1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263
Book Chapter: Verse
6001 Ezra 1:4 | zijner plaats bevorderlijk zijn met zilver, en met goud,
6002 Ezra 2:1 | 1 Dit zijn de kinderen van dat landschap,
6003 Ezra 2:1 | die naar Jeruzalem en Juda zijn wedergekeerd, een iegelijk
6004 Ezra 2:1 | wedergekeerd, een iegelijk naar zijn stad; ~
6005 Ezra 2:68 | Gods, om dat te zetten op zijn vaste plaats. ~
6006 Ezra 2:70 | steden, en gans Israel in zijn steden. ~ ~
6007 Ezra 3:2 | Jozadak, maakte zich op, en zijn broederen, de priesters
6008 Ezra 3:2 | de zoon van Sealthiel, en zijn broederen, en zij bouwden
6009 Ezra 3:3 | vestigden het altaar op zijn stelling, maar met verschrikking,
6010 Ezra 3:4 | recht, van elk dagelijks op zijn dag. ~
6011 Ezra 3:9 | 9 Toen stond Jesua, zijn zonen en zijn broederen,
6012 Ezra 3:9 | stond Jesua, zijn zonen en zijn broederen, en Kadmiel met
6013 Ezra 3:9 | broederen, en Kadmiel met zijn zonen, kinderen van Juda,
6014 Ezra 3:11 | dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid tot in eeuwigheid
6015 Ezra 3:12 | gezien hadden, dit huis in zijn grondlegging voor hun ogen
6016 Ezra 4:7 | Tabeel, en de overigen van zijn gezelschap, aan Arthahsasta,
6017 Ezra 4:12 | dat de Joden, die van u zijn opgetogen, tot ons gekomen
6018 Ezra 4:12 | opgetogen, tot ons gekomen zijn te Jeruzalem, bouwende die
6019 Ezra 4:20 | 20 Ook zijn er machtige koningen geweest
6020 Ezra 5:6 | rivier, met Sthar-Boznai, en zijn gezelschap, de Afarsechaieten,
6021 Ezra 5:8 | bekend, dat wij getogen zijn naar het landschap Juda,
6022 Ezra 5:10 | mannen, die hoofden onder hen zijn. ~
6023 Ezra 5:11 | wedergegeven, zeggende: Wij zijn knechten van den God des
6024 Ezra 5:14 | tempel van Babel, en zij zijn gegeven aan een, wiens naam
6025 Ezra 5:15 | huis Gods gebouwd worden op zijn plaats. ~
6026 Ezra 6:3 | fondamenten daarvan zullen zwaar zijn; zijn hoogte van zestig
6027 Ezra 6:3 | daarvan zullen zwaar zijn; zijn hoogte van zestig ellen,
6028 Ezra 6:3 | hoogte van zestig ellen, en zijn breedte van zestig ellen; ~
6029 Ezra 6:5 | die te Jeruzalem is, aan zijn plaats, en men zal ze afvoeren
6030 Ezra 6:7 | dit huis Gods bouwen aan zijn plaats. ~
6031 Ezra 6:9 | priesteren, die te Jeruzalem zijn, dat het hun dag bij dag
6032 Ezra 6:11 | veranderen, een hout uit zijn huis zal gerukt en opgericht
6033 Ezra 6:11 | zal worden opgehangen; en zijn huis zal om diens wille
6034 Ezra 6:12 | 12 De God nu, die Zijn Naam aldaar heeft doen wonen,
6035 Ezra 7:6 | zijns Gods, over hem, al zijn verzoek. ~
6036 Ezra 7:10 | 10 Want Ezra had zijn hart gericht, om de wet
6037 Ezra 7:11 | der geboden des HEEREN, en Zijn inzettingen over Israel: ~
6038 Ezra 7:14 | gij van voor den koning en zijn zeven raadsheren gezonden
6039 Ezra 7:15 | en goud, dat de koning en zijn raadsheren vrijwilliglijk
6040 Ezra 7:19 | de vaten, die u gegeven zijn tot den dienst van het huis
6041 Ezra 7:20 | overige nu, dat van node zal zijn voor het huis uws Gods,
6042 Ezra 7:23 | waartoe zou er grote toorn zijn over het koninkrijk des
6043 Ezra 8:1 | 1 Dit nu zijn de hoofden hunner vaderen,
6044 Ezra 8:17 | om te zeggen tot Iddo, zijn broeder, en de Nethinim,
6045 Ezra 8:18 | Israel; namelijk Serebja, met zijn zonen en broederen, achttien; ~
6046 Ezra 8:19 | kinderen van Merari, met zijn broederen, en hun zonen,
6047 Ezra 8:22 | allen, die Hem zoeken, maar Zijn sterkte en Zijn toorn over
6048 Ezra 8:22 | zoeken, maar Zijn sterkte en Zijn toorn over allen, die Hem
6049 Ezra 8:25 | onzes Gods die de koning en zijn raadsheren, en zijn vorsten,
6050 Ezra 8:25 | koning en zijn raadsheren, en zijn vorsten, en gans Israel,
6051 Ezra 8:28 | den HEERE, en deze vaten zijn heilig; ook dit zilver en
6052 Ezra 9:1 | priesters, en de Levieten, zijn niet afgezonderd van de
6053 Ezra 9:6 | want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven
6054 Ezra 9:7 | de dagen onzer vaderen af zijn wij in grote schuld tot
6055 Ezra 9:7 | tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden
6056 Ezra 9:8 | ons een nagel te geven in Zijn heilige plaats, om onze
6057 Ezra 9:9 | 9 Want wij zijn knechten; doch in onze dienstbaarheid
6058 Ezra 9:13 | hebt, dat wij niet te onder zijn vanwege onze ongerechtigheid,
6059 Ezra 9:15 | zijt rechtvaardig; want wij zijn overgelaten ter ontkoming,
6060 Ezra 9:15 | te dezen dage. Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze
6061 Ezra 10:4 | toe; en wij zullen met u zijn; wees sterk en doe het. ~
6062 Ezra 10:8 | vorsten en der oudsten, al zijn have zou verbannen zijn;
6063 Ezra 10:8 | zijn have zou verbannen zijn; en hij zelf zou afgezonderd
6064 Ezra 10:11 | God, belijdenis en doet Zijn welgevallen, en scheidt
6065 Ezra 10:14 | allen, die in onze steden zijn, die vreemde vrouwen bij
6066 Ezra 10:18 | den zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja, en Eliezer,
6067 Neh 1:3 | aldaar in het landschap zijn overgebleven, zijn in grote
6068 Neh 1:3 | landschap zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid;
6069 Neh 1:3 | verscheurd, en haar poorten zijn met vuur verbrand. ~
6070 Neh 1:5 | die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden. ~
6071 Neh 1:6 | opmerkende, en Uw ogen open zijn, om te horen naar het gebed
6072 Neh 1:10 | 10 Zij zijn toch Uw knechten en Uw volk,
6073 Neh 1:11 | laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts,
6074 Neh 2:1 | Arthahsasta, als er wijn voor zijn aangezicht was, dat ik den
6075 Neh 2:1 | nooit treurig geweest voor zijn aangezicht. ~
6076 Neh 2:3 | aangezicht niet treurig zijn, daar de stad, de plaats
6077 Neh 2:3 | poorten met vuur verteerd zijn?
6078 Neh 2:7 | totdat ik in Juda zal gekomen zijn; ~
6079 Neh 2:17 | ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is,
6080 Neh 2:17 | poorten met vuur verbrand zijn; komt, en laat ons Jeruzalems
6081 Neh 2:17 | niet meer een versmaadheid zijn. ~
6082 Neh 2:18 | zeiden zij: Laat ons op zijn, dat wij bouwen; en zij
6083 Neh 2:20 | ons doen gelukken, en wij, Zijn knechten, zullen ons opmaken
6084 Neh 3:1 | hogepriester, maakte zich op met zijn broederen, de priesteren,
6085 Neh 3:2 | 2 En aan zijn hand bouwden de mannen van
6086 Neh 3:2 | Jericho; ook bouwde aan zijn hand Zacchur, de zoon van
6087 Neh 3:8 | 8 Aan zijn hand verbeterde Uzziel,
6088 Neh 3:8 | een der goudsmeden, en aan zijn hand verbeterde Hananja,
6089 Neh 3:10 | van Herumaf, en tegenover zijn huis; en aan zijn hand verbeterde
6090 Neh 3:10 | tegenover zijn huis; en aan zijn hand verbeterde Hattus,
6091 Neh 3:12 | 12 En aan zijn hand verbeterde Sallum,
6092 Neh 3:12 | deel van Jeruzalem, hij en zijn dochteren. ~
6093 Neh 3:17 | Rehum, de zoon van Bani; aan zijn hand verbeterde Hasabja,
6094 Neh 3:17 | halve deel van Kehila, in zijn deel. ~
6095 Neh 3:19 | 19 Aan zijn hand verbeterde Ezer, de
6096 Neh 3:23 | den zoon van Hananja, bij zijn huis. ~
6097 Neh 3:28 | een iegelijk tegenover zijn huis. ~
6098 Neh 3:29 | zoon van Immer, tegenover zijn huis. En na hem verbeterde
6099 Neh 3:30 | van Berechja, tegenover zijn kamer. ~
6100 Neh 4:2 | maken, daar zij verbrand zijn? ~
6101 Neh 4:4 | God! dat wij zeer veracht zijn, en keer hun versmaadheid
6102 Neh 4:6 | muur samengevoegd werd tot zijn helft toe; want het hart
6103 Neh 4:15 | den muur, een iegelijk tot zijn werk. ~
6104 Neh 4:17 | oplaadden, waren een ieder met zijn ene hand doende aan het
6105 Neh 4:18 | bouwers hadden een iegelijk zijn zwaard aan zijn lenden gegord,
6106 Neh 4:18 | iegelijk zijn zwaard aan zijn lenden gegord, en bouwden;
6107 Neh 4:19 | is groot en wijd; en wij zijn op den muur afgezonderd,
6108 Neh 4:22 | Een iegelijk vernachte met zijn jongen binnen Jeruzalem,
6109 Neh 4:22 | ons des nachts ter wacht zijn, en des daags aan het werk. ~
6110 Neh 4:23 | niet uit; een iegelijk had zijn geweer en water. ~ ~
6111 Neh 5:2 | en onze dochteren, wij zijn velen; daarom hebben wij
6112 Neh 5:5 | broederen, onze kinderen zijn als hun kinderen; en ziet,
6113 Neh 5:5 | tot dienstknechten; ja, er zijn enige van onze dochteren
6114 Neh 5:5 | macht onzer handen niet zijn; en anderen hebben onze
6115 Neh 5:7 | een last, een iegelijk van zijn broeder. Voorts belegde
6116 Neh 5:13 | niet zal bevestigen, uit zijn huis en uit zijn arbeid,
6117 Neh 5:13 | bevestigen, uit zijn huis en uit zijn arbeid, en hij zij alzo
6118 Neh 5:14 | bevolen heeft hun landvoogd te zijn in het land Juda, van het
6119 Neh 5:15 | landvoogden, die voor mij geweest zijn, hebben het volk bezwaard,
6120 Neh 5:16 | gekocht; en al mijn jongens zijn aldaar verzameld geweest
6121 Neh 5:17 | 17 Ook zijn van de Joden en van de overheden
6122 Neh 5:17 | heidenen, die rondom ons zijn, tot ons kwamen, aan mijn
6123 Neh 6:5 | wijze, ten vijfden male, zijn jongen, met een open brief
6124 Neh 6:5 | jongen, met een open brief in zijn hand. ~
6125 Neh 6:6 | gij zult hun ten koning zijn; naar dat deze zaken zijn. ~
6126 Neh 6:6 | zijn; naar dat deze zaken zijn. ~
6127 Neh 6:7 | worden, naar dat deze zaken zijn; kom dan nu, en laat ons
6128 Neh 6:14 | aan Sanballat, naar deze zijn werken; en ook aan de profetes
6129 Neh 6:18 | Sechanja, den zoon van Arah; en zijn zoon Johanan had genomen
6130 Neh 6:19 | 19 Ook verhaalden zij zijn goeddadigheden voor mijn
6131 Neh 7:3 | Jeruzalem, een iegelijk op zijn wacht, en een iegelijk tegenover
6132 Neh 7:3 | en een iegelijk tegenover zijn huis.
6133 Neh 7:6 | 6 Dit zijn de kinderen van dat landschap,
6134 Neh 7:6 | had, en die wedergekeerd zijn naar Jeruzalem en naar Juda,
6135 Neh 7:6 | naar Juda, een iegelijk tot zijn stad; ~
6136 Neh 8:5 | Hilkia, en Maaseja, aan zijn rechterhand; en aan zijn
6137 Neh 8:5 | zijn rechterhand; en aan zijn linkerhand Pedaja, en Misael,
6138 Neh 8:8 | wet. En het volk stond op zijn standplaats. ~
6139 Neh 8:17 | loofhutten, een iegelijk op zijn dak, en in hun voorhoven,
6140 Neh 9:7 | uitgevoerd; en Gij hebt zijn naam gesteld Abraham. ~
6141 Neh 9:8 | 8 En Gij hebt zijn hart getrouw gevonden voor
6142 Neh 9:8 | Girgasieten, dat Gij het zijn zade zoudt geven; en Gij
6143 Neh 9:10 | gedaan aan Farao, en aan al zijn knechten, en aan al het
6144 Neh 9:11 | midden der zee op het droge zijn doorgegaan; en hun vervolgers
6145 Neh 9:21 | gebrek gehad; hun klederen zijn niet veroud, en hun voeten
6146 Neh 9:24 | 24 Alzo zijn de kinderen daarin gekomen,
6147 Neh 9:25 | en zij hebben gegeten, en zijn zat en vet geworden, en
6148 Neh 9:26 | 26 Maar zij zijn wederspannig geworden, en
6149 Neh 9:32 | Uw aangezicht niet gering zijn al de moeite, die ons getroffen
6150 Neh 9:36 | 36 Zie, wij zijn heden knechten; ja, het
6151 Neh 9:36 | daarvan te eten, zie, daarin zijn wij knechten. ~
6152 Neh 9:37 | 37 En het vermenigvuldigt zijn inkomste voor den koningen,
6153 Neh 9:37 | naar hun welgevallen; alzo zijn wij in grote benauwdheid. ~
6154 Neh 10:29 | HEEREN, onzes Heeren, en Zijn rechten en Zijn inzettingen; ~
6155 Neh 10:29 | Heeren, en Zijn rechten en Zijn inzettingen; ~
6156 Neh 10:38 | Aaron, bij de Levieten zou zijn, als de Levieten de tienden
6157 Neh 10:39 | de vaten des heiligdoms zijn, en de priesteren, die dienen,
6158 Neh 11:3 | 3 En dit zijn de hoofden van het landschap,
6159 Neh 11:3 | woonden, een iegelijk op zijn bezitting, in hun steden,
6160 Neh 11:7 | 7 En dit zijn de kinderen van Benjamin:
6161 Neh 11:13 | 13 En zijn broederen, hoofden der vaderen,
6162 Neh 11:17 | Bakbukja was de tweede van zijn broederen; en Abda, de zoon
6163 Neh 11:20 | van Juda, een iegelijk in zijn erfdeel. ~
6164 Neh 11:23 | zangers, van elk dagelijks op zijn dag. ~
6165 Neh 12:1 | 1 Dit nu zijn de priesters en de Levieten,
6166 Neh 12:8 | Juda, Matthanja; hij en zijn broederen waren over de
6167 Neh 12:36 | 36 En zijn broeders, Semaja, en Azareel,
6168 Neh 12:45 | naar het gebod van David en zijn zoon Salomo. ~
6169 Neh 12:47 | poortiers, van elk dagelijks op zijn dag; en zij heiligden voor
6170 Neh 13:10 | waren, een iegelijk naar zijn akker. ~
6171 Neh 13:14 | het huis mijns Gods en aan Zijn wachten gedaan heb. ~
6172 Neh 13:26 | was, gelijk hij, en hij zijn God lief was, en God hem
6173 Neh 13:30 | en der Levieten, elk op zijn werk; ~
6174 Est 1:3 | maakte hij een maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten;
6175 Est 1:3 | maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten; de macht van Perzie
6176 Est 1:3 | landschappen waren voor zijn aangezicht; ~
6177 Est 1:12 | koning zeer verbolgen, en zijn grimmigheid ontstak in hem. ~
6178 Est 1:16 | van den koning Ahasveros zijn. ~
6179 Est 1:17 | de koningin Vasthi voor zijn aangezicht brengen zou;
6180 Est 1:20 | hetwelk hij doen zal in zijn ganse koninkrijk, (want
6181 Est 1:22 | iegelijk landschap naar zijn schrift, en aan elk volk
6182 Est 1:22 | schrift, en aan elk volk naar zijn spraak, dat elk man overheer
6183 Est 1:22 | dat elk man overheer in zijn huis wezen zou, en spreken
6184 Est 3:1 | het woord des konings en zijn wet ruchtbaar was, en toen
6185 Est 4:1 | jonge dochter was schoon in zijn ogen, en zij verkreeg gunst
6186 Est 4:1 | zij verkreeg gunst voor zijn aangezicht; daarom haastte
6187 Est 9 | den koning Ahasveros, tot zijn koninklijk huis, in de tiende
6188 Est 10 | verkreeg genade en gunst voor zijn aangezicht, boven alle maagden;
6189 Est 10:1 | koning een groten maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten,
6190 Est 10:1 | maaltijd al zijn vorsten en zijn knechten, den maaltijd van ~
6191 Est 16:1 | verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven al de vorsten,
6192 Est 16:6 | 6 Doch hij verachtte in zijn ogen, dat hij aan Mordechai
6193 Est 16:8 | koninkrijks; en hun wetten zijn verscheiden van de wetten
6194 Est 16:10 | 10 Toen trok de koning zijn ring van zijn hand, en hij
6195 Est 16:10 | de koning zijn ring van zijn hand, en hij gaf hem aan
6196 Est 16:12 | volk, elk landschap naar zijn schrift, en elk volk naar
6197 Est 16:12 | schrift, en elk volk naar zijn spraak; er werd geschreven
6198 Est 16:14 | denzelfden dag zouden gereed zijn. ~
6199 Est 17:1 | verhoogde hem, en hij zette zijn stoel boven al de vorsten,
6200 Est 17:6 | 6 Doch hij verachtte in zijn ogen, dat hij aan Mordechai
6201 Est 17:8 | koninkrijks; en hun wetten zijn verscheiden van de wetten
6202 Est 17:10 | 10 Toen trok de koning zijn ring van zijn hand, en hij
6203 Est 17:10 | de koning zijn ring van zijn hand, en hij gaf hem aan
6204 Est 17:12 | volk, elk landschap naar zijn schrift, en elk volk naar
6205 Est 17:12 | schrift, en elk volk naar zijn spraak; er werd geschreven
6206 Est 17:14 | denzelfden dag zouden gereed zijn. ~
6207 Est 19 | konings; de koning nu zat op zijn koninklijken troon, in het
6208 Est 20 | verkreeg zij genade in zijn ogen, zodat de koning den
6209 Est 20 | den gouden scepter, die in zijn hand was, ~
6210 Est 28:3 | bedwong zich, en hij kwam tot zijn huis; en hij zond henen,
6211 Est 28:3 | hij zond henen, en liet zijn vrienden komen, en Zeres,
6212 Est 28:3 | vrienden komen, en Zeres, zijn huisvrouw. ~
6213 Est 29:2 | 14 Toen zeide zijn huisvrouw Zeres tot hem,
6214 Est 29:2 | Zeres tot hem, mitsgaders al zijn vrienden: Men make een galg,
6215 Est 30:3 | jongelingen des konings, zijn dienaars, zeiden: Aan hem
6216 Est 30:6 | heeft? Toen zeide Haman in zijn hart: Tot wien heeft de
6217 Est 30:8 | de koninklijke kroon op zijn hoofd gezet worde. ~
6218 Est 30:12 | werd voortgedreven naar zijn huis, treurig en met bedekten
6219 Est 30:13 | 13 En Haman vertelde aan zijn huisvrouw Zeres en al zijn
6220 Est 30:13 | zijn huisvrouw Zeres en al zijn vrienden al wat hem wedervaren
6221 Est 30:13 | wedervaren was. Toen zeiden hem zijn wijzen, en Zeres, zijn huisvrouw:
6222 Est 30:13 | hem zijn wijzen, en Zeres, zijn huisvrouw: Indien Mordechai,
6223 Est 30:13 | gij zult gewisselijk voor zijn aangezicht vallen. ~
6224 Est 36:1 | 4 Want wij zijn verkocht, ik en mijn volk,
6225 Est 37 | en waar is diezelve, die zijn hart vervuld heeft, om alzo
6226 Est 38:1 | En de koning stond op in zijn grimmigheid van den maaltijd
6227 Est 39 | aangaande zijn leven verzoek te doen; want
6228 Est 43:1 | 2 En de koning toog zijn ring af, dien hij van Haman
6229 Est 45 | konings, en zij viel voor zijn voeten, en zij weende, en
6230 Est 45 | van Haman, den Agagiet, en zijn gedachte, die hij tegen
6231 Est 47:1 | en indien ik genade voor zijn aangezicht gevonden heb
6232 Est 47:1 | koning recht is, en ik in zijn ogen aangenaam ben, dat
6233 Est 47:1 | landschappen des konings zijn. ~
6234 Est 49 | galg gehangen, omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen
6235 Est 49:2 | een ieder landschap naar zijn schrift, een ieder volk
6236 Est 49:2 | schrift, een ieder volk naar zijn spraak; ook aan de Joden
6237 Est 49:6 | dat de Joden gereed zouden zijn tegen dien dag, om zich
6238 Est 49:10 | waar des konings woord en zijn wet aankwam, daar was bij
6239 Est 50:1 | toen des konings woord en zijn wet nabij gekomen was, dat
6240 Est 50:4 | het huis des konings, en zijn gerucht ging uit door alle
6241 Est 52 | den Joden, die te Susan zijn, toe, te doen naar het gebod
6242 Est 52:12 | door brieven bevolen, dat zijn boze gedachte, die hij gedacht
6243 Est 52:12 | gedacht had over de Joden, op zijn hoofd zou wederkeren; en
6244 Est 52:12 | wederkeren; en men heeft hem en zijn zonen aan de galg gehangen.
6245 Est 56:2 | koning groot gemaakt heeft, zijn die niet geschreven inhet
6246 Est 56:3 | sprekende voor den welstand van zijn ganse zaad. ~
6247 Job 1:1 | een man in het land Uz, zijn naam was Job; en dezelve
6248 Job 1:3 | 3 Daartoe was zijn vee zeven duizend schapen,
6249 Job 1:3 | vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat
6250 Job 1:4 | 4 En zijn zonen gingen, en maakten
6251 Job 1:4 | maaltijden in ieders huis op zijn dag; en zij zonden henen,
6252 Job 1:10 | gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij
6253 Job 1:10 | handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken
6254 Job 1:13 | 13 Er was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochteren
6255 Job 1:13 | een dag, als zijn zonen en zijn dochteren aten, en wijn
6256 Job 1:20 | stond Job op, en scheurde zijn mantel, en schoor zijn hoofd,
6257 Job 1:20 | scheurde zijn mantel, en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde,
6258 Job 2:3 | en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel gij
6259 Job 2:4 | heeft, zal hij geven voor zijn leven. ~
6260 Job 2:5 | nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan;
6261 Job 2:5 | en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet
6262 Job 2:6 | uw hand, doch verschoon zijn leven. ~
6263 Job 2:7 | Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn schedel
6264 Job 2:7 | van zijn voetzool af tot zijn schedel toe. ~
6265 Job 2:9 | 9 Toen zeide zijn huisvrouw tot hem: Houdt
6266 Job 2:10 | dit alles zondigde Job met zijn lippen niet. ~
6267 Job 2:11 | was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet,
6268 Job 2:12 | scheurden zij een ieder zijn mantel, en strooiden stof
6269 Job 3:1 | 1 Daarna opende Job zijn mond, en vervloekte zijn
6270 Job 3:1 | zijn mond, en vervloekte zijn dag. ~
6271 Job 3:8 | vervloekers des dags, die bereid zijn hun rouw te verwekken; ~
6272 Job 3:9 | 9 Dat de sterren van zijn schemertijd verduisterd
6273 Job 3:12 | 12 Waarom zijn mij de knieen voorgekomen,
6274 Job 3:13 | ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou
6275 Job 3:16 | verborgene misdracht, zou ik niet zijn; als de kinderkens, die
6276 Job 3:18 | 18 Daar zijn de gebondenen te zamen in
6277 Job 3:19 | daar; en de knecht vrij van zijn heer. ~
6278 Job 3:22 | 22 Die blijde zijn tot opspringens toe, en
6279 Job 4:2 | tegen u, zult gij verdrietig zijn? Nochtans wie zal zich van
6280 Job 4:7 | die vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd? ~
6281 Job 4:9 | en van het geblaas van Zijn neus worden zij verdaan. ~
6282 Job 4:16 | Hij stond, doch ik kende zijn gedaante niet; een beeltenis
6283 Job 4:17 | een mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner
6284 Job 4:17 | God? Zou een man reiner zijn dan zijn Maker? ~
6285 Job 4:17 | een man reiner zijn dan zijn Maker? ~
6286 Job 4:18 | 18 Zie, op Zijn knechten zou Hij niet vertrouwen;
6287 Job 4:18 | vertrouwen; hoewel Hij in Zijn engelen klaarheid gesteld
6288 Job 5:1 | 1 Roep nu, zal er iemand zijn, die u antwoorde? En tot
6289 Job 5:3 | doch terstond vervloekte ik zijn woning. ~
6290 Job 5:4 | 4 Verre waren zijn zonen van heil; en zij werden
6291 Job 5:18 | verbindt; Hij doorwondt, en Zijn handen helen. ~
6292 Job 5:23 | des velds zal uw verbond zijn, en het gedierte des velds
6293 Job 5:23 | velds zal met u bevredigd zijn. ~
6294 Job 6:3 | Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeen;
6295 Job 6:4 | de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn
6296 Job 6:5 | jonge gras? Loeit de os bij zijn voeder? ~
6297 Job 6:7 | woorden aan te roeren; die zijn als mijn laffe spijze. ~
6298 Job 6:9 | dat Hij mij verbrijzelde, Zijn hand losliet, en een einde
6299 Job 6:10 | Dat zou nog mijn troost zijn, en zou mij verkwikken in
6300 Job 6:14 | die versmolten is, zou van zijn vriend weldadigheid geschieden;
6301 Job 6:16 | 16 Die verdonkerd zijn van het ijs, en in dewelke
6302 Job 6:25 | 25 O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar
6303 Job 6:26 | des mismoedigen voor wind zijn? ~
6304 Job 6:28 | voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege. ~
6305 Job 6:29 | mijn gerechtigheid daarin zijn. ~
6306 Job 7:1 | een strijd op de aarde, en zijn zijn dagen niet als de dagen
6307 Job 7:1 | strijd op de aarde, en zijn zijn dagen niet als de dagen
6308 Job 7:2 | gelijk de dagloner verwacht zijn werkloon; ~
6309 Job 7:3 | 3 Alzo zijn mij maanden der ijdelheid
6310 Job 7:3 | geworden, en nachten der moeite zijn mij voorbereid. ~
6311 Job 7:6 | 6 Mijn dagen zijn lichter geweest dan een
6312 Job 7:6 | dan een weversspoel, en zijn vergaan zonder verwachting. ~
6313 Job 7:8 | zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn. ~
6314 Job 7:8 | zijn; maar ik zal niet meer zijn. ~
6315 Job 7:10 | niet meer wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal
6316 Job 7:10 | wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem niet meer
6317 Job 7:16 | van mij, want mijn dagen zijn ijdelheid. ~
6318 Job 7:21 | zoeken, maar ik zal niet zijn. ~ ~
6319 Job 8:2 | monds een geweldige wind zijn? ~
6320 Job 8:7 | beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste zal zeer
6321 Job 8:9 | 9 Want wij zijn van gisteren en weten niet;
6322 Job 8:9 | op de aarde een schaduw zijn. ~
6323 Job 8:12 | 12 Als het nog in zijn groenigheid is, hoewel het
6324 Job 8:13 | 13 Alzo zijn de paden van allen, die
6325 Job 8:14 | 14 Van denwelke zijn hoop walgen zal; en zijn
6326 Job 8:14 | zijn hoop walgen zal; en zijn vertrouwen zal zijn een
6327 Job 8:14 | en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnekop. ~
6328 Job 8:15 | 15 Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal
6329 Job 8:16 | is sappig voor de zon, en zijn scheuten gaan over zijn
6330 Job 8:16 | zijn scheuten gaan over zijn hof uit. ~
6331 Job 8:17 | 17 Zijn wortelen worden bij de springader
6332 Job 8:18 | als God hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen,
6333 Job 8:22 | goddelozen zal niet meer zijn. ~ ~
6334 Job 9:2 | zou de mens rechtvaardig zijn bij God? ~
6335 Job 9:5 | worden, Die ze omkeert in Zijn toorn; ~
6336 Job 9:13 | 13 God zal Zijn toorn niet afkeren; onder
6337 Job 9:25 | 25 En mijn dagen zijn lichter geweest dan een
6338 Job 9:25 | geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben
6339 Job 9:26 | 26 Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen;
6340 Job 9:29 | 29 Ik zal toch goddeloos zijn; waarom dan zal ik ijdellijk
6341 Job 9:33 | scheidsman tussen ons, die zijn hand op ons beiden leggen
6342 Job 9:34 | 34 Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn
6343 Job 9:34 | Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd
6344 Job 10:5 | 5 Zijn Uw dagen als de dagen van
6345 Job 10:5 | als de dagen van een mens? Zijn Uw jaren als de dagen eens
6346 Job 10:8 | hebben, te zamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt mij. ~
6347 Job 10:17 | verwisselingen, ja, een heirleger, zijn tegen mij. ~
6348 Job 10:19 | 19 Ik zou zijn, alsof ik niet geweest ware;
6349 Job 10:19 | ik tot het graf gebracht zijn geweest. ~
6350 Job 10:20 | 20 Zijn mijn dagen niet weinig?
6351 Job 11:5 | gewisselijk, och, of God sprak, en Zijn lippen tegen u opende; ~
6352 Job 11:6 | wijsheid, omdat zij dubbel zijn in wezen! Daarom weet, dat
6353 Job 11:16 | wateren, die voorbijgegaan zijn. ~
6354 Job 11:17 | de morgenstond zult gij zijn. ~
6355 Job 11:18 | omdat er verwachting zal zijn; en gij zult graven, gerustelijk
6356 Job 11:20 | en hun verwachting zal zijn de uitblazing der ziel. ~ ~
6357 Job 12:3 | niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen? ~
6358 Job 12:4 | 4 Ik ben het, die zijn vriend een spot is, maar
6359 Job 12:6 | verzekerdheden, om hetgene God met Zijn hand toebrengt. ~
6360 Job 13:8 | 8 Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult
6361 Job 13:9 | 9 Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken?
6362 Job 13:11 | 11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en
6363 Job 13:11 | hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? ~
6364 Job 13:12 | 12 Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als
6365 Job 13:15 | Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen. ~
6366 Job 13:16 | zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal
6367 Job 13:16 | een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen. ~
6368 Job 14:5 | 5 Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het
6369 Job 14:5 | Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden
6370 Job 14:5 | maanden bij U is, en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt,
6371 Job 14:6 | hij als een dagloner aan zijn dag een welgevallen hebbe. ~
6372 Job 14:7 | zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden.
6373 Job 14:8 | 8 Indien zijn wortel in de aarde veroudert,
6374 Job 14:8 | in de aarde veroudert, en zijn stam in het stof versterft; ~
6375 Job 14:12 | totdat de hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken,
6376 Job 14:15 | Uwer handen zoudt begerig zijn. ~
6377 Job 14:20 | gaat heen; veranderende zijn gelaat, zo zendt Gij hem
6378 Job 14:21 | 21 Zijn kinderen komen tot eer,
6379 Job 14:22 | 22 Maar zijn vlees, nog aan hem zijnde,
6380 Job 14:22 | zijnde, heeft smart; en zijn ziel, in hem zijnde, heeft
6381 Job 15:2 | antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind? ~
6382 Job 15:11 | 11 Zijn de vertroostingen Gods u
6383 Job 15:14 | mens, dat hij zuiver zou zijn, en die geboren is van een
6384 Job 15:14 | dat hij rechtvaardig zou zijn? ~
6385 Job 15:15 | 15 Zie, op Zijn heiligen zou Hij niet vertrouwen,
6386 Job 15:15 | vertrouwen, en de hemelen zijn niet zuiver in Zijn ogen. ~
6387 Job 15:15 | hemelen zijn niet zuiver in Zijn ogen. ~
6388 Job 15:20 | en weinige jaren in getal zijn voor den tiran weggelegd. ~
6389 Job 15:21 | der verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede zelven
6390 Job 15:23 | weder om brood, waar het zijn mag; hij weet, dat bij zijn
6391 Job 15:23 | zijn mag; hij weet, dat bij zijn hand gereed is de dag der
6392 Job 15:25 | Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige
6393 Job 15:26 | Hem aan met den hals, met zijn dikke, hoog verhevene schilden. ~
6394 Job 15:27 | 27 Omdat hij zijn aangezicht met zijn vet
6395 Job 15:27 | hij zijn aangezicht met zijn vet bedekt heeft, en rimpelen
6396 Job 15:29 | zal niet rijk worden, en zijn vermogen zal niet bestaan;
6397 Job 15:30 | niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal
6398 Job 15:31 | wordt; want ijdelheid zal zijn vergelding wezen. ~
6399 Job 15:32 | 32 Als zijn dag nog niet is, zal hij
6400 Job 15:32 | hij vervuld worden; want zijn tak zal niet groenen. ~
6401 Job 15:33 | 33 Men zal zijn onrijpe druiven afrukken,
6402 Job 15:33 | als van een wijnstok, en zijn bloeisel afwerpen, als van
6403 Job 15:35 | 35 Zijn ontvangen moeite, en baren
6404 Job 16:3 | 3 Zal er een einde zijn aan de winderige woorden?
6405 Job 16:9 | 9 Zijn toorn verscheurt, en Hij
6406 Job 16:9 | Hij knerst over mij met Zijn tanden; mijn wederpartijder
6407 Job 16:9 | mijn wederpartijder scherpt zijn ogen tegen mij. ~
6408 Job 16:13 | 13 Zijn schutters hebben mij omringd;
6409 Job 16:20 | 20 Mijn vrienden zijn mijn bespotters; doch mijn
6410 Job 16:21 | een kind des mensen voor zijn vriend. ~
6411 Job 17:1 | worden uitgeblust, de graven zijn voor mij. ~
6412 Job 17:2 | 2 Zijn niet bespotters bij mij,
6413 Job 17:3 | borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn hand geklapt
6414 Job 17:7 | verdonkerd, en al mijn ledematen zijn gelijk een schaduw. ~
6415 Job 17:8 | zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich
6416 Job 17:9 | En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein
6417 Job 17:11 | 11 Mijn dagen zijn voorbijgegaan; uitgerukt
6418 Job 17:11 | voorbijgegaan; uitgerukt zijn mijn gedachten, de bezittingen
6419 Job 18:3 | wij geacht als beesten, en zijn onrein in ulieder ogen? ~
6420 Job 18:4 | 4 O gij, die zijn ziel verscheurt door zijn
6421 Job 18:4 | zijn ziel verscheurt door zijn toorn! Zal om uwentwil de
6422 Job 18:6 | licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over
6423 Job 18:6 | verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust
6424 Job 18:7 | zullen benauwd worden, en zijn raad zal hem nederwerpen. ~
6425 Job 18:8 | 8 Want met zijn voeten zal hij in het net
6426 Job 18:10 | 10 Zijn touw is in de aarde verborgen,
6427 Job 18:10 | in de aarde verborgen, en zijn val op het pad.
6428 Job 18:11 | verschrikken, en hem verstrooien op zijn voeten. ~
6429 Job 18:12 | 12 Zijn macht zal hongerig wezen,
6430 Job 18:12 | het verderf is bereid aan zijn zijde. ~
6431 Job 18:13 | grendelen zijner huid verteren, zijn grendelen zal hij verteren. ~
6432 Job 18:14 | 14 Zijn vertrouwen zal uit zijn
6433 Job 18:14 | Zijn vertrouwen zal uit zijn tent uitgerukt worden; zulks
6434 Job 18:15 | 15 Zij zal wonen in zijn tent, waar zij de zijne
6435 Job 18:15 | waar zij de zijne niet is; zijn woning zal met zwavel overstrooid
6436 Job 18:16 | 16 Van onder zullen zijn wortelen verdorren, en van
6437 Job 18:16 | verdorren, en van boven zal zijn tak afgesneden worden. ~
6438 Job 18:17 | 17 Zijn gedachtenis zal vergaan
6439 Job 18:19 | noch neef hebben onder zijn volk; en niemand zal in
6440 Job 18:19 | volk; en niemand zal in zijn woningen overig zijn. ~
6441 Job 18:19 | in zijn woningen overig zijn. ~
6442 Job 18:20 | 20 Over zijn dag zullen de nakomelingen
6443 Job 18:20 | de nakomelingen verbaasd zijn, en de ouden met schrik
6444 Job 18:21 | 21 Gewisselijk, zodanige zijn de woningen des verkeerden,
6445 Job 19:6 | heeft omgekeerd, en mij met Zijn net omsingeld. ~
6446 Job 19:11 | 11 Daartoe heeft Hij Zijn toorn tegen mij ontstoken,
6447 Job 19:11 | mij bij Zich geacht als Zijn vijanden. ~
6448 Job 19:12 | 12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen,
6449 Job 19:12 | 12 Zijn benden zijn te zamen aangekomen, en
6450 Job 19:13 | mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. ~
6451 Job 19:19 | mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd. ~
6452 Job 20:6 | 6 Wanneer zijn hoogheid tot den hemel toe
6453 Job 20:6 | den hemel toe opklomme, en zijn hoofd tot aan de wolken
6454 Job 20:7 | 7 Zal hij, gelijk zijn drek, in eeuwigheid vergaan;
6455 Job 20:9 | zal het niet meer doen; en zijn plaats zal hem niet meer
6456 Job 20:10 | 10 Zijn kinderen zullen zoeken den
6457 Job 20:10 | den armen te behagen; en zijn handen zullen zijn vermogen
6458 Job 20:10 | behagen; en zijn handen zullen zijn vermogen moeten weder uitkeren. ~
6459 Job 20:11 | 11 Zijn beenderen zullen vol van
6460 Job 20:11 | beenderen zullen vol van zijn verborgene zonden zijn;
6461 Job 20:11 | van zijn verborgene zonden zijn; van welke elkeen met hem
6462 Job 20:12 | 12 Indien het kwaad in zijn mond zoet is, hij dat verbergt,
6463 Job 20:12 | hij dat verbergt, onder zijn tong, ~
6464 Job 20:13 | maar dat in het midden van zijn gehemelte inhoudt; ~
6465 Job 20:14 | 14 Zijn spijze zal in zijn ingewand
6466 Job 20:14 | 14 Zijn spijze zal in zijn ingewand veranderd worden;
6467 Job 20:14 | in het binnenste van hem zijn. ~
6468 Job 20:15 | uitspuwen; God zal het uit zijn buik uitdrijven. ~
6469 Job 20:20 | 20 Omdat hij geen rust in zijn buik gekend heeft, zo zal
6470 Job 20:20 | gekend heeft, zo zal hij van zijn gewenst goed niet uitbehouden. ~
6471 Job 20:21 | 21 Er zal niets overig zijn, dat hij ete; daarom zal
6472 Job 20:21 | zal hij niet wachten naar zijn goed. ~
6473 Job 20:22 | 22 Als zijn genoegzaamheid zal vol zijn,
6474 Job 20:22 | zijn genoegzaamheid zal vol zijn, zal hem bang zijn; alle
6475 Job 20:22 | zal vol zijn, zal hem bang zijn; alle hand des ellendigen
6476 Job 20:23 | 23 Er zij wat om zijn buik te vullen; God zal
6477 Job 20:23 | en over hem regenen op zijn spijze. ~
6478 Job 20:25 | uitgaan, en glinsterende uit zijn gal voortkomen; verschrikkingen
6479 Job 20:25 | verschrikkingen zullen over hem zijn. ~
6480 Job 20:26 | duisternis zal verborgen zijn in zijn schuilplaatsen;
6481 Job 20:26 | duisternis zal verborgen zijn in zijn schuilplaatsen; een vuur,
6482 Job 20:26 | verteren; den overigen in zijn tent zal het kwalijk gaan. ~
6483 Job 20:27 | 27 De hemel zal zijn ongerechtigheid openbaren,
6484 Job 20:28 | 28 De inkomste van zijn huis zal weggevoerd worden;
6485 Job 21:2 | aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen. ~
6486 Job 21:4 | mijn geest niet verdrietig zijn? ~
6487 Job 21:8 | aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen. ~
6488 Job 21:10 | 10 Zijn stier bespringt, en mist
6489 Job 21:10 | bespringt, en mist niet; zijn koe kalft, en misdraagt
6490 Job 21:17 | hun smarten uitdeelt in Zijn toorn! ~
6491 Job 21:19 | 19 Dat God Zijn geweld weglegt, voor Zijn
6492 Job 21:19 | Zijn geweld weglegt, voor Zijn kinderen, hem vergeldt,
6493 Job 21:20 | 20 Dat zijn ogen zijn ondergang zien,
6494 Job 21:20 | 20 Dat zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt
6495 Job 21:21 | lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal
6496 Job 21:24 | 24 Zijn melkvaten waren vol melk,
6497 Job 21:31 | zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij wat
6498 Job 21:33 | 33 De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na
6499 Job 21:33 | dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal. ~
6500 Job 22:2 | ook een man Gode voordelig zijn? Maar voor zichzelven zal
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263 |