Book Chapter: Verse
1 Gen 14:17 | Schave, dat is, het dal des konings. ~
2 Gen 36:20 | gevangenhuis, ter plaatse, waar des konings gevangenen gevangen waren;
3 Gen 36:24 | dingen, dat de schenker des konings van Egypte en de bakker,
4 Gen 36:28 | schenker en de bakker, die des konings van Egypte waren, die gevangen
5 Num 23:21 | hem, en het geklank des Konings is bij hem. ~
6 1Sa 8:9 | kennen geven de wijze des konings, die over hen regeren zal. ~
7 1Sa 8:11 | 11 En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren
8 1Sa 18:18 | huisgezin in Israel, dat ik des konings schoonzoon zou worden? ~
9 1Sa 18:22 | u lief; word dan nu des konings schoonzoon. ~
10 1Sa 18:23 | licht in ulieder ogen, des konings schoonzoon te worden, daar
11 1Sa 18:25 | opdat men zich wreke aan des konings vijanden. Want Saul dacht
12 1Sa 18:26 | ogen van David, dat hij des konings schoonzoon zou worden; maar
13 1Sa 18:27 | opdat hij schoonzoon des konings worden zou. Toen gaf Saul
14 1Sa 20:29 | zie; hierom is hij aan des konings tafel niet gekomen. ~
15 1Sa 21:8 | genomen, dewijl de zaak des konings haastig was. ~
16 1Sa 22:14 | getrouw als David, en des konings schoonzoon, en voortgaande
17 1Sa 22:17 | geopenbaard. Doch de knechten des konings wilden hun hand niet uitsteken,
18 1Sa 23:20 | te geven in de hand des konings. ~
19 1Sa 25:36 | maaltijd in zijn huis, als eens konings maaltijd; en het hart van
20 1Sa 26:16 | zie, waar de spies des konings is, en de waterfles, die
21 1Sa 26:22 | zeide: Zie, de spies des konings; zo laat een van de jongelingen
22 2Sa 9:11 | mijn tafel, als een van des konings zonen zijn. ~
23 2Sa 9:13 | hij geduriglijk at aan des konings tafel; en hij was kreupel
24 2Sa 11:8 | voeten. En toen Uria uit des konings huis uitging, volgde hem
25 2Sa 11:8 | volgde hem een gerecht des konings achterna. ~
26 2Sa 11:9 | neder voor de deur van des konings huis, met al de knechten
27 2Sa 11:20 | indien de grimmigheid des konings opkomt, en hij tot u zegt:
28 2Sa 11:24 | knechten, dat er van des konings knechten dood gebleven zijn;
29 2Sa 12:30 | En hij nam de kroon haars konings van zijn hoofd af, welker
30 2Sa 13:18 | aan; want alzo werden des konings dochteren, die maagden waren,
31 2Sa 13:23 | zo nodigde Absalom al des konings zonen. ~
32 2Sa 13:27 | liet hij Amnon en al des konings zonen met hem gaan. ~
33 2Sa 13:29 | Toen stonden alle zonen des konings op, en reden een iegelijk
34 2Sa 13:30 | Absalom heeft al de zonen des konings geslagen, en er is niet
35 2Sa 13:32 | zij al de jongelingen, des konings zonen, gedood hebben; maar
36 2Sa 13:33 | zijn hart, denkende: al des konings zonen zijn dood; want Amnon
37 2Sa 13:35 | koning: Zie, de zonen des konings komen; naar het woord uws
38 2Sa 13:36 | zo kwamen de zonen des konings, en hieven hun stemmen op
39 2Sa 14:1 | Zeruja, merkte, dat des konings hart over Absalom was; ~
40 2Sa 14:17 | Het woord mijns heren, des konings, zij toch tot rust; want
41 2Sa 14:24 | in zijn huis, en zag des konings aangezicht niet. ~
42 2Sa 14:26 | tweehonderd sikkelen, naar des konings gewicht. ~
43 2Sa 14:28 | te Jeruzalem, dat hij des konings aangezicht niet zag. ~
44 2Sa 14:32 | laat mij het aangezicht des konings zien; is er dan nog een
45 2Sa 14:33 | aangezicht ter aarde, voor des konings aangezicht; en de koning
46 2Sa 15:3 | geen verhoorder van des konings wege. ~
47 2Sa 15:15 | Toen zeiden de knechten des konings tot den koning: Naar alles,
48 2Sa 15:18 | gekomen waren, gingen voor des konings aangezicht heen. ~
49 2Sa 15:34 | zegt: Uw knecht, ik zal des konings zijn; ik ben wel uws vaders
50 2Sa 15:35 | alle ding, dat gij uit des konings huis zult horen, den priesteren,
51 2Sa 16:2 | ezels zijn voor het huis des konings, om op te rijden en het
52 2Sa 18:12 | zou ik mijn hand aan des konings zoon niet slaan; want de
53 2Sa 18:20 | boodschappen, daarom dat des konings zoon dood is. ~
54 2Sa 18:29 | als Joab, den knecht des konings, en mij uw knecht afzond,
55 2Sa 19:8 | kwam al het volk voor des konings aangezicht, maar Israel
56 2Sa 19:18 | overvoer, om het huis des konings over te halen, en te doen,
57 2Sa 19:18 | voor het aangezicht des konings, als hij over de Jordaan
58 2Sa 19:42 | enigszins gegeten van des konings kost, of heeft hij ons een
59 2Sa 22:51 | Toren der verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid
60 2Sa 24:4 | 4 Doch des konings woord nam de overhand tegen
61 2Sa 24:4 | oversten des heirs, van des konings aangezicht, om het volk
62 1Kon 1:2 | voor het aangezicht des konings sta, en hem koestere; en
63 1Kon 1:9 | broederen, de zonen des konings, en alle mannen van Juda,
64 1Kon 1:9 | alle mannen van Juda, des konings knechten. ~
65 1Kon 1:19| en genood al de zonen des konings, en Abjathar, den priester,
66 1Kon 1:23| voor het aangezicht des konings, en boog zich voor den koning
67 1Kon 1:25| heeft genood al de zonen des konings, en de oversten des heirs,
68 1Kon 1:28| voor het aangezicht des konings, en stond voor het aangezicht
69 1Kon 1:28| voor het aangezicht des konings. ~
70 1Kon 1:32| voor het aangezicht des konings. ~
71 1Kon 1:44| rijden op de muilezelin des konings. ~
72 1Kon 1:47| zijn ook de knechten des konings gekomen, om onzen heer,
73 1Kon 2:19| stoel voor de moeder des konings zetten; en zij zat aan zijn
74 1Kon 3:22| voor het aangezicht des konings. ~
75 1Kon 3:24| voor het aangezicht des konings. ~
76 1Kon 3:28| voor het aangezicht des konings; want zij zagen, dat de
77 1Kon 4:5 | Nathan, was overambtman, des konings vriend. ~
78 1Kon 9:1 | des HEEREN en het huis des konings, en al de begeerten van
79 1Kon 9:10| des HEEREN en het huis des konings; ~
80 1Kon 10:12| HEEREN, en voor het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten
81 1Kon 10:28| garen, de kooplieden des konings namen het linnen garen voor
82 1Kon 11:14| Edomiet; hij was van des konings zaad in Edom. ~
83 1Kon 13:6 | ernstelijk; en de hand des konings kwam weder tot hem, en werd
84 1Kon 14:26| schatten van het huis des konings weg, ja, hij nam alles weg;
85 1Kon 14:27| de deur van het huis des konings bewaarden. ~
86 1Kon 15:18| schatten van het huis des konings, en gaf ze in de hand zijner
87 1Kon 16:18| paleis van het huis des konings, en verbrandde boven zich
88 1Kon 16:18| boven zich het huis des konings met vuur, en stierf; ~
89 1Kon 22:6 | HEERE zal ze in de hand des konings geven. ~
90 1Kon 22:12| HEERE zal hen in de hand des konings geven. ~
91 1Kon 22:15| HEERE zal ze in de hand des konings geven. ~
92 1Kon 22:26| en tot Joas, den zoon des konings; ~
93 1Kon 22:48| maar een stadhouder des konings. ~
94 2Kon 1:3 | op, ga op, den boden des konings van Samaria tegemoet, en
95 2Kon 3:11| een van de knechten des konings van Israel, en zeide: Hier
96 2Kon 6:11| 11 Toen werd het hart des konings van Syrie onstuimig over
97 2Kon 7:9 | en dit aan het huis des konings boodschappen. ~
98 2Kon 7:11| boodschap binnen in het huis des konings. ~
99 2Kon 9:34| begraaf ze; want zij is eens konings dochter. ~
100 2Kon 10:6 | Jizreel. (De zonen nu de konings, zeventig mannen, waren
101 2Kon 10:7 | kwam, dat zij de zonen des konings namen, en zeventig mannen
102 2Kon 10:8 | hoofden van de zonen des konings gebracht. En hij zeide:
103 2Kon 10:13| afgekomen, om de zonen des konings en de zonen der koningin
104 2Kon 11:2 | hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden,
105 2Kon 11:4 | toonde hun den zoon des konings. ~
106 2Kon 11:5 | waarnemen van het huis des konings; ~
107 2Kon 11:12| 12 Daarna bracht hij des konings zoon voor, en zette hem
108 2Kon 11:16| paarden naar het huis des konings, en zij werd daar gedood. ~
109 2Kon 11:19| trawanten tot het huis des konings, en hij zat op den troon
110 2Kon 11:20| zwaard gedood hadden bij des konings huis. ~
111 2Kon 12:10| in de kist was, dat des konings schrijver met den hogepriester
112 2Kon 12:18| HEEREN, en van het huis des konings, en zond het tot Hazael,
113 2Kon 13:10| in de kist was, dat des konings schrijver met den hogepriester
114 2Kon 13:18| HEEREN, en van het huis des konings, en zond het tot Hazael,
115 2Kon 14:16| leide zijn handen op des konings handen. ~
116 2Kon 15:14| en in de schatten van des konings huis, mitsgaders gijzelaars;
117 2Kon 16:5 | doch Jotham, de zoon des konings, was over het huis, richtende
118 2Kon 16:25| paleis van het huis des konings, met Argob en met Arje,
119 2Kon 17:8 | schatten van het huis des konings gevonden werd, en hij zond
120 2Kon 17:15| avondspijsoffer, en des konings brandoffer, en zijn spijsoffer,
121 2Kon 17:18| den buitensten ingang des konings nam hij weg van het huis
122 2Kon 18:8 | schatten van het huis des konings gevonden werd, en hij zond
123 2Kon 18:15| avondspijsoffer, en des konings brandoffer, en zijn spijsoffer,
124 2Kon 18:18| den buitensten ingang des konings nam hij weg van het huis
125 2Kon 20:15| schatten van het huis des konings. ~
126 2Kon 20:28| Hoort het woord des groten konings, des konings van Assyrie! ~
127 2Kon 20:28| des groten konings, des konings van Assyrie! ~
128 2Kon 20:36| woord; want het gebod des konings was, zeggende: Gij zult
129 2Kon 21:10| Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrie niet gegeven
130 2Kon 22:6 | en zal u uit de hand des konings van Assyrie verlossen, mitsgaders
131 2Kon 22:18| hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel. ~
132 2Kon 24:10| voor het aangezicht des konings. ~
133 2Kon 24:12| en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~
134 2Kon 26:13| schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden
135 2Kon 26:15| naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen,
136 2Kon 26:15| des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen;
137 2Kon 27:4 | twee muren, die aan des konings hof waren (de Chaldeen nu
138 2Kon 27:8 | trawanten, de knecht des konings van Babel, te Jeruzalem. ~
139 2Kon 27:9 | HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen
140 2Kon 27:19| mannen uit degenen, die des konings aangezicht zagen, die in
141 1Kro 9:18| nog toe, aan de poort des konings oostwaarts, waren dezen
142 1Kro 18:17| eersten aan de hand des konings. ~ ~
143 1Kro 19:17| eersten aan de hand des konings. ~
144 1Kro 21:2 | David nam de kroon huns konings van zijn hoofd, en hij bevond
145 1Kro 22:4 | 4 Doch het woord des konings nam de overhand tegen Joab;
146 1Kro 22:6 | onder dezelve niet; want des konings woord was Joab een gruwel. ~
147 1Kro 25:6 | voor het aangezicht des konings, en van de vorsten, en van
148 1Kro 26:2 | hand van Asaf, die aan des konings handen profeteerde. ~
149 1Kro 26:5 | van Heman, den ziener des konings, in de woorden Gods, om
150 1Kro 27:30| HEEREN, en tot den dienst des konings. ~
151 1Kro 27:32| zaken Gods en de zaken des konings. ~ ~
152 1Kro 28:25| En over de schatten des konings was Azmaveth, de zoon van
153 1Kro 28:32| Hachmoni, was bij de zonen des konings. ~
154 1Kro 28:33| En Achitofel was raad des konings; en Husai, de Archiet, was
155 1Kro 28:33| Husai, de Archiet, was des konings vriend. ~
156 1Kro 28:34| Abjathar; maar Joab was des konings krijgsoverste. ~ ~
157 1Kro 29:1 | van alle have en vee des konings en zijner zonen, met de
158 1Kro 30:6 | oversten van het werk des konings; ~
159 2Kro 1:16| linnengaren, de kooplieden des konings namen het linnengaren voor
160 2Kro 8:11| HEEREN, en het huis des konings; en al wat in Salomo's hart
161 2Kro 9:15| En men week niet van des konings gebod aan de priesteren
162 2Kro 10:11| HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten
163 2Kro 10:21| 21 Want des konings schepen voeren naar Tharsis,
164 2Kro 13:9 | schatten van het huis des konings weg; hij nam alles weg;
165 2Kro 13:10| de deur van het huis des konings bewaarden. ~
166 2Kro 17:2 | HEEREN en van het huis des konings, en zond tot Benhadad, den
167 2Kro 17:7 | daarom is het heir des konings van Syrie uit uw hand ontkomen. ~
168 2Kro 18:19| waren in den dienst des konings; behalve degenen, die de
169 2Kro 19:5 | God zal hen in de hand des konings geven. ~
170 2Kro 19:11| HEERE zal hen in de hand des konings geven. ~
171 2Kro 19:25| en tot Joas, den zoon des konings; ~
172 2Kro 20:11| van Juda, in alle zaak des konings; ook zijn de ambtlieden,
173 2Kro 22:17| weg, die in het huis des konings gevonden werd, zelfs ook
174 2Kro 22:37| weg, die in het huis des konings gevonden werd, zelfs ook
175 2Kro 23:11| Jozabath, de dochter des konings, nam Joas, den zoon van
176 2Kro 23:11| hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden,
177 2Kro 23:16| tot hen: Ziet, de zoon des konings zal koning zijn, gelijk
178 2Kro 23:18| zal zijn aan het huis des konings; en een derde deel aan de
179 2Kro 23:24| 11 Toen brachten zij des Konings zoon voor, en zetten hem
180 2Kro 23:28| Paardenpoort, naar het huis des konings; en zij doodden ze daar. ~
181 2Kro 23:33| hoge poort in het huis des konings; en zij zetten den koning
182 2Kro 24:11| als hij de kist, naar des konings bevel, door de hand der
183 2Kro 24:11| was, dat de schrijver des konings kwam, en de bestelde van
184 2Kro 24:21| stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het
185 2Kro 25:16| zeide: Heeft men u tot des konings raadgever gesteld? Houd
186 2Kro 25:24| schatten van het huis des konings, mitsgaders gijzelaars,
187 2Kro 26:11| een van de vorsten des konings. ~
188 2Kro 26:21| zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des
189 2Kro 28:5 | zijn God, in de hand des konings van Syrie, dat zij hem sloegen,
190 2Kro 28:5 | ook gegeven in de hand des konings van Israel, die hem sloeg
191 2Kro 28:7 | sloeg Maaseja, den zoon des konings, dood, en Azirkam, den huisoverste,
192 2Kro 28:21| HEEREN, en van het huis des konings en der vorsten, hetwelk
193 2Kro 29:15| kwamen, naar het gebod des konings, door de woorden des HEEREN,
194 2Kro 29:23| voor het aangezicht des konings en der gemeente, en zij
195 2Kro 29:25| van Gad, den ziener des konings, en van Nathan, den profeet;
196 2Kro 30:4 | was recht in de ogen des konings, en in de ogen der ganse
197 2Kro 30:6 | brieven van de hand des konings en zijner vorsten, door
198 2Kro 30:6 | Juda, en naar het gebod des konings, zeggende: Gij, kinderen
199 2Kro 30:12| gevende, dat zij het gebod des konings en der vorsten deden, naar
200 2Kro 31:3 | 3 Ook het deel des konings van zijn have tot de brandofferen,
201 2Kro 32:7 | voor het aangezicht des konings van Assyrie, noch voor het
202 2Kro 32:11| zal ons uit de hand des konings van Assyrie redden? ~
203 2Kro 32:21| oversten in het leger des konings van Assyrie verdelgde. Zo
204 2Kro 34:18| voor het aangezicht des konings. ~
205 2Kro 34:20| en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~
206 2Kro 34:22| Hilkia henen, en die des konings waren, tot de profetes Hulda,
207 2Kro 34:24| voor het aangezicht des konings van Juda gelezen heeft. ~
208 2Kro 35:7 | duizend; dit was van des konings have. ~
209 2Kro 35:10| verdelingen, naar het gebod des konings.
210 2Kro 35:15| Jeduthun, den ziener des konings, mitsgaders de poortiers
211 2Kro 36:7 | duizend; dit was van des konings have. ~
212 2Kro 36:10| verdelingen, naar het gebod des konings.
213 2Kro 36:15| Jeduthun, den ziener des konings, mitsgaders de poortiers
214 2Kro 37:18| HEEREN, en de schatten des konings en zijner vorsten, dit alles
215 Ezra 4:14| het ons niet betaamt des konings oneer te zien, daarom hebben
216 Ezra 5:17| worden in het schathuis des konings aldaar, dat te Babel is,
217 Ezra 5:17| te bouwen; en dat men des konings believen hiervan tot ons
218 Ezra 6:4 | onkosten zullen uit des konings huis gegeven worden. ~
219 Ezra 6:8 | bouwen; te weten, dat uit des konings goederen, van den cijns
220 Ezra 6:10| bidden voor het leven des konings en zijner kinderen. ~
221 Ezra 6:22| verblijd, en het hart des konings van Assur tot hen gewend,
222 Ezra 7:8 | was het zevende jaar dezes konings. ~
223 Ezra 7:20| geven uit het schathuis des konings. ~
224 Ezra 7:23| over het koninkrijk des konings en zijner kinderen? ~
225 Ezra 7:26| wet uws Gods en de wet des konings niet zal doen, over dien
226 Ezra 7:27| alzulks in het hart des konings gegeven heeft, om te versieren
227 Ezra 7:28| voor het aangezicht des konings en zijner raadsheren, en
228 Ezra 7:28| aller geweldige vorsten des konings! Zo heb ik mij gesterkt,
229 Ezra 8:36| gaven zij de wetten des konings aan des konings stadhouders
230 Ezra 8:36| wetten des konings aan des konings stadhouders en landvoogden
231 Neh 1:11 | dezes mans. Ik nu was des konings schenker. ~ ~
232 Neh 2:9 | en gaf hun de brieven des konings. En de koning had oversten
233 Neh 2:14 | Fonteinpoort, en naar des konings vijver; doch daar was geen
234 Neh 2:18 | als ook de woorden des konings, die hij tot mij gesproken
235 Neh 3:15 | vijvers Schelah bij des konings hof, en tot aan de trappen,
236 Neh 3:25 | toren over, die van des konings huis uitsteekt, die bij
237 Neh 5:4 | hebben geld ontleend tot des konings cijns, op onze akkers en
238 Neh 9:22 | te weten, het land des konings van Hesbon, en het land
239 Neh 11:23 | Want er was een gebod des konings van hen, te weten, een zeker
240 Neh 11:24 | zoon van Juda, was aan des konings hand, in alle zaken tot
241 Est 1:7 | koninklijke wijn, naar des konings vermogen. ~
242 Est 1:10 | den zevenden dag, toen des konings hart vrolijk was van den
243 Est 1:11 | voor het aangezicht des konings, met de koninklijke kroon,
244 Est 1:12 | te komen op het woord des konings, hetwelk door den dienst
245 Est 1:13 | verstonden (want alzo moest des konings zaak geschieden, in de tegenwoordigheid
246 Est 1:14 | die het aangezicht des konings zagen, die vooraan zaten
247 Est 1:16 | voor het aangezicht des konings en der vorsten: De koningin
248 Est 1:18 | zeggen tot al de vorsten des konings, als zij deze daad der koningin
249 Est 1:20 | 20 Als het bevel des konings, hetwelk hij doen zal in
250 Est 1:21 | was goed in de ogen des konings en der vorsten; en de koning
251 Est 1:22 | aan al de landschappen des konings, aan een iegelijk landschap
252 Est 2:2 | zeiden de jongelingen des konings, die hem dienden: Men zoeke
253 Est 2:3 | onder de hand van Hegai, des konings kamerling, bewaarder der
254 Est 2:4 | jonge dochter, die in des konings oog schoon wezen zal, worde
255 Est 2:4 | was goed in de ogen des konings, en hij deed alzo. ~
256 Est 3:1 | geschiedde nu, toen het woord des konings en zijn wet ruchtbaar was,
257 Est 4 | des konings huis, onder de hand van
258 Est 4:1 | te geven uit het huis des konings; en hij verplaatste haar
259 Est 6:2 | vrouwen tot het huis des konings. ~
260 Est 6:3 | Saasgaz, den kamerling des konings, bewaarder der bijwijven,
261 Est 7 | met al, dan wat Hegai, des konings kamerling, de bewaarder
262 Est 11 | gaf geschenken naar des konings vermogen. ~
263 Est 11:1 | Mordechai in de poort des konings. ~
264 Est 13:1 | Mordechai in de poort des konings zat, werden Bigthan en Theres,
265 Est 13:1 | Theres, twee kamerlingen des konings van de dorpelwachters, zeer
266 Est 15:1 | voor het aangezicht des konings. ~ ~ ~
267 Est 16:2 | 2 En al de knechten des konings, die in de poort des konings
268 Est 16:2 | konings, die in de poort des konings waren, neigden en bogen
269 Est 16:3 | Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort des konings
270 Est 16:3 | konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom
271 Est 16:3 | Waarom overtreedt gij des konings gebod? ~
272 Est 16:8 | volken; ook doen zij des konings wetten niet; daarom is het
273 Est 16:9 | het werk doen, om in des konings schatten te brengen. ~
274 Est 16:12 | werden de schrijvers des konings geroepen, in de eerste maand,
275 Est 16:12 | aan de stadhouders des konings, en aan de landvoogden,
276 Est 16:12 | Ahasveros, en het werd met des konings ring verzegeld. ~
277 Est 16:13 | tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen,
278 Est 16:15 | zijnde door het woord des konings, en de wet werd uitgegeven
279 Est 17:2 | 2 En al de knechten des konings, die in de poort des konings
280 Est 17:2 | konings, die in de poort des konings waren, neigden en bogen
281 Est 17:3 | Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort des konings
282 Est 17:3 | konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom
283 Est 17:3 | Waarom overtreedt gij des konings gebod? ~
284 Est 17:8 | volken; ook doen zij des konings wetten niet; daarom is het
285 Est 17:9 | het werk doen, om in des konings schatten te brengen. ~
286 Est 17:12 | werden de schrijvers des konings geroepen, in de eerste maand,
287 Est 17:12 | aan de stadhouders des konings, en aan de landvoogden,
288 Est 17:12 | Ahasveros, en het werd met des konings ring verzegeld. ~
289 Est 17:13 | tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen,
290 Est 17:15 | zijnde door het woord des konings, en de wet werd uitgegeven
291 Est 19 | binnenste voorhof van des konings huis, tegenover het huis
292 Est 19 | tegenover het huis des konings; de koning nu zat op zijn
293 Est 28:1 | gevonden heb in de ogen des konings, en indien het den koning
294 Est 28:1 | doen naar het bevel des konings. ~
295 Est 28:2 | Mordechai zag in de poort des konings, en dat hij niet opstond,
296 Est 28:4 | vorsten en knechten des konings. ~
297 Est 29:1 | zie zitten in de poort des konings. ~
298 Est 30:1 | de tegenwoordigheid des konings gelezen. ~
299 Est 30:2 | Theres, twee kamerlingen des konings, uit de dorpelwachters,
300 Est 30:3 | gedaan? En de jongelingen des konings, zijn dienaars, zeiden:
301 Est 30:4 | buitenvoorhof van het huis des konings, om den koning te zeggen,
302 Est 30:5 | 5 En des konings jongelingen zeiden tot hem:
303 Est 30:9 | van een uit de vorsten des konings, van de grootste heren,
304 Est 30:10 | Jood, dien aan de poort des konings zit; en laat niet een woord
305 Est 30:12 | wederom tot de poort des konings; maar Haman werd voortgedreven
306 Est 30:14 | hem spraken, zo kwamen des konings kamerlingen nabij, en zij
307 Est 36:1 | onderdrukker de schade des konings geenszins zou kunnen vergoeden. ~
308 Est 38 | voor het aangezicht des konings en der koningin. ~
309 Est 40 | Het woord ging uit des konings mond, en zij bedekten Hamans
310 Est 40:1 | voor het aanschijn des konings staande, zeide: Ook zie,
311 Est 40:2 | bereiden; en de grimmigheid des konings werd gestild. ~ ~ ~ ~ ~
312 Est 42 | voor het aangezicht des konings, want ~
313 Est 45 | het aangezicht des konings, en zij viel voor zijn voeten,
314 Est 47 | voor het aangezicht des konings. ~
315 Est 47:1 | in al de landschappen des konings zijn. ~
316 Est 49:1 | goed is in uw ogen, in des konings naam, en verzegelt het met
317 Est 49:1 | en verzegelt het met des konings ring; want het schrift,
318 Est 49:1 | het schrift, dat in des konings naam geschreven, en met
319 Est 49:1 | naam geschreven, en met des konings ring verzegeld is, is niet
320 Est 49:2 | 9 Toen werden des konings schrijvers geroepen, ter
321 Est 49:3 | men verzegelde het met des konings ring; en men zond de brieven
322 Est 49:7 | zijnde door het woord des konings. Deze wet nu werd gegeven
323 Est 49:8 | voor het aangezicht des konings in een hemelsblauw en wit
324 Est 49:10 | stad, ter plaatse, waar des konings woord en zijn wet aankwam,
325 Est 50:1 | dertienden dag derzelve, toen des konings woord en zijn wet nabij
326 Est 50:3 | landvoogden, en die het werk des konings deden, verhieven de Joden;
327 Est 50:4 | was groot in het huis des konings, en zijn gerucht ging uit
328 Est 51 | andere landschappen des konings gedaan? Wat is nu uw bede?
329 Est 52:3 | die in de landschappen des konings waren, vergaderden, opdat
330 Psa 18:51 | Die de verlossingen Zijns konings groot maakt, en goedertierenheid
331 Psa 45:6 | treffen in het hart van des Konings vijanden. ~
332 Psa 45:14 | 14 Des Konings Dochter is geheel verheerlijkt
333 Psa 45:16 | zij zullen ingaan in des Konings paleis. ~
334 Psa 48:3 | noorden; de stad des groten Konings. ~
335 Psa 61:7 | 7Gij zult dagen tot des konings dagen toedoen; zijn jaren
336 Psa 68:25 | gangen mijns Gods, mijns Konings, in het heiligdom. ~
337 Psa 72:1 | gerechtigheid den zoon des konings. ~
338 Psa 98:6 | voor het aangezicht des Konings, des HEEREN. ~
339 Psa 99:4 | 4En de sterkte des Konings, die het recht lief heeft.
340 Spre 14:28| menigte des volks is des konings heerlijkheid; maar in gebrek
341 Spre 14:35| Het welbehagen des konings is over een verstandigen
342 Spre 16:10| Waarzegging is op de lippen des konings; zijn mond zal niet overtreden
343 Spre 16:14| De grimmigheid des konings is als de boden des doods;
344 Spre 16:15| In het licht van des konings aangezicht is leven; en
345 Spre 19:12| 12 Des konings gramschap is als het brullen
346 Spre 20:2 | 2 De schrik des konings is als het brullen eens
347 Spre 21:1 | 1 Des konings hart is in de hand des HEEREN
348 Spre 25:5 | weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door
349 Spre 25:6 | voor het aangezicht des konings, en sta niet in de plaats
350 Pred 8:2 | Neem acht op de mond des konings; doch naar de gelegenheid
351 Pred 8:4 | Waar het woord des konings is, daar is heerschappij;
352 Jes 20:6 | van het aangezicht des konings van Assyrie; hoe zullen
353 Jes 23:15 | zeventig jaren, gelijk eens konings dagen; maar ten einde van
354 Jes 36:13 | Hoort de woorden des groten konings, des konings van Assyrie! ~
355 Jes 36:13 | des groten konings, des konings van Assyrie! ~
356 Jes 36:15 | zal niet in de hand des konings van Assyrie gegeven worden. ~
357 Jes 36:18 | land, gered uit de hand des konings van Assyrie? ~
358 Jes 36:21 | woord; want het gebod des konings was, zeggende: Gij zult
359 Jes 37:6 | waarmede Mij de dienaars des konings van Assyrie gelasterd
360 Jes 37:10 | Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrie niet gegeven
361 Jes 38:6 | Ik zal u uit de hand des konings van Assyrie verlossen, mitsgaders
362 Jes 39:7 | hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel. ~
363 Jer 4:9 | HEERE, dat het hart des konings en het hart der vorsten
364 Jer 20:4 | Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar
365 Jer 21:10 | gegeven worden in de hand des konings van Babel, en hij zal ze
366 Jer 21:11 | En aangaande het huis des konings van Juda, hoort des HEEREN
367 Jer 22:1 | HEERE: Ga af in het huis des konings van Juda, en spreek aldaar
368 Jer 22:6 | de HEERE van het huis des konings van Juda: Gij zijt Mij een
369 Jer 26:10 | zij op uit het huis des konings naar het huis des HEEREN;
370 Jer 27:8 | geven onder het juk des konings van Babel; over datzelve
371 Jer 27:11 | brengen onder het juk des konings van Babel, en hem dienen,
372 Jer 27:12 | halzen onder het juk des konings van Babel, en dient hem
373 Jer 27:18 | en in het huis des konings van Juda, en te Jeruzalem
374 Jer 27:21 | HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en te Jeruzalem
375 Jer 28:2 | zeggende: Ik heb het juk des konings van Babel verbroken. ~
376 Jer 28:4 | want Ik zal het juk des konings van Babel verbreken. ~
377 Jer 32:2 | 2 (Het heir nu des konings van Babel belegerde toen
378 Jer 32:2 | bewaring, dat in het huis des konings van Juda is. ~
379 Jer 32:3 | deze stad in de hand des konings van Babel, en hij zal
380 Jer 32:4 | gegeven worden in de hand des konings van Babel, en zijn mond
381 Jer 32:36 | is gegeven in de hand des konings van Babel, door het zwaard,
382 Jer 34:2 | deze stad in de hand des konings van Babel, en hij zal
383 Jer 34:3 | ogen zullen de ogen des konings van Babel zien, en zijn
384 Jer 34:7 | 7 Als het heir des konings van Babel streed tegen Jeruzalem,
385 Jer 34:21 | hand van het heir des konings van Babel, die van ulieden
386 Jer 36:12 | ging hij af ten huize des konings in de kamer des schrijvers;
387 Jer 36:20 | woorden voor de oren des konings. ~
388 Jer 36:21 | las ze voor de oren des konings, en voor de oren van al
389 Jer 37:17 | Gij zult in de hand des konings van Babel gegeven worden. ~
390 Jer 38:3 | de hand van het heir des konings van Babel, datzelve zal
391 Jer 38:7 | kamerlingen, die toen in des konings huis was, hoorde, dat zij
392 Jer 38:8 | Ebed-melech uit het huis des konings uit, en hij sprak tot den
393 Jer 38:11 | zijn hand, en ging in des konings huis tot onder de schatkamer,
394 Jer 38:18 | indien gij tot de vorsten des konings van Babel niet zult uitgaan,
395 Jer 38:22 | vrouwen, die in het huis des konings van Juda zijn overgebleven,
396 Jer 38:22 | worden tot de vorsten des konings van Babel; en dezelve zullen
397 Jer 38:23 | gij zult door de hand des konings van Babel gegrepen
398 Jer 38:26 | wierp mijn smeking voor des konings aangezicht neder, dat hij
399 Jer 39:3 | En alle vorsten des konings van Babel togen henen in,
400 Jer 39:3 | al de overige vorsten des konings van Babel. ~
401 Jer 39:4 | stad, door den weg van des konings hof, door de poort
402 Jer 39:8 | verbrandden het huis des konings en de huizen des volks met
403 Jer 39:13 | Rab-Mag, en al de oversten des konings van Babel; ~
404 Jer 41:1 | zade, en de oversten des konings, te weten tien mannen,
405 Jer 41:10 | gevankelijk, te weten des konings dochteren, en al het volk,
406 Jer 42:11 | voor het aangezicht des konings van Babel, voor wiens aangezicht
407 Jer 43:6 | en de kinderkens, en des konings dochteren, en alle ziel,
408 Jer 52:7 | twee muren, die aan des konings hof waren (de Chaldeen
409 Jer 52:12 | voor het aangezicht des konings van Babel stond, te Jeruzalem
410 Jer 52:13 | des HEEREN en het huis des konings; mitsgaders alle huizen
411 Jer 52:25 | mannen uit degenen, die des konings aangezicht zagen, die in
412 Eze 17:16 | hij niet in de plaats des konings, die hem koning gemaakt
413 Eze 21:19 | waardoor het zwaard des konings van Babel komt; uit een
414 Eze 30:24 | En Ik zal de armen des konings van Babel sterken, en Mijn
415 Eze 30:25 | Ja, Ik zal de armen des konings van Babel sterken, maar
416 Eze 30:25 | zwaard in de hand des konings van Babel zal hebben gegeven,
417 Eze 32:11 | Heere HEERE: Het zwaard des konings van Babel zal u overkomen. ~
418 Dan 1:4 | ware, om te staan in des konings paleis; en dat men hen onderwees
419 Dan 1:5 | de stukken der spijs des konings, en van den wijn zijns dranks,
420 Dan 1:5 | voor het aangezicht des konings. ~
421 Dan 1:8 | stukken van de spijs des konings, noch met den wijn zijns
422 Dan 1:13 | stukken van de spijs des konings eten; en doe met uw knechten,
423 Dan 1:15 | stukken van de spijze des konings aten. ~
424 Dan 1:19 | voor het aangezicht des konings. ~
425 Dan 2:2 | voor het aangezicht des konings. ~
426 Dan 2:10 | op den aardbodem, die des konings woord zou kunnen te kennen
427 Dan 2:14 | overste der trawanten des konings, die uitgetogen was, om
428 Dan 2:15 | Arioch, den bevelhebber des konings: Waarom zou de wet van '
429 Dan 2:15 | Waarom zou de wet van 's konings wege zo verhaast worden?
430 Dan 2:23 | want Gij hebt ons des konings zaak bekend gemaakt. ~
431 Dan 2:49 | bleef aan de poort des konings. ~ ~
432 Dan 3:22 | dan, dewijl het woord des konings aandreef, en de oven zeer
433 Dan 3:27 | landvoogden, en de raadsheren des konings, deze mannen beziende, omdat
434 Dan 3:28 | vertrouwd hebben, en des konings woord veranderd, en hun
435 Dan 4:31 | woord nog zijnde in des konings mond, viel er een stem uit
436 Dan 5:6 | veranderde zich de glans des konings, en zijn gedachten verschrikten
437 Dan 5:8 | kwamen al de wijzen des konings in; maar zij konden dit
438 Dan 5:10 | Om deze woorden des konings en zijner geweldigen, ging
439 Dan 6:13 | koning van het gebod des konings: Hebt gij niet een gebod
440 Dan 8:27 | stond ik op, en deed des konings werk; en ik was ontzet over
441 Dan 11:6 | bevrienden, en de dochter des konings van het Zuiden zal komen
442 Dan 11:7 | die sterke plaatsen des konings van het Noorden, en hij
443 Hos 5:1 | neemt ter oren, gij huis des konings! want ulieden gaat dit oordeel
444 Hos 7:5 | Het is de dag onzes konings; de vorsten maken hem krank
445 Amos 2:1 | omdat hij de beenderen des konings van Edom tot kalk verbrand
446 Amos 7:1 | het was het nagras, na des konings afmaaiingen. ~
447 Amos 7:13| profeteren; want dat is des konings heiligdom, en dat is het
448 Jona 3:7 | te Nineve, uit bevel des konings en zijner groten, zeggende:
449 Zep 1:8 | en over de kinderen des konings, en over allen, die zich
450 Zac 11:6 | en in de hand zijns konings, en zij zullen dit land
451 Zac 14:10 | van Hananeel, tot aan des konings wijnbakken toe. ~
452 Matt 5:35| zij is de stad des groten Konings; ~
453 Hand 6:50| hem, en Blastus, die des konings kamerling was, overreed
454 Hand 6:50| gespijzigd werd van des konings land. ~
455 Heb 11:23 | zij vreesden het gebod des konings niet. ~
456 Heb 11:27 | niet vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast,
|