Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
koningen 376
koningin 49
koninginnen 2
konings 456
koningsdal 1
koningshuis 1
koningszonen 1
Frequency    [«  »]
465 zouden
464 tijd
456 geboden
456 konings
453 sprak
451 hetwelk
451 kwamen

Bijbel

IntraText - Concordances

konings

    Book Chapter: Verse
1 Gen 14:17 | Schave, dat is, het dal des konings. ~ 2 Gen 36:20 | gevangenhuis, ter plaatse, waar des konings gevangenen gevangen waren; 3 Gen 36:24 | dingen, dat de schenker des konings van Egypte en de bakker, 4 Gen 36:28 | schenker en de bakker, die des konings van Egypte waren, die gevangen 5 Num 23:21 | hem, en het geklank des Konings is bij hem. ~ 6 1Sa 8:9 | kennen geven de wijze des konings, die over hen regeren zal. ~ 7 1Sa 8:11 | 11 En zeide: Dit zal des konings wijze zijn, die over u regeren 8 1Sa 18:18 | huisgezin in Israel, dat ik des konings schoonzoon zou worden? ~ 9 1Sa 18:22 | u lief; word dan nu des konings schoonzoon. ~ 10 1Sa 18:23 | licht in ulieder ogen, des konings schoonzoon te worden, daar 11 1Sa 18:25 | opdat men zich wreke aan des konings vijanden. Want Saul dacht 12 1Sa 18:26 | ogen van David, dat hij des konings schoonzoon zou worden; maar 13 1Sa 18:27 | opdat hij schoonzoon des konings worden zou. Toen gaf Saul 14 1Sa 20:29 | zie; hierom is hij aan des konings tafel niet gekomen. ~ 15 1Sa 21:8 | genomen, dewijl de zaak des konings haastig was. ~ 16 1Sa 22:14 | getrouw als David, en des konings schoonzoon, en voortgaande 17 1Sa 22:17 | geopenbaard. Doch de knechten des konings wilden hun hand niet uitsteken, 18 1Sa 23:20 | te geven in de hand des konings. ~ 19 1Sa 25:36 | maaltijd in zijn huis, als eens konings maaltijd; en het hart van 20 1Sa 26:16 | zie, waar de spies des konings is, en de waterfles, die 21 1Sa 26:22 | zeide: Zie, de spies des konings; zo laat een van de jongelingen 22 2Sa 9:11 | mijn tafel, als een van des konings zonen zijn. ~ 23 2Sa 9:13 | hij geduriglijk at aan des konings tafel; en hij was kreupel 24 2Sa 11:8 | voeten. En toen Uria uit des konings huis uitging, volgde hem 25 2Sa 11:8 | volgde hem een gerecht des konings achterna. ~ 26 2Sa 11:9 | neder voor de deur van des konings huis, met al de knechten 27 2Sa 11:20 | indien de grimmigheid des konings opkomt, en hij tot u zegt: 28 2Sa 11:24 | knechten, dat er van des konings knechten dood gebleven zijn; 29 2Sa 12:30 | En hij nam de kroon haars konings van zijn hoofd af, welker 30 2Sa 13:18 | aan; want alzo werden des konings dochteren, die maagden waren, 31 2Sa 13:23 | zo nodigde Absalom al des konings zonen. ~ 32 2Sa 13:27 | liet hij Amnon en al des konings zonen met hem gaan. ~ 33 2Sa 13:29 | Toen stonden alle zonen des konings op, en reden een iegelijk 34 2Sa 13:30 | Absalom heeft al de zonen des konings geslagen, en er is niet 35 2Sa 13:32 | zij al de jongelingen, des konings zonen, gedood hebben; maar 36 2Sa 13:33 | zijn hart, denkende: al des konings zonen zijn dood; want Amnon 37 2Sa 13:35 | koning: Zie, de zonen des konings komen; naar het woord uws 38 2Sa 13:36 | zo kwamen de zonen des konings, en hieven hun stemmen op 39 2Sa 14:1 | Zeruja, merkte, dat des konings hart over Absalom was; ~ 40 2Sa 14:17 | Het woord mijns heren, des konings, zij toch tot rust; want 41 2Sa 14:24 | in zijn huis, en zag des konings aangezicht niet. ~ 42 2Sa 14:26 | tweehonderd sikkelen, naar des konings gewicht. ~ 43 2Sa 14:28 | te Jeruzalem, dat hij des konings aangezicht niet zag. ~ 44 2Sa 14:32 | laat mij het aangezicht des konings zien; is er dan nog een 45 2Sa 14:33 | aangezicht ter aarde, voor des konings aangezicht; en de koning 46 2Sa 15:3 | geen verhoorder van des konings wege. ~ 47 2Sa 15:15 | Toen zeiden de knechten des konings tot den koning: Naar alles, 48 2Sa 15:18 | gekomen waren, gingen voor des konings aangezicht heen. ~ 49 2Sa 15:34 | zegt: Uw knecht, ik zal des konings zijn; ik ben wel uws vaders 50 2Sa 15:35 | alle ding, dat gij uit des konings huis zult horen, den priesteren, 51 2Sa 16:2 | ezels zijn voor het huis des konings, om op te rijden en het 52 2Sa 18:12 | zou ik mijn hand aan des konings zoon niet slaan; want de 53 2Sa 18:20 | boodschappen, daarom dat des konings zoon dood is. ~ 54 2Sa 18:29 | als Joab, den knecht des konings, en mij uw knecht afzond, 55 2Sa 19:8 | kwam al het volk voor des konings aangezicht, maar Israel 56 2Sa 19:18 | overvoer, om het huis des konings over te halen, en te doen, 57 2Sa 19:18 | voor het aangezicht des konings, als hij over de Jordaan 58 2Sa 19:42 | enigszins gegeten van des konings kost, of heeft hij ons een 59 2Sa 22:51 | Toren der verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid 60 2Sa 24:4 | 4 Doch des konings woord nam de overhand tegen 61 2Sa 24:4 | oversten des heirs, van des konings aangezicht, om het volk 62 1Kon 1:2 | voor het aangezicht des konings sta, en hem koestere; en 63 1Kon 1:9 | broederen, de zonen des konings, en alle mannen van Juda, 64 1Kon 1:9 | alle mannen van Juda, des konings knechten. ~ 65 1Kon 1:19| en genood al de zonen des konings, en Abjathar, den priester, 66 1Kon 1:23| voor het aangezicht des konings, en boog zich voor den koning 67 1Kon 1:25| heeft genood al de zonen des konings, en de oversten des heirs, 68 1Kon 1:28| voor het aangezicht des konings, en stond voor het aangezicht 69 1Kon 1:28| voor het aangezicht des konings. ~ 70 1Kon 1:32| voor het aangezicht des konings. ~ 71 1Kon 1:44| rijden op de muilezelin des konings. ~ 72 1Kon 1:47| zijn ook de knechten des konings gekomen, om onzen heer, 73 1Kon 2:19| stoel voor de moeder des konings zetten; en zij zat aan zijn 74 1Kon 3:22| voor het aangezicht des konings. ~ 75 1Kon 3:24| voor het aangezicht des konings. ~ 76 1Kon 3:28| voor het aangezicht des konings; want zij zagen, dat de 77 1Kon 4:5 | Nathan, was overambtman, des konings vriend. ~ 78 1Kon 9:1 | des HEEREN en het huis des konings, en al de begeerten van 79 1Kon 9:10| des HEEREN en het huis des konings; ~ 80 1Kon 10:12| HEEREN, en voor het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten 81 1Kon 10:28| garen, de kooplieden des konings namen het linnen garen voor 82 1Kon 11:14| Edomiet; hij was van des konings zaad in Edom. ~ 83 1Kon 13:6 | ernstelijk; en de hand des konings kwam weder tot hem, en werd 84 1Kon 14:26| schatten van het huis des konings weg, ja, hij nam alles weg; 85 1Kon 14:27| de deur van het huis des konings bewaarden. ~ 86 1Kon 15:18| schatten van het huis des konings, en gaf ze in de hand zijner 87 1Kon 16:18| paleis van het huis des konings, en verbrandde boven zich 88 1Kon 16:18| boven zich het huis des konings met vuur, en stierf; ~ 89 1Kon 22:6 | HEERE zal ze in de hand des konings geven. ~ 90 1Kon 22:12| HEERE zal hen in de hand des konings geven. ~ 91 1Kon 22:15| HEERE zal ze in de hand des konings geven. ~ 92 1Kon 22:26| en tot Joas, den zoon des konings; ~ 93 1Kon 22:48| maar een stadhouder des konings. ~ 94 2Kon 1:3 | op, ga op, den boden des konings van Samaria tegemoet, en 95 2Kon 3:11| een van de knechten des konings van Israel, en zeide: Hier 96 2Kon 6:11| 11 Toen werd het hart des konings van Syrie onstuimig over 97 2Kon 7:9 | en dit aan het huis des konings boodschappen. ~ 98 2Kon 7:11| boodschap binnen in het huis des konings. ~ 99 2Kon 9:34| begraaf ze; want zij is eens konings dochter. ~ 100 2Kon 10:6 | Jizreel. (De zonen nu de konings, zeventig mannen, waren 101 2Kon 10:7 | kwam, dat zij de zonen des konings namen, en zeventig mannen 102 2Kon 10:8 | hoofden van de zonen des konings gebracht. En hij zeide: 103 2Kon 10:13| afgekomen, om de zonen des konings en de zonen der koningin 104 2Kon 11:2 | hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, 105 2Kon 11:4 | toonde hun den zoon des konings. ~ 106 2Kon 11:5 | waarnemen van het huis des konings; ~ 107 2Kon 11:12| 12 Daarna bracht hij des konings zoon voor, en zette hem 108 2Kon 11:16| paarden naar het huis des konings, en zij werd daar gedood. ~ 109 2Kon 11:19| trawanten tot het huis des konings, en hij zat op den troon 110 2Kon 11:20| zwaard gedood hadden bij des konings huis. ~ 111 2Kon 12:10| in de kist was, dat des konings schrijver met den hogepriester 112 2Kon 12:18| HEEREN, en van het huis des konings, en zond het tot Hazael, 113 2Kon 13:10| in de kist was, dat des konings schrijver met den hogepriester 114 2Kon 13:18| HEEREN, en van het huis des konings, en zond het tot Hazael, 115 2Kon 14:16| leide zijn handen op des konings handen. ~ 116 2Kon 15:14| en in de schatten van des konings huis, mitsgaders gijzelaars; 117 2Kon 16:5 | doch Jotham, de zoon des konings, was over het huis, richtende 118 2Kon 16:25| paleis van het huis des konings, met Argob en met Arje, 119 2Kon 17:8 | schatten van het huis des konings gevonden werd, en hij zond 120 2Kon 17:15| avondspijsoffer, en des konings brandoffer, en zijn spijsoffer, 121 2Kon 17:18| den buitensten ingang des konings nam hij weg van het huis 122 2Kon 18:8 | schatten van het huis des konings gevonden werd, en hij zond 123 2Kon 18:15| avondspijsoffer, en des konings brandoffer, en zijn spijsoffer, 124 2Kon 18:18| den buitensten ingang des konings nam hij weg van het huis 125 2Kon 20:15| schatten van het huis des konings. ~ 126 2Kon 20:28| Hoort het woord des groten konings, des konings van Assyrie! ~ 127 2Kon 20:28| des groten konings, des konings van Assyrie! ~ 128 2Kon 20:36| woord; want het gebod des konings was, zeggende: Gij zult 129 2Kon 21:10| Jeruzalem zal in de hand des konings van Assyrie niet gegeven 130 2Kon 22:6 | en zal u uit de hand des konings van Assyrie verlossen, mitsgaders 131 2Kon 22:18| hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel. ~ 132 2Kon 24:10| voor het aangezicht des konings. ~ 133 2Kon 24:12| en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~ 134 2Kon 26:13| schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden 135 2Kon 26:15| naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, 136 2Kon 26:15| des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; 137 2Kon 27:4 | twee muren, die aan des konings hof waren (de Chaldeen nu 138 2Kon 27:8 | trawanten, de knecht des konings van Babel, te Jeruzalem. ~ 139 2Kon 27:9 | HEEREN, en het huis des konings, mitsgaders alle huizen 140 2Kon 27:19| mannen uit degenen, die des konings aangezicht zagen, die in 141 1Kro 9:18| nog toe, aan de poort des konings oostwaarts, waren dezen 142 1Kro 18:17| eersten aan de hand des konings. ~  ~  143 1Kro 19:17| eersten aan de hand des konings. ~ 144 1Kro 21:2 | David nam de kroon huns konings van zijn hoofd, en hij bevond 145 1Kro 22:4 | 4 Doch het woord des konings nam de overhand tegen Joab; 146 1Kro 22:6 | onder dezelve niet; want des konings woord was Joab een gruwel. ~ 147 1Kro 25:6 | voor het aangezicht des konings, en van de vorsten, en van 148 1Kro 26:2 | hand van Asaf, die aan des konings handen profeteerde. ~ 149 1Kro 26:5 | van Heman, den ziener des konings, in de woorden Gods, om 150 1Kro 27:30| HEEREN, en tot den dienst des konings. ~ 151 1Kro 27:32| zaken Gods en de zaken des konings. ~  ~ 152 1Kro 28:25| En over de schatten des konings was Azmaveth, de zoon van 153 1Kro 28:32| Hachmoni, was bij de zonen des konings. ~ 154 1Kro 28:33| En Achitofel was raad des konings; en Husai, de Archiet, was 155 1Kro 28:33| Husai, de Archiet, was des konings vriend. ~ 156 1Kro 28:34| Abjathar; maar Joab was des konings krijgsoverste. ~  ~ 157 1Kro 29:1 | van alle have en vee des konings en zijner zonen, met de 158 1Kro 30:6 | oversten van het werk des konings; ~ 159 2Kro 1:16| linnengaren, de kooplieden des konings namen het linnengaren voor 160 2Kro 8:11| HEEREN, en het huis des konings; en al wat in Salomo's hart 161 2Kro 9:15| En men week niet van des konings gebod aan de priesteren 162 2Kro 10:11| HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders harpen en luiten 163 2Kro 10:21| 21 Want des konings schepen voeren naar Tharsis, 164 2Kro 13:9 | schatten van het huis des konings weg; hij nam alles weg; 165 2Kro 13:10| de deur van het huis des konings bewaarden. ~ 166 2Kro 17:2 | HEEREN en van het huis des konings, en zond tot Benhadad, den 167 2Kro 17:7 | daarom is het heir des konings van Syrie uit uw hand ontkomen. ~ 168 2Kro 18:19| waren in den dienst des konings; behalve degenen, die de 169 2Kro 19:5 | God zal hen in de hand des konings geven. ~ 170 2Kro 19:11| HEERE zal hen in de hand des konings geven. ~ 171 2Kro 19:25| en tot Joas, den zoon des konings; ~ 172 2Kro 20:11| van Juda, in alle zaak des konings; ook zijn de ambtlieden, 173 2Kro 22:17| weg, die in het huis des konings gevonden werd, zelfs ook 174 2Kro 22:37| weg, die in het huis des konings gevonden werd, zelfs ook 175 2Kro 23:11| Jozabath, de dochter des konings, nam Joas, den zoon van 176 2Kro 23:11| hem uit het midden van des konings zonen, die gedood werden, 177 2Kro 23:16| tot hen: Ziet, de zoon des konings zal koning zijn, gelijk 178 2Kro 23:18| zal zijn aan het huis des konings; en een derde deel aan de 179 2Kro 23:24| 11 Toen brachten zij des Konings zoon voor, en zetten hem 180 2Kro 23:28| Paardenpoort, naar het huis des konings; en zij doodden ze daar. ~ 181 2Kro 23:33| hoge poort in het huis des konings; en zij zetten den koning 182 2Kro 24:11| als hij de kist, naar des konings bevel, door de hand der 183 2Kro 24:11| was, dat de schrijver des konings kwam, en de bestelde van 184 2Kro 24:21| stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het 185 2Kro 25:16| zeide: Heeft men u tot des konings raadgever gesteld? Houd 186 2Kro 25:24| schatten van het huis des konings, mitsgaders gijzelaars, 187 2Kro 26:11| een van de vorsten des konings. ~ 188 2Kro 26:21| zoon, was over het huis des konings, richtende het volk des 189 2Kro 28:5 | zijn God, in de hand des konings van Syrie, dat zij hem sloegen, 190 2Kro 28:5 | ook gegeven in de hand des konings van Israel, die hem sloeg 191 2Kro 28:7 | sloeg Maaseja, den zoon des konings, dood, en Azirkam, den huisoverste, 192 2Kro 28:21| HEEREN, en van het huis des konings en der vorsten, hetwelk 193 2Kro 29:15| kwamen, naar het gebod des konings, door de woorden des HEEREN, 194 2Kro 29:23| voor het aangezicht des konings en der gemeente, en zij 195 2Kro 29:25| van Gad, den ziener des konings, en van Nathan, den profeet; 196 2Kro 30:4 | was recht in de ogen des konings, en in de ogen der ganse 197 2Kro 30:6 | brieven van de hand des konings en zijner vorsten, door 198 2Kro 30:6 | Juda, en naar het gebod des konings, zeggende: Gij, kinderen 199 2Kro 30:12| gevende, dat zij het gebod des konings en der vorsten deden, naar 200 2Kro 31:3 | 3 Ook het deel des konings van zijn have tot de brandofferen, 201 2Kro 32:7 | voor het aangezicht des konings van Assyrie, noch voor het 202 2Kro 32:11| zal ons uit de hand des konings van Assyrie redden? ~ 203 2Kro 32:21| oversten in het leger des konings van Assyrie verdelgde. Zo 204 2Kro 34:18| voor het aangezicht des konings. ~ 205 2Kro 34:20| en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~ 206 2Kro 34:22| Hilkia henen, en die des konings waren, tot de profetes Hulda, 207 2Kro 34:24| voor het aangezicht des konings van Juda gelezen heeft. ~ 208 2Kro 35:7 | duizend; dit was van des konings have. ~ 209 2Kro 35:10| verdelingen, naar het gebod des konings. 210 2Kro 35:15| Jeduthun, den ziener des konings, mitsgaders de poortiers 211 2Kro 36:7 | duizend; dit was van des konings have. ~ 212 2Kro 36:10| verdelingen, naar het gebod des konings. 213 2Kro 36:15| Jeduthun, den ziener des konings, mitsgaders de poortiers 214 2Kro 37:18| HEEREN, en de schatten des konings en zijner vorsten, dit alles 215 Ezra 4:14| het ons niet betaamt des konings oneer te zien, daarom hebben 216 Ezra 5:17| worden in het schathuis des konings aldaar, dat te Babel is, 217 Ezra 5:17| te bouwen; en dat men des konings believen hiervan tot ons 218 Ezra 6:4 | onkosten zullen uit des konings huis gegeven worden. ~ 219 Ezra 6:8 | bouwen; te weten, dat uit des konings goederen, van den cijns 220 Ezra 6:10| bidden voor het leven des konings en zijner kinderen. ~ 221 Ezra 6:22| verblijd, en het hart des konings van Assur tot hen gewend, 222 Ezra 7:8 | was het zevende jaar dezes konings. ~ 223 Ezra 7:20| geven uit het schathuis des konings. ~ 224 Ezra 7:23| over het koninkrijk des konings en zijner kinderen? ~ 225 Ezra 7:26| wet uws Gods en de wet des konings niet zal doen, over dien 226 Ezra 7:27| alzulks in het hart des konings gegeven heeft, om te versieren 227 Ezra 7:28| voor het aangezicht des konings en zijner raadsheren, en 228 Ezra 7:28| aller geweldige vorsten des konings! Zo heb ik mij gesterkt, 229 Ezra 8:36| gaven zij de wetten des konings aan des konings stadhouders 230 Ezra 8:36| wetten des konings aan des konings stadhouders en landvoogden 231 Neh 1:11 | dezes mans. Ik nu was des konings schenker. ~  ~ 232 Neh 2:9 | en gaf hun de brieven des konings. En de koning had oversten 233 Neh 2:14 | Fonteinpoort, en naar des konings vijver; doch daar was geen 234 Neh 2:18 | als ook de woorden des konings, die hij tot mij gesproken 235 Neh 3:15 | vijvers Schelah bij des konings hof, en tot aan de trappen, 236 Neh 3:25 | toren over, die van des konings huis uitsteekt, die bij 237 Neh 5:4 | hebben geld ontleend tot des konings cijns, op onze akkers en 238 Neh 9:22 | te weten, het land des konings van Hesbon, en het land 239 Neh 11:23 | Want er was een gebod des konings van hen, te weten, een zeker 240 Neh 11:24 | zoon van Juda, was aan des konings hand, in alle zaken tot 241 Est 1:7 | koninklijke wijn, naar des konings vermogen. ~ 242 Est 1:10 | den zevenden dag, toen des konings hart vrolijk was van den 243 Est 1:11 | voor het aangezicht des konings, met de koninklijke kroon, 244 Est 1:12 | te komen op het woord des konings, hetwelk door den dienst 245 Est 1:13 | verstonden (want alzo moest des konings zaak geschieden, in de tegenwoordigheid 246 Est 1:14 | die het aangezicht des konings zagen, die vooraan zaten 247 Est 1:16 | voor het aangezicht des konings en der vorsten: De koningin 248 Est 1:18 | zeggen tot al de vorsten des konings, als zij deze daad der koningin 249 Est 1:20 | 20 Als het bevel des konings, hetwelk hij doen zal in 250 Est 1:21 | was goed in de ogen des konings en der vorsten; en de koning 251 Est 1:22 | aan al de landschappen des konings, aan een iegelijk landschap 252 Est 2:2 | zeiden de jongelingen des konings, die hem dienden: Men zoeke 253 Est 2:3 | onder de hand van Hegai, des konings kamerling, bewaarder der 254 Est 2:4 | jonge dochter, die in des konings oog schoon wezen zal, worde 255 Est 2:4 | was goed in de ogen des konings, en hij deed alzo. ~ 256 Est 3:1 | geschiedde nu, toen het woord des konings en zijn wet ruchtbaar was, 257 Est 4 | des konings huis, onder de hand van 258 Est 4:1 | te geven uit het huis des konings; en hij verplaatste haar 259 Est 6:2 | vrouwen tot het huis des konings. ~ 260 Est 6:3 | Saasgaz, den kamerling des konings, bewaarder der bijwijven, 261 Est 7 | met al, dan wat Hegai, des konings kamerling, de bewaarder 262 Est 11 | gaf geschenken naar des konings vermogen. ~ 263 Est 11:1 | Mordechai in de poort des konings. ~ 264 Est 13:1 | Mordechai in de poort des konings zat, werden Bigthan en Theres, 265 Est 13:1 | Theres, twee kamerlingen des konings van de dorpelwachters, zeer 266 Est 15:1 | voor het aangezicht des konings. ~  ~ ~ 267 Est 16:2 | 2 En al de knechten des konings, die in de poort des konings 268 Est 16:2 | konings, die in de poort des konings waren, neigden en bogen 269 Est 16:3 | Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort des konings 270 Est 16:3 | konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom 271 Est 16:3 | Waarom overtreedt gij des konings gebod? ~ 272 Est 16:8 | volken; ook doen zij des konings wetten niet; daarom is het 273 Est 16:9 | het werk doen, om in des konings schatten te brengen. ~ 274 Est 16:12 | werden de schrijvers des konings geroepen, in de eerste maand, 275 Est 16:12 | aan de stadhouders des konings, en aan de landvoogden, 276 Est 16:12 | Ahasveros, en het werd met des konings ring verzegeld. ~ 277 Est 16:13 | tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen, 278 Est 16:15 | zijnde door het woord des konings, en de wet werd uitgegeven 279 Est 17:2 | 2 En al de knechten des konings, die in de poort des konings 280 Est 17:2 | konings, die in de poort des konings waren, neigden en bogen 281 Est 17:3 | Toen zeiden de knechten des konings, die in de poort des konings 282 Est 17:3 | konings, die in de poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom 283 Est 17:3 | Waarom overtreedt gij des konings gebod? ~ 284 Est 17:8 | volken; ook doen zij des konings wetten niet; daarom is het 285 Est 17:9 | het werk doen, om in des konings schatten te brengen. ~ 286 Est 17:12 | werden de schrijvers des konings geroepen, in de eerste maand, 287 Est 17:12 | aan de stadhouders des konings, en aan de landvoogden, 288 Est 17:12 | Ahasveros, en het werd met des konings ring verzegeld. ~ 289 Est 17:13 | tot al de landschappen des konings, dat men zou verdelgen, 290 Est 17:15 | zijnde door het woord des konings, en de wet werd uitgegeven 291 Est 19 | binnenste voorhof van des konings huis, tegenover het huis 292 Est 19 | tegenover het huis des konings; de koning nu zat op zijn 293 Est 28:1 | gevonden heb in de ogen des konings, en indien het den koning 294 Est 28:1 | doen naar het bevel des konings. ~ 295 Est 28:2 | Mordechai zag in de poort des konings, en dat hij niet opstond, 296 Est 28:4 | vorsten en knechten des konings. ~ 297 Est 29:1 | zie zitten in de poort des konings. ~ 298 Est 30:1 | de tegenwoordigheid des konings gelezen. ~ 299 Est 30:2 | Theres, twee kamerlingen des konings, uit de dorpelwachters, 300 Est 30:3 | gedaan? En de jongelingen des konings, zijn dienaars, zeiden: 301 Est 30:4 | buitenvoorhof van het huis des konings, om den koning te zeggen, 302 Est 30:5 | 5 En des konings jongelingen zeiden tot hem: 303 Est 30:9 | van een uit de vorsten des konings, van de grootste heren, 304 Est 30:10 | Jood, dien aan de poort des konings zit; en laat niet een woord 305 Est 30:12 | wederom tot de poort des konings; maar Haman werd voortgedreven 306 Est 30:14 | hem spraken, zo kwamen des konings kamerlingen nabij, en zij 307 Est 36:1 | onderdrukker de schade des konings geenszins zou kunnen vergoeden. ~ 308 Est 38 | voor het aangezicht des konings en der koningin. ~ 309 Est 40 | Het woord ging uit des konings mond, en zij bedekten Hamans 310 Est 40:1 | voor het aanschijn des konings staande, zeide: Ook zie, 311 Est 40:2 | bereiden; en de grimmigheid des konings werd gestild. ~  ~  ~  ~ ~ 312 Est 42 | voor het aangezicht des konings, want ~ 313 Est 45 | het aangezicht des konings, en zij viel voor zijn voeten, 314 Est 47 | voor het aangezicht des konings. ~ 315 Est 47:1 | in al de landschappen des konings zijn. ~ 316 Est 49:1 | goed is in uw ogen, in des konings naam, en verzegelt het met 317 Est 49:1 | en verzegelt het met des konings ring; want het schrift, 318 Est 49:1 | het schrift, dat in des konings naam geschreven, en met 319 Est 49:1 | naam geschreven, en met des konings ring verzegeld is, is niet 320 Est 49:2 | 9 Toen werden des konings schrijvers geroepen, ter 321 Est 49:3 | men verzegelde het met des konings ring; en men zond de brieven 322 Est 49:7 | zijnde door het woord des konings. Deze wet nu werd gegeven 323 Est 49:8 | voor het aangezicht des konings in een hemelsblauw en wit 324 Est 49:10 | stad, ter plaatse, waar des konings woord en zijn wet aankwam, 325 Est 50:1 | dertienden dag derzelve, toen des konings woord en zijn wet nabij 326 Est 50:3 | landvoogden, en die het werk des konings deden, verhieven de Joden; 327 Est 50:4 | was groot in het huis des konings, en zijn gerucht ging uit 328 Est 51 | andere landschappen des konings gedaan? Wat is nu uw bede? 329 Est 52:3 | die in de landschappen des konings waren, vergaderden, opdat 330 Psa 18:51 | Die de verlossingen Zijns konings groot maakt, en goedertierenheid 331 Psa 45:6 | treffen in het hart van des Konings vijanden. ~ 332 Psa 45:14 | 14 Des Konings Dochter is geheel verheerlijkt 333 Psa 45:16 | zij zullen ingaan in des Konings paleis. ~ 334 Psa 48:3 | noorden; de stad des groten Konings. ~ 335 Psa 61:7 | 7Gij zult dagen tot des konings dagen toedoen; zijn jaren 336 Psa 68:25 | gangen mijns Gods, mijns Konings, in het heiligdom. ~ 337 Psa 72:1 | gerechtigheid den zoon des konings. ~ 338 Psa 98:6 | voor het aangezicht des Konings, des HEEREN. ~ 339 Psa 99:4 | 4En de sterkte des Konings, die het recht lief heeft. 340 Spre 14:28| menigte des volks is des konings heerlijkheid; maar in gebrek 341 Spre 14:35| Het welbehagen des konings is over een verstandigen 342 Spre 16:10| Waarzegging is op de lippen des konings; zijn mond zal niet overtreden 343 Spre 16:14| De grimmigheid des konings is als de boden des doods; 344 Spre 16:15| In het licht van des konings aangezicht is leven; en 345 Spre 19:12| 12      Des konings gramschap is als het brullen 346 Spre 20:2 | 2      De schrik des konings is als het brullen eens 347 Spre 21:1 | 1      Des konings hart is in de hand des HEEREN 348 Spre 25:5 | weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door 349 Spre 25:6 | voor het aangezicht des konings, en sta niet in de plaats 350 Pred 8:2 | Neem acht op de mond des konings; doch naar de gelegenheid 351 Pred 8:4 | Waar het woord des konings is, daar is heerschappij; 352 Jes 20:6 | van het   aangezicht des konings van Assyrie; hoe zullen 353 Jes 23:15 | zeventig jaren, gelijk eens konings dagen; maar ten einde van 354 Jes 36:13 | Hoort de woorden des groten konings, des konings van Assyrie! ~ 355 Jes 36:13 | des groten konings, des konings van Assyrie! ~ 356 Jes 36:15 | zal niet in de hand des konings van Assyrie gegeven worden. ~ 357 Jes 36:18 | land, gered uit de hand des konings van Assyrie? ~ 358 Jes 36:21 | woord; want het gebod des konings was, zeggende: Gij zult 359 Jes 37:6 | waarmede Mij de dienaars des konings van      Assyrie gelasterd 360 Jes 37:10 | Jeruzalem zal in de hand des konings van      Assyrie niet gegeven 361 Jes 38:6 | Ik zal u uit de hand des konings van Assyrie verlossen, mitsgaders 362 Jes 39:7 | hovelingen zijn in het paleis des konings van Babel. ~ 363 Jer 4:9 | HEERE, dat het hart des konings en het hart der vorsten 364 Jer 20:4 | Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar 365 Jer 21:10 | gegeven worden in de hand des konings van Babel, en hij zal ze 366 Jer 21:11 | En aangaande het huis des konings van Juda, hoort des HEEREN 367 Jer 22:1 | HEERE: Ga af in het huis des konings van Juda, en spreek aldaar 368 Jer 22:6 | de HEERE van het huis des konings van Juda: Gij zijt Mij een 369 Jer 26:10 | zij op uit het huis des konings naar het huis des HEEREN; 370 Jer 27:8 | geven onder het juk des konings van      Babel; over datzelve 371 Jer 27:11 | brengen onder het juk des konings van Babel, en hem dienen, 372 Jer 27:12 | halzen onder het juk des konings van Babel, en dient hem 373 Jer 27:18 | en in het huis      des konings van Juda, en te Jeruzalem 374 Jer 27:21 | HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en te Jeruzalem 375 Jer 28:2 | zeggende: Ik heb het juk des konings van Babel verbroken. ~ 376 Jer 28:4 | want Ik zal het juk des konings van Babel verbreken. ~ 377 Jer 32:2 | 2      (Het heir nu des konings van Babel belegerde toen 378 Jer 32:2 | bewaring, dat in het huis des konings van Juda is. ~ 379 Jer 32:3 | deze stad in de hand des konings van Babel,      en hij zal 380 Jer 32:4 | gegeven worden in de hand des konings van Babel, en zijn mond 381 Jer 32:36 | is gegeven in de hand des konings van Babel, door het zwaard, 382 Jer 34:2 | deze stad in de hand des konings van      Babel, en hij zal 383 Jer 34:3 | ogen zullen de ogen des konings van Babel zien, en zijn 384 Jer 34:7 | 7      Als het heir des konings van Babel streed tegen Jeruzalem, 385 Jer 34:21 | hand van het heir      des konings van Babel, die van ulieden 386 Jer 36:12 | ging hij af ten huize des konings in de kamer des schrijvers; 387 Jer 36:20 | woorden voor de oren des konings. ~ 388 Jer 36:21 | las ze voor de oren des konings, en voor de oren van al 389 Jer 37:17 | Gij zult in de hand des konings van Babel gegeven worden. ~ 390 Jer 38:3 | de hand van het heir des konings van Babel, datzelve zal 391 Jer 38:7 | kamerlingen, die toen in des konings huis was, hoorde, dat zij 392 Jer 38:8 | Ebed-melech uit het huis des konings uit, en hij sprak tot den 393 Jer 38:11 | zijn hand, en ging in des konings huis tot onder de schatkamer, 394 Jer 38:18 | indien gij tot de vorsten des konings van Babel niet zult uitgaan, 395 Jer 38:22 | vrouwen, die in het huis des konings van Juda zijn overgebleven, 396 Jer 38:22 | worden tot de vorsten des konings van Babel; en dezelve zullen 397 Jer 38:23 | gij zult door de hand des konings van Babel gegrepen      398 Jer 38:26 | wierp mijn smeking voor des konings aangezicht neder, dat hij 399 Jer 39:3 | En alle vorsten des konings van Babel togen henen in, 400 Jer 39:3 | al de overige vorsten des konings van Babel. ~ 401 Jer 39:4 | stad, door den weg van des konings hof, door de      poort 402 Jer 39:8 | verbrandden het huis des konings en de huizen des volks met 403 Jer 39:13 | Rab-Mag, en al de oversten des konings van Babel; ~ 404 Jer 41:1 | zade, en de oversten des konings, te weten tien mannen,      405 Jer 41:10 | gevankelijk, te weten des konings dochteren, en al het volk, 406 Jer 42:11 | voor het aangezicht des konings van Babel, voor wiens aangezicht 407 Jer 43:6 | en de kinderkens, en des konings dochteren, en alle ziel, 408 Jer 52:7 | twee muren, die aan des konings hof      waren (de Chaldeen 409 Jer 52:12 | voor het aangezicht des konings van Babel stond, te Jeruzalem 410 Jer 52:13 | des HEEREN en het huis des konings; mitsgaders alle huizen 411 Jer 52:25 | mannen uit degenen, die des konings aangezicht zagen, die in 412 Eze 17:16 | hij niet in de plaats des konings, die hem koning gemaakt 413 Eze 21:19 | waardoor het zwaard des konings van Babel komt; uit een 414 Eze 30:24 | En Ik zal de armen des konings van Babel sterken, en Mijn 415 Eze 30:25 | Ja, Ik zal de armen des konings van Babel sterken, maar 416 Eze 30:25 | zwaard in de hand des      konings van Babel zal hebben gegeven, 417 Eze 32:11 | Heere HEERE: Het zwaard des konings van Babel zal u overkomen. ~ 418 Dan 1:4 | ware, om te staan in des konings paleis; en dat men hen onderwees 419 Dan 1:5 | de stukken der spijs des konings, en van den wijn zijns dranks, 420 Dan 1:5 | voor het aangezicht des konings. ~ 421 Dan 1:8 | stukken van de spijs des konings, noch met den wijn zijns 422 Dan 1:13 | stukken van de spijs des konings eten; en doe met uw knechten, 423 Dan 1:15 | stukken van de spijze des konings aten. ~ 424 Dan 1:19 | voor het aangezicht des konings. ~ 425 Dan 2:2 | voor het aangezicht des konings. ~ 426 Dan 2:10 | op den aardbodem, die des konings woord zou kunnen te kennen 427 Dan 2:14 | overste der trawanten des konings, die uitgetogen was, om 428 Dan 2:15 | Arioch, den bevelhebber des konings: Waarom zou de wet van ' 429 Dan 2:15 | Waarom zou de wet van 's konings wege zo verhaast worden? 430 Dan 2:23 | want Gij hebt ons des      konings zaak bekend gemaakt. ~ 431 Dan 2:49 | bleef aan de poort des      konings. ~  ~ 432 Dan 3:22 | dan, dewijl het woord des konings aandreef, en de oven zeer 433 Dan 3:27 | landvoogden, en de raadsheren des konings, deze mannen beziende, omdat 434 Dan 3:28 | vertrouwd      hebben, en des konings woord veranderd, en hun 435 Dan 4:31 | woord nog zijnde in des konings mond, viel er een stem uit 436 Dan 5:6 | veranderde zich de glans des konings, en zijn gedachten verschrikten 437 Dan 5:8 | kwamen al de wijzen des konings in; maar zij konden dit 438 Dan 5:10 | Om deze woorden des konings en zijner geweldigen, ging 439 Dan 6:13 | koning van het gebod des konings: Hebt gij niet een gebod 440 Dan 8:27 | stond ik op, en deed des konings werk; en ik was ontzet over 441 Dan 11:6 | bevrienden, en de dochter des konings van het Zuiden zal komen 442 Dan 11:7 | die sterke plaatsen des konings van het Noorden, en hij      443 Hos 5:1 | neemt ter oren, gij huis des konings! want ulieden gaat dit oordeel 444 Hos 7:5 | Het is de dag onzes konings; de vorsten maken hem krank 445 Amos 2:1 | omdat hij de beenderen des konings van Edom tot kalk verbrand 446 Amos 7:1 | het was het nagras, na des konings afmaaiingen. ~ 447 Amos 7:13| profeteren; want dat is des konings heiligdom, en dat is het 448 Jona 3:7 | te Nineve, uit bevel des konings en zijner groten, zeggende: 449 Zep 1:8 | en over de kinderen des konings, en over allen, die zich 450 Zac 11:6 | en in de hand zijns      konings, en zij zullen dit land 451 Zac 14:10 | van Hananeel, tot aan des konings wijnbakken toe. ~ 452 Matt 5:35| zij is de stad des groten Konings; ~ 453 Hand 6:50| hem, en Blastus, die des konings kamerling was, overreed 454 Hand 6:50| gespijzigd werd van des konings land. ~ 455 Heb 11:23 | zij vreesden het gebod des konings niet. ~ 456 Heb 11:27 | niet vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License