1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263
Book Chapter: Verse
501 Gen 34:2 | jaren, weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een
502 Gen 34:3 | had Jozef lief, boven al zijn zonen; want hij was hem
503 Gen 34:4 | 4 Als nu zijn broeders zagen, dat hun
504 Gen 34:4 | dat hun vader hem boven al zijn broederen liefhad, haatten
505 Gen 34:5 | een droom, dien hij aan zijn broederen vertelde; daarom
506 Gen 34:8 | 8 Toen zeiden zijn broeders tot hem: Zult gij
507 Gen 34:8 | zij hem nog te meer, om zijn dromen en om zijn woorden. ~
508 Gen 34:8 | meer, om zijn dromen en om zijn woorden. ~
509 Gen 34:9 | droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide:
510 Gen 34:10 | 10 En als hij het aan zijn vader en aan zijn broederen
511 Gen 34:10 | het aan zijn vader en aan zijn broederen verhaalde, bestrafte
512 Gen 34:10 | verhaalde, bestrafte hem zijn vader, en zeide tot hem:
513 Gen 34:11 | 11 Zijn broeders dan benijdden hem;
514 Gen 34:11 | dan benijdden hem; doch zijn vader bewaarde deze zaak. ~
515 Gen 34:12 | 12 En zijn broeders gingen heen, om
516 Gen 34:17 | 17 Zo zeide die man: Zij zijn van hier gereisd; want ik
517 Gen 34:17 | Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen na, en vond hen
518 Gen 34:20 | zullen wij zien, wat van zijn dromen worden zal. ~
519 Gen 34:22 | hand verloste, om hem tot zijn vader weder te brengen. ~
520 Gen 34:23 | geschiedde, als Jozef tot zijn broederen kwam, zo togen
521 Gen 34:23 | kwam, zo togen zij Jozef zijn rok uit, den veelvervigen
522 Gen 34:26 | 26 Toen zeide Juda tot zijn broederen: Wat gewin zal
523 Gen 34:26 | broederen: Wat gewin zal het zijn, dat wij onzen broeder doodslaan,
524 Gen 34:26 | onzen broeder doodslaan, en zijn bloed verbergen? ~
525 Gen 34:27 | onze broeder, ons vlees, en zijn broederen hoorden hem. ~
526 Gen 34:29 | kuil; toen scheurde hij zijn klederen. ~
527 Gen 34:30 | En hij keerde weder tot zijn broederen, en zeide: De
528 Gen 34:34 | 34 Toen scheurde Jakob zijn klederen, en legde een zak
529 Gen 34:34 | klederen, en legde een zak om zijn lenden; en hij bedreef rouw
530 Gen 34:34 | en hij bedreef rouw over zijn zoon vele dagen. ~
531 Gen 34:35 | 35 En al zijn zonen, en al zijn dochteren
532 Gen 34:35 | En al zijn zonen, en al zijn dochteren maakten zich op,
533 Gen 34:35 | nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. ~
534 Gen 35:1 | zelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij
535 Gen 35:3 | een zoon, en hij noemde zijn naam Er. ~
536 Gen 35:4 | een zoon, en zij noemde zijn naam Onan. ~
537 Gen 35:5 | baarde een zoon, en noemde zijn naam Sela; doch hij was
538 Gen 35:6 | nu nam een vrouw voor Er, zijn eerstgeborene, en haar naam
539 Gen 35:9 | zaad voor hem niet zoude zijn, zo geschiedde het, als
540 Gen 35:9 | verdierf tegen de aarde, om zijn broeder geen zaad te geven. ~
541 Gen 35:11 | Toen zeide Juda tot Thamar, zijn schoondochter: Blijf weduwe
542 Gen 35:11 | ook deze sterve, gelijk zijn broeders! Zo ging Thamar
543 Gen 35:12 | zich Juda, en ging op tot zijn schaapscheerders naar Timna
544 Gen 35:12 | Timna toe, hij en Hira, zijn vriend, de Adullamiet. ~
545 Gen 35:13 | schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren. ~
546 Gen 35:16 | want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij
547 Gen 35:20 | geitenbok door de hand van zijn vriend, den Adullamiet,
548 Gen 35:25 | den man, wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger; en zij
549 Gen 35:25 | deze snoeren, en deze staf zijn. ~
550 Gen 35:28 | een scharlaken draad om zijn hand, zeggende: Deze komt
551 Gen 35:29 | het geschiedde, als hij zijn hand weder intoog, ziet,
552 Gen 35:29 | weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide:
553 Gen 35:29 | de breuke! en men noemde zijn naam Perez. ~
554 Gen 35:30 | 30 En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand
555 Gen 35:30 | draad was; en men noemde zijn naam Zera. ~ ~
556 Gen 36:2 | hij was in het huis van zijn heer, den Egyptenaar. ~
557 Gen 36:3 | 3 Als nu zijn heer zag, dat de HEERE met
558 Gen 36:3 | HEERE al wat hij deed, door zijn hand voorspoedig maakte; ~
559 Gen 36:4 | Zo vond Jozef genade in zijn ogen, en diende hem; en
560 Gen 36:4 | en hij stelde hem over zijn huis; en al wat hij had,
561 Gen 36:4 | wat hij had, gaf hij in zijn hand. ~
562 Gen 36:5 | toen af, dat hij hem over zijn huis, en over al wat het
563 Gen 36:9 | onthouden, dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe zoude
564 Gen 36:10 | te liggen, en bij haar te zijn; ~
565 Gen 36:11 | hij in het huis kwam, om zijn werk te doen; en niemand
566 Gen 36:12 | 12 En zij greep hem bij zijn kleed, zeggende: Lig bij
567 Gen 36:12 | Lig bij mij! En hij liet zijn kleed in haar hand, en vluchtte,
568 Gen 36:13 | geschiedde, als zij zag, dat hij zijn kleed in haar hand gelaten
569 Gen 36:15 | en riep, zo verliet hij zijn kleed bij mij, en vluchtte,
570 Gen 36:16 | 16 En zij legde zijn kleed bij zich, totdat zijn
571 Gen 36:16 | zijn kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~
572 Gen 36:16 | zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~
573 Gen 36:18 | verhief, en riep, dat hij zijn kleed bij mij liet, en vluchtte
574 Gen 36:19 | 19 En het geschiedde, als zijn heer de woorden zijner huisvrouw
575 Gen 36:19 | knecht gedaan, zo ontstak zijn toorn. ~
576 Gen 36:21 | was met Jozef, en wende Zijn goedertierenheid tot hem;
577 Gen 36:23 | gans op geen ding, dat in zijn hand was, overmits dat de
578 Gen 36:25 | Farao zeer toornig werd op zijn twee hovelingen, op den
579 Gen 36:28 | nu beiden een droom, elk zijn droom, in een nacht, elk
580 Gen 36:30 | heren, zeggende: Waarom zijn uw aangezichten heden kwalijk
581 Gen 36:31 | En Jozef zeide tot hen: Zijn de uitleggingen niet van
582 Gen 36:32 | overste der schenkers Jozef zijn droom, en zeide tot hem:
583 Gen 36:33 | en hij was als bottende, zijn bloeisel ging op, zijn trossen
584 Gen 36:33 | zijn bloeisel ging op, zijn trossen brachten rijpe druiven
585 Gen 36:35 | zeide Jozef tot hem: Dit is zijn uitlegging: de drie ranken
586 Gen 36:35 | uitlegging: de drie ranken zijn drie dagen. ~
587 Gen 36:36 | gij zult Farao's beker in zijn hand geven, naar de vorige
588 Gen 36:36 | de vorige wijze, toen gij zijn schenker waart. ~
589 Gen 36:41 | Jozef, en zeide: Dit is zijn uitlegging: de drie korven
590 Gen 36:41 | uitlegging: de drie korven zijn drie dagen. ~
591 Gen 36:43 | geboorte, dat hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte;
592 Gen 36:44 | schenkers wederkeren tot zijn schenkambt, zodat hij den
593 Gen 37:8 | in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en
594 Gen 37:8 | waren; en Farao vertelde hun zijn droom; maar er was niemand,
595 Gen 37:10 | Farao was zeer vertoornd op zijn dienaars, en leverde mij
596 Gen 37:12 | ieder legde hij ze uit, naar zijn droom. ~
597 Gen 37:14 | schoor hem, en men veranderde zijn klederen; en hij kwam tot
598 Gen 37:26 | Die zeven schone koeien zijn zeven jaren; die zeven schone
599 Gen 37:26 | jaren; die zeven schone aren zijn ook zeven jaren; de droom
600 Gen 37:27 | koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven jaren; en die zeven
601 Gen 37:29 | het ganse land van Egypte zijn. ~
602 Gen 37:31 | want hij zal zeer zwaar zijn. ~
603 Gen 37:36 | 36 Zo zal de spijze zijn tot voorraad voor het land,
604 Gen 37:37 | Farao, en in de ogen van al zijn knechten. ~
605 Gen 37:38 | 38 Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel
606 Gen 37:40 | Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn
607 Gen 37:40 | dezen troon zal ik groter zijn dan gij. ~
608 Gen 37:42 | 42 En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en
609 Gen 37:42 | Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem aan
610 Gen 37:42 | hem een gouden keten aan zijn hals; ~
611 Gen 37:43 | had; en zij riepen voor zijn aangezicht: Knielt! Alzo
612 Gen 37:44 | doch zonder u zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen
613 Gen 37:44 | zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen in gans Egypteland. ~
614 Gen 38:1 | was, zo zeide Jakob tot zijn zonen: Waarom ziet gij op
615 Gen 38:4 | broeder, zond Jakob niet met zijn broederen; want hij zeide:
616 Gen 38:7 | 7 Als Jozef zijn broederen zag, zo kende
617 Gen 38:8 | 8 Jozef dan kende zijn broederen; maar zij kenden
618 Gen 38:10 | mijn heer! maar uw knechten zijn gekomen, om spijze te kopen. ~
619 Gen 38:11 | 11 Wij allen zijn eens mans zonen; wij zijn
620 Gen 38:11 | zijn eens mans zonen; wij zijn vroom; uw knechten zijn
621 Gen 38:11 | zijn vroom; uw knechten zijn geen verspieders. ~
622 Gen 38:15 | broeder herwaarts zal gekomen zijn! ~
623 Gen 38:21 | den ander: Voorwaar, wij zijn schuldig aan onzen broeder,
624 Gen 38:22 | gij hoordet niet; en ook zijn bloed, ziet, het wordt gezocht! ~
625 Gen 38:25 | wederkeerde, een iegelijk in zijn zak, en dat men hun teerkost
626 Gen 38:27 | 27 Toen een zijn zak opendeed, om zijn ezel
627 Gen 38:27 | een zijn zak opendeed, om zijn ezel voeder te geven in
628 Gen 38:27 | in de herberg, zo zag hij zijn geld; want ziet, het was
629 Gen 38:27 | het was in den mond van zijn zak. ~
630 Gen 38:28 | 28 En hij zeide tot zijn broederen: Mijn geld is
631 Gen 38:31 | wij zeiden tot hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders. ~
632 Gen 38:31 | hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders. ~
633 Gen 38:35 | den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij zagen de bundelen
634 Gen 38:36 | wegnemen! al deze dingen zijn tegen mij! ~
635 Gen 38:37 | 37 Toen sprak Ruben tot zijn vader, zeggende: Dood twee
636 Gen 38:38 | ulieden niet aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij
637 Gen 39:8 | Toen zeide Juda tot Israel, zijn vader: Zend den jongeling
638 Gen 39:9 | 9 Ik zal borg voor hem zijn; van mijn hand zult gij
639 Gen 39:16 | hij tot dengene, die over zijn huis was: Breng deze mannen
640 Gen 39:21 | mans geld in den mond van zijn zak, ons geld in zijn gewicht;
641 Gen 39:21 | van zijn zak, ons geld in zijn gewicht; en wij hebben hetzelve
642 Gen 39:29 | 29 En hij hief zijn ogen op, en zag Benjamin,
643 Gen 39:29 | ogen op, en zag Benjamin, zijn broeder, den zoon zijner
644 Gen 39:30 | Jozef haastte zich; want zijn ingewand ontstak jegens
645 Gen 39:30 | ingewand ontstak jegens zijn broeder, en hij zocht te
646 Gen 39:31 | 31 Daarna wies hij zijn aangezicht en kwam uit;
647 Gen 39:33 | 33 En zij aten voor zijn aangezicht, de eerstgeborene
648 Gen 39:33 | aangezicht, de eerstgeborene naar zijn eerstgeboorte, en de jongere
649 Gen 39:33 | eerstgeboorte, en de jongere naar zijn jonkheid; dies verwonderden
650 Gen 40:1 | gebood dengene, die over zijn huis was, zeggende: Vul
651 Gen 40:1 | mans geld in den mond van zijn zak; ~
652 Gen 40:2 | kleinsten, met het geld van zijn koren. En hij deed naar
653 Gen 40:4 | 4 Zij zijn ter stad uitgegaan; zij
654 Gen 40:4 | Jozef tot dengene, die over zijn huis was, zeide: Maak u
655 Gen 40:9 | wij mijn heer tot slaven zijn! ~
656 Gen 40:10 | gijlieden zult onschuldig zijn. ~
657 Gen 40:11 | haastten, en iegelijk zette zijn zak af op de aarde, en iegelijk
658 Gen 40:11 | aarde, en iegelijk opende zijn zak. ~
659 Gen 40:13 | klederen; en ieder man laadde zijn ezel op, en zij keerden
660 Gen 40:14 | 14 En Juda kwam met zijn broederen in het huis van
661 Gen 40:14 | aldaar; en zij vielen voor zijn aangezicht neder ter aarde. ~
662 Gen 40:16 | knechten gevonden; zie, wij zijn mijns heren slaven, zo wij,
663 Gen 40:17 | gevonden is, die zal mijn slaaf zijn; doch trekt gijlieden op
664 Gen 40:19 | 19 Mijn heer vraagde zijn knechten, zeggende: Hebt
665 Gen 40:20 | is, en hij is alleen van zijn moeder overgebleven, en
666 Gen 40:20 | moeder overgebleven, en zijn vader heeft hem lief. ~
667 Gen 40:22 | heer: Die jongeling zal zijn vader niet kunnen verlaten;
668 Gen 40:22 | kunnen verlaten; indien hij zijn vader verlaat, zo zal hij
669 Gen 40:24 | mijn vader, opgetrokken zijn, en wij hem de woorden mijns
670 Gen 40:30 | jongeling is niet bij ons (alzo zijn ziel aan de ziel van deze
671 Gen 40:33 | en laat den jongeling met zijn broederen optrekken! ~
672 Gen 41:1 | hem, als Jozef zich aan zijn broederen bekend maakte. ~
673 Gen 41:2 | 2 En hij verhief zijn stem met wenen, zodat het
674 Gen 41:3 | 3 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef!
675 Gen 41:3 | leeft mijn vader nog? En zijn broeders konden hem niet
676 Gen 41:3 | zij waren verschrikt voor zijn aangezicht. ~
677 Gen 41:4 | 4 En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot
678 Gen 41:6 | 6 Want het zijn nu twee jaren des hongers
679 Gen 41:6 | midden des lands; en er zijn nog vijf jaren, in welke
680 Gen 41:6 | geen ploeging noch oogst zijn zal. ~
681 Gen 41:8 | heeft, en tot een heer over zijn ganse huis, en regeerder
682 Gen 41:11 | nog vijf jaren des hongers zijn, opdat gij niet verarmt,
683 Gen 41:14 | aan den hals van Benjamin, zijn broeder, en weende; en Benjamin
684 Gen 41:14 | en Benjamin weende aan zijn hals. ~
685 Gen 41:15 | 15 En hij kuste al zijn broederen, en hij weende
686 Gen 41:15 | over hen; en daarna spraken zijn broeders met hem. ~
687 Gen 41:16 | men zeide: Jozefs broeders zijn gekomen! was het goed in
688 Gen 41:16 | Farao, en in de ogen van zijn knechten. ~
689 Gen 41:20 | Egypteland, dat zal het uwe zijn. ~
690 Gen 41:23 | 23 En zijn vader desgelijks zond hij
691 Gen 41:23 | en brood, en spijze voor zijn vader op den weg. ~
692 Gen 41:24 | 24 En hij zond zijn broeders heen; en zij vertrokken;
693 Gen 41:26 | Egypteland! Toen bezweek zijn hart, want hij geloofde
694 Gen 42:1 | offeranden aan den God van zijn vader Izak. ~
695 Gen 42:4 | optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen. ~
696 Gen 42:6 | kwamen in Egypte, Jakob en al zijn zaad met hem;
697 Gen 42:7 | 7 Zijn zonen, en de zonen zijner
698 Gen 42:7 | zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen
699 Gen 42:7 | zijner zonen dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich
700 Gen 42:8 | 8 En dit zijn de namen der zonen van Israel,
701 Gen 42:8 | Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene
702 Gen 42:15 | 15 Dit zijn de zonen van Lea, die zij
703 Gen 42:15 | in Paddan-Aram, met Dina zijn dochter; al de zielen zijner
704 Gen 42:18 | 18 Dit zijn de zonen van Zilpa, die
705 Gen 42:18 | van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had;
706 Gen 42:22 | 22 Dit zijn de zonen van Rachel, die
707 Gen 42:22 | Rachel, die Jakob geboren zijn, al te zamen veertien zielen. ~
708 Gen 42:25 | 25 Dit zijn de zonen van Bilha, die
709 Gen 42:25 | van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel gegeven had;
710 Gen 42:26 | Jakob in Egypte kwamen, uit zijn heup gesproten, uitgenomen
711 Gen 42:27 | die hem in Egypte geboren zijn, waren twee zielen. Al de
712 Gen 42:28 | 28 En hij zond Juda voor zijn aangezicht heen tot Jozef,
713 Gen 42:28 | heen tot Jozef, om voor zijn aangezicht aanwijzing te
714 Gen 42:29 | 29 Toen spande Jozef zijn wagen aan, en toog op, zijn
715 Gen 42:29 | zijn wagen aan, en toog op, zijn vader Israel tegemoet naar
716 Gen 42:29 | vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals, en weende lang aan
717 Gen 42:29 | hals, en weende lang aan zijn hals. ~
718 Gen 42:31 | 31 Daarna zeide Jozef tot zijn broederen, en tot zijns
719 Gen 42:31 | in het land Kanaan waren, zijn tot mij gekomen. ~
720 Gen 42:32 | 32 En die mannen zijn schaapherders; want het
721 Gen 42:32 | schaapherders; want het zijn mannen, die met vee omgaan;
722 Gen 42:34 | gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd
723 Gen 43:1 | met alles wat zij hebben, zijn gekomen uit het land Kanaan,
724 Gen 43:1 | land Kanaan, en zie, zij zijn in het land Gosen. ~
725 Gen 43:3 | 3 Toen zeide Farao tot zijn broederen: Wat is uw hantering?
726 Gen 43:3 | zeiden tot Farao: Uw knechten zijn schaapherders, zo wij als
727 Gen 43:4 | zeiden zij tot Farao: Wij zijn gekomen, om als vreemdelingen
728 Gen 43:5 | Uw vader en uw broeders zijn tot u gekomen; ~
729 Gen 43:6 | onder hen kloeke mannen zijn, zo zet hen tot veemeesters
730 Gen 43:7 | 7 En Jozef bracht zijn vader Jakob mede, en stelde
731 Gen 43:8 | zeide tot Jakob: Hoe vele zijn de dagen der jaren uws levens! ~
732 Gen 43:9 | mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren;
733 Gen 43:9 | dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns
734 Gen 43:11 | Jozef bestelde voor Jakob en zijn broederen woningen, en hij
735 Gen 43:12 | 12 En Jozef onderhield zijn vader, en zijn broeders,
736 Gen 43:12 | onderhield zijn vader, en zijn broeders, en het ganse huis
737 Gen 43:19 | ons land Farao dienstbaar zijn; en geef zaad, opdat wij
738 Gen 43:20 | Egyptenaars verkochten een ieder zijn akker, dewijl de honger
739 Gen 43:24 | vier delen zullen voor u zijn, tot zaad des velds, en
740 Gen 43:24 | degenen, die in uw huizen zijn, en om te eten voor uw kinderkens. ~
741 Gen 43:25 | zullen Farao's knechten zijn. ~
742 Gen 43:28 | jaren zijns levens, geweest zijn honderd zeven en veertig
743 Gen 43:29 | sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en zeide tot
744 Gen 44:1 | vader is krank! Toen nam hij zijn twee zonen met zich, Manasse
745 Gen 44:5 | Egypte tot u gekomen ben, zijn mijne; Efraim en Manasse
746 Gen 44:5 | en Manasse zullen mijne zijn, als Ruben en Simeon. ~
747 Gen 44:6 | zult gewinnen, zullen uwe zijn; zij zullen naar hunner
748 Gen 44:8 | van Jozef, en zeide: Wiens zijn deze?
749 Gen 44:9 | 9 En Jozef zeide tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen,
750 Gen 44:9 | zeide tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen, die mij God
751 Gen 44:12 | deed hen Jozef uitgaan van zijn knieen; en hij boog zich
752 Gen 44:12 | knieen; en hij boog zich voor zijn aangezicht neder ter aarde. ~
753 Gen 44:13 | nam die beiden, Efraim met zijn rechterhand, tegenover Israels
754 Gen 44:13 | linkerhand, en Manasse met zijn linkerhand, tegenover Israels
755 Gen 44:14 | 14 Maar Israel strekte zijn rechterhand uit, en legde
756 Gen 44:14 | hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op het hoofd
757 Gen 44:14 | van Manasse; hij bestierde zijn handen verstandelijk; want
758 Gen 44:17 | 17 Toen Jozef zag, dat zijn vader zijn rechterhand op
759 Gen 44:17 | Jozef zag, dat zijn vader zijn rechterhand op het hoofd
760 Gen 44:17 | legde, zo was het kwaad in zijn ogen, en hij ondervatte
761 Gen 44:18 | 18 En Jozef zeide tot zijn vader: Niet alzo, mijn vader!
762 Gen 44:18 | eerstgeborene; leg uw rechterhand op zijn hoofd. ~
763 Gen 44:19 | 19 Maar zijn vader weigerde het, en zeide:
764 Gen 44:19 | worden; maar nochtans zal zijn kleinste broeder groter
765 Gen 44:19 | groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte
766 Gen 45:1 | 1 Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt
767 Gen 45:4 | de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt uws vaders
768 Gen 45:5 | 5 Simeon en Levi zijn gebroeders! hun handelingen
769 Gen 45:5 | gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld! ~
770 Gen 45:8 | broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden;
771 Gen 45:10 | noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt,
772 Gen 45:10 | zullen de volken gehoorzaam zijn. ~
773 Gen 45:11 | 11 Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok,
774 Gen 45:11 | edelste wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn
775 Gen 45:11 | zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed. ~
776 Gen 45:13 | haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon. ~
777 Gen 45:13 | wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon. ~
778 Gen 45:15 | lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en
779 Gen 45:16 | 16 Dan zal zijn volk richten, als een der
780 Gen 45:17 | 17 Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang
781 Gen 45:17 | des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle. ~
782 Gen 45:20 | 20 Van Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij
783 Gen 45:20 | Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke
784 Gen 45:24 | 24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven,
785 Gen 45:24 | en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door
786 Gen 45:26 | eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef,
787 Gen 45:28 | deze stammen van Israel zijn twaalf; en dit is het, wat
788 Gen 45:28 | zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen. ~
789 Gen 45:31 | Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij
790 Gen 45:31 | Izak begraven, en Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik
791 Gen 45:33 | Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen te geven,
792 Gen 45:33 | bevelen te geven, zo legde hij zijn voeten samen op het bed,
793 Gen 45:33 | en hij werd verzameld tot zijn volken. ~ ~
794 Gen 46:2 | 2 En Jozef gebood zijn knechten, den medicijnmeesters,
795 Gen 46:2 | medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en
796 Gen 46:7 | 7 En Jozef toog op, om zijn vader te begraven; en met
797 Gen 46:7 | knechten, de oudsten van zijn huis, en al de oudsten des
798 Gen 46:8 | ganse huis van Jozef, en zijn broeders, en het huis zijns
799 Gen 46:10 | rouwklage; en hij maakte zijn vader een rouw van zeven
800 Gen 46:12 | 12 En zijn zonen deden hem, gelijk
801 Gen 46:13 | 13 Want zijn zonen voerden hem in het
802 Gen 46:14 | weder in Egypte, hij en zijn broeders, en allen, die
803 Gen 46:14 | hem opgetogen waren, om zijn vader te begraven, nadat
804 Gen 46:14 | vader te begraven, nadat hij zijn vader begraven had. ~
805 Gen 46:16 | vader heeft bevolen voor zijn dood, zeggende: ~
806 Gen 46:18 | 18 Daarna kwamen ook zijn broeders, en vielen voor
807 Gen 46:18 | neder, en zeiden: Zie, wij zijn u tot knechten! ~
808 Gen 46:24 | 24 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik sterf; maar
809 Exo 1:1 | 1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israel,
810 Exo 1:1 | Israel, die in Egypte gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er
811 Exo 1:1 | zij kwamen er in, elk met zijn huis. ~
812 Exo 1:5 | Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen;
813 Exo 1:6 | Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht, ~
814 Exo 1:9 | 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der
815 Exo 1:19 | Omdat de Hebreinnen niet zijn gelijk de Egyptische vrouwen;
816 Exo 1:19 | Egyptische vrouwen; want zij zijn sterk; eer de vroedvrouw
817 Exo 1:22 | Toen gebood Farao aan al zijn volk, zeggende: Alle zonen,
818 Exo 2:4 | 4 En zijn zuster stelde zich van verre,
819 Exo 2:7 | 7 Toen zeide zijn zuster tot Farao's dochter:
820 Exo 2:10 | ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes, en zeide: Want
821 Exo 2:11 | was, dat hij uitging tot zijn broederen, en bezag hun
822 Exo 2:11 | een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg. ~
823 Exo 2:20 | 20 En hij zeide tot zijn dochters: Waar is hij toch,
824 Exo 2:21 | wonen; en hij gaf Mozes zijn dochter Zippora; ~
825 Exo 2:22 | een zoon; en hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide:
826 Exo 2:24 | gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met
827 Exo 3:1 | hoedde de kudde van Jethro, zijn schoonvader, de priester
828 Exo 3:6 | Jakob. En Mozes verborg zijn aangezicht, want hij vreesde
829 Exo 3:12 | Ik zal voorzeker met u zijn, en dit zal u een teken
830 Exo 3:12 | en dit zal u een teken zijn, dat Ik u gezonden heb:
831 Exo 3:13 | en zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam? wat zal ik tot hen
832 Exo 3:14 | zeide tot Mozes: Ik ZAL ZIJN,, Die Ik ZIJN ZAL! Ook zeide
833 Exo 3:14 | Mozes: Ik ZAL ZIJN,, Die Ik ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo
834 Exo 3:14 | kinderen Israels zeggen: Ik ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden! ~
835 Exo 4:4 | staart! Toen strekte hij zijn hand uit, en vatte haar,
836 Exo 4:4 | zij werd tot een staf in zijn hand. ~
837 Exo 4:6 | in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna
838 Exo 4:6 | En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij
839 Exo 4:6 | trok hij ze uit, en ziet, zijn hand was melaats, wit als
840 Exo 4:7 | in uw boezem. En hij stak zijn hand wederom in zijn boezem;
841 Exo 4:7 | stak zijn hand wederom in zijn boezem; daarna trok hij
842 Exo 4:7 | daarna trok hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was
843 Exo 4:7 | ziet, zij was weder als zijn ander vlees. ~
844 Exo 4:12 | henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij
845 Exo 4:14 | hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn. ~
846 Exo 4:14 | hij in zijn hart verblijd zijn. ~
847 Exo 4:15 | spreken, en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met
848 Exo 4:15 | zal met uw mond, en met zijn mond zijn; en Ik zal ulieden
849 Exo 4:15 | uw mond, en met zijn mond zijn; en Ik zal ulieden leren,
850 Exo 4:16 | dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een
851 Exo 4:16 | gij zult hem tot een god zijn. ~
852 Exo 4:18 | keerde weder tot Jethro, zijn schoonvader, en zeide tot
853 Exo 4:18 | broederen, die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven.
854 Exo 4:19 | Egypte, want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. ~
855 Exo 4:20 | 20 Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, en
856 Exo 4:20 | Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, en voerde hen op
857 Exo 4:20 | Mozes nam den staf Gods in zijn hand. ~
858 Exo 4:21 | gesteld heb; doch Ik zal zijn hart verstokken, dat hij
859 Exo 4:25 | zoons, en wierp die voor zijn voeten, en zeide: Voorwaar,
860 Exo 5:13 | uw werken, elk dagwerk op zijn dag, gelijk toen er stro
861 Exo 5:19 | tichelstenen, van het dagwerk op zijn dag. ~
862 Exo 5:21 | gemaakt voor Farao, en voor zijn knechten, gevende een zwaard
863 Exo 5:24 | machtige hand zal hij hen uit zijn land drijven. ~ ~ ~
864 Exo 6:3 | zij vreemdelingen geweest zijn. ~
865 Exo 6:6 | zal ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen,
866 Exo 6:10 | de kinderen Israels uit zijn land trekken late. ~
867 Exo 6:13 | 13 Dit zijn de hoofden van ieder huis
868 Exo 6:13 | eerstgeborene van Israel, zijn Hanoch en Pallu, Hezron
869 Exo 6:13 | Pallu, Hezron en Charmi; dit zijn de huisgezinnen van Ruben. ~
870 Exo 6:14 | ener Kanaanietische; dit zijn de huisgezinnen van Simeon. ~
871 Exo 6:15 | 15 Dit nu zijn de namen der zonen van Levi,
872 Exo 6:18 | Merari: Machli en Musi; dit zijn de huisgezinnen van Levi,
873 Exo 6:19 | 19 En Amram nam Jochebed, zijn moei, zich tot huisvrouw,
874 Exo 6:23 | Elkana, en Abiasaf; dat zijn de huisgezinnen der Korachieten. ~
875 Exo 6:24 | baarde hem Pinehas. Dit zijn de hoofden van de vaderen
876 Exo 6:26 | 26 Dezen zijn het, die tot Farao, den
877 Exo 7:1 | broeder, zal uw profeet zijn. ~
878 Exo 7:2 | de kinderen Israels uit zijn land trekken laat. ~
879 Exo 7:10 | geboden had; en Aaron wierp zijn staf neder voor Farao's
880 Exo 7:12 | 12 Want een ieder wierp zijn staf neder, en zij werden
881 Exo 7:20 | Farao, en voor de ogen van zijn knechten; en al het water
882 Exo 7:23 | keerde zich om, en ging naar zijn huis; en hij zette zijn
883 Exo 7:23 | zijn huis; en hij zette zijn hart daar ook niet op. ~
884 Exo 8:6 | 6 En Aaron strekte zijn hand uit over de wateren
885 Exo 8:15 | verademing was, verzwaarde hij zijn hart, dat hij naar hen niet
886 Exo 8:17 | alzo; want Aaron strekte zijn hand uit met zijn staf,
887 Exo 8:17 | strekte zijn hand uit met zijn staf, en sloeg het stof
888 Exo 8:21 | het aardrijk, waarop zij zijn. ~
889 Exo 8:24 | Farao, en in de huizen van zijn knechten, en over het ganse
890 Exo 8:29 | ongedierte van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk
891 Exo 8:29 | van zijn knechten, en van zijn volk morgen wegwijke! Alleen,
892 Exo 8:31 | ongedierte week van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk;
893 Exo 8:31 | van zijn knechten, en van zijn volk; er bleef niet een
894 Exo 8:32 | 32 Doch Farao verzwaarde zijn hart ook op ditmaal, en
895 Exo 9:3 | de hand des HEEREN zal zijn over uw vee, dat in het
896 Exo 9:19 | niet in huis verzameld zal zijn, als deze hagel op hen vallen
897 Exo 9:20 | woord vreesde, die deed zijn knechten en zijn vee in
898 Exo 9:20 | die deed zijn knechten en zijn vee in de huizen vlieden; ~
899 Exo 9:21 | 21 Doch die zijn hart niet zette tot des
900 Exo 9:21 | des HEEREN woord, die liet zijn knechten en zijn vee op
901 Exo 9:21 | die liet zijn knechten en zijn vee op het veld. ~
902 Exo 9:22 | den hemel, en er zal hagel zijn in het ganse Egypteland;
903 Exo 9:23 | 23 Toen strekte Mozes zijn staf naar den hemel; en
904 Exo 9:27 | daarentegen en mijn volk zijn goddelozen! ~
905 Exo 9:29 | ik ter stad uitgegaan zal zijn, zo zal ik mijn handen uitbreiden
906 Exo 9:29 | en de hagel zal niet meer zijn; opdat gij weet, dat de
907 Exo 9:33 | ter stad uit, en breidde zijn handen tot den HEERE; de
908 Exo 9:34 | verder, en hij verzwaarde zijn hart, hij en zijn knechten. ~
909 Exo 9:34 | verzwaarde zijn hart, hij en zijn knechten. ~
910 Exo 10:1 | in tot Farao; want Ik heb zijn hart verzwaard, ook het
911 Exo 10:6 | op den aardbodem geweest zijn, tot op dezen dag. En hij
912 Exo 10:7 | zal ons deze tot een strik zijn, laat de mannen trekken,
913 Exo 10:8 | HEERE, uw God! wie en wie zijn zij, die gaan zullen? ~
914 Exo 10:13 | 13 Toen strekte Mozes zijn staf over Egypteland, en
915 Exo 10:14 | zeer zwaar; voor dezen zijn dergelijke sprinkhanen,
916 Exo 10:22 | 22 Als Mozes zijn hand uitstrekte naar den
917 Exo 10:23 | stond ook niemand op van zijn plaats, in drie dagen; maar
918 Exo 11:2 | volks, dat ieder man van zijn naaste, en iedere vrouw
919 Exo 11:5 | eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den
920 Exo 11:6 | er zal een groot geschrei zijn in het ganse Egypteland,
921 Exo 11:7 | Israels zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen
922 Exo 11:10 | de kinderen Israels uit zijn land niet trekken liet. ~ ~
923 Exo 12:2 | ulieden het hoofd der maanden zijn; zij zal u de eerste van
924 Exo 12:2 | van de maanden des jaars zijn. ~
925 Exo 12:4 | lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn
926 Exo 12:4 | zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der
927 Exo 12:9 | maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met zijn schenkelen
928 Exo 12:9 | gebraden, zijn hoofd met zijn schenkelen en met zijn ingewand. ~
929 Exo 12:9 | met zijn schenkelen en met zijn ingewand. ~
930 Exo 12:11 | lenden zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten,
931 Exo 12:13 | zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij
932 Exo 12:13 | onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan
933 Exo 12:16 | een heilige verzameling zijn; ook zult gij een heilige
934 Exo 12:22 | bloed, hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand
935 Exo 12:22 | uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan den morgen. ~
936 Exo 12:29 | eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op
937 Exo 12:30 | op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars;
938 Exo 12:33 | drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood! ~
939 Exo 12:34 | 34 En het volk nam zijn deeg op, eer het gedesemd
940 Exo 12:41 | HEEREN uit Egypteland gegaan zijn. ~
941 Exo 13:6 | zal den HEERE een feest zijn. ~
942 Exo 13:9 | 9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand,
943 Exo 13:12 | mannetjes zullen des HEEREN zijn. ~
944 Exo 13:16 | En het zal tot een teken zijn op uw hand, en tot voorhoofdspanselen
945 Exo 14:3 | de kinderen Israels: Zij zijn verward in het land; die
946 Exo 14:4 | zal aan Farao en aan al zijn heir verheerlijkt worden,
947 Exo 14:5 | het hart van Farao en van zijn knechten veranderd tegen
948 Exo 14:6 | 6 En hij spande zijn wagen aan, en nam zijn volk
949 Exo 14:6 | spande zijn wagen aan, en nam zijn volk met zich. ~
950 Exo 14:9 | de wagens van Farao en zijn ruiters, en zijn heir; nevens
951 Exo 14:9 | Farao en zijn ruiters, en zijn heir; nevens Pi-Hachiroth,
952 Exo 14:14 | strijden, en gij zult stil zijn. ~
953 Exo 14:17 | worden aan Farao en aan al zijn heir, aan zijn wagenen en
954 Exo 14:17 | en aan al zijn heir, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. ~
955 Exo 14:17 | aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. ~
956 Exo 14:18 | zal worden aan Farao, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. ~
957 Exo 14:18 | aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. ~
958 Exo 14:21 | 21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de
959 Exo 14:22 | 22 En de kinderen Israels zijn ingegaan in het midden van
960 Exo 14:23 | al de paarden van Farao, zijn wagenen en zijn ruiteren,
961 Exo 14:23 | van Farao, zijn wagenen en zijn ruiteren, in het midden
962 Exo 14:27 | 27 Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee; en
963 Exo 14:31 | den HEERE, en aan Mozes, Zijn knecht. ~ ~
964 Exo 15:1 | hogelijk verheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee
965 Exo 15:3 | een krijgsman; HEERE is Zijn Naam! ~
966 Exo 15:4 | heeft Farao's wagenen en zijn heir in de zee geworpen;
967 Exo 15:4 | keure zijner hoofdlieden zijn verdronken in de Schelfzee. ~
968 Exo 15:5 | afgronden hebben hen bedekt; zij zijn in de diepten gezonken als
969 Exo 15:8 | het geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt geworden;
970 Exo 15:8 | als een hoop; de afgronden zijn stof geworden in het hart
971 Exo 15:19 | Want Farao's paard, met zijn wagen, met zijn ruiters,
972 Exo 15:19 | paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee
973 Exo 15:19 | wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee gekomen, en de
974 Exo 15:19 | maar de kinderen Israels zijn op het droge in het midden
975 Exo 15:21 | Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort! ~
976 Exo 15:26 | en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot
977 Exo 15:26 | ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn
978 Exo 15:26 | Zijn geboden, en houdt al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen
979 Exo 16:5 | zullen hebben; dat zal dubbel zijn boven hetgeen zij dagelijks
980 Exo 16:7 | gehoord heeft; want wat zijn wij, dat gij tegen ons murmureert? ~
981 Exo 16:8 | tot verzadiging, het zal zijn, omdat de HEERE uw murmureringen
982 Exo 16:8 | Hem murmureert; want wat zijn wij? Uw murmureringen zijn
983 Exo 16:8 | zijn wij? Uw murmureringen zijn niet tegen ons, maar tegen
984 Exo 16:16 | nemen voor degenen, die in zijn tent zijn. ~
985 Exo 16:16 | degenen, die in zijn tent zijn. ~
986 Exo 16:26 | op denzelven zal het niet zijn. ~
987 Exo 16:29 | brood; een ieder blijve in zijn plaats! dat niemand uit
988 Exo 16:29 | plaats! dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden
989 Exo 17:9 | staf Gods zal in mijn hand zijn. ~
990 Exo 17:11 | geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israel
991 Exo 17:11 | sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek
992 Exo 17:12 | Aaron en Hur onderstutten zijn handen, de een op deze,
993 Exo 17:12 | andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat de
994 Exo 17:13 | Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, door de scherpte
995 Exo 17:16 | des HEEREN tegen Amalek zijn, van geslacht tot geslacht! ~ ~ ~
996 Exo 18:1 | aan Mozes, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had: dat de
997 Exo 18:5 | Mozes' schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw,
998 Exo 18:5 | schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw, tot Mozes kwam,
999 Exo 18:7 | 7 Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader tegemoet, en
1000 Exo 18:8 | 8 En Mozes vertelde zijn schoonvader alles, wat de
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263 |