Book Chapter: Verse
1 Gen 4:8 | 8 En Kain sprak met zijn broeder Habel;
2 Gen 4:25 | Seth; want God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet
3 Gen 8:15 | 15 Toen sprak God tot Noach, zeggende: ~
4 Gen 15:13 | des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens!
5 Gen 16:3 | zijn aangezicht, en God sprak met hem, zeggende: ~
6 Gen 18:14 | 14 Toen ging Lot uit, en sprak tot zijn schoonzonen, die
7 Gen 19:8 | riep al zijn knechten, en sprak al deze woorden voor hun
8 Gen 19:13 | vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw
9 Gen 20:22 | krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is met u
10 Gen 21:7 | 7 Toen sprak Izak tot Abraham, zijn vader,
11 Gen 22:3 | van zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende: ~
12 Gen 22:8 | 8 En hij sprak met hen, zeggende: Is het
13 Gen 22:13 | 13 En hij sprak tot Efron, voor de oren
14 Gen 23:2 | 2 Zo sprak Abraham tot zijn knecht,
15 Gen 25:5 | Izak tot zijn zoon Ezau sprak; en Ezau ging in het veld,
16 Gen 25:6 | 6 Toen sprak Rebekka tot Jakob, haar
17 Gen 27:9 | 9 Als hij nog met hen sprak, zo kwam Rachel met de schapen,
18 Gen 31:3 | de jonge dochter lief, en sprak naar het hart van de jonge
19 Gen 31:4 | 4 Sichem sprak ook tot zijn vader Hemor,
20 Gen 31:8 | 8 Toen sprak Hemor met hen, zeggende:
21 Gen 36:14 | lieden van haar huis, en sprak tot hen, zeggende: Ziet,
22 Gen 36:17 | 17 Toen sprak zij tot hem naar diezelfde
23 Gen 36:19 | hoorde, die zij tot hem sprak, zeggende: Naar deze zelfde
24 Gen 37:9 | 9 Toen sprak de overste der schenkers
25 Gen 37:15 | 15 En Farao sprak tot Jozef: Ik heb een droom
26 Gen 37:17 | 17 Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in
27 Gen 37:41 | 41 Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik
28 Gen 38:7 | zich vreemd jegens hen, en sprak hard met hen, en zeide tot
29 Gen 38:24 | keerde hij weder tot hen, en sprak tot hen, en nam Simeon van
30 Gen 38:37 | 37 Toen sprak Ruben tot zijn vader, zeggende:
31 Gen 39:3 | 3 Toen sprak Juda tot hem, zeggende:
32 Gen 40:6 | hij achterhaalde hen, en sprak tot hen diezelfde woorden.
33 Gen 42:2 | 2 En God sprak tot Israel in gezichten
34 Gen 43:5 | 5 Toen sprak Farao tot Jozef, zeggende:
35 Gen 45:28 | het, wat hun vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij
36 Gen 46:4 | bewenens over waren, zo sprak Jozef tot het huis van Farao,
37 Gen 46:21 | Zo troostte hij hen, en sprak naar hun hart. ~
38 Exo 1:15 | 15 Daarenboven sprak de koning van Egypte tot
39 Exo 2:18 | vader Rehuel kwamen, zo sprak hij: Waarom zijt gij heden
40 Exo 4:30 | 30 En Aaron sprak al de woorden, die de HEERE
41 Exo 6:1 | 1 Verder sprak God tot Mozes, en zeide
42 Exo 6:8 | 8 En Mozes sprak alzo tot de kinderen Israels;
43 Exo 6:9 | 9 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
44 Exo 6:11 | 11 Doch Mozes sprak voor den HEERE, zeggende:
45 Exo 6:12 | 12 Evenwel sprak de HEERE tot Mozes en tot
46 Exo 6:27 | als de HEERE tot Mozes sprak in Egypteland; ~
47 Exo 6:28 | 28 Zo sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:
48 Exo 7:8 | 8 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aaron,
49 Exo 13:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
50 Exo 14:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
51 Exo 16:10 | vergadering der kinderen Israels sprak, en zij zich naar de woestijn
52 Exo 19:19 | was, en zeer sterk werd, sprak Mozes; en God antwoordde
53 Exo 20:1 | 1 Toen sprak God al deze woorden, zeggende: ~
54 Exo 25:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
55 Exo 30:11 | 11 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
56 Exo 30:17 | 17 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
57 Exo 30:22 | 22 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
58 Exo 31:1 | 1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
59 Exo 31:12 | 12 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
60 Exo 32:7 | 7 Toen sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen,
61 Exo 33:7 | 7 Toen sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen,
62 Exo 34:1 | 1 Voorts sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen,
63 Exo 34:9 | de deur der tent, en Hij sprak met Mozes.
64 Exo 34:11 | 11 En de HEERE sprak tot Mozes aangezicht tot
65 Exo 34:52 | glinsterde, toen Hij met hem sprak. ~
66 Exo 34:54 | weder tot hem; en Mozes sprak tot hen. ~
67 Exo 34:57 | nadat hij uitgegaan was, zo sprak hij tot de kinderen Israels,
68 Exo 35:4 | 4 Verder sprak Mozes tot de ganse vergadering
69 Exo 40:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
70 Lev 1:1 | de HEERE riep Mozes, en sprak tot hem uit de tent der
71 Lev 4:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
72 Lev 5:14 | 14 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
73 Lev 6:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
74 Lev 6:8 | 8 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
75 Lev 6:19 | 19 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
76 Lev 6:24 | 24 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
77 Lev 7:22 | 22 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
78 Lev 7:28 | 28 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
79 Lev 8:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
80 Lev 10:8 | 8 En de HEERE sprak tot Aaron, zeggende: ~
81 Lev 10:12 | 12 En Mozes sprak tot Aaron, en tot Eleazar,
82 Lev 10:19 | 19 Toen sprak Aaron tot Mozes: Zie, heden
83 Lev 11:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, en tot Aaron,
84 Lev 12:1 | 1Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
85 Lev 13:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes en tot
86 Lev 14:1 | 1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
87 Lev 14:33 | 33 Verder sprak de HEERE tot Mozes en tot
88 Lev 15:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes en tot
89 Lev 16:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, nadat de twee
90 Lev 17:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
91 Lev 18:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
92 Lev 19:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
93 Lev 20:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
94 Lev 21:16 | 16 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
95 Lev 21:24 | 24 En Mozes sprak zulks tot Aaron en tot zijn
96 Lev 22:1 | 1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
97 Lev 22:17 | 17 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
98 Lev 22:26 | 26 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
99 Lev 22:40 | 9 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
100 Lev 22:54 | 23 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
101 Lev 22:57 | 26 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
102 Lev 22:64 | 33 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
103 Lev 23:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
104 Lev 23:13 | 13 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
105 Lev 24:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, aan
106 Lev 26:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
107 Num 1:1 | 1 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, in de
108 Num 2:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aaron,
109 Num 3:5 | 5 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
110 Num 3:11 | 11 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
111 Num 3:14 | 14 En de HEERE sprak tot Mozes in de woestijn
112 Num 3:44 | 44 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
113 Num 4:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aaron,
114 Num 4:17 | 17 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aaron,
115 Num 4:21 | 21 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
116 Num 5:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
117 Num 5:5 | 5 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
118 Num 5:11 | 11 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
119 Num 6:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
120 Num 6:22 | 22 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
121 Num 7:4 | 4 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
122 Num 7:89 | tussen de twee cherubim. Alzo sprak Hij tot hem. ~ ~
123 Num 8:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
124 Num 8:5 | 5 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
125 Num 8:23 | 23 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
126 Num 9:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes in de woestijn
127 Num 9:4 | 4 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels,
128 Num 9:9 | 9 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
129 Num 10:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
130 Num 11:24 | 24 En Mozes ging uit, en sprak de woorden des HEEREN tot
131 Num 11:25 | HEERE af in de wolk, en sprak tot hem, en afzonderende
132 Num 12:1 | 1 Mirjam nu sprak, en Aaron, tegen Mozes,
133 Num 12:4 | 4 Toen sprak de HEERE haastelijk tot
134 Num 13:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
135 Num 14:26 | 26 Daarna sprak de HEERE tot Mozes en tot
136 Num 14:39 | 39 En Mozes sprak deze woorden tot al de kinderen
137 Num 15:1 | 1 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
138 Num 15:17 | 17 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
139 Num 15:37 | 37 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
140 Num 16:5 | 5 En hij sprak tot Korach, en tot zijn
141 Num 16:20 | 20 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aaron,
142 Num 16:23 | 23 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
143 Num 16:26 | 26 En hij sprak tot de vergadering, zeggende:
144 Num 16:36 | 36 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
145 Num 16:44 | 44 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
146 Num 17:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
147 Num 17:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels,
148 Num 18:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
149 Num 18:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels,
150 Num 18:21 | 8 Voorts sprak de HEERE tot Aaron: En Ik,
151 Num 18:38 | 25 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
152 Num 19:8 | 8 Voorts sprak de HEERE tot Aaron: En Ik,
153 Num 19:25 | 25 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
154 Num 20:7 | 7 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
155 Num 20:23 | 23 De HEERE nu sprak tot Mozes, en tot Aaron,
156 Num 21:5 | 5 En het volk sprak tegen God en tegen Mozes:
157 Num 25:10 | 10 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
158 Num 25:16 | 16 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
159 Num 26:1 | die plaag, dat de HEERE sprak tot Mozes, en tot Eleazar,
160 Num 26:52 | 52 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
161 Num 27:6 | 6 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
162 Num 27:15 | 15 Toen sprak Mozes tot den HEERE, zeggende: ~
163 Num 28:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
164 Num 29:40 | 40 En Mozes sprak tot de kinderen Israels
165 Num 30:1 | 1 En Mozes sprak tot de hoofden der stammen
166 Num 31:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
167 Num 31:3 | 3 Mozes dan sprak tot het volk, zeggende:
168 Num 31:25 | 25 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
169 Num 32:50 | 50 En de HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke
170 Num 33:1 | 1 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
171 Num 33:16 | 16 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
172 Num 34:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke
173 Num 34:9 | 9 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
174 Deu 1:3 | eersten der maand, dat Mozes sprak tot de kinderen Israels,
175 Deu 1:6 | 6 De HEERE, onze God, sprak tot ons aan Horeb, zeggende:
176 Deu 1:9 | 9 En ik sprak ter zelfder tijd tot u,
177 Deu 1:43 | 43 Doch als ik tot u sprak, zo hoordet gij niet, maar
178 Deu 2:2 | 2 Toen sprak de HEERE tot mij, zeggende: ~
179 Deu 2:9 | 9 Toen sprak de HEERE tot mij: Beangstig
180 Deu 2:17 | 17 Dat de HEERE tot mij sprak, zeggende: ~
181 Deu 4:12 | 12 Zo sprak de HEERE tot u uit het midden
182 Deu 4:15 | het midden des vuurs tot u sprak; ~
183 Deu 4:45 | en de rechten, die Mozes sprak tot de kinderen Israels,
184 Deu 5:22 | 22 Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente,
185 Deu 9:13 | 13 Voorts sprak de HEERE tot mij, zeggende:
186 Deu 27:9 | 9 Voorts sprak Mozes, te zamen met de Levietische
187 Deu 31:1 | Daarna ging Mozes heen, en sprak deze woorden tot gans Israel, ~
188 Deu 31:30 | 30 Toen sprak Mozes, voor de oren der
189 Deu 32:44 | 44 En Mozes kwam, en sprak al de woorden dezes lieds
190 Deu 32:48 | 48 Daarna sprak de HEERE tot Mozes, op dienzelfden
191 Joz 1:1 | den dienaar van Mozes, sprak, zeggende: ~
192 Joz 1:12 | 12 En Jozua sprak tot de Rubenieten en Gadieten,
193 Joz 2:9 | 9 En zij sprak tot die mannen: Ik weet,
194 Joz 3:6 | 6 Desgelijks sprak Jozua tot de priesters,
195 Joz 4:1 | dat de HEERE tot Jozua sprak, zeggende: ~
196 Joz 4:15 | 15 De HEERE dan sprak tot Jozua, zeggende: ~
197 Joz 4:21 | 21 En hij sprak tot de kinderen Israels,
198 Joz 5:2 | 2 Te dier tijd sprak de HEERE tot Jozua: Maak
199 Joz 5:9 | 9 Verder sprak de HEERE tot Jozua: Heden
200 Joz 6:16 | dat Jozua tot het volk sprak: Juicht, want de HEERE heeft
201 Joz 7:2 | het oosten van Beth-El, zo sprak hij tot hen, zeggende: Trekt
202 Joz 8:18 | 18 Toen sprak de HEERE tot Jozua: Strek
203 Joz 9:22 | 22 En Jozua riep hen, en sprak tot hen, zeggende: Waarom
204 Joz 10:12 | 12 Toen sprak Jozua tot den HEERE, ten
205 Joz 15:18 | sprong van den ezel af; toen sprak Kaleb tot haar: Wat is u? ~
206 Joz 17:17 | 17 Verder sprak Jozua tot het huis van Jozef,
207 Joz 20:1 | 1Verder sprak de HEERE tot Jozua, zeggende: ~
208 Joz 23:8 | 8 En hij sprak tot hen, zeggende: Keert
209 Ric 7:3 | hem af, als hij dit woord sprak. ~
210 Ric 7:8 | van daar op naar Pnuel, en sprak tot hen desgelijks. En de
211 Ric 7:9 | 9 Daarom sprak hij ook tot de lieden van
212 Ric 8:1 | broeder zijner moeder; en hij sprak tot hen, en tot het ganse
213 Ric 10:11 | overste over zich. En Jeftha sprak al zijn woorden voor het
214 Ric 12:6 | Toen kwam deze vrouw in, en sprak tot haar man, zeggende:
215 Ric 13:7 | 7 En hij kwam af, en sprak tot de vrouw; en zij beviel
216 Ric 14:2 | Want haar vader zeide: Ik sprak zeker, dat gij haar ganselijk
217 Ric 20:13 | ganse vergadering heen, en sprak tot de kinderen van Benjamin,
218 1Sa 1:13 | 13 Want Hanna sprak in haar hart; alleenlijk
219 1Sa 7:3 | 3 Toen sprak Samuel tot het ganse huis
220 1Sa 8:21 | des volks gehoord had, zo sprak hij dezelve voor de oren
221 1Sa 9:25 | hoogte in de stad; en hij sprak met Saul op het dak. ~
222 1Sa 10:25 | 25 Samuel nu sprak tot het volk het recht des
223 1Sa 14:19 | Saul nog tot den priester sprak, dat het rumoer, hetwelk
224 1Sa 14:34 | 34 Verder sprak Saul: Verstrooit u onder
225 1Sa 14:41 | 41 Saul nu sprak tot den HEERE, den God Israels:
226 1Sa 17:23 | 23 Toen hij met hen sprak, ziet, zo kwam der kampvechter
227 1Sa 17:23 | der Filistijnen, en hij sprak achtervolgens die woorden;
228 1Sa 19:1 | 1 Derhalve sprak Saul tot zijn zoon Jonathan
229 1Sa 19:4 | 4 Zo sprak dan Jonathan goed van David
230 1Sa 20:26 | 26 En Saul sprak te dien dage niets, want
231 1Sa 26:6 | Toen antwoordde David, en sprak tot Achimelech, den Hethiet,
232 1Sa 28:12 | luider stem, en de vrouw sprak tot Saul, zeggende: Waarom
233 1Sa 30:6 | zeer bang, want het volk sprak van hem te stenigen; want
234 2Sa 3:19 | 19 En Abner sprak ook voor de oren van Benjamin.
235 2Sa 7:17 | dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David. ~
236 2Sa 13:22 | 22 Doch Absalom sprak niet met Amnon, noch kwaad
237 2Sa 17:6 | Husai tot Absalom inkwam, zo sprak Absalom tot hem, zeggende:
238 2Sa 20:18 | 18 Toen sprak zij, zeggende: In voortijden
239 2Sa 22:1 | 1 En David sprak de woorden dezes lieds tot
240 2Sa 24:17 | zag, die het volk sloeg, sprak tot den HEERE, en zeide:
241 1Kon 1:11| 11 Toen sprak Nathan tot Bathseba, de
242 1Kon 1:22| 22 En ziet, zij sprak nog met den koning, als
243 1Kon 1:42| 42 Als hij nog sprak, ziet, zo kwam Jonathan,
244 1Kon 3:26| welker zoon de levende was, sprak tot den koning (want haar
245 1Kon 4:32| 32 En hij sprak drie duizend spreuken; daartoe
246 1Kon 4:33| 33 Hij sprak ook van de bomen, van den
247 1Kon 4:33| aan den wand uitwast; hij sprak ook van het vee, en van
248 1Kon 10:2 | zij kwam tot Salomo, en sprak tot hem al wat in haar hart
249 1Kon 12:14| 14 En hij sprak tot hen naar den raad der
250 1Kon 13:7 | 7 En de koning sprak tot den man Gods: Kom met
251 1Kon 13:12| 12 En hun vader sprak tot hen: Wat weg is hij
252 1Kon 13:27| 27 Verder sprak hij tot zijn zonen, zeggende:
253 1Kon 13:31| hem begraven had, dat hij sprak tot zijn zonen, zeggende:
254 1Kon 20:28| de man Gods trad toe, en sprak tot den koning van Israel,
255 1Kon 21:2 | 2 Dat Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef
256 1Kon 21:5 | huisvrouw, kwam tot hem, en sprak tot hem: Wat is dit, dat
257 1Kon 21:6 | 6 En hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth,
258 1Kon 21:23| 23 Verder ook over Izebel sprak de HEERE, zeggende: De honden
259 1Kon 22:13| was, om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie toch,
260 2Kon 1:3 | Maar de Engel des HEEREN sprak tot Elia, den Thisbiet:
261 2Kon 1:7 | 7 En hij sprak tot hen: Hoedanig was de
262 2Kon 1:9 | de hoogte eens bergs), zo sprak hij tot hem: Gij man Gods!
263 2Kon 1:10| Maar Elia antwoordde en sprak tot den hoofdman van vijftigen:
264 2Kon 1:11| vijftigen. Deze antwoordde en sprak tot hem: Gij, man Gods!
265 2Kon 1:12| 12 En Elia antwoordde en sprak tot hem: Ben ik een man
266 2Kon 1:13| Elia, en smeekte hem, en sprak tot hem: Gij, man Gods,
267 2Kon 1:15| 15 Toen sprak de Engel des HEEREN tot
268 2Kon 1:16| 16 En hij sprak tot hem: Zo zegt de HEERE:
269 2Kon 6:33| 33 Als hij nog met hen sprak, ziet, zo kwam de bode tot
270 2Kon 7:17| Gods gesproken had, die het sprak, als de koning tot hem afgekomen
271 2Kon 8:4 | 4 De koning nu sprak tot Gehazi, den jongen van
272 2Kon 20:28| stem in het Joods; en hij sprak en zeide: Hoort het woord
273 2Kon 23:10| 10 Toen sprak de HEERE door den dienst
274 2Kon 27:28| 28 En hij sprak vriendelijk met hem, en
275 1Kro 17:15| dit ganse gezicht, alzo sprak Nathan tot David. ~
276 1Kro 22:9 | 9 De HEERE nu sprak tot Gad, den ziener van
277 2Kro 1:2 | 2 En Salomo sprak tot het ganse Israel, tot
278 2Kro 10:1 | zij kwam tot Salomo, en sprak met hem al wat in haar hart
279 2Kro 11:14| 14 En hij sprak tot hen naar den raad der
280 2Kro 19:12| was, om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie,
281 2Kro 25:16| geschiedde, als hij tot hem sprak, dat hij hem zeide: Heeft
282 2Kro 30:22| 22 En Jehizkia sprak naar het hart van alle Levieten,
283 2Kro 31:10| van het huis van Zadok, sprak tot hem en zeide: Van dat
284 2Kro 32:6 | straat der stadspoort, en sprak naar hun hart, zeggende: ~
285 2Kro 32:24| hij bad tot den HEERE, Die sprak tot hem, en Hij gaf hem
286 2Kro 33:10| 10 De HEERE sprak wel tot Manasse en tot zijn
287 Neh 4:2 | 2 En sprak in de tegenwoordigheid zijner
288 Neh 6:12 | niet gezonden; maar hij sprak deze profetie tegen mij,
289 Est 36:2 | 5 Toen sprak de koning Ahasveros, en
290 Job 1:16 | 16 Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide:
291 Job 1:17 | 17 Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide:
292 Job 1:18 | 18 Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide:
293 Job 2:13 | zeven nachten; en niemand sprak tot hem een woord, want
294 Job 11:5 | gewisselijk, och, of God sprak, en Zijn lippen tegen u
295 Psa 40:4 | in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong: ~
296 Psa 77:5 | wakende; ik was verslagen, en sprak niet. ~
297 Psa 99:7 | 7Hij sprak tot hen in een wolkkolom;
298 Psa 105:31 | 31 Hij sprak, en er kwam een vermenging
299 Psa 105:34 | 34 Hij sprak, en er kwamen sprinkhanen
300 Psa 116:10 | 10 Ik heb geloofd, daarom sprak ik; ik ben zeer bedrukt
301 Pred 1:16| 16 Ik sprak met mijn hart, zeggende:
302 Pred 2:15| naar wijsheid gestaan? Toen sprak ik in mijn hart, dat
303 Jes 8:5 | 5 En de HEERE sprak nog verder tot mij, zeggende: ~
304 Jes 20:2 | 2 Ter zelfder tijd sprak de HEERE, door den dienst
305 Jer 22:21 | 21 Ik sprak u aan in uw groten voorspoed,
306 Jer 26:12 | 12 Maar Jeremia sprak tot al de vorsten en tot
307 Jer 27:12 | 12 Daarna sprak ik tot Zedekia, den koning
308 Jer 27:16 | 16 Ook sprak ik tot de priesteren, en
309 Jer 28:1 | van Gibeon was, tot mij sprak, in het huis des HEEREN,
310 Jer 28:5 | 5 Toen sprak de profeet Jeremia tot den
311 Jer 28:11 | 11 En Hananja sprak voor de ogen des gansen
312 Jer 34:6 | En de profeet Jeremia sprak al deze woorden tot Zedekia,
313 Jer 37:2 | woorden des HEEREN, die Hij sprak door den dienst van den
314 Jer 38:1 | Jeremia tot al het volk sprak, zeggende: ~
315 Jer 38:8 | des konings uit, en hij sprak tot den koning, zeggende: ~
316 Jer 39:5 | het land van Hamath; die sprak oordelen tegen hem uit. ~
317 Jer 40:15 | nochtans, de zoon van Kareah, sprak tot Gedalia, in het verborgene,
318 Jer 43:2 | 2 Zo sprak Azaria, de zoon van Hosaja,
319 Jer 44:20 | 20 Toen sprak Jeremia tot al het volk,
320 Jer 46:13 | tot den profeet Jeremia sprak, van de aankomst van Nebukadrezar,
321 Jer 52:9 | het land van Hamath; die sprak oordelen tegen hem. ~
322 Jer 52:32 | 32 En hij sprak vriendelijk met hem, en
323 Eze 1:28 | hoorde een stem van Een, Die sprak. ~ ~
324 Eze 2:2 | in mij, als Hij tot mij sprak, de Geest, Die mij stelde
325 Eze 2:2 | hoorde Dien, Die tot mij sprak. ~
326 Eze 3:24 | mij op mijn voeten, en Hij sprak met mij, en Hij zeide tot
327 Eze 10:2 | 2 En Hij sprak tot den man, bekleed met
328 Eze 11:25 | 25 En ik sprak tot de gevankelijk weggevoerden
329 Eze 24:18 | 18 Dit sprak ik tot het volk in den morgenstond,
330 Eze 40:4 | 4 En die man sprak tot mij: Mensenkind! zie
331 Eze 40:45 | 45 En hij sprak tot mij: Deze kamer, welker
332 Eze 41:22 | wanden waren van hout. En hij sprak tot mij: Dit is de tafel,
333 Eze 43:6 | hoorde Een, Die met mij sprak, uit het huis; en de man
334 Dan 1:19 | 19 En de koning sprak met hen; doch er werd uit
335 Dan 2:25 | voor den koning, en hij sprak alzo tot hem: Ik heb een
336 Dan 3:26 | brandenden vuurs, antwoordde en sprak: Gij Sadrach, Mesach en
337 Dan 4:30 | 30 Sprak de koning, en zeide: Is
338 Dan 5:10 | des maaltijds. De koningin sprak en zeide: O koning, leef
339 Dan 6:22 | 22 Toen sprak Daniel tot den koning: O
340 Dan 7:11 | woorden, welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat het
341 Dan 7:20 | mond, die grote dingen sprak, en wiens aanzien groter
342 Dan 8:13 | den onbenoemde, die daar sprak: Tot hoelang zal dat gezicht
343 Dan 8:18 | Als hij nu met mij sprak, viel ik in een diepen slaap
344 Dan 9:20 | 20 Als ik nog sprak, en bad, en beleed mijn
345 Dan 9:21 | 21 Als ik nog sprak in het gebed, zo kwam de
346 Dan 9:22 | hij onderrichtte mij en sprak met mij, en zeide: Daniel!
347 Dan 10:11 | Hij dat woord tot mij sprak, stond ik bevende. ~
348 Dan 10:15 | Hij deze woorden met mij sprak, sloeg ik mijn aangezicht
349 Dan 10:16 | ik mijn mond open, en ik sprak, en zeide tot Dien, Die
350 Dan 10:19 | En terwijl Hij met mij sprak, werd ik versterkt, en zeide:
351 Hos 12:5 | vond hij Hem, en aldaar sprak Hij met ons; ~
352 Hos 13:1 | 1 Als Efraim sprak, zo beefde men, hij heeft
353 Jona 2:10| 10 De HEERE nu sprak tot den vis; en hij spuwde
354 Jona 3:7 | hij liet uitroepen, en men sprak te Nineve, uit bevel des
355 Zac 1:9 | mij de Engel, Die met mij sprak: Ik zal u tonen, wat deze
356 Zac 1:13 | antwoordde den Engel, Die met mij sprak, goede woorden, troostelijke
357 Zac 1:14 | En de Engel, Die met mij sprak, zeide tot mij: Roep uit,
358 Zac 1:19 | tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze? En Hij zeide
359 Zac 1:21 | komen die maken? En Hij sprak, zeggende: Dat zijn de hoornen,
360 Zac 2:3 | ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere
361 Zac 3:4 | Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn
362 Zac 3:4 | klederen van hem weg. Daarna sprak Hij tot hem: Zie, Ik heb
363 Zac 4:1 | En de Engel, Die met mij sprak, kwam weder; en Hij wekte
364 Zac 4:4 | tot den Engel, Die met mij sprak, zeggende: Mijn Heere! wat
365 Zac 4:5 | antwoordde de Engel, Die met mij sprak, en zeide tot mij: Weet
366 Zac 4:6 | Toen antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: Dit is
367 Zac 4:13 | 13 En Hij sprak tot mij, zeggende: Weet
368 Zac 5:5 | En de Engel, Die met mij sprak, ging uit, en zeide tot
369 Zac 5:10 | tot den Engel, Die met mij sprak: Waarhenen brengen zij deze
370 Zac 6:4 | tot den Engel, Die met mij sprak: Wat zijn deze, mijn Heere? ~
371 Zac 6:8 | En Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende: Zie,
372 Zac 7:9 | 9 Alzo sprak de HEERE der heirscharen,
373 Matt 2:30| Sadduceen tot zijn doop komen, sprak tot hen: Gij adderengebroedsels!
374 Matt 9:18| Hij deze dingen tot hen sprak, ziet, een overste kwam
375 Matt 9:33| duivel uitgeworpen was, sprak de stomme. En de scharen
376 Matt 12:22| de blinde en stomme beide sprak en zag. ~
377 Matt 12:46| als Hij nog tot de scharen sprak, ziet, Zijn moeder en broeders
378 Matt 13:3 | 3 En Hij sprak tot hen vele dingen door
379 Matt 13:33| 33 Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen, zeggende: Het
380 Matt 13:34| gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet. ~
381 Matt 14:27| 27 Maar terstond sprak Jezus hen aan, zeggende:
382 Matt 17:5 | 5 Terwijl hij nog sprak, ziet, een luchtige wolk
383 Matt 21:45| verstonden zij, dat Hij van hen sprak. ~
384 Matt 22:1 | En Jezus, antwoordende, sprak tot hen wederom door gelijkenissen,
385 Matt 23:1 | 1 Toen sprak Jezus tot de scharen en
386 Matt 26:47| 47 En als Hij nog sprak, ziet, Judas, een van de
387 Matt 26:55| 55 Ter zelfder ure sprak Jezus tot de scharen: Gij
388 Matt 28:18| Jezus, bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is
389 Mark 2:2 | konden bevatten; en Hij sprak het woord tot hen. ~
390 Mark 4:33| vele zulke gelijkenissen sprak Hij tot hen het Woord, naardat
391 Mark 4:34| 34 En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet; maar Hij
392 Mark 5:35| 35 Terwijl Hij nog sprak, kwamen enigen van het huis
393 Mark 6:50| werden ontroerd; en terstond sprak Hij met hen, en zeide tot
394 Mark 7:32| een dove, die zwaarlijk sprak, en baden Hem, dat Hij de
395 Mark 7:35| zijner tong werd los, en hij sprak recht. ~
396 Mark 8:32| 32 En dit woord sprak Hij vrij uit; en Petrus,
397 Mark 12:12| Hij die gelijkenis op hen sprak; en zij verlieten Hem en
398 Mark 14:43| En terstond, als Hij nog sprak, kwam Judas aan, die een
399 Luk 1:64 | tong losgemaakt; en hij sprak, God lovende. ~
400 Luk 2:38 | insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen, die de
401 Luk 2:50 | woord niet, dat Hij tot hen sprak. ~
402 Luk 7:39 | genood had, zulks ziende, sprak bij zichzelven, zeggende:
403 Luk 7:40 | u wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het. ~
404 Luk 8:49 | 49 Als Hij nog sprak, kwam er een van het huis
405 Luk 9:11 | Hem; en Hij ontving ze, en sprak tot hen van het Koninkrijk
406 Luk 11:14 | uitgevaren was, dat de stomme sprak; en de scharen verwonderden
407 Luk 11:27 | geschiedde, als Hij deze dingen sprak, dat een zekere vrouw, de
408 Luk 11:37 | 37 Als Hij nu dit sprak, bad Hem een zeker Farizeer,
409 Luk 12:16 | tot hen een gelijkenis, en sprak: Eens rijken mensen land
410 Luk 14:3 | wetgeleerden en Farizeen, en sprak: Is het ook geoorloofd op
411 Luk 15:3 | 3 En Hij sprak tot hen deze gelijkenis,
412 Luk 22:4 | 4 En hij ging heen en sprak met de overpriesters en
413 Luk 22:47 | 47 En als Hij nog sprak, ziet daar een schare; en
414 Luk 22:60 | En terstond, als hij nog sprak, kraaide de haan. ~
415 Luk 24:32 | in ons, als Hij tot ons sprak op den weg, en als Hij ons
416 Luk 24:44 | de woorden, die Ik tot u sprak, als Ik nog met u was, namelijk
417 Joha 4:27| zich, dat Hij met een vrouw sprak. Nochtans zeide niemand:
418 Joha 7:13| 13 Nochtans sprak niemand vrijmoediglijk van
419 Joha 8:12| 12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende:
420 Joha 8:20| 20 Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist,
421 Joha 8:27| dat Hij hun van den Vader sprak. ~
422 Joha 8:30| 30 Als Hij deze dingen sprak, geloofden velen in Hem. ~
423 Joha 10:6 | het was, dat Hij tot hen sprak. ~
424 Joha 11:11| 11 Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij
425 Joha 11:13| maar zij meenden, dat Hij sprak van de rust des slaaps. ~
426 Joha 12:36| moogt zijn. Deze dingen sprak Jezus; en weggaande verborg
427 Joha 12:41| heerlijkheid zag, en van Hem sprak. ~
428 Joha 18:16| bekend was, ging uit, en sprak met de deurwaarster, en
429 Hand 1:15| midden der discipelen, en sprak (er was nu een schare bijeen
430 Hand 2:14| elven, verhief zijn stem, en sprak tot hen: Gij Joodse mannen,
431 Hand 5:7 | engel, die tot Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij
432 Hand 5:44| Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op
433 Hand 12:25| vurig zijnde van geest, sprak hij en leerde naarstiglijk
434 Hand 13:8 | ging in de synagoge, en sprak vrijmoediglijk, drie maanden
435 Hand 14:9 | alzo Paulus lang tot hen sprak, door den slaap nederstortende,
436 Hand 15:40| grote stilte geworden was, sprak hij hen aan in de Hebreeuwse
437 Hand 16:9 | stem Desgenen, Die tot mij sprak, hoorden zij niet. ~
438 Hand 18:26| ook dikwijls ontbood, en sprak met hem. ~
439 Hand 20:24| dingen tot verantwoording sprak, zeide Festus met grote
440 1Kor 13:1 | der mensen en der engelen sprak, en de liefde niet had,
441 1Kor 13:11| 11 Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik
442 1Kor 14:6 | indien ik tot u kwam, en sprak vreemde talen, wat nuttigheid
443 1Kor 14:6 | u doen, zo ik tot u niet sprak, of in openbaring, of in
444 Heb 3:10 | vertoornd over dat geslacht, en sprak: Altijd dwalen zij met het
445 Heb 10:7 | 7 Toen sprak Ik: Zie, Ik kom (in het
446 Heb 10:9 | 9 Toen sprak Hij: Zie, Ik kom, om Uw
447 Open 7:14| 14 En ik sprak tot hem: Heere, gij weet
448 Open 10:8 | gehoord had uit den hemel, sprak wederom met mij, en zeide:
449 Open 13:11| Lams hoornen gelijk, en het sprak als de draak. ~
450 Open 17:1 | zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij:
451 Open 21:6 | 6 En Hij sprak tot mij: Het is geschied.
452 Open 21:9 | zeven laatste plagen, en sprak met mij, zeggende: Kom herwaarts,
453 Open 21:15| 15 En hij die met mij sprak, had een gouden rietstok,
|