Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zijkameren 8
zijkamers 1
zijlieden 2
zijn 13263
zijnde 480
zijne 27
zijnen 9
Frequency    [«  »]
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn
12370 in
11232 den
10542 hij

Bijbel

IntraText - Concordances

zijn

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263

      Book Chapter: Verse
5001 2Kon 18:2 | des HEEREN zijns Gods, als zijn vader David. ~ 5002 2Kon 18:3 | Israel; ja, hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan, 5003 2Kon 18:10 | gelijkenis van het altaar, en zijn afbeelding, naar zijn ganse 5004 2Kon 18:10 | en zijn afbeelding, naar zijn ganse maaksel. ~ 5005 2Kon 18:13 | 13 En hij stak zijn brandoffer aan, en zijn 5006 2Kon 18:13 | zijn brandoffer aan, en zijn spijsoffer, en goot zijn 5007 2Kon 18:13 | zijn spijsoffer, en goot zijn drankoffer en sprengde het 5008 2Kon 18:14 | van het huis, van tussen zijn altaar, en van tussen het 5009 2Kon 18:15 | des konings brandoffer, en zijn spijsoffer, en het brandoffer 5010 2Kon 18:15 | het koperen altaar zal mij zijn, om te onderzoeken. ~ 5011 2Kon 18:20 | 20 En Achaz ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven 5012 2Kon 18:20 | vaderen, en werd begraven bij zijn vaderen, in de stad Davids; 5013 2Kon 18:20 | stad Davids; en Hizkia, zijn zoon, werd koning in zijn 5014 2Kon 18:20 | zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~  ~  5015 2Kon 19:3 | van Assyrie; en Hosea werd zijn knecht, dat hij hem een 5016 2Kon 19:9 | de zaken, die niet recht zijn, tegen den HEERE, hun God, 5017 2Kon 19:15 | 15 Daartoe verwierpen zij Zijn inzettingen, en Zijn verbond, 5018 2Kon 19:15 | zij Zijn inzettingen, en Zijn verbond, dat Hij met hun 5019 2Kon 19:15 | vaderen gemaakt had, en Zijn getuigenissen, die Hij tegen 5020 2Kon 19:18 | dat Hij hen wegdeed van Zijn aangezicht; er bleef niets 5021 2Kon 19:20 | rovers, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. ~ 5022 2Kon 19:23 | Totdat de HEERE Israel van Zijn aangezicht wegdeed, gelijk 5023 2Kon 19:23 | had door den dienst van al Zijn knechten, de profeten; alzo 5024 2Kon 19:23 | werd Israel weggevoerd uit zijn land naar Assyrie, tot op 5025 2Kon 19:29 | 29 Maar elk volk maakte zijn goden; en zij stelden ze 5026 2Kon 20:3 | HEEREN, naar alles, wat zijn vader David gedaan had. ~ 5027 2Kon 20:6 | te volgen, en hij hield Zijn geboden, die de HEERE aan 5028 2Kon 20:12 | gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden; 5029 2Kon 20:21 | iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan, en die doorboren; 5030 2Kon 20:29 | u niet kunnen redden uit zijn hand. ~ 5031 2Kon 20:31 | uit, en eet, een ieder van zijn wijnstok, en een ieder van 5032 2Kon 20:31 | wijnstok, en een ieder van zijn vijgeboom; en drinkt een 5033 2Kon 20:33 | goden der volken, ieder zijn land, enigszins gered uit 5034 2Kon 20:34 | 34 Waar zijn de goden van Hamath, en 5035 2Kon 20:34 | Hamath, en van Arpad? Waar zijn de goden van Sefarvaim, 5036 2Kon 20:35 | 35 Welke zijn ze onder alle goden der 5037 2Kon 21:1 | hoorde, zo scheurde hij zijn klederen, en bedekte zich 5038 2Kon 21:3 | lastering; want de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte, 5039 2Kon 21:4 | woorden van Rabsake, denwelken zijn heer, de koning van Assyrie, 5040 2Kon 21:7 | gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en ik zal hem 5041 2Kon 21:7 | zal hem door het zwaard in zijn land vellen. ~ 5042 2Kon 21:19 | God, verlos ons toch uit zijn hand; zo zullen alle koninkrijken 5043 2Kon 21:23 | van den Libanon; en ik zal zijn hoge cederbomen, en zijn 5044 2Kon 21:23 | zijn hoge cederbomen, en zijn uitgelezen dennebomen afhouwen; 5045 2Kon 21:23 | afhouwen; en zal komen in zijn uiterste herberg, in het 5046 2Kon 21:25 | doen komen, dat gij zoudt zijn, om de vaste steden te verstoren 5047 2Kon 21:37 | in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat 5048 2Kon 21:37 | dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard 5049 2Kon 21:37 | Ararat; en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn 5050 2Kon 21:37 | zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~  ~  5051 2Kon 22:2 | 2 Toen keerde hij zijn aangezicht om naar den wand, 5052 2Kon 22:9 | een teken van den HEERE zijn, dat de HEERE het woord, 5053 2Kon 22:13 | naar hen, en hij toonde hun zijn ganse schathuis, het zilver, 5054 2Kon 22:13 | specerijen, en de beste olie, en zijn wapenhuis, en al wat gevonden 5055 2Kon 22:13 | al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding 5056 2Kon 22:13 | schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse 5057 2Kon 22:13 | ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat 5058 2Kon 22:14 | mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia 5059 2Kon 22:14 | gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande gekomen, 5060 2Kon 22:18 | nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis des konings 5061 2Kon 22:20 | geschiedenissen van Hizkia, en al zijn macht, en hoe hij den vijver 5062 2Kon 22:20 | de stad gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het 5063 2Kon 22:21 | 21 En Hizkia ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse 5064 2Kon 22:21 | ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning 5065 2Kon 22:21 | zoon Manasse werd koning in zijn plaats. ~  ~  5066 2Kon 23:3 | hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader, verdorven had; en 5067 2Kon 23:6 | 6 Ja, hij deed zijn zoon door het vuur gaan, 5068 2Kon 23:7 | gezegd had tot David, en tot zijn zoon Salomo: In dit huis, 5069 2Kon 23:10 | HEERE door den dienst van Zijn knechten, de profeten, zeggende: ~ 5070 2Kon 23:11 | hebben, die voor hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn 5071 2Kon 23:11 | zijn, ja, ook Juda door zijn drekgoden heeft doen zondigen; ~ 5072 2Kon 23:12 | ieder, die het hoort, beide zijn oren klinken zullen. ~ 5073 2Kon 23:13 | en men keert hem om op zijn holligheid. ~ 5074 2Kon 23:15 | vaderen van Egypte uitgegaan zijn, ook tot op dezen dag toe. ~ 5075 2Kon 23:16 | andere vervuld had; behalve zijn zonde, die hij Juda zondigen 5076 2Kon 23:17 | wat hij gedaan heeft, en zijn zonde, die hij gezondigd 5077 2Kon 23:17 | die hij gezondigd heeft, zijn die niet geschreven in het 5078 2Kon 23:18 | En Manasse ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven 5079 2Kon 23:18 | begraven in den hof van zijn huis, in den hof van Uzza; 5080 2Kon 23:18 | in den hof van Uzza; en zijn zoon Amon werd koning in 5081 2Kon 23:18 | zoon Amon werd koning in zijn plaats. ~ 5082 2Kon 23:20 | ogen des HEEREN; gelijk als zijn vader Manasse gedaan had. ~ 5083 2Kon 23:21 | wandelde in al den weg, dien zijn vader gewandeld had, en 5084 2Kon 23:21 | diende de drekgoden, die zijn vader gediend had, en hij 5085 2Kon 23:23 | zij doodden den koning in zijn huis. ~ 5086 2Kon 23:24 | het volk des lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn 5087 2Kon 23:24 | zijn zoon Josia koning in zijn plaats. ~ 5088 2Kon 23:25 | Amon, wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het 5089 2Kon 23:26 | 26 En men begroef hem in zijn graf, in den hof van Uzza; 5090 2Kon 23:26 | in den hof van Uzza; en zijn zoon Josia werd koning in 5091 2Kon 23:26 | zoon Josia werd koning in zijn plaats. ~  ~  ~  5092 2Kon 24:2 | wandelde in al den weg van zijn vader David, en week niet 5093 2Kon 24:5 | van het werk, die besteld zijn over het huis des HEEREN; 5094 2Kon 24:11 | wetboeks hoorde, dat hij zijn klederen scheurde. ~ 5095 2Kon 25:3 | HEERE na te wandelen, en Zijn geboden, en Zijn getuigenissen, 5096 2Kon 25:3 | wandelen, en Zijn geboden, en Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen 5097 2Kon 25:3 | en Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen met ganser harte 5098 2Kon 25:3 | die in dit boek geschreven zijn. En het ganse volk stond 5099 2Kon 25:10 | Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor 5100 2Kon 25:10 | opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den Molech 5101 2Kon 25:18 | hem liggen, dat niemand zijn beenderen verroere. Zo bevrijdden 5102 2Kon 25:18 | verroere. Zo bevrijdden zij zijn beenderen, met de beenderen 5103 2Kon 25:25 | zich tot den HEERE, met zijn ganse hart, en met zijn 5104 2Kon 25:25 | zijn ganse hart, en met zijn ganse ziel, en met zijn 5105 2Kon 25:25 | zijn ganse ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de 5106 2Kon 25:26 | toorns niet af, waarmede Zijn toorn brandde tegen Juda, 5107 2Kon 25:28 | al wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het 5108 2Kon 25:29 | 29 In zijn dagen toog Farao Necho, 5109 2Kon 25:30 | 30 En zijn knechten voerden hem dood 5110 2Kon 25:30 | Jeruzalem, en begroeven hem in zijn graf; en het volk des lands 5111 2Kon 25:32 | HEEREN, naar alles, wat zijn vaderen gedaan hadden. ~ 5112 2Kon 25:34 | koning, in de plaats van zijn vader Josia, en veranderde 5113 2Kon 25:34 | vader Josia, en veranderde zijn naam in Jojakim; maar Joahaz 5114 2Kon 25:35 | te geven; een ieder naar zijn schatting eiste hij het 5115 2Kon 25:37 | HEEREN, naar alles, wat zijn vaders gedaan hadden. ~  ~  ~  5116 2Kon 26:1 | 1 In zijn dagen toog Nebukadnezar, 5117 2Kon 26:1 | Babel, op, en Jojakim werd zijn knecht drie jaren; daarna 5118 2Kon 26:3 | tegen Juda, dat Hij hen van Zijn aangezicht wegdeed, om de 5119 2Kon 26:6 | En Jojakim ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Jojachin 5120 2Kon 26:6 | ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Jojachin werd koning 5121 2Kon 26:6 | Jojachin werd koning in zijn plaats. ~ 5122 2Kon 26:7 | toog voortaan niet meer uit zijn land; want de koning van 5123 2Kon 26:9 | HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had. ~ 5124 2Kon 26:11 | Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden. ~ 5125 2Kon 26:12 | koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, 5126 2Kon 26:12 | hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, 5127 2Kon 26:12 | moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; 5128 2Kon 26:12 | knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning 5129 2Kon 26:15 | des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen 5130 2Kon 26:17 | plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekia. ~ 5131 2Kon 26:20 | Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. 5132 2Kon 27:1 | tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich 5133 2Kon 27:5 | velden van Jericho, en zal zijn heir werd van bij hem verstrooid. ~ 5134 2Kon 27:7 | de zonen van Zedekia voor zijn ogen, en men verblindde 5135 2Kon 27:21 | Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land gevankelijk weggevoerd. ~ 5136 2Kon 27:24 | hen: Vreest niet van te zijn knechten der Chaldeen, blijft 5137 2Kon 27:28 | vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der 5138 2Kon 27:29 | at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen 5139 2Kon 27:30 | 30 En aangaande zijn tering, een gedurige tering 5140 2Kon 27:30 | dagelijks bestemde deel op zijn dag, al de dagen zijns levens. ~ 5141 1Kro 1:10 | Nimrod; die begon geweldig te zijn op aarde. 5142 1Kro 1:12 | van welke de Filistijnen zijn voortgekomen) en de Cafthorieten. ~ 5143 1Kro 1:13 | 13 Kanaan nu gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, ~ 5144 1Kro 1:19 | 19 Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam 5145 1Kro 1:19 | enen was Peleg, omdat in zijn dagen het aardrijk verdeeld 5146 1Kro 1:29 | 29 Dit zijn hun geboorten: de eerstgeborene 5147 1Kro 1:31 | Jetur, Nafis, en Kedma; deze zijn de kinderen van Ismael. ~ 5148 1Kro 1:43 | 43 Dit nu zijn de koningen, die geregeerd 5149 1Kro 1:44 | stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, 5150 1Kro 1:45 | Themanieten, regeerde in zijn plaats. ~ 5151 1Kro 1:46 | zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten 5152 1Kro 1:47 | van Masreka, regeerde in zijn plaats. ~ 5153 1Kro 1:48 | aan de rivier, regeerde in zijn plaats. ~ 5154 1Kro 1:49 | van Achbor, regeerde in zijn plaats. ~ 5155 1Kro 1:50 | stierf, zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner 5156 1Kro 2:1 | 1 Dezen zijn de kinderen van Israel: 5157 1Kro 2:3 | 3 De kinderen van Juda zijn: Er, en Onan, en Sela; drie 5158 1Kro 2:3 | en Onan, en Sela; drie zijn er hem geboren van de dochter 5159 1Kro 2:4 | 4 Maar Thamar, zijn schoondochter, baarde hem 5160 1Kro 2:6 | Chalcol, en Dara. Deze allen zijn vijf. ~ 5161 1Kro 2:9 | Hezron, die hem geboren zijn, waren Jerahmeel, en Ram, 5162 1Kro 2:13 | 13 En Isai gewon Eliab, zijn eerstgeborene, en Abinadab, 5163 1Kro 2:18 | gewon kinderen uit Azuba, zijn vrouw, en uit Jerioth. En 5164 1Kro 2:18 | Jerioth. En de zonen van deze zijn: Jeser, en Sobab, en Ardon. ~ 5165 1Kro 2:23 | zestig steden. Deze allen zijn zonen van Machir, den vader 5166 1Kro 2:35 | 35 Sesan nu gaf zijn dochter aan zijn knecht 5167 1Kro 2:35 | nu gaf zijn dochter aan zijn knecht Jarha tot een vrouw; 5168 1Kro 2:42 | den broeder van Jerahmeel, zijn Mesa, zijn eerstgeborene ( 5169 1Kro 2:42 | van Jerahmeel, zijn Mesa, zijn eerstgeborene (die is de 5170 1Kro 2:53 | de Misraieten; van dezen zijn uitgegaan de Zoraieten en 5171 1Kro 2:55 | de Suchathieten; dezen zijn de Kenieten, die gekomen 5172 1Kro 2:55 | de Kenieten, die gekomen zijn van Hammath, den vader van 5173 1Kro 3:1 | die hem te Hebron geboren zijn: de eerstgeborene Amnon, 5174 1Kro 3:3 | de zesde Jithream, van zijn huisvrouw Egla. ~ 5175 1Kro 3:4 | 4 Zes zijn hem te Hebron geboren; want 5176 1Kro 3:5 | 5 Dezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren: 5177 1Kro 3:5 | Nathan, en Salomo; deze vier zijn van Bath-Sua, de dochter 5178 1Kro 3:9 | 9 Deze allen zijn zonen van David, behalve 5179 1Kro 3:10 | s zoon nu was Rehabeam; zijn zoon was Abia; zijn zoon 5180 1Kro 3:10 | Rehabeam; zijn zoon was Abia; zijn zoon was Asa; zijn zoon 5181 1Kro 3:10 | Abia; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Josafat; ~ 5182 1Kro 3:11 | 11 Zijn zoon was Joram; zijn zoon 5183 1Kro 3:11 | 11 Zijn zoon was Joram; zijn zoon was Ahazia; zijn zoon 5184 1Kro 3:11 | Joram; zijn zoon was Ahazia; zijn zoon was Joas; ~ 5185 1Kro 3:12 | 12 Zijn zoon was Amazia; zijn zoon 5186 1Kro 3:12 | 12 Zijn zoon was Amazia; zijn zoon was Azaria; zijn zoon 5187 1Kro 3:12 | Amazia; zijn zoon was Azaria; zijn zoon was Jotham; ~ 5188 1Kro 3:13 | 13 Zijn zoon was Achaz; zijn zoon 5189 1Kro 3:13 | 13 Zijn zoon was Achaz; zijn zoon was Hizkia; zijn zoon 5190 1Kro 3:13 | Achaz; zijn zoon was Hizkia; zijn zoon was Manasse; ~ 5191 1Kro 3:14 | 14 Zijn zoon was Amon; zijn zoon 5192 1Kro 3:14 | 14 Zijn zoon was Amon; zijn zoon was Josia. ~ 5193 1Kro 3:16 | Jojakim nu waren: Jechonia zijn zoon, Zedekia zijn zoon. ~ 5194 1Kro 3:16 | Jechonia zijn zoon, Zedekia zijn zoon. ~ 5195 1Kro 3:17 | van Jechonia waren Assir; zijn zoon was Sealthiel; ~ 5196 1Kro 4:2 | gewon Ahumai en Lahad; dit zijn de huisgezinnen der Zorathieten; ~ 5197 1Kro 4:3 | 3 En dezen zijn van den vader Etam: Jizreel, 5198 1Kro 4:4 | de vader van Husah. Dit zijn de kinderen van Hur, den 5199 1Kro 4:6 | Temeni, en Haahastari. Dit zijn de kinderen van Naara. ~ 5200 1Kro 4:9 | Jabez nu was heerlijker dan zijn broeders; en zijn moeder 5201 1Kro 4:9 | heerlijker dan zijn broeders; en zijn moeder had zijn naam Jabez 5202 1Kro 4:9 | broeders; en zijn moeder had zijn naam Jabez genoemd, zeggende: 5203 1Kro 4:10 | zult, en Uw hand met mij zijn zal, en met het kwade alzo 5204 1Kro 4:12 | vader van Ir-nahas; dit zijn de mannen van Recha. ~ 5205 1Kro 4:18 | 18 En zijn Joodse huisvrouw baarde 5206 1Kro 4:22 | Jasubilehem; doch deze dingen zijn oud. ~ 5207 1Kro 4:23 | plantages en tuinen; zij zijn daar gebleven bij den koning 5208 1Kro 4:23 | gebleven bij den koning in zijn werk. ~ 5209 1Kro 4:25 | 25 Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; 5210 1Kro 4:25 | was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn zoon. ~ 5211 1Kro 4:25 | was zijn zoon; Misma was zijn zoon. ~ 5212 1Kro 4:26 | Misma waren dezen: Hammuel zijn zoon, Zaccur zijn zoon, 5213 1Kro 4:26 | Hammuel zijn zoon, Zaccur zijn zoon, Simei zijn zoon. ~ 5214 1Kro 4:26 | Zaccur zijn zoon, Simei zijn zoon. ~ 5215 1Kro 4:27 | zonen en zes dochteren; maar zijn broeders hadden niet veel 5216 1Kro 4:33 | waren, tot Baal toe. Dit zijn hun woningen en hun geslachtsrekening 5217 1Kro 4:41 | die met namen beschreven zijn, kwamen in de dagen van 5218 1Kro 5:1 | bed ontheiligd had, werd zijn eerstgeboorte gegeven aan 5219 1Kro 5:2 | Juda werd machtig onder zijn broederen, en die tot een 5220 1Kro 5:3 | eerstgeborene van Israel, zijn Hanoch en Pallu, Hezron 5221 1Kro 5:4 | 4 De kinderen van Joel: zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog; 5222 1Kro 5:4 | Joel: zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simei; ~ 5223 1Kro 5:4 | zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simei; ~ 5224 1Kro 5:5 | 5 Zijn zoon Micha; zijn zoon Reaja; 5225 1Kro 5:5 | 5 Zijn zoon Micha; zijn zoon Reaja; zijn zoon Baal; ~ 5226 1Kro 5:5 | Micha; zijn zoon Reaja; zijn zoon Baal; ~ 5227 1Kro 5:6 | 6 Zijn zoon Beera, welken Tiglath-Pilneser, 5228 1Kro 5:7 | 7 Aangaande zijn broederen in hun huisgezinnen, 5229 1Kro 5:7 | gesteld werden; de hoofden zijn geweest Jehiel en Zecharja, ~ 5230 1Kro 5:14 | 14 Dezen zijn de kinderen van Abihail, 5231 1Kro 5:17 | 17 Deze allen zijn naar hun geslachtsregisters 5232 1Kro 6:16 | 16 Zo zijn dan de kinderen van Levi: 5233 1Kro 6:17 | 17 En dit zijn de namen der zonen van Gerson: 5234 1Kro 6:19 | waren Maheli en Musi. En dit zijn de huisgezinnen der Levieten, 5235 1Kro 6:20 | 20 Van Gerson: zijn zoon was Libni; zijn zoon 5236 1Kro 6:20 | Gerson: zijn zoon was Libni; zijn zoon Jahath; zijn zoon Zimma; ~ 5237 1Kro 6:20 | Libni; zijn zoon Jahath; zijn zoon Zimma; ~ 5238 1Kro 6:21 | 21 Zijn zoon Joah; zijn zoon Iddo; 5239 1Kro 6:21 | 21 Zijn zoon Joah; zijn zoon Iddo; zijn zoon Zerah; 5240 1Kro 6:21 | zoon Joah; zijn zoon Iddo; zijn zoon Zerah; zijn zoon Jeathrai. ~ 5241 1Kro 6:21 | zoon Iddo; zijn zoon Zerah; zijn zoon Jeathrai. ~ 5242 1Kro 6:22 | kinderen van Kahath waren: zijn zoon Amminadab; zijn zoon 5243 1Kro 6:22 | waren: zijn zoon Amminadab; zijn zoon Korah; zijn zoon Assir; ~ 5244 1Kro 6:22 | Amminadab; zijn zoon Korah; zijn zoon Assir; ~ 5245 1Kro 6:23 | 23 Zijn zoon Elkana; en zijn zoon 5246 1Kro 6:23 | 23 Zijn zoon Elkana; en zijn zoon Ebjasaf; en zijn zoon 5247 1Kro 6:23 | en zijn zoon Ebjasaf; en zijn zoon Assir; 5248 1Kro 6:24 | 24 Zijn zoon Tahath; zijn zoon Uriel; 5249 1Kro 6:24 | 24 Zijn zoon Tahath; zijn zoon Uriel; zijn zoon Uzzia, 5250 1Kro 6:24 | Tahath; zijn zoon Uriel; zijn zoon Uzzia, en zijn zoon 5251 1Kro 6:24 | Uriel; zijn zoon Uzzia, en zijn zoon Saul. ~ 5252 1Kro 6:26 | dezes zoon was Elkana; zijn zoon was Zofai; en zijn 5253 1Kro 6:26 | zijn zoon was Zofai; en zijn zoon was Nahath; ~ 5254 1Kro 6:27 | 27 Zijn zoon Eliab; zijn zoon Jeroham; 5255 1Kro 6:27 | 27 Zijn zoon Eliab; zijn zoon Jeroham; zijn zoon 5256 1Kro 6:27 | Eliab; zijn zoon Jeroham; zijn zoon Elkana. ~ 5257 1Kro 6:28 | van Samuel nu waren dezen: zijn eerstgeborene was Vasni, 5258 1Kro 6:29 | van Merari waren Maheli; zijn zoon Libni; zijn zoon Simei; 5259 1Kro 6:29 | Maheli; zijn zoon Libni; zijn zoon Simei; zijn zoon Uzza; ~ 5260 1Kro 6:29 | Libni; zijn zoon Simei; zijn zoon Uzza; ~ 5261 1Kro 6:30 | 30 Zijn zoon Simea; zijn zoon Haggija; 5262 1Kro 6:30 | 30 Zijn zoon Simea; zijn zoon Haggija; zijn zoon 5263 1Kro 6:30 | Simea; zijn zoon Haggija; zijn zoon Asaja. ~ 5264 1Kro 6:31 | 31 Dezen nu zijn het, die David gesteld heeft 5265 1Kro 6:33 | 33 Dezen nu zijn ze, die daar stonden met 5266 1Kro 6:39 | 39 En zijn broeder Asaf stond aan zijn 5267 1Kro 6:39 | zijn broeder Asaf stond aan zijn rechter zijde; Asaf was 5268 1Kro 6:49 | 49 Aaron nu en zijn zonen rookten op het altaar 5269 1Kro 6:50 | 50 Dit nu zijn de kinderen van Aaron: Eleazar, 5270 1Kro 6:50 | van Aaron: Eleazar, was zijn zoon; Pinehas zijn zoon; 5271 1Kro 6:50 | was zijn zoon; Pinehas zijn zoon; Abisua zijn zoon; ~ 5272 1Kro 6:50 | Pinehas zijn zoon; Abisua zijn zoon; ~ 5273 1Kro 6:51 | 51 Bukki zijn zoon; Uzzi zijn zoon; Serahja 5274 1Kro 6:51 | 51 Bukki zijn zoon; Uzzi zijn zoon; Serahja zijn zoon; ~ 5275 1Kro 6:51 | Uzzi zijn zoon; Serahja zijn zoon; ~ 5276 1Kro 6:52 | 52 Merajoth zijn zoon; Amarja zijn zoon; 5277 1Kro 6:52 | Merajoth zijn zoon; Amarja zijn zoon; Ahitub zijn zoon; ~ 5278 1Kro 6:52 | Amarja zijn zoon; Ahitub zijn zoon; ~ 5279 1Kro 6:53 | 53 Zadok zijn zoon; Ahimaaz zijn zoon. ~ 5280 1Kro 6:53 | Zadok zijn zoon; Ahimaaz zijn zoon. ~ 5281 1Kro 7:14 | van Gilead baarde; doch zijn bijwijf, de Syrische, baarde 5282 1Kro 7:16 | een zoon, en zij noemde zijn naam Peres, en de naams 5283 1Kro 7:16 | zijns broeders was Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem. ~ 5284 1Kro 7:17 | Ulam nu waren Bedan; dezen zijn de kinderen van Gilead, 5285 1Kro 7:18 | 18 Belangende nu zijn zuster Molecheth, zij baarde 5286 1Kro 7:20 | Efraim waren Suthelah; en zijn zoon was Bered; en zijn 5287 1Kro 7:20 | zijn zoon was Bered; en zijn zoon Tahath; en zijn zoon 5288 1Kro 7:20 | en zijn zoon Tahath; en zijn zoon Elada; en zijn zoon 5289 1Kro 7:20 | en zijn zoon Elada; en zijn zoon Tahath; ~ 5290 1Kro 7:21 | 21 En zijn zoon was Zabad; en zijn 5291 1Kro 7:21 | zijn zoon was Zabad; en zijn zoon Suthelah, en Ezer, 5292 1Kro 7:22 | vader, vele dagen leed; en zijn broeders kwamen om hem te 5293 1Kro 7:23 | 23 Daarna ging hij in tot zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, 5294 1Kro 7:23 | een zoon; en hij noemde zijn naam Beria, omdat zij in 5295 1Kro 7:23 | omdat zij in ellende was in zijn huis. ~ 5296 1Kro 7:24 | 24 Zijn dochter nu was Seera, die 5297 1Kro 7:25 | 25 En Refah was zijn zoon, en Resef; en zijn 5298 1Kro 7:25 | zijn zoon, en Resef; en zijn zoon was Telah; en zijn 5299 1Kro 7:25 | zijn zoon was Telah; en zijn zoon Tahan; ~ 5300 1Kro 7:26 | 26 Zijn zoon was Ladan; zijn zoon 5301 1Kro 7:26 | 26 Zijn zoon was Ladan; zijn zoon Ammihud; zijn zoon 5302 1Kro 7:26 | Ladan; zijn zoon Ammihud; zijn zoon Elisama; ~ 5303 1Kro 7:27 | 27 Zijn zoon was Non; zijn zoon 5304 1Kro 7:27 | 27 Zijn zoon was Non; zijn zoon Jozua. ~ 5305 1Kro 7:35 | 35 En de kinderen van zijn broeder Helem waren Zofah, 5306 1Kro 8:1 | Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, den 5307 1Kro 8:6 | 6 Dezen nu zijn de kinderen van Ehud; dezen 5308 1Kro 8:8 | had) uit Husim en Baara, zijn vrouwen; ~ 5309 1Kro 8:9 | 9 En uit Hodes, zijn huisvrouw, gewon hij Joab, 5310 1Kro 8:10 | Sochja, en Mirma; dezen zijn zijne zonen, hoofden der 5311 1Kro 8:30 | 30 En zijn eerstgeboren zoon was Abdon, 5312 1Kro 8:37 | 37 En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon 5313 1Kro 8:37 | Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon was Elasa; zijn zoon 5314 1Kro 8:37 | Rafa; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. ~ 5315 1Kro 8:38 | nu had zes zonen, en dit zijn hun namen; Azrikam, Bochru, 5316 1Kro 8:39 | 39 En de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn 5317 1Kro 8:39 | zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jeus, de 5318 1Kro 9:1 | geslachtsregisters geteld, en ziet, zij zijn geschreven in het boek der 5319 1Kro 9:5 | Asaja, de eerstgeborene, en zijn kinderen. ~ 5320 1Kro 9:19 | den zoon van Korah, en zijn broeders van het huis zijns 5321 1Kro 9:29 | 29 Want uit dezelve zijn er besteld over de vaten, 5322 1Kro 9:33 | 33 Uit dezen zijn ook de zangers, hoofden 5323 1Kro 9:33 | het op hen, in dat werk te zijn. ~ 5324 1Kro 9:34 | 34 Dit zijn de hoofden der vaderen onder 5325 1Kro 9:36 | 36 En Abdon was zijn eerstgeboren zoon, daarna 5326 1Kro 9:44 | nu had zes zonen, en dit zijn hun namen: Azrikam, Bochru, 5327 1Kro 9:44 | Obadja, en Hanan; dezen zijn Azels zonen. ~  ~  ~  5328 1Kro 10:2 | achter Saul aan en achter zijn zonen; en de Filistijnen 5329 1Kro 10:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard 5330 1Kro 10:4 | mij den spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, 5331 1Kro 10:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat Saul 5332 1Kro 10:6 | 6 Alzo stierf Saul en zijn drie zonen; ook zijn ganse 5333 1Kro 10:6 | en zijn drie zonen; ook zijn ganse huis is tegelijk gestorven. ~ 5334 1Kro 10:7 | gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten 5335 1Kro 10:8 | plunderen, zo vonden zij Saul en zijn zonen, liggende op het gebergte 5336 1Kro 10:9 | plunderden hem, en zij namen zijn hoofd en zijn wapenen, en 5337 1Kro 10:9 | zij namen zijn hoofd en zijn wapenen, en zij zonden ze 5338 1Kro 10:10 | 10 En zij legden zijn wapenen in het huis huns 5339 1Kro 10:10 | in het huis huns gods; en zijn hoofd hechtten zij in het 5340 1Kro 10:13 | 13 Alzo stierf Saul, in zijn overtreding, waarmede hij 5341 1Kro 11:1 | Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente en uw vlees. ~ 5342 1Kro 11:2 | en gij zult voorganger zijn van Mijn volk Israel. 5343 1Kro 11:10 | bij hem gedragen hebben in zijn koninkrijk bij geheel Israel, 5344 1Kro 11:11 | 11 Dezen nu zijn van het getal der helden, 5345 1Kro 11:11 | hoofd der dertigen, die zijn spies tegen driehonderd 5346 1Kro 11:19 | late mijn God verre van mij zijn, van zulks te doen! Zou 5347 1Kro 11:20 | drie; en hij, verheffende zijn spies tegen driehonderd, 5348 1Kro 11:23 | Egyptenaars, en hij doodde hem met zijn eigen spies. ~ 5349 1Kro 11:25 | En David stelde hem over zijn trawanten. ~ 5350 1Kro 11:45 | zoon van Simri, en Joha, zijn broeder, de Tiziet; ~ 5351 1Kro 12:1 | 1 Dezen nu zijn het, die tot David kwamen 5352 1Kro 12:15 | 15 Deze zelfden zijn het, die over de Jordaan 5353 1Kro 12:17 | hart tegelijk over ulieden zijn; maar indien het is, om 5354 1Kro 12:18 | hoofdlieden, en hij zeide: Wij zijn uw, o David, en met u zijn 5355 1Kro 12:18 | zijn uw, o David, en met u zijn wij, gij, zoon van Isai. 5356 1Kro 12:19 | hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen. ~ 5357 1Kro 12:23 | 23 En dit zijn de getallen der hoofden 5358 1Kro 12:31 | die met namen uitgedrukt zijn, dat zij kwamen, om David 5359 1Kro 13:2 | den HEERE, onzen God, te zijn, laat ons ons uitbreiden, 5360 1Kro 13:2 | en Levieten, die met hen zijn in de steden, met haar voorsteden, 5361 1Kro 13:9 | gekomen waren, zo strekte Uza zijn hand uit, om de ark te houden, 5362 1Kro 13:10 | Hij sloeg hem, omdat hij zijn hand had uitgestrekt aan 5363 1Kro 13:14 | huisgezin van Obed-Edom, in zijn huis, drie maanden; en de 5364 1Kro 14:2 | bevestigd had over Israel; want zijn koninkrijk werd ten hoogste 5365 1Kro 14:4 | 4 Dit nu zijn de namen der kinderen, die 5366 1Kro 14:15 | uw aangezicht uitgegaan zijn, om het leger der Filistijnen 5367 1Kro 14:17 | landen; en de HEERE gaf Zijn verschrikking over al die 5368 1Kro 15:1 | David maakte zich huizen in zijn stad; en hij bereidde der 5369 1Kro 15:5 | was Uriel overste, en van zijn broederen waren honderd 5370 1Kro 15:6 | was Asaja overste, en van zijn broederen waren tweehonderd 5371 1Kro 15:7 | was Joel overste, en van zijn broederen waren honderd 5372 1Kro 15:8 | was overste Semaja, en van zijn broederen waren tweehonderd. ~ 5373 1Kro 15:9 | Hebron was Eliel overste, en zijn broederen waren tachtig. ~ 5374 1Kro 15:10 | was Amminadab overste, en zijn broederen waren honderd 5375 1Kro 15:17 | den zoon van Joel, en uit zijn broederen Asaf, den zoon 5376 1Kro 16:7 | den dienst van Asaf, en zijn broederen. ~ 5377 1Kro 16:8 | 8 Looft den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden 5378 1Kro 16:8 | roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken. ~ 5379 1Kro 16:9 | spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderwerken. ~ 5380 1Kro 16:11 | Vraagt naar den HEERE en Zijn sterkte, zoekt Zijn aangezicht 5381 1Kro 16:11 | HEERE en Zijn sterkte, zoekt Zijn aangezicht geduriglijk. ~ 5382 1Kro 16:13 | 13 Gij, zaad van Israel, Zijn dienaar, gij, kinderen van 5383 1Kro 16:13 | gij, kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen! ~ 5384 1Kro 16:14 | Hij is de HEERE, onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele 5385 1Kro 16:14 | onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde. ~ 5386 1Kro 16:23 | ganse aarde, boodschapt Zijn heil van dag tot dag. ~ 5387 1Kro 16:24 | 24 Vertelt Zijn eer onder de heidenen, Zijn 5388 1Kro 16:24 | Zijn eer onder de heidenen, Zijn wonderwerken onder alle 5389 1Kro 16:26 | Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft 5390 1Kro 16:27 | Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte 5391 1Kro 16:27 | en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en vrolijkheid 5392 1Kro 16:27 | sterkte en vrolijkheid zijn in Zijn plaats. ~ 5393 1Kro 16:27 | sterkte en vrolijkheid zijn in Zijn plaats. ~ 5394 1Kro 16:29 | brengt offer, en komt voor Zijn aangezicht; aanbidt den 5395 1Kro 16:30 | 30 Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele 5396 1Kro 16:34 | want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is tot 5397 1Kro 16:37 | verbonds des HEEREN, Asaf en zijn broederen, om geduriglijk 5398 1Kro 16:39 | En den priester Zadok, en zijn broederen, de priesters, 5399 1Kro 16:41 | die met namen uitgedrukt zijn om den HEERE te loven; want 5400 1Kro 16:41 | den HEERE te loven; want Zijn goedertierenheid is tot 5401 1Kro 16:43 | volk henen, een iegelijk in zijn huis; en David keerde zich, 5402 1Kro 16:43 | en David keerde zich, om zijn huis te gaan zegenen. ~  ~  5403 1Kro 17:1 | geschiedde nu, als David in zijn huis woonde, dat David tot 5404 1Kro 17:7 | over Mijn volk Israel zoudt zijn; ~ 5405 1Kro 17:8 | groten, die op de aarde zijn. ~ 5406 1Kro 17:9 | hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet meer 5407 1Kro 17:11 | uw dagen zullen vervuld zijn, dat gij heengaat tot uw 5408 1Kro 17:11 | opstaan, hetwelk uit uw zonen zijn zal, en Ik zal zijn koninkrijk 5409 1Kro 17:11 | zonen zijn zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. ~ 5410 1Kro 17:12 | een huis bouwen, en Ik zal zijn stoel bevestigen tot in 5411 1Kro 17:13 | Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij zal Mij tot een 5412 1Kro 17:13 | hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid 5413 1Kro 17:14 | Koninkrijk tot in eeuwigheid; en zijn stoel zal vast zijn tot 5414 1Kro 17:14 | en zijn stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid. ~ 5415 1Kro 17:23 | gesproken hebt, en over zijn huis, dat worde waar tot 5416 1Kro 17:25 | daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, om voor Uw 5417 1Kro 17:27 | gezegend, en het zal gezegend zijn in eeuwigheid. ~  ~  5418 1Kro 18:3 | toe, toen hij heentoog, om zijn hand te stellen aan de rivier 5419 1Kro 18:10 | 10 Zo zond hij zijn zoon Hadoram tot den koning 5420 1Kro 18:10 | koning David, om hem naar zijn welstand te vragen, en om 5421 1Kro 18:14 | gans Israel, en hij deed zijn gansen volke recht en gerechtigheid. ~ 5422 1Kro 19:3 | toe, toen hij heentoog, om zijn hand te stellen aan de rivier 5423 1Kro 19:10 | 10 Zo zond hij zijn zoon Hadoram tot den koning 5424 1Kro 19:10 | koning David, om hem naar zijn welstand te vragen, en om 5425 1Kro 19:14 | gans Israel, en hij deed zijn gansen volke recht en gerechtigheid. ~ 5426 1Kro 20:1 | kinderen Ammons, stierf, en zijn zoon werd koning in zijn 5427 1Kro 20:1 | zijn zoon werd koning in zijn plaats. ~ 5428 1Kro 20:2 | den zoon van Nahas; want zijn vader heeft weldadigheid 5429 1Kro 20:2 | om hem te troosten over zijn vader. Toen de knechten 5430 1Kro 20:3 | troosters tot u gezonden heeft? Zijn niet zijn knechten tot u 5431 1Kro 20:3 | gezonden heeft? Zijn niet zijn knechten tot u gekomen, 5432 1Kro 20:7 | de koning van Maacha en zijn volk kwamen en legerden 5433 1Kro 20:11 | volks gaf hij in de hand van zijn broeder Abisai, en zij stelden 5434 1Kro 20:13 | sterk, en laat ons sterk zijn voor ons volk, en voor de 5435 1Kro 20:13 | HEERE nu doe, wat goed is in Zijn ogen. ~ 5436 1Kro 20:14 | Syriers; en zij vloden voor zijn aangezicht. ~ 5437 1Kro 20:15 | het aangezicht van Abisai, zijn broeder, en zij kwamen in 5438 1Kro 21:2 | de kroon huns konings van zijn hoofd, en hij bevond haar 5439 1Kro 21:6 | was een zeer lang man, en zijn vingeren waren zes en zes, 5440 1Kro 22:3 | zeide Joab: De HEERE doe tot Zijn volk, gelijk zij nu zijn, 5441 1Kro 22:3 | Zijn volk, gelijk zij nu zijn, honderdmaal meer; zijn 5442 1Kro 22:3 | zijn, honderdmaal meer; zijn zij niet allen, o mijn heer 5443 1Kro 22:13 | des HEEREN vallen; want Zijn barmhartigheden zijn zeer 5444 1Kro 22:13 | want Zijn barmhartigheden zijn zeer vele, maar laat mij 5445 1Kro 22:16 | 16 Als David zijn ogen ophief, zo zag hij 5446 1Kro 22:16 | en tussen den hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn 5447 1Kro 22:16 | zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand, uitgestrekt over Jeruzalem; 5448 1Kro 22:20 | zo zag hij den engel; en zijn vier zonen, die bij hem 5449 1Kro 22:23 | koning doe wat goed is in zijn ogen; zie, ik geef deze 5450 1Kro 22:27 | zeide tot den engel, dat hij zijn zwaard weder in zijn schede 5451 1Kro 22:27 | hij zijn zwaard weder in zijn schede steken zou. ~ 5452 1Kro 23:1 | het huis Gods des HEEREN zijn, en hier zal het altaar 5453 1Kro 23:1 | brandoffers voor Israel zijn. ~ 5454 1Kro 23:5 | voorraad in menigte voor zijn dood. ~ 5455 1Kro 23:6 | 6 Toen riep hij zijn zoon Salomo, en gebood hem 5456 1Kro 23:9 | die zal een man der rust zijn, want Ik zal hem rust geven 5457 1Kro 23:9 | zal hem rust geven van al zijn vijanden rondom henen; want 5458 1Kro 23:9 | vijanden rondom henen; want zijn naam zal Salomo zijn, en 5459 1Kro 23:9 | want zijn naam zal Salomo zijn, en Ik zal vrede en stilte 5460 1Kro 23:9 | stilte over Israel geven in zijn dagen. ~ 5461 1Kro 23:10 | die zal Mij tot een zoon zijn, en Ik hem tot een Vader; 5462 1Kro 23:11 | zoon, de HEERE zal met u zijn, en gij zult voorspoedig 5463 1Kro 23:11 | en gij zult voorspoedig zijn, en zult het huis des HEEREN, 5464 1Kro 23:13 | Dan zult gij voorspoedig zijn, als gij waarnemen zult 5465 1Kro 23:15 | 15 Ook zijn er bij u in menigte, die 5466 1Kro 23:16 | het, en de HEERE zal met u zijn. ~ 5467 1Kro 23:17 | vorsten van Israel, dat zij zijn zoon Salomo helpen zouden, 5468 1Kro 24:1 | zat van dagen, maakte hij zijn zoon Salomo tot koning over 5469 1Kro 24:13 | allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, 5470 1Kro 24:13 | om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te 5471 1Kro 24:14 | nu Mozes, den man Gods, zijn kinderen werden genoemd 5472 1Kro 24:24 | 24 Dit zijn de kinderen van Levi, naar 5473 1Kro 24:25 | HEERE, de God Israels, heeft Zijn volk rust gegeven, en Hij 5474 1Kro 25:30 | Eder, en Jerimoth. Dezen zijn de kinderen der Levieten, 5475 1Kro 25:31 | hoofd der vaderen tegen zijn kleinsten broeder. ~  ~ 5476 1Kro 26:9 | tweede voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen, 5477 1Kro 26:9 | hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf. ~ 5478 1Kro 26:10 | 10 Het derde voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, 5479 1Kro 26:10 | voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5480 1Kro 26:11 | 11 Het vierde voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen, 5481 1Kro 26:11 | voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5482 1Kro 26:12 | Het vijfde voor Nethanja; zijn zonen en zijn broederen, 5483 1Kro 26:12 | Nethanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5484 1Kro 26:13 | 13 Het zesde voor Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, 5485 1Kro 26:13 | voor Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5486 1Kro 26:14 | Het zevende voor Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, 5487 1Kro 26:14 | Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5488 1Kro 26:15 | Het achtste voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, 5489 1Kro 26:15 | voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5490 1Kro 26:16 | Het negende voor Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, 5491 1Kro 26:16 | Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5492 1Kro 26:17 | 17 Het tiende voor Simei; zijn zonen en zijn broederen, 5493 1Kro 26:17 | voor Simei; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5494 1Kro 26:18 | Het elfde voor Azareel; zijn zonen en zijn broederen, 5495 1Kro 26:18 | voor Azareel; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5496 1Kro 26:19 | Het twaalfde voor Hasabja; zijn zonen en zijn broederen, 5497 1Kro 26:19 | voor Hasabja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5498 1Kro 26:20 | Het dertiende voor Subael; zijn zonen en zijn broederen, 5499 1Kro 26:20 | voor Subael; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 5500 1Kro 26:21 | veertiende voor Mattithja; zijn zonen en zijn broederen,


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License