien weg kon voorbij gaan. ~
394 Matt 14:16 | hun niet van node heen te gaan, geeft gij hun te eten. ~
395 Matt 14:22 | discipelen in het schip te gaan, en voor Hem af te varen
396 Matt 18:8 | beter, tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde,
397 Matt 18:9 | hebbende, tot het leven in te gaan, dan twee ogen hebbende,
398 Matt 20:18 | 18 Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de
399 Matt 25:8 | uw olie; want onze lampen gaan uit. ~
400 Matt 25:46 | 46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar
401 Matt 26:42 | van Mij niet voorbij kan gaan, tenzij dat Ik hem drinke,
402 Matt 26:46 | 46 Staat op, laat ons gaan; ziet, hij is nabij, die
403 Mark 1:38 | in de bijliggende vlekken gaan, opdat Ik ook daar predike;
404 Mark 1:43 | Hij hem terstond van Zich gaan; ~
405 Mark 6:45 | discipelen in het schip te gaan, en voor henen te varen
406 Mark 8:3 | nuchteren naar hun huis laat gaan, zo zullen zij op den weg
407 Mark 8:9 | duizend; en Hij liet hen gaan. ~
408 Mark 9:43 | verminkt tot het leven in te gaan, dan de twee handen hebbende,
409 Mark 9:43 | handen hebbende, heen te gaan in de hel, in het onuitblusselijk
410 Mark 9:45 | kreupel tot het leven in te gaan, dan de twee voeten hebbende,
411 Mark 9:47 | het Koninkrijk Gods in te gaan, dan twee ogen hebbende,
412 Mark 10:33 | 33 Zeggende: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en de
413 Mark 11:6 | bevolen had; en zij lieten hen gaan. ~
414 Mark 14:42 | 42 Staat op, laat ons gaan; ziet, die Mij verraadt,
415 Luk 2:29 | Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord; ~
416 Luk 2:35 | zwaard zal door uw eigen ziel gaan) opdat de gedachten uit
417 Luk 8:38 | Jezus liet hem van Zich gaan, zeggende: ~
418 Luk 11:5 | ter middernacht tot hem gaan, en tot hem zeggen: Vriend!
419 Luk 13:24 | 24 Strijdt om in te gaan door de enge poort; want
420 Luk 13:24 | Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen; ~
421 Luk 14:4 | en genas hem, en liet hem gaan. ~
422 Luk 15:18 | opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen:
423 Luk 18:31 | zeide tot hen: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem, en het
424 Luk 21:18 | uit uw hoofd zal verloren gaan. ~
425 Luk 22:33 | gevangenis en in den dood te gaan. ~
426 Luk 24:28 | hield Zich, alsof Hij verder gaan zou. ~
427 Joha 4:4 | En Hij moest door Samaria gaan. ~
428 Joha 7:35 | tot de verstrooide Grieken gaan, en de Grieken leren? ~
429 Joha 10:28 | zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand
430 Joha 11:7 | Laat ons wederom naar Judea gaan. ~
431 Joha 11:15 | moogt; doch laat ons tot hem gaan. ~
432 Joha 11:16 | medediscipelen: Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven. ~
433 Joha 14:31 | Staat op, laat ons van hier gaan. ~ ~ ~
434 Joha 21:3 | Zij zeiden tot hem: Wij gaan ook met u. Zij gingen uit,
435 Hand 4:15 | geboden hebbende uit te gaan buiten den raad, overlegden
436 Hand 4:21 | hen nog meer, en lieten ze gaan, niets vindende, hoe zij
437 Hand 5:28 | is, zich te voegen of te gaan tot een vreemde; doch God
438 Hand 6:12 | tot mij, dat ik met hen gaan zou, niet twijfelende. En
439 Hand 7:3 | hebbende, lieten zij hen gaan. ~
440 Hand 9:33 | hen de broeders wederom gaan met vrede, tot de apostelen. ~
441 Hand 10:39 | zij, dat zij uit de stad gaan zouden. ~
442 Hand 11:9 | ontvangen hadden, lieten zij hen gaan. ~
443 Hand 13:40 | liet hij de vergadering gaan. ~ ~
444 Hand 14:13 | en hijzelf zou te voet gaan. ~
445 Hand 17:22 | overste dan liet den jongeling gaan, hem gebiedende: Zeg niemand
446 Hand 19:12 | Gij zult tot den keizer gaan. ~
447 Hand 19:20 | zeide ik, of hij wilde gaan naar Jeruzalem, en aldaar
448 Hand 21:3 | hem toe tot de vrienden te gaan, om van hen bezorgd te worden. ~
449 Rom 2:12 | ook zonder wet verloren gaan; en zovelen, als er onder
450 1Kor 1:18 | wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid; maar ons, die
451 1Kor 5:10 | gij moeten uit de wereld gaan. ~
452 1Kor 6:1 | tegen een ander, te recht gaan voor de onrechtvaardigen,
453 1Kor 8:11 | door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven
454 1Kor 10:27 | ongelovigen noodt, en gij daar gaan wilt, eet al wat ulieden
455 1Kor 16:5 | want ik zal door Macedonie gaan); ~
456 2Kor 1:16 | door uw stad naar Macedonie gaan, en wederom van Macedonie
457 2Kor 2:15 | in degenen, die verloren gaan; ~
458 2Kor 4:3 | in degenen, die verloren gaan; ~
459 Gal 2:9 | tot de besnijdenis zouden gaan; ~
460 2The 2:10 | in degenen, die verloren gaan; daarvoor dat zij de liefde
461 1Tim 5:24 | zonden te voren openbaar, en gaan voor tot hun veroordeling;
462 Heb 4:1 | belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand
463 Heb 4:3 | wij, die geloofd hebben, gaan in de rust, gelijk Hij gezegd
464 Heb 4:11 | benaarstigen, om in die rust in te gaan; opdat niet iemand in hetzelfde
465 Heb 7:25 | degenen, die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om
466 Heb 10:19 | vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het
467 Heb 11:8 | gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij
468 Jako 2:13 | onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene, die geen barmhartigheid
469 2Pet 3:9 | willende, dat enigen verloren gaan, maar dat zij allen tot
470 Open 3:12 | hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven
471 Open 16:13 | profeets, drie onreine geesten gaan, den vorsen gelijk; ~
472 Open 17:8 | afgrond, en ten verderve gaan; en die op de aarde wonen,
|