1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263
Book Chapter: Verse
5001 2Kon 18:2 | des HEEREN zijns Gods, als zijn vader David. ~
5002 2Kon 18:3 | Israel; ja, hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan,
5003 2Kon 18:10 | gelijkenis van het altaar, en zijn afbeelding, naar zijn ganse
5004 2Kon 18:10 | en zijn afbeelding, naar zijn ganse maaksel. ~
5005 2Kon 18:13 | 13 En hij stak zijn brandoffer aan, en zijn
5006 2Kon 18:13 | zijn brandoffer aan, en zijn spijsoffer, en goot zijn
5007 2Kon 18:13 | zijn spijsoffer, en goot zijn drankoffer en sprengde het
5008 2Kon 18:14 | van het huis, van tussen zijn altaar, en van tussen het
5009 2Kon 18:15 | des konings brandoffer, en zijn spijsoffer, en het brandoffer
5010 2Kon 18:15 | het koperen altaar zal mij zijn, om te onderzoeken. ~
5011 2Kon 18:20 | 20 En Achaz ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven
5012 2Kon 18:20 | vaderen, en werd begraven bij zijn vaderen, in de stad Davids;
5013 2Kon 18:20 | stad Davids; en Hizkia, zijn zoon, werd koning in zijn
5014 2Kon 18:20 | zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
5015 2Kon 19:3 | van Assyrie; en Hosea werd zijn knecht, dat hij hem een
5016 2Kon 19:9 | de zaken, die niet recht zijn, tegen den HEERE, hun God,
5017 2Kon 19:15 | 15 Daartoe verwierpen zij Zijn inzettingen, en Zijn verbond,
5018 2Kon 19:15 | zij Zijn inzettingen, en Zijn verbond, dat Hij met hun
5019 2Kon 19:15 | vaderen gemaakt had, en Zijn getuigenissen, die Hij tegen
5020 2Kon 19:18 | dat Hij hen wegdeed van Zijn aangezicht; er bleef niets
5021 2Kon 19:20 | rovers, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. ~
5022 2Kon 19:23 | Totdat de HEERE Israel van Zijn aangezicht wegdeed, gelijk
5023 2Kon 19:23 | had door den dienst van al Zijn knechten, de profeten; alzo
5024 2Kon 19:23 | werd Israel weggevoerd uit zijn land naar Assyrie, tot op
5025 2Kon 19:29 | 29 Maar elk volk maakte zijn goden; en zij stelden ze
5026 2Kon 20:3 | HEEREN, naar alles, wat zijn vader David gedaan had. ~
5027 2Kon 20:6 | te volgen, en hij hield Zijn geboden, die de HEERE aan
5028 2Kon 20:12 | gehoorzaam geweest, maar Zijn verbond overtreden hadden;
5029 2Kon 20:21 | iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan, en die doorboren;
5030 2Kon 20:29 | u niet kunnen redden uit zijn hand. ~
5031 2Kon 20:31 | uit, en eet, een ieder van zijn wijnstok, en een ieder van
5032 2Kon 20:31 | wijnstok, en een ieder van zijn vijgeboom; en drinkt een
5033 2Kon 20:33 | goden der volken, ieder zijn land, enigszins gered uit
5034 2Kon 20:34 | 34 Waar zijn de goden van Hamath, en
5035 2Kon 20:34 | Hamath, en van Arpad? Waar zijn de goden van Sefarvaim,
5036 2Kon 20:35 | 35 Welke zijn ze onder alle goden der
5037 2Kon 21:1 | hoorde, zo scheurde hij zijn klederen, en bedekte zich
5038 2Kon 21:3 | lastering; want de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte,
5039 2Kon 21:4 | woorden van Rabsake, denwelken zijn heer, de koning van Assyrie,
5040 2Kon 21:7 | gerucht horen zal, en weder in zijn land keren; en ik zal hem
5041 2Kon 21:7 | zal hem door het zwaard in zijn land vellen. ~
5042 2Kon 21:19 | God, verlos ons toch uit zijn hand; zo zullen alle koninkrijken
5043 2Kon 21:23 | van den Libanon; en ik zal zijn hoge cederbomen, en zijn
5044 2Kon 21:23 | zijn hoge cederbomen, en zijn uitgelezen dennebomen afhouwen;
5045 2Kon 21:23 | afhouwen; en zal komen in zijn uiterste herberg, in het
5046 2Kon 21:25 | doen komen, dat gij zoudt zijn, om de vaste steden te verstoren
5047 2Kon 21:37 | in het huis van Nisroch, zijn god, zich nederboog, dat
5048 2Kon 21:37 | dat Adramelech en Sarezer, zijn zonen, hem met het zwaard
5049 2Kon 21:37 | Ararat; en Esar-Haddon, zijn zoon, werd koning in zijn
5050 2Kon 21:37 | zijn zoon, werd koning in zijn plaats. ~ ~
5051 2Kon 22:2 | 2 Toen keerde hij zijn aangezicht om naar den wand,
5052 2Kon 22:9 | een teken van den HEERE zijn, dat de HEERE het woord,
5053 2Kon 22:13 | naar hen, en hij toonde hun zijn ganse schathuis, het zilver,
5054 2Kon 22:13 | specerijen, en de beste olie, en zijn wapenhuis, en al wat gevonden
5055 2Kon 22:13 | al wat gevonden werd in zijn schatten; er was geen ding
5056 2Kon 22:13 | schatten; er was geen ding in zijn huis, noch in zijn ganse
5057 2Kon 22:13 | ding in zijn huis, noch in zijn ganse heerschappij, dat
5058 2Kon 22:14 | mannen gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia
5059 2Kon 22:14 | gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande gekomen,
5060 2Kon 22:18 | nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis des konings
5061 2Kon 22:20 | geschiedenissen van Hizkia, en al zijn macht, en hoe hij den vijver
5062 2Kon 22:20 | de stad gebracht heeft, zijn die niet geschreven in het
5063 2Kon 22:21 | 21 En Hizkia ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse
5064 2Kon 22:21 | ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Manasse werd koning
5065 2Kon 22:21 | zoon Manasse werd koning in zijn plaats. ~ ~
5066 2Kon 23:3 | hoogten weder op, die Hizkia, zijn vader, verdorven had; en
5067 2Kon 23:6 | 6 Ja, hij deed zijn zoon door het vuur gaan,
5068 2Kon 23:7 | gezegd had tot David, en tot zijn zoon Salomo: In dit huis,
5069 2Kon 23:10 | HEERE door den dienst van Zijn knechten, de profeten, zeggende: ~
5070 2Kon 23:11 | hebben, die voor hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn
5071 2Kon 23:11 | zijn, ja, ook Juda door zijn drekgoden heeft doen zondigen; ~
5072 2Kon 23:12 | ieder, die het hoort, beide zijn oren klinken zullen. ~
5073 2Kon 23:13 | en men keert hem om op zijn holligheid. ~
5074 2Kon 23:15 | vaderen van Egypte uitgegaan zijn, ook tot op dezen dag toe. ~
5075 2Kon 23:16 | andere vervuld had; behalve zijn zonde, die hij Juda zondigen
5076 2Kon 23:17 | wat hij gedaan heeft, en zijn zonde, die hij gezondigd
5077 2Kon 23:17 | die hij gezondigd heeft, zijn die niet geschreven in het
5078 2Kon 23:18 | En Manasse ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven
5079 2Kon 23:18 | begraven in den hof van zijn huis, in den hof van Uzza;
5080 2Kon 23:18 | in den hof van Uzza; en zijn zoon Amon werd koning in
5081 2Kon 23:18 | zoon Amon werd koning in zijn plaats. ~
5082 2Kon 23:20 | ogen des HEEREN; gelijk als zijn vader Manasse gedaan had. ~
5083 2Kon 23:21 | wandelde in al den weg, dien zijn vader gewandeld had, en
5084 2Kon 23:21 | diende de drekgoden, die zijn vader gediend had, en hij
5085 2Kon 23:23 | zij doodden den koning in zijn huis. ~
5086 2Kon 23:24 | het volk des lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn
5087 2Kon 23:24 | zijn zoon Josia koning in zijn plaats. ~
5088 2Kon 23:25 | Amon, wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het
5089 2Kon 23:26 | 26 En men begroef hem in zijn graf, in den hof van Uzza;
5090 2Kon 23:26 | in den hof van Uzza; en zijn zoon Josia werd koning in
5091 2Kon 23:26 | zoon Josia werd koning in zijn plaats. ~ ~ ~
5092 2Kon 24:2 | wandelde in al den weg van zijn vader David, en week niet
5093 2Kon 24:5 | van het werk, die besteld zijn over het huis des HEEREN;
5094 2Kon 24:11 | wetboeks hoorde, dat hij zijn klederen scheurde. ~
5095 2Kon 25:3 | HEERE na te wandelen, en Zijn geboden, en Zijn getuigenissen,
5096 2Kon 25:3 | wandelen, en Zijn geboden, en Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen
5097 2Kon 25:3 | en Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen met ganser harte
5098 2Kon 25:3 | die in dit boek geschreven zijn. En het ganse volk stond
5099 2Kon 25:10 | Hinnom is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor
5100 2Kon 25:10 | opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor den Molech
5101 2Kon 25:18 | hem liggen, dat niemand zijn beenderen verroere. Zo bevrijdden
5102 2Kon 25:18 | verroere. Zo bevrijdden zij zijn beenderen, met de beenderen
5103 2Kon 25:25 | zich tot den HEERE, met zijn ganse hart, en met zijn
5104 2Kon 25:25 | zijn ganse hart, en met zijn ganse ziel, en met zijn
5105 2Kon 25:25 | zijn ganse ziel, en met zijn ganse kracht, naar al de
5106 2Kon 25:26 | toorns niet af, waarmede Zijn toorn brandde tegen Juda,
5107 2Kon 25:28 | al wat hij gedaan heeft, zijn die niet geschreven in het
5108 2Kon 25:29 | 29 In zijn dagen toog Farao Necho,
5109 2Kon 25:30 | 30 En zijn knechten voerden hem dood
5110 2Kon 25:30 | Jeruzalem, en begroeven hem in zijn graf; en het volk des lands
5111 2Kon 25:32 | HEEREN, naar alles, wat zijn vaderen gedaan hadden. ~
5112 2Kon 25:34 | koning, in de plaats van zijn vader Josia, en veranderde
5113 2Kon 25:34 | vader Josia, en veranderde zijn naam in Jojakim; maar Joahaz
5114 2Kon 25:35 | te geven; een ieder naar zijn schatting eiste hij het
5115 2Kon 25:37 | HEEREN, naar alles, wat zijn vaders gedaan hadden. ~ ~ ~
5116 2Kon 26:1 | 1 In zijn dagen toog Nebukadnezar,
5117 2Kon 26:1 | Babel, op, en Jojakim werd zijn knecht drie jaren; daarna
5118 2Kon 26:3 | tegen Juda, dat Hij hen van Zijn aangezicht wegdeed, om de
5119 2Kon 26:6 | En Jojakim ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Jojachin
5120 2Kon 26:6 | ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Jojachin werd koning
5121 2Kon 26:6 | Jojachin werd koning in zijn plaats. ~
5122 2Kon 26:7 | toog voortaan niet meer uit zijn land; want de koning van
5123 2Kon 26:9 | HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had. ~
5124 2Kon 26:11 | Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden. ~
5125 2Kon 26:12 | koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten,
5126 2Kon 26:12 | hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten,
5127 2Kon 26:12 | moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen;
5128 2Kon 26:12 | knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning
5129 2Kon 26:15 | des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen
5130 2Kon 26:17 | plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekia. ~
5131 2Kon 26:20 | Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had.
5132 2Kon 27:1 | tegen Jeruzalem, hij en zijn ganse heir, en legerde zich
5133 2Kon 27:5 | velden van Jericho, en zal zijn heir werd van bij hem verstrooid. ~
5134 2Kon 27:7 | de zonen van Zedekia voor zijn ogen, en men verblindde
5135 2Kon 27:21 | Hamath. Alzo werd Juda uit zijn land gevankelijk weggevoerd. ~
5136 2Kon 27:24 | hen: Vreest niet van te zijn knechten der Chaldeen, blijft
5137 2Kon 27:28 | vriendelijk met hem, en stelde zijn stoel boven den stoel der
5138 2Kon 27:29 | at geduriglijk brood voor zijn aangezicht, al de dagen
5139 2Kon 27:30 | 30 En aangaande zijn tering, een gedurige tering
5140 2Kon 27:30 | dagelijks bestemde deel op zijn dag, al de dagen zijns levens. ~
5141 1Kro 1:10 | Nimrod; die begon geweldig te zijn op aarde.
5142 1Kro 1:12 | van welke de Filistijnen zijn voortgekomen) en de Cafthorieten. ~
5143 1Kro 1:13 | 13 Kanaan nu gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth, ~
5144 1Kro 1:19 | 19 Aan Heber nu zijn twee zonen geboren; de naam
5145 1Kro 1:19 | enen was Peleg, omdat in zijn dagen het aardrijk verdeeld
5146 1Kro 1:29 | 29 Dit zijn hun geboorten: de eerstgeborene
5147 1Kro 1:31 | Jetur, Nafis, en Kedma; deze zijn de kinderen van Ismael. ~
5148 1Kro 1:43 | 43 Dit nu zijn de koningen, die geregeerd
5149 1Kro 1:44 | stierf, en Jobab regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah,
5150 1Kro 1:45 | Themanieten, regeerde in zijn plaats. ~
5151 1Kro 1:46 | zoon van Bedad, regeerde in zijn plaats, die de Midianieten
5152 1Kro 1:47 | van Masreka, regeerde in zijn plaats. ~
5153 1Kro 1:48 | aan de rivier, regeerde in zijn plaats. ~
5154 1Kro 1:49 | van Achbor, regeerde in zijn plaats. ~
5155 1Kro 1:50 | stierf, zo regeerde Hadad in zijn plaats, en de naam zijner
5156 1Kro 2:1 | 1 Dezen zijn de kinderen van Israel:
5157 1Kro 2:3 | 3 De kinderen van Juda zijn: Er, en Onan, en Sela; drie
5158 1Kro 2:3 | en Onan, en Sela; drie zijn er hem geboren van de dochter
5159 1Kro 2:4 | 4 Maar Thamar, zijn schoondochter, baarde hem
5160 1Kro 2:6 | Chalcol, en Dara. Deze allen zijn vijf. ~
5161 1Kro 2:9 | Hezron, die hem geboren zijn, waren Jerahmeel, en Ram,
5162 1Kro 2:13 | 13 En Isai gewon Eliab, zijn eerstgeborene, en Abinadab,
5163 1Kro 2:18 | gewon kinderen uit Azuba, zijn vrouw, en uit Jerioth. En
5164 1Kro 2:18 | Jerioth. En de zonen van deze zijn: Jeser, en Sobab, en Ardon. ~
5165 1Kro 2:23 | zestig steden. Deze allen zijn zonen van Machir, den vader
5166 1Kro 2:35 | 35 Sesan nu gaf zijn dochter aan zijn knecht
5167 1Kro 2:35 | nu gaf zijn dochter aan zijn knecht Jarha tot een vrouw;
5168 1Kro 2:42 | den broeder van Jerahmeel, zijn Mesa, zijn eerstgeborene (
5169 1Kro 2:42 | van Jerahmeel, zijn Mesa, zijn eerstgeborene (die is de
5170 1Kro 2:53 | de Misraieten; van dezen zijn uitgegaan de Zoraieten en
5171 1Kro 2:55 | de Suchathieten; dezen zijn de Kenieten, die gekomen
5172 1Kro 2:55 | de Kenieten, die gekomen zijn van Hammath, den vader van
5173 1Kro 3:1 | die hem te Hebron geboren zijn: de eerstgeborene Amnon,
5174 1Kro 3:3 | de zesde Jithream, van zijn huisvrouw Egla. ~
5175 1Kro 3:4 | 4 Zes zijn hem te Hebron geboren; want
5176 1Kro 3:5 | 5 Dezen nu zijn hem te Jeruzalem geboren:
5177 1Kro 3:5 | Nathan, en Salomo; deze vier zijn van Bath-Sua, de dochter
5178 1Kro 3:9 | 9 Deze allen zijn zonen van David, behalve
5179 1Kro 3:10 | s zoon nu was Rehabeam; zijn zoon was Abia; zijn zoon
5180 1Kro 3:10 | Rehabeam; zijn zoon was Abia; zijn zoon was Asa; zijn zoon
5181 1Kro 3:10 | Abia; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Josafat; ~
5182 1Kro 3:11 | 11 Zijn zoon was Joram; zijn zoon
5183 1Kro 3:11 | 11 Zijn zoon was Joram; zijn zoon was Ahazia; zijn zoon
5184 1Kro 3:11 | Joram; zijn zoon was Ahazia; zijn zoon was Joas; ~
5185 1Kro 3:12 | 12 Zijn zoon was Amazia; zijn zoon
5186 1Kro 3:12 | 12 Zijn zoon was Amazia; zijn zoon was Azaria; zijn zoon
5187 1Kro 3:12 | Amazia; zijn zoon was Azaria; zijn zoon was Jotham; ~
5188 1Kro 3:13 | 13 Zijn zoon was Achaz; zijn zoon
5189 1Kro 3:13 | 13 Zijn zoon was Achaz; zijn zoon was Hizkia; zijn zoon
5190 1Kro 3:13 | Achaz; zijn zoon was Hizkia; zijn zoon was Manasse; ~
5191 1Kro 3:14 | 14 Zijn zoon was Amon; zijn zoon
5192 1Kro 3:14 | 14 Zijn zoon was Amon; zijn zoon was Josia. ~
5193 1Kro 3:16 | Jojakim nu waren: Jechonia zijn zoon, Zedekia zijn zoon. ~
5194 1Kro 3:16 | Jechonia zijn zoon, Zedekia zijn zoon. ~
5195 1Kro 3:17 | van Jechonia waren Assir; zijn zoon was Sealthiel; ~
5196 1Kro 4:2 | gewon Ahumai en Lahad; dit zijn de huisgezinnen der Zorathieten; ~
5197 1Kro 4:3 | 3 En dezen zijn van den vader Etam: Jizreel,
5198 1Kro 4:4 | de vader van Husah. Dit zijn de kinderen van Hur, den
5199 1Kro 4:6 | Temeni, en Haahastari. Dit zijn de kinderen van Naara. ~
5200 1Kro 4:9 | Jabez nu was heerlijker dan zijn broeders; en zijn moeder
5201 1Kro 4:9 | heerlijker dan zijn broeders; en zijn moeder had zijn naam Jabez
5202 1Kro 4:9 | broeders; en zijn moeder had zijn naam Jabez genoemd, zeggende:
5203 1Kro 4:10 | zult, en Uw hand met mij zijn zal, en met het kwade alzo
5204 1Kro 4:12 | vader van Ir-nahas; dit zijn de mannen van Recha. ~
5205 1Kro 4:18 | 18 En zijn Joodse huisvrouw baarde
5206 1Kro 4:22 | Jasubilehem; doch deze dingen zijn oud. ~
5207 1Kro 4:23 | plantages en tuinen; zij zijn daar gebleven bij den koning
5208 1Kro 4:23 | gebleven bij den koning in zijn werk. ~
5209 1Kro 4:25 | 25 Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon;
5210 1Kro 4:25 | was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn zoon. ~
5211 1Kro 4:25 | was zijn zoon; Misma was zijn zoon. ~
5212 1Kro 4:26 | Misma waren dezen: Hammuel zijn zoon, Zaccur zijn zoon,
5213 1Kro 4:26 | Hammuel zijn zoon, Zaccur zijn zoon, Simei zijn zoon. ~
5214 1Kro 4:26 | Zaccur zijn zoon, Simei zijn zoon. ~
5215 1Kro 4:27 | zonen en zes dochteren; maar zijn broeders hadden niet veel
5216 1Kro 4:33 | waren, tot Baal toe. Dit zijn hun woningen en hun geslachtsrekening
5217 1Kro 4:41 | die met namen beschreven zijn, kwamen in de dagen van
5218 1Kro 5:1 | bed ontheiligd had, werd zijn eerstgeboorte gegeven aan
5219 1Kro 5:2 | Juda werd machtig onder zijn broederen, en die tot een
5220 1Kro 5:3 | eerstgeborene van Israel, zijn Hanoch en Pallu, Hezron
5221 1Kro 5:4 | 4 De kinderen van Joel: zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog;
5222 1Kro 5:4 | Joel: zijn zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simei; ~
5223 1Kro 5:4 | zoon Semaja; zijn zoon Gog; zijn zoon Simei; ~
5224 1Kro 5:5 | 5 Zijn zoon Micha; zijn zoon Reaja;
5225 1Kro 5:5 | 5 Zijn zoon Micha; zijn zoon Reaja; zijn zoon Baal; ~
5226 1Kro 5:5 | Micha; zijn zoon Reaja; zijn zoon Baal; ~
5227 1Kro 5:6 | 6 Zijn zoon Beera, welken Tiglath-Pilneser,
5228 1Kro 5:7 | 7 Aangaande zijn broederen in hun huisgezinnen,
5229 1Kro 5:7 | gesteld werden; de hoofden zijn geweest Jehiel en Zecharja, ~
5230 1Kro 5:14 | 14 Dezen zijn de kinderen van Abihail,
5231 1Kro 5:17 | 17 Deze allen zijn naar hun geslachtsregisters
5232 1Kro 6:16 | 16 Zo zijn dan de kinderen van Levi:
5233 1Kro 6:17 | 17 En dit zijn de namen der zonen van Gerson:
5234 1Kro 6:19 | waren Maheli en Musi. En dit zijn de huisgezinnen der Levieten,
5235 1Kro 6:20 | 20 Van Gerson: zijn zoon was Libni; zijn zoon
5236 1Kro 6:20 | Gerson: zijn zoon was Libni; zijn zoon Jahath; zijn zoon Zimma; ~
5237 1Kro 6:20 | Libni; zijn zoon Jahath; zijn zoon Zimma; ~
5238 1Kro 6:21 | 21 Zijn zoon Joah; zijn zoon Iddo;
5239 1Kro 6:21 | 21 Zijn zoon Joah; zijn zoon Iddo; zijn zoon Zerah;
5240 1Kro 6:21 | zoon Joah; zijn zoon Iddo; zijn zoon Zerah; zijn zoon Jeathrai. ~
5241 1Kro 6:21 | zoon Iddo; zijn zoon Zerah; zijn zoon Jeathrai. ~
5242 1Kro 6:22 | kinderen van Kahath waren: zijn zoon Amminadab; zijn zoon
5243 1Kro 6:22 | waren: zijn zoon Amminadab; zijn zoon Korah; zijn zoon Assir; ~
5244 1Kro 6:22 | Amminadab; zijn zoon Korah; zijn zoon Assir; ~
5245 1Kro 6:23 | 23 Zijn zoon Elkana; en zijn zoon
5246 1Kro 6:23 | 23 Zijn zoon Elkana; en zijn zoon Ebjasaf; en zijn zoon
5247 1Kro 6:23 | en zijn zoon Ebjasaf; en zijn zoon Assir;
5248 1Kro 6:24 | 24 Zijn zoon Tahath; zijn zoon Uriel;
5249 1Kro 6:24 | 24 Zijn zoon Tahath; zijn zoon Uriel; zijn zoon Uzzia,
5250 1Kro 6:24 | Tahath; zijn zoon Uriel; zijn zoon Uzzia, en zijn zoon
5251 1Kro 6:24 | Uriel; zijn zoon Uzzia, en zijn zoon Saul. ~
5252 1Kro 6:26 | dezes zoon was Elkana; zijn zoon was Zofai; en zijn
5253 1Kro 6:26 | zijn zoon was Zofai; en zijn zoon was Nahath; ~
5254 1Kro 6:27 | 27 Zijn zoon Eliab; zijn zoon Jeroham;
5255 1Kro 6:27 | 27 Zijn zoon Eliab; zijn zoon Jeroham; zijn zoon
5256 1Kro 6:27 | Eliab; zijn zoon Jeroham; zijn zoon Elkana. ~
5257 1Kro 6:28 | van Samuel nu waren dezen: zijn eerstgeborene was Vasni,
5258 1Kro 6:29 | van Merari waren Maheli; zijn zoon Libni; zijn zoon Simei;
5259 1Kro 6:29 | Maheli; zijn zoon Libni; zijn zoon Simei; zijn zoon Uzza; ~
5260 1Kro 6:29 | Libni; zijn zoon Simei; zijn zoon Uzza; ~
5261 1Kro 6:30 | 30 Zijn zoon Simea; zijn zoon Haggija;
5262 1Kro 6:30 | 30 Zijn zoon Simea; zijn zoon Haggija; zijn zoon
5263 1Kro 6:30 | Simea; zijn zoon Haggija; zijn zoon Asaja. ~
5264 1Kro 6:31 | 31 Dezen nu zijn het, die David gesteld heeft
5265 1Kro 6:33 | 33 Dezen nu zijn ze, die daar stonden met
5266 1Kro 6:39 | 39 En zijn broeder Asaf stond aan zijn
5267 1Kro 6:39 | zijn broeder Asaf stond aan zijn rechter zijde; Asaf was
5268 1Kro 6:49 | 49 Aaron nu en zijn zonen rookten op het altaar
5269 1Kro 6:50 | 50 Dit nu zijn de kinderen van Aaron: Eleazar,
5270 1Kro 6:50 | van Aaron: Eleazar, was zijn zoon; Pinehas zijn zoon;
5271 1Kro 6:50 | was zijn zoon; Pinehas zijn zoon; Abisua zijn zoon; ~
5272 1Kro 6:50 | Pinehas zijn zoon; Abisua zijn zoon; ~
5273 1Kro 6:51 | 51 Bukki zijn zoon; Uzzi zijn zoon; Serahja
5274 1Kro 6:51 | 51 Bukki zijn zoon; Uzzi zijn zoon; Serahja zijn zoon; ~
5275 1Kro 6:51 | Uzzi zijn zoon; Serahja zijn zoon; ~
5276 1Kro 6:52 | 52 Merajoth zijn zoon; Amarja zijn zoon;
5277 1Kro 6:52 | Merajoth zijn zoon; Amarja zijn zoon; Ahitub zijn zoon; ~
5278 1Kro 6:52 | Amarja zijn zoon; Ahitub zijn zoon; ~
5279 1Kro 6:53 | 53 Zadok zijn zoon; Ahimaaz zijn zoon. ~
5280 1Kro 6:53 | Zadok zijn zoon; Ahimaaz zijn zoon. ~
5281 1Kro 7:14 | van Gilead baarde; doch zijn bijwijf, de Syrische, baarde
5282 1Kro 7:16 | een zoon, en zij noemde zijn naam Peres, en de naams
5283 1Kro 7:16 | zijns broeders was Seres, en zijn zonen waren Ulam en Rekem. ~
5284 1Kro 7:17 | Ulam nu waren Bedan; dezen zijn de kinderen van Gilead,
5285 1Kro 7:18 | 18 Belangende nu zijn zuster Molecheth, zij baarde
5286 1Kro 7:20 | Efraim waren Suthelah; en zijn zoon was Bered; en zijn
5287 1Kro 7:20 | zijn zoon was Bered; en zijn zoon Tahath; en zijn zoon
5288 1Kro 7:20 | en zijn zoon Tahath; en zijn zoon Elada; en zijn zoon
5289 1Kro 7:20 | en zijn zoon Elada; en zijn zoon Tahath; ~
5290 1Kro 7:21 | 21 En zijn zoon was Zabad; en zijn
5291 1Kro 7:21 | zijn zoon was Zabad; en zijn zoon Suthelah, en Ezer,
5292 1Kro 7:22 | vader, vele dagen leed; en zijn broeders kwamen om hem te
5293 1Kro 7:23 | 23 Daarna ging hij in tot zijn huisvrouw, en zij werd zwanger,
5294 1Kro 7:23 | een zoon; en hij noemde zijn naam Beria, omdat zij in
5295 1Kro 7:23 | omdat zij in ellende was in zijn huis. ~
5296 1Kro 7:24 | 24 Zijn dochter nu was Seera, die
5297 1Kro 7:25 | 25 En Refah was zijn zoon, en Resef; en zijn
5298 1Kro 7:25 | zijn zoon, en Resef; en zijn zoon was Telah; en zijn
5299 1Kro 7:25 | zijn zoon was Telah; en zijn zoon Tahan; ~
5300 1Kro 7:26 | 26 Zijn zoon was Ladan; zijn zoon
5301 1Kro 7:26 | 26 Zijn zoon was Ladan; zijn zoon Ammihud; zijn zoon
5302 1Kro 7:26 | Ladan; zijn zoon Ammihud; zijn zoon Elisama; ~
5303 1Kro 7:27 | 27 Zijn zoon was Non; zijn zoon
5304 1Kro 7:27 | 27 Zijn zoon was Non; zijn zoon Jozua. ~
5305 1Kro 7:35 | 35 En de kinderen van zijn broeder Helem waren Zofah,
5306 1Kro 8:1 | Benjamin nu gewon Bela, zijn eerstgeborene, Asbel, den
5307 1Kro 8:6 | 6 Dezen nu zijn de kinderen van Ehud; dezen
5308 1Kro 8:8 | had) uit Husim en Baara, zijn vrouwen; ~
5309 1Kro 8:9 | 9 En uit Hodes, zijn huisvrouw, gewon hij Joab,
5310 1Kro 8:10 | Sochja, en Mirma; dezen zijn zijne zonen, hoofden der
5311 1Kro 8:30 | 30 En zijn eerstgeboren zoon was Abdon,
5312 1Kro 8:37 | 37 En Moza gewon Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon
5313 1Kro 8:37 | Bina; zijn zoon was Rafa; zijn zoon was Elasa; zijn zoon
5314 1Kro 8:37 | Rafa; zijn zoon was Elasa; zijn zoon was Azel. ~
5315 1Kro 8:38 | nu had zes zonen, en dit zijn hun namen; Azrikam, Bochru,
5316 1Kro 8:39 | 39 En de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn
5317 1Kro 8:39 | zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene, Jeus, de
5318 1Kro 9:1 | geslachtsregisters geteld, en ziet, zij zijn geschreven in het boek der
5319 1Kro 9:5 | Asaja, de eerstgeborene, en zijn kinderen. ~
5320 1Kro 9:19 | den zoon van Korah, en zijn broeders van het huis zijns
5321 1Kro 9:29 | 29 Want uit dezelve zijn er besteld over de vaten,
5322 1Kro 9:33 | 33 Uit dezen zijn ook de zangers, hoofden
5323 1Kro 9:33 | het op hen, in dat werk te zijn. ~
5324 1Kro 9:34 | 34 Dit zijn de hoofden der vaderen onder
5325 1Kro 9:36 | 36 En Abdon was zijn eerstgeboren zoon, daarna
5326 1Kro 9:44 | nu had zes zonen, en dit zijn hun namen: Azrikam, Bochru,
5327 1Kro 9:44 | Obadja, en Hanan; dezen zijn Azels zonen. ~ ~ ~
5328 1Kro 10:2 | achter Saul aan en achter zijn zonen; en de Filistijnen
5329 1Kro 10:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard
5330 1Kro 10:4 | mij den spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet,
5331 1Kro 10:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat Saul
5332 1Kro 10:6 | 6 Alzo stierf Saul en zijn drie zonen; ook zijn ganse
5333 1Kro 10:6 | en zijn drie zonen; ook zijn ganse huis is tegelijk gestorven. ~
5334 1Kro 10:7 | gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten
5335 1Kro 10:8 | plunderen, zo vonden zij Saul en zijn zonen, liggende op het gebergte
5336 1Kro 10:9 | plunderden hem, en zij namen zijn hoofd en zijn wapenen, en
5337 1Kro 10:9 | zij namen zijn hoofd en zijn wapenen, en zij zonden ze
5338 1Kro 10:10 | 10 En zij legden zijn wapenen in het huis huns
5339 1Kro 10:10 | in het huis huns gods; en zijn hoofd hechtten zij in het
5340 1Kro 10:13 | 13 Alzo stierf Saul, in zijn overtreding, waarmede hij
5341 1Kro 11:1 | Hebron, zeggende: Zie, wij zijn uw gebeente en uw vlees. ~
5342 1Kro 11:2 | en gij zult voorganger zijn van Mijn volk Israel.
5343 1Kro 11:10 | bij hem gedragen hebben in zijn koninkrijk bij geheel Israel,
5344 1Kro 11:11 | 11 Dezen nu zijn van het getal der helden,
5345 1Kro 11:11 | hoofd der dertigen, die zijn spies tegen driehonderd
5346 1Kro 11:19 | late mijn God verre van mij zijn, van zulks te doen! Zou
5347 1Kro 11:20 | drie; en hij, verheffende zijn spies tegen driehonderd,
5348 1Kro 11:23 | Egyptenaars, en hij doodde hem met zijn eigen spies. ~
5349 1Kro 11:25 | En David stelde hem over zijn trawanten. ~
5350 1Kro 11:45 | zoon van Simri, en Joha, zijn broeder, de Tiziet; ~
5351 1Kro 12:1 | 1 Dezen nu zijn het, die tot David kwamen
5352 1Kro 12:15 | 15 Deze zelfden zijn het, die over de Jordaan
5353 1Kro 12:17 | hart tegelijk over ulieden zijn; maar indien het is, om
5354 1Kro 12:18 | hoofdlieden, en hij zeide: Wij zijn uw, o David, en met u zijn
5355 1Kro 12:18 | zijn uw, o David, en met u zijn wij, gij, zoon van Isai.
5356 1Kro 12:19 | hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen. ~
5357 1Kro 12:23 | 23 En dit zijn de getallen der hoofden
5358 1Kro 12:31 | die met namen uitgedrukt zijn, dat zij kwamen, om David
5359 1Kro 13:2 | den HEERE, onzen God, te zijn, laat ons ons uitbreiden,
5360 1Kro 13:2 | en Levieten, die met hen zijn in de steden, met haar voorsteden,
5361 1Kro 13:9 | gekomen waren, zo strekte Uza zijn hand uit, om de ark te houden,
5362 1Kro 13:10 | Hij sloeg hem, omdat hij zijn hand had uitgestrekt aan
5363 1Kro 13:14 | huisgezin van Obed-Edom, in zijn huis, drie maanden; en de
5364 1Kro 14:2 | bevestigd had over Israel; want zijn koninkrijk werd ten hoogste
5365 1Kro 14:4 | 4 Dit nu zijn de namen der kinderen, die
5366 1Kro 14:15 | uw aangezicht uitgegaan zijn, om het leger der Filistijnen
5367 1Kro 14:17 | landen; en de HEERE gaf Zijn verschrikking over al die
5368 1Kro 15:1 | David maakte zich huizen in zijn stad; en hij bereidde der
5369 1Kro 15:5 | was Uriel overste, en van zijn broederen waren honderd
5370 1Kro 15:6 | was Asaja overste, en van zijn broederen waren tweehonderd
5371 1Kro 15:7 | was Joel overste, en van zijn broederen waren honderd
5372 1Kro 15:8 | was overste Semaja, en van zijn broederen waren tweehonderd. ~
5373 1Kro 15:9 | Hebron was Eliel overste, en zijn broederen waren tachtig. ~
5374 1Kro 15:10 | was Amminadab overste, en zijn broederen waren honderd
5375 1Kro 15:17 | den zoon van Joel, en uit zijn broederen Asaf, den zoon
5376 1Kro 16:7 | den dienst van Asaf, en zijn broederen. ~
5377 1Kro 16:8 | 8 Looft den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden
5378 1Kro 16:8 | roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken. ~
5379 1Kro 16:9 | spreekt aandachtelijk van al Zijn wonderwerken. ~
5380 1Kro 16:11 | Vraagt naar den HEERE en Zijn sterkte, zoekt Zijn aangezicht
5381 1Kro 16:11 | HEERE en Zijn sterkte, zoekt Zijn aangezicht geduriglijk. ~
5382 1Kro 16:13 | 13 Gij, zaad van Israel, Zijn dienaar, gij, kinderen van
5383 1Kro 16:13 | gij, kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen! ~
5384 1Kro 16:14 | Hij is de HEERE, onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele
5385 1Kro 16:14 | onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde. ~
5386 1Kro 16:23 | ganse aarde, boodschapt Zijn heil van dag tot dag. ~
5387 1Kro 16:24 | 24 Vertelt Zijn eer onder de heidenen, Zijn
5388 1Kro 16:24 | Zijn eer onder de heidenen, Zijn wonderwerken onder alle
5389 1Kro 16:26 | Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft
5390 1Kro 16:27 | Majesteit en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte
5391 1Kro 16:27 | en heerlijkheid zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en vrolijkheid
5392 1Kro 16:27 | sterkte en vrolijkheid zijn in Zijn plaats. ~
5393 1Kro 16:27 | sterkte en vrolijkheid zijn in Zijn plaats. ~
5394 1Kro 16:29 | brengt offer, en komt voor Zijn aangezicht; aanbidt den
5395 1Kro 16:30 | 30 Schrikt voor Zijn aangezicht, gij, gehele
5396 1Kro 16:34 | want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid is tot
5397 1Kro 16:37 | verbonds des HEEREN, Asaf en zijn broederen, om geduriglijk
5398 1Kro 16:39 | En den priester Zadok, en zijn broederen, de priesters,
5399 1Kro 16:41 | die met namen uitgedrukt zijn om den HEERE te loven; want
5400 1Kro 16:41 | den HEERE te loven; want Zijn goedertierenheid is tot
5401 1Kro 16:43 | volk henen, een iegelijk in zijn huis; en David keerde zich,
5402 1Kro 16:43 | en David keerde zich, om zijn huis te gaan zegenen. ~ ~
5403 1Kro 17:1 | geschiedde nu, als David in zijn huis woonde, dat David tot
5404 1Kro 17:7 | over Mijn volk Israel zoudt zijn; ~
5405 1Kro 17:8 | groten, die op de aarde zijn. ~
5406 1Kro 17:9 | hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet meer
5407 1Kro 17:11 | uw dagen zullen vervuld zijn, dat gij heengaat tot uw
5408 1Kro 17:11 | opstaan, hetwelk uit uw zonen zijn zal, en Ik zal zijn koninkrijk
5409 1Kro 17:11 | zonen zijn zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. ~
5410 1Kro 17:12 | een huis bouwen, en Ik zal zijn stoel bevestigen tot in
5411 1Kro 17:13 | Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij zal Mij tot een
5412 1Kro 17:13 | hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid
5413 1Kro 17:14 | Koninkrijk tot in eeuwigheid; en zijn stoel zal vast zijn tot
5414 1Kro 17:14 | en zijn stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid. ~
5415 1Kro 17:23 | gesproken hebt, en over zijn huis, dat worde waar tot
5416 1Kro 17:25 | daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, om voor Uw
5417 1Kro 17:27 | gezegend, en het zal gezegend zijn in eeuwigheid. ~ ~
5418 1Kro 18:3 | toe, toen hij heentoog, om zijn hand te stellen aan de rivier
5419 1Kro 18:10 | 10 Zo zond hij zijn zoon Hadoram tot den koning
5420 1Kro 18:10 | koning David, om hem naar zijn welstand te vragen, en om
5421 1Kro 18:14 | gans Israel, en hij deed zijn gansen volke recht en gerechtigheid. ~
5422 1Kro 19:3 | toe, toen hij heentoog, om zijn hand te stellen aan de rivier
5423 1Kro 19:10 | 10 Zo zond hij zijn zoon Hadoram tot den koning
5424 1Kro 19:10 | koning David, om hem naar zijn welstand te vragen, en om
5425 1Kro 19:14 | gans Israel, en hij deed zijn gansen volke recht en gerechtigheid. ~
5426 1Kro 20:1 | kinderen Ammons, stierf, en zijn zoon werd koning in zijn
5427 1Kro 20:1 | zijn zoon werd koning in zijn plaats. ~
5428 1Kro 20:2 | den zoon van Nahas; want zijn vader heeft weldadigheid
5429 1Kro 20:2 | om hem te troosten over zijn vader. Toen de knechten
5430 1Kro 20:3 | troosters tot u gezonden heeft? Zijn niet zijn knechten tot u
5431 1Kro 20:3 | gezonden heeft? Zijn niet zijn knechten tot u gekomen,
5432 1Kro 20:7 | de koning van Maacha en zijn volk kwamen en legerden
5433 1Kro 20:11 | volks gaf hij in de hand van zijn broeder Abisai, en zij stelden
5434 1Kro 20:13 | sterk, en laat ons sterk zijn voor ons volk, en voor de
5435 1Kro 20:13 | HEERE nu doe, wat goed is in Zijn ogen. ~
5436 1Kro 20:14 | Syriers; en zij vloden voor zijn aangezicht. ~
5437 1Kro 20:15 | het aangezicht van Abisai, zijn broeder, en zij kwamen in
5438 1Kro 21:2 | de kroon huns konings van zijn hoofd, en hij bevond haar
5439 1Kro 21:6 | was een zeer lang man, en zijn vingeren waren zes en zes,
5440 1Kro 22:3 | zeide Joab: De HEERE doe tot Zijn volk, gelijk zij nu zijn,
5441 1Kro 22:3 | Zijn volk, gelijk zij nu zijn, honderdmaal meer; zijn
5442 1Kro 22:3 | zijn, honderdmaal meer; zijn zij niet allen, o mijn heer
5443 1Kro 22:13 | des HEEREN vallen; want Zijn barmhartigheden zijn zeer
5444 1Kro 22:13 | want Zijn barmhartigheden zijn zeer vele, maar laat mij
5445 1Kro 22:16 | 16 Als David zijn ogen ophief, zo zag hij
5446 1Kro 22:16 | en tussen den hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn
5447 1Kro 22:16 | zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand, uitgestrekt over Jeruzalem;
5448 1Kro 22:20 | zo zag hij den engel; en zijn vier zonen, die bij hem
5449 1Kro 22:23 | koning doe wat goed is in zijn ogen; zie, ik geef deze
5450 1Kro 22:27 | zeide tot den engel, dat hij zijn zwaard weder in zijn schede
5451 1Kro 22:27 | hij zijn zwaard weder in zijn schede steken zou. ~
5452 1Kro 23:1 | het huis Gods des HEEREN zijn, en hier zal het altaar
5453 1Kro 23:1 | brandoffers voor Israel zijn. ~
5454 1Kro 23:5 | voorraad in menigte voor zijn dood. ~
5455 1Kro 23:6 | 6 Toen riep hij zijn zoon Salomo, en gebood hem
5456 1Kro 23:9 | die zal een man der rust zijn, want Ik zal hem rust geven
5457 1Kro 23:9 | zal hem rust geven van al zijn vijanden rondom henen; want
5458 1Kro 23:9 | vijanden rondom henen; want zijn naam zal Salomo zijn, en
5459 1Kro 23:9 | want zijn naam zal Salomo zijn, en Ik zal vrede en stilte
5460 1Kro 23:9 | stilte over Israel geven in zijn dagen. ~
5461 1Kro 23:10 | die zal Mij tot een zoon zijn, en Ik hem tot een Vader;
5462 1Kro 23:11 | zoon, de HEERE zal met u zijn, en gij zult voorspoedig
5463 1Kro 23:11 | en gij zult voorspoedig zijn, en zult het huis des HEEREN,
5464 1Kro 23:13 | Dan zult gij voorspoedig zijn, als gij waarnemen zult
5465 1Kro 23:15 | 15 Ook zijn er bij u in menigte, die
5466 1Kro 23:16 | het, en de HEERE zal met u zijn. ~
5467 1Kro 23:17 | vorsten van Israel, dat zij zijn zoon Salomo helpen zouden,
5468 1Kro 24:1 | zat van dagen, maakte hij zijn zoon Salomo tot koning over
5469 1Kro 24:13 | allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid,
5470 1Kro 24:13 | om Hem te dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te
5471 1Kro 24:14 | nu Mozes, den man Gods, zijn kinderen werden genoemd
5472 1Kro 24:24 | 24 Dit zijn de kinderen van Levi, naar
5473 1Kro 24:25 | HEERE, de God Israels, heeft Zijn volk rust gegeven, en Hij
5474 1Kro 25:30 | Eder, en Jerimoth. Dezen zijn de kinderen der Levieten,
5475 1Kro 25:31 | hoofd der vaderen tegen zijn kleinsten broeder. ~ ~
5476 1Kro 26:9 | tweede voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen,
5477 1Kro 26:9 | hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf. ~
5478 1Kro 26:10 | 10 Het derde voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen,
5479 1Kro 26:10 | voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5480 1Kro 26:11 | 11 Het vierde voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen,
5481 1Kro 26:11 | voor Jizri; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5482 1Kro 26:12 | Het vijfde voor Nethanja; zijn zonen en zijn broederen,
5483 1Kro 26:12 | Nethanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5484 1Kro 26:13 | 13 Het zesde voor Bukkia; zijn zonen en zijn broederen,
5485 1Kro 26:13 | voor Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5486 1Kro 26:14 | Het zevende voor Jesarela; zijn zonen en zijn broederen,
5487 1Kro 26:14 | Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5488 1Kro 26:15 | Het achtste voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen,
5489 1Kro 26:15 | voor Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5490 1Kro 26:16 | Het negende voor Mattanja; zijn zonen en zijn broederen,
5491 1Kro 26:16 | Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5492 1Kro 26:17 | 17 Het tiende voor Simei; zijn zonen en zijn broederen,
5493 1Kro 26:17 | voor Simei; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5494 1Kro 26:18 | Het elfde voor Azareel; zijn zonen en zijn broederen,
5495 1Kro 26:18 | voor Azareel; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5496 1Kro 26:19 | Het twaalfde voor Hasabja; zijn zonen en zijn broederen,
5497 1Kro 26:19 | voor Hasabja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5498 1Kro 26:20 | Het dertiende voor Subael; zijn zonen en zijn broederen,
5499 1Kro 26:20 | voor Subael; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
5500 1Kro 26:21 | veertiende voor Mattithja; zijn zonen en zijn broederen,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263 |