Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zijkameren 8
zijkamers 1
zijlieden 2
zijn 13263
zijnde 480
zijne 27
zijnen 9
Frequency    [«  »]
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn
12370 in
11232 den
10542 hij

Bijbel

IntraText - Concordances

zijn

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263

      Book Chapter: Verse
501 Gen 34:2 | jaren, weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een 502 Gen 34:3 | had Jozef lief, boven al zijn zonen; want hij was hem 503 Gen 34:4 | 4 Als nu zijn broeders zagen, dat hun 504 Gen 34:4 | dat hun vader hem boven al zijn broederen liefhad, haatten 505 Gen 34:5 | een droom, dien hij aan zijn broederen vertelde; daarom 506 Gen 34:8 | 8 Toen zeiden zijn broeders tot hem: Zult gij 507 Gen 34:8 | zij hem nog te meer, om zijn dromen en om zijn woorden. ~ 508 Gen 34:8 | meer, om zijn dromen en om zijn woorden. ~ 509 Gen 34:9 | droom, en verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide: 510 Gen 34:10 | 10 En als hij het aan zijn vader en aan zijn broederen 511 Gen 34:10 | het aan zijn vader en aan zijn broederen verhaalde, bestrafte 512 Gen 34:10 | verhaalde, bestrafte hem zijn vader, en zeide tot hem: 513 Gen 34:11 | 11 Zijn broeders dan benijdden hem; 514 Gen 34:11 | dan benijdden hem; doch zijn vader bewaarde deze zaak. ~ 515 Gen 34:12 | 12 En zijn broeders gingen heen, om 516 Gen 34:17 | 17 Zo zeide die man: Zij zijn van hier gereisd; want ik 517 Gen 34:17 | Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen na, en vond hen 518 Gen 34:20 | zullen wij zien, wat van zijn dromen worden zal. ~ 519 Gen 34:22 | hand verloste, om hem tot zijn vader weder te brengen. ~ 520 Gen 34:23 | geschiedde, als Jozef tot zijn broederen kwam, zo togen 521 Gen 34:23 | kwam, zo togen zij Jozef zijn rok uit, den veelvervigen 522 Gen 34:26 | 26 Toen zeide Juda tot zijn broederen: Wat gewin zal 523 Gen 34:26 | broederen: Wat gewin zal het zijn, dat wij onzen broeder doodslaan, 524 Gen 34:26 | onzen broeder doodslaan, en zijn bloed verbergen? ~ 525 Gen 34:27 | onze broeder, ons vlees, en zijn broederen hoorden hem. ~ 526 Gen 34:29 | kuil; toen scheurde hij zijn klederen. ~ 527 Gen 34:30 | En hij keerde weder tot zijn broederen, en zeide: De 528 Gen 34:34 | 34 Toen scheurde Jakob zijn klederen, en legde een zak 529 Gen 34:34 | klederen, en legde een zak om zijn lenden; en hij bedreef rouw 530 Gen 34:34 | en hij bedreef rouw over zijn zoon vele dagen. ~ 531 Gen 34:35 | 35 En al zijn zonen, en al zijn dochteren 532 Gen 34:35 | En al zijn zonen, en al zijn dochteren maakten zich op, 533 Gen 34:35 | nederdalen. Alzo beweende hem zijn vader. ~ 534 Gen 35:1 | zelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij 535 Gen 35:3 | een zoon, en hij noemde zijn naam Er. ~ 536 Gen 35:4 | een zoon, en zij noemde zijn naam Onan. ~ 537 Gen 35:5 | baarde een zoon, en noemde zijn naam Sela; doch hij was 538 Gen 35:6 | nu nam een vrouw voor Er, zijn eerstgeborene, en haar naam 539 Gen 35:9 | zaad voor hem niet zoude zijn, zo geschiedde het, als 540 Gen 35:9 | verdierf tegen de aarde, om zijn broeder geen zaad te geven. ~ 541 Gen 35:11 | Toen zeide Juda tot Thamar, zijn schoondochter: Blijf weduwe 542 Gen 35:11 | ook deze sterve, gelijk zijn broeders! Zo ging Thamar 543 Gen 35:12 | zich Juda, en ging op tot zijn schaapscheerders naar Timna 544 Gen 35:12 | Timna toe, hij en Hira, zijn vriend, de Adullamiet. ~ 545 Gen 35:13 | schoonvader gaat op naar Timna, om zijn schapen te scheren. ~ 546 Gen 35:16 | want hij wist niet, dat zij zijn schoondochter was. En zij 547 Gen 35:20 | geitenbok door de hand van zijn vriend, den Adullamiet, 548 Gen 35:25 | den man, wiens deze dingen zijn, ben ik zwanger; en zij 549 Gen 35:25 | deze snoeren, en deze staf zijn. ~ 550 Gen 35:28 | een scharlaken draad om zijn hand, zeggende: Deze komt 551 Gen 35:29 | het geschiedde, als hij zijn hand weder intoog, ziet, 552 Gen 35:29 | weder intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: 553 Gen 35:29 | de breuke! en men noemde zijn naam Perez. ~ 554 Gen 35:30 | 30 En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand 555 Gen 35:30 | draad was; en men noemde zijn naam Zera. ~  ~ 556 Gen 36:2 | hij was in het huis van zijn heer, den Egyptenaar. ~ 557 Gen 36:3 | 3 Als nu zijn heer zag, dat de HEERE met 558 Gen 36:3 | HEERE al wat hij deed, door zijn hand voorspoedig maakte; ~ 559 Gen 36:4 | Zo vond Jozef genade in zijn ogen, en diende hem; en 560 Gen 36:4 | en hij stelde hem over zijn huis; en al wat hij had, 561 Gen 36:4 | wat hij had, gaf hij in zijn hand. ~ 562 Gen 36:5 | toen af, dat hij hem over zijn huis, en over al wat het 563 Gen 36:9 | onthouden, dan u, daarin dat gij zijn huisvrouw zijt; hoe zoude 564 Gen 36:10 | te liggen, en bij haar te zijn; ~ 565 Gen 36:11 | hij in het huis kwam, om zijn werk te doen; en niemand 566 Gen 36:12 | 12 En zij greep hem bij zijn kleed, zeggende: Lig bij 567 Gen 36:12 | Lig bij mij! En hij liet zijn kleed in haar hand, en vluchtte, 568 Gen 36:13 | geschiedde, als zij zag, dat hij zijn kleed in haar hand gelaten 569 Gen 36:15 | en riep, zo verliet hij zijn kleed bij mij, en vluchtte, 570 Gen 36:16 | 16 En zij legde zijn kleed bij zich, totdat zijn 571 Gen 36:16 | zijn kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~ 572 Gen 36:16 | zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~ 573 Gen 36:18 | verhief, en riep, dat hij zijn kleed bij mij liet, en vluchtte 574 Gen 36:19 | 19 En het geschiedde, als zijn heer de woorden zijner huisvrouw 575 Gen 36:19 | knecht gedaan, zo ontstak zijn toorn. ~ 576 Gen 36:21 | was met Jozef, en wende Zijn goedertierenheid tot hem; 577 Gen 36:23 | gans op geen ding, dat in zijn hand was, overmits dat de 578 Gen 36:25 | Farao zeer toornig werd op zijn twee hovelingen, op den 579 Gen 36:28 | nu beiden een droom, elk zijn droom, in een nacht, elk 580 Gen 36:30 | heren, zeggende: Waarom zijn uw aangezichten heden kwalijk 581 Gen 36:31 | En Jozef zeide tot hen: Zijn de uitleggingen niet van 582 Gen 36:32 | overste der schenkers Jozef zijn droom, en zeide tot hem: 583 Gen 36:33 | en hij was als bottende, zijn bloeisel ging op, zijn trossen 584 Gen 36:33 | zijn bloeisel ging op, zijn trossen brachten rijpe druiven 585 Gen 36:35 | zeide Jozef tot hem: Dit is zijn uitlegging: de drie ranken 586 Gen 36:35 | uitlegging: de drie ranken zijn drie dagen. ~ 587 Gen 36:36 | gij zult Farao's beker in zijn hand geven, naar de vorige 588 Gen 36:36 | de vorige wijze, toen gij zijn schenker waart. ~ 589 Gen 36:41 | Jozef, en zeide: Dit is zijn uitlegging: de drie korven 590 Gen 36:41 | uitlegging: de drie korven zijn drie dagen. ~ 591 Gen 36:43 | geboorte, dat hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; 592 Gen 36:44 | schenkers wederkeren tot zijn schenkambt, zodat hij den 593 Gen 37:8 | in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en 594 Gen 37:8 | waren; en Farao vertelde hun zijn droom; maar er was niemand, 595 Gen 37:10 | Farao was zeer vertoornd op zijn dienaars, en leverde mij 596 Gen 37:12 | ieder legde hij ze uit, naar zijn droom. ~ 597 Gen 37:14 | schoor hem, en men veranderde zijn klederen; en hij kwam tot 598 Gen 37:26 | Die zeven schone koeien zijn zeven jaren; die zeven schone 599 Gen 37:26 | jaren; die zeven schone aren zijn ook zeven jaren; de droom 600 Gen 37:27 | koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven jaren; en die zeven 601 Gen 37:29 | het ganse land van Egypte zijn. ~ 602 Gen 37:31 | want hij zal zeer zwaar zijn. ~ 603 Gen 37:36 | 36 Zo zal de spijze zijn tot voorraad voor het land, 604 Gen 37:37 | Farao, en in de ogen van al zijn knechten. ~ 605 Gen 37:38 | 38 Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel 606 Gen 37:40 | Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn 607 Gen 37:40 | dezen troon zal ik groter zijn dan gij. ~ 608 Gen 37:42 | 42 En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en 609 Gen 37:42 | Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem aan 610 Gen 37:42 | hem een gouden keten aan zijn hals; ~ 611 Gen 37:43 | had; en zij riepen voor zijn aangezicht: Knielt! Alzo 612 Gen 37:44 | doch zonder u zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen 613 Gen 37:44 | zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen in gans Egypteland. ~ 614 Gen 38:1 | was, zo zeide Jakob tot zijn zonen: Waarom ziet gij op 615 Gen 38:4 | broeder, zond Jakob niet met zijn broederen; want hij zeide: 616 Gen 38:7 | 7 Als Jozef zijn broederen zag, zo kende 617 Gen 38:8 | 8 Jozef dan kende zijn broederen; maar zij kenden 618 Gen 38:10 | mijn heer! maar uw knechten zijn gekomen, om spijze te kopen. ~ 619 Gen 38:11 | 11 Wij allen zijn eens mans zonen; wij zijn 620 Gen 38:11 | zijn eens mans zonen; wij zijn vroom; uw knechten zijn 621 Gen 38:11 | zijn vroom; uw knechten zijn geen verspieders. ~ 622 Gen 38:15 | broeder herwaarts zal gekomen zijn! ~ 623 Gen 38:21 | den ander: Voorwaar, wij zijn schuldig aan onzen broeder, 624 Gen 38:22 | gij hoordet niet; en ook zijn bloed, ziet, het wordt gezocht! ~ 625 Gen 38:25 | wederkeerde, een iegelijk in zijn zak, en dat men hun teerkost 626 Gen 38:27 | 27 Toen een zijn zak opendeed, om zijn ezel 627 Gen 38:27 | een zijn zak opendeed, om zijn ezel voeder te geven in 628 Gen 38:27 | in de herberg, zo zag hij zijn geld; want ziet, het was 629 Gen 38:27 | het was in den mond van zijn zak. ~ 630 Gen 38:28 | 28 En hij zeide tot zijn broederen: Mijn geld is 631 Gen 38:31 | wij zeiden tot hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders. ~ 632 Gen 38:31 | hem: Wij zijn vroom; wij zijn geen verspieders. ~ 633 Gen 38:35 | den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij zagen de bundelen 634 Gen 38:36 | wegnemen! al deze dingen zijn tegen mij! ~ 635 Gen 38:37 | 37 Toen sprak Ruben tot zijn vader, zeggende: Dood twee 636 Gen 38:38 | ulieden niet aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij 637 Gen 39:8 | Toen zeide Juda tot Israel, zijn vader: Zend den jongeling 638 Gen 39:9 | 9 Ik zal borg voor hem zijn; van mijn hand zult gij 639 Gen 39:16 | hij tot dengene, die over zijn huis was: Breng deze mannen 640 Gen 39:21 | mans geld in den mond van zijn zak, ons geld in zijn gewicht; 641 Gen 39:21 | van zijn zak, ons geld in zijn gewicht; en wij hebben hetzelve 642 Gen 39:29 | 29 En hij hief zijn ogen op, en zag Benjamin, 643 Gen 39:29 | ogen op, en zag Benjamin, zijn broeder, den zoon zijner 644 Gen 39:30 | Jozef haastte zich; want zijn ingewand ontstak jegens 645 Gen 39:30 | ingewand ontstak jegens zijn broeder, en hij zocht te 646 Gen 39:31 | 31 Daarna wies hij zijn aangezicht en kwam uit; 647 Gen 39:33 | 33 En zij aten voor zijn aangezicht, de eerstgeborene 648 Gen 39:33 | aangezicht, de eerstgeborene naar zijn eerstgeboorte, en de jongere 649 Gen 39:33 | eerstgeboorte, en de jongere naar zijn jonkheid; dies verwonderden 650 Gen 40:1 | gebood dengene, die over zijn huis was, zeggende: Vul 651 Gen 40:1 | mans geld in den mond van zijn zak; ~ 652 Gen 40:2 | kleinsten, met het geld van zijn koren. En hij deed naar 653 Gen 40:4 | 4 Zij zijn ter stad uitgegaan; zij 654 Gen 40:4 | Jozef tot dengene, die over zijn huis was, zeide: Maak u 655 Gen 40:9 | wij mijn heer tot slaven zijn! ~ 656 Gen 40:10 | gijlieden zult onschuldig zijn. ~ 657 Gen 40:11 | haastten, en iegelijk zette zijn zak af op de aarde, en iegelijk 658 Gen 40:11 | aarde, en iegelijk opende zijn zak. ~ 659 Gen 40:13 | klederen; en ieder man laadde zijn ezel op, en zij keerden 660 Gen 40:14 | 14 En Juda kwam met zijn broederen in het huis van 661 Gen 40:14 | aldaar; en zij vielen voor zijn aangezicht neder ter aarde. ~ 662 Gen 40:16 | knechten gevonden; zie, wij zijn mijns heren slaven, zo wij, 663 Gen 40:17 | gevonden is, die zal mijn slaaf zijn; doch trekt gijlieden op 664 Gen 40:19 | 19 Mijn heer vraagde zijn knechten, zeggende: Hebt 665 Gen 40:20 | is, en hij is alleen van zijn moeder overgebleven, en 666 Gen 40:20 | moeder overgebleven, en zijn vader heeft hem lief. ~ 667 Gen 40:22 | heer: Die jongeling zal zijn vader niet kunnen verlaten; 668 Gen 40:22 | kunnen verlaten; indien hij zijn vader verlaat, zo zal hij 669 Gen 40:24 | mijn vader, opgetrokken zijn, en wij hem de woorden mijns 670 Gen 40:30 | jongeling is niet bij ons (alzo zijn ziel aan de ziel van deze 671 Gen 40:33 | en laat den jongeling met zijn broederen optrekken! ~ 672 Gen 41:1 | hem, als Jozef zich aan zijn broederen bekend maakte. ~ 673 Gen 41:2 | 2 En hij verhief zijn stem met wenen, zodat het 674 Gen 41:3 | 3 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! 675 Gen 41:3 | leeft mijn vader nog? En zijn broeders konden hem niet 676 Gen 41:3 | zij waren verschrikt voor zijn aangezicht. ~ 677 Gen 41:4 | 4 En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot 678 Gen 41:6 | 6 Want het zijn nu twee jaren des hongers 679 Gen 41:6 | midden des lands; en er zijn nog vijf jaren, in welke 680 Gen 41:6 | geen ploeging noch oogst zijn zal. ~ 681 Gen 41:8 | heeft, en tot een heer over zijn ganse huis, en regeerder 682 Gen 41:11 | nog vijf jaren des hongers zijn, opdat gij niet verarmt, 683 Gen 41:14 | aan den hals van Benjamin, zijn broeder, en weende; en Benjamin 684 Gen 41:14 | en Benjamin weende aan zijn hals. ~ 685 Gen 41:15 | 15 En hij kuste al zijn broederen, en hij weende 686 Gen 41:15 | over hen; en daarna spraken zijn broeders met hem. ~ 687 Gen 41:16 | men zeide: Jozefs broeders zijn gekomen! was het goed in 688 Gen 41:16 | Farao, en in de ogen van zijn knechten. ~ 689 Gen 41:20 | Egypteland, dat zal het uwe zijn. ~ 690 Gen 41:23 | 23 En zijn vader desgelijks zond hij 691 Gen 41:23 | en brood, en spijze voor zijn vader op den weg. ~ 692 Gen 41:24 | 24 En hij zond zijn broeders heen; en zij vertrokken; 693 Gen 41:26 | Egypteland! Toen bezweek zijn hart, want hij geloofde 694 Gen 42:1 | offeranden aan den God van zijn vader Izak. ~ 695 Gen 42:4 | optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen leggen. ~ 696 Gen 42:6 | kwamen in Egypte, Jakob en al zijn zaad met hem; 697 Gen 42:7 | 7 Zijn zonen, en de zonen zijner 698 Gen 42:7 | zonen zijner zonen met hem; zijn dochteren, en zijner zonen 699 Gen 42:7 | zijner zonen dochteren, en al zijn zaad bracht hij met zich 700 Gen 42:8 | 8 En dit zijn de namen der zonen van Israel, 701 Gen 42:8 | Egypte kwamen: Jakob en zijn zonen. De eerstgeborene 702 Gen 42:15 | 15 Dit zijn de zonen van Lea, die zij 703 Gen 42:15 | in Paddan-Aram, met Dina zijn dochter; al de zielen zijner 704 Gen 42:18 | 18 Dit zijn de zonen van Zilpa, die 705 Gen 42:18 | van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea gegeven had; 706 Gen 42:22 | 22 Dit zijn de zonen van Rachel, die 707 Gen 42:22 | Rachel, die Jakob geboren zijn, al te zamen veertien zielen. ~ 708 Gen 42:25 | 25 Dit zijn de zonen van Bilha, die 709 Gen 42:25 | van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel gegeven had; 710 Gen 42:26 | Jakob in Egypte kwamen, uit zijn heup gesproten, uitgenomen 711 Gen 42:27 | die hem in Egypte geboren zijn, waren twee zielen. Al de 712 Gen 42:28 | 28 En hij zond Juda voor zijn aangezicht heen tot Jozef, 713 Gen 42:28 | heen tot Jozef, om voor zijn aangezicht aanwijzing te 714 Gen 42:29 | 29 Toen spande Jozef zijn wagen aan, en toog op, zijn 715 Gen 42:29 | zijn wagen aan, en toog op, zijn vader Israel tegemoet naar 716 Gen 42:29 | vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals, en weende lang aan 717 Gen 42:29 | hals, en weende lang aan zijn hals. ~ 718 Gen 42:31 | 31 Daarna zeide Jozef tot zijn broederen, en tot zijns 719 Gen 42:31 | in het land Kanaan waren, zijn tot mij gekomen. ~ 720 Gen 42:32 | 32 En die mannen zijn schaapherders; want het 721 Gen 42:32 | schaapherders; want het zijn mannen, die met vee omgaan; 722 Gen 42:34 | gij zeggen: Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd 723 Gen 43:1 | met alles wat zij hebben, zijn gekomen uit het land Kanaan, 724 Gen 43:1 | land Kanaan, en zie, zij zijn in het land Gosen. ~ 725 Gen 43:3 | 3 Toen zeide Farao tot zijn broederen: Wat is uw hantering? 726 Gen 43:3 | zeiden tot Farao: Uw knechten zijn schaapherders, zo wij als 727 Gen 43:4 | zeiden zij tot Farao: Wij zijn gekomen, om als vreemdelingen 728 Gen 43:5 | Uw vader en uw broeders zijn tot u gekomen; ~ 729 Gen 43:6 | onder hen kloeke mannen zijn, zo zet hen tot veemeesters 730 Gen 43:7 | 7 En Jozef bracht zijn vader Jakob mede, en stelde 731 Gen 43:8 | zeide tot Jakob: Hoe vele zijn de dagen der jaren uws levens! ~ 732 Gen 43:9 | mijner vreemdelingschappen zijn honderd en dertig jaren; 733 Gen 43:9 | dertig jaren; weinig en kwaad zijn de dagen der jaren mijns 734 Gen 43:11 | Jozef bestelde voor Jakob en zijn broederen woningen, en hij 735 Gen 43:12 | 12 En Jozef onderhield zijn vader, en zijn broeders, 736 Gen 43:12 | onderhield zijn vader, en zijn broeders, en het ganse huis 737 Gen 43:19 | ons land Farao dienstbaar zijn; en geef zaad, opdat wij 738 Gen 43:20 | Egyptenaars verkochten een ieder zijn akker, dewijl de honger 739 Gen 43:24 | vier delen zullen voor u zijn, tot zaad des velds, en 740 Gen 43:24 | degenen, die in uw huizen zijn, en om te eten voor uw kinderkens. ~ 741 Gen 43:25 | zullen Farao's knechten zijn. ~ 742 Gen 43:28 | jaren zijns levens, geweest zijn honderd zeven en veertig 743 Gen 43:29 | sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en zeide tot 744 Gen 44:1 | vader is krank! Toen nam hij zijn twee zonen met zich, Manasse 745 Gen 44:5 | Egypte tot u gekomen ben, zijn mijne; Efraim en Manasse 746 Gen 44:5 | en Manasse zullen mijne zijn, als Ruben en Simeon. ~ 747 Gen 44:6 | zult gewinnen, zullen uwe zijn; zij zullen naar hunner 748 Gen 44:8 | van Jozef, en zeide: Wiens zijn deze? 749 Gen 44:9 | 9 En Jozef zeide tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen, 750 Gen 44:9 | zeide tot zijn vader: Zij zijn mijn zonen, die mij God 751 Gen 44:12 | deed hen Jozef uitgaan van zijn knieen; en hij boog zich 752 Gen 44:12 | knieen; en hij boog zich voor zijn aangezicht neder ter aarde. ~ 753 Gen 44:13 | nam die beiden, Efraim met zijn rechterhand, tegenover Israels 754 Gen 44:13 | linkerhand, en Manasse met zijn linkerhand, tegenover Israels 755 Gen 44:14 | 14 Maar Israel strekte zijn rechterhand uit, en legde 756 Gen 44:14 | hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand op het hoofd 757 Gen 44:14 | van Manasse; hij bestierde zijn handen verstandelijk; want 758 Gen 44:17 | 17 Toen Jozef zag, dat zijn vader zijn rechterhand op 759 Gen 44:17 | Jozef zag, dat zijn vader zijn rechterhand op het hoofd 760 Gen 44:17 | legde, zo was het kwaad in zijn ogen, en hij ondervatte 761 Gen 44:18 | 18 En Jozef zeide tot zijn vader: Niet alzo, mijn vader! 762 Gen 44:18 | eerstgeborene; leg uw rechterhand op zijn hoofd. ~ 763 Gen 44:19 | 19 Maar zijn vader weigerde het, en zeide: 764 Gen 44:19 | worden; maar nochtans zal zijn kleinste broeder groter 765 Gen 44:19 | groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte 766 Gen 45:1 | 1 Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt 767 Gen 45:4 | de voortreffelijkste niet zijn! want gij hebt uws vaders 768 Gen 45:5 | 5 Simeon en Levi zijn gebroeders! hun handelingen 769 Gen 45:5 | gebroeders! hun handelingen zijn werktuigen van geweld! ~ 770 Gen 45:8 | broeders loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; 771 Gen 45:10 | noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, 772 Gen 45:10 | zullen de volken gehoorzaam zijn. ~ 773 Gen 45:11 | 11 Hij bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok, 774 Gen 45:11 | edelste wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn 775 Gen 45:11 | zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in wijndruivenbloed. ~ 776 Gen 45:13 | haven der schepen wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon. ~ 777 Gen 45:13 | wezen; en zijn zijde zal zijn naar Sidon. ~ 778 Gen 45:15 | lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen, en 779 Gen 45:16 | 16 Dan zal zijn volk richten, als een der 780 Gen 45:17 | 17 Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang 781 Gen 45:17 | des paards verzenen, dat zijn rijder achterover valle. ~ 782 Gen 45:20 | 20 Van Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij 783 Gen 45:20 | Aser, zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke 784 Gen 45:24 | 24 Maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, 785 Gen 45:24 | en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden, door 786 Gen 45:26 | eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd van Jozef, 787 Gen 45:28 | deze stammen van Israel zijn twaalf; en dit is het, wat 788 Gen 45:28 | zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen zegen. ~ 789 Gen 45:31 | Abraham begraven, en Sara, zijn huisvrouw; daar hebben zij 790 Gen 45:31 | Izak begraven, en Rebekka, zijn huisvrouw; en daar heb ik 791 Gen 45:33 | Als Jakob voleind had aan zijn zonen bevelen te geven, 792 Gen 45:33 | bevelen te geven, zo legde hij zijn voeten samen op het bed, 793 Gen 45:33 | en hij werd verzameld tot zijn volken. ~  ~ 794 Gen 46:2 | 2 En Jozef gebood zijn knechten, den medicijnmeesters, 795 Gen 46:2 | medicijnmeesters, dat zij zijn vader balsemen zouden; en 796 Gen 46:7 | 7 En Jozef toog op, om zijn vader te begraven; en met 797 Gen 46:7 | knechten, de oudsten van zijn huis, en al de oudsten des 798 Gen 46:8 | ganse huis van Jozef, en zijn broeders, en het huis zijns 799 Gen 46:10 | rouwklage; en hij maakte zijn vader een rouw van zeven 800 Gen 46:12 | 12 En zijn zonen deden hem, gelijk 801 Gen 46:13 | 13 Want zijn zonen voerden hem in het 802 Gen 46:14 | weder in Egypte, hij en zijn broeders, en allen, die 803 Gen 46:14 | hem opgetogen waren, om zijn vader te begraven, nadat 804 Gen 46:14 | vader te begraven, nadat hij zijn vader begraven had. ~ 805 Gen 46:16 | vader heeft bevolen voor zijn dood, zeggende: ~ 806 Gen 46:18 | 18 Daarna kwamen ook zijn broeders, en vielen voor 807 Gen 46:18 | neder, en zeiden: Zie, wij zijn u tot knechten! ~ 808 Gen 46:24 | 24 En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik sterf; maar 809 Exo 1:1 | 1 Dit nu zijn de namen der zonen van Israel, 810 Exo 1:1 | Israel, die in Egypte gekomen zijn, met Jakob; zij kwamen er 811 Exo 1:1 | zij kwamen er in, elk met zijn huis. ~ 812 Exo 1:5 | Jakobs heup voortgekomen zijn, waren zeventig zielen; 813 Exo 1:6 | Jozef gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht, ~ 814 Exo 1:9 | 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der 815 Exo 1:19 | Omdat de Hebreinnen niet zijn gelijk de Egyptische vrouwen; 816 Exo 1:19 | Egyptische vrouwen; want zij zijn sterk; eer de vroedvrouw 817 Exo 1:22 | Toen gebood Farao aan al zijn volk, zeggende: Alle zonen, 818 Exo 2:4 | 4 En zijn zuster stelde zich van verre, 819 Exo 2:7 | 7 Toen zeide zijn zuster tot Farao's dochter: 820 Exo 2:10 | ten zoon; en zij noemde zijn naam Mozes, en zeide: Want 821 Exo 2:11 | was, dat hij uitging tot zijn broederen, en bezag hun 822 Exo 2:11 | een Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg. ~ 823 Exo 2:20 | 20 En hij zeide tot zijn dochters: Waar is hij toch, 824 Exo 2:21 | wonen; en hij gaf Mozes zijn dochter Zippora; ~ 825 Exo 2:22 | een zoon; en hij noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: 826 Exo 2:24 | gekerm, en God gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met 827 Exo 3:1 | hoedde de kudde van Jethro, zijn schoonvader, de priester 828 Exo 3:6 | Jakob. En Mozes verborg zijn aangezicht, want hij vreesde 829 Exo 3:12 | Ik zal voorzeker met u zijn, en dit zal u een teken 830 Exo 3:12 | en dit zal u een teken zijn, dat Ik u gezonden heb: 831 Exo 3:13 | en zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam? wat zal ik tot hen 832 Exo 3:14 | zeide tot Mozes: Ik ZAL ZIJN,, Die Ik ZIJN ZAL! Ook zeide 833 Exo 3:14 | Mozes: Ik ZAL ZIJN,, Die Ik ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo 834 Exo 3:14 | kinderen Israels zeggen: Ik ZAL ZIJN heeft mij tot ulieden gezonden! ~ 835 Exo 4:4 | staart! Toen strekte hij zijn hand uit, en vatte haar, 836 Exo 4:4 | zij werd tot een staf in zijn hand. ~ 837 Exo 4:6 | in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna 838 Exo 4:6 | En hij stak zijn hand in zijn boezem; daarna trok hij 839 Exo 4:6 | trok hij ze uit, en ziet, zijn hand was melaats, wit als 840 Exo 4:7 | in uw boezem. En hij stak zijn hand wederom in zijn boezem; 841 Exo 4:7 | stak zijn hand wederom in zijn boezem; daarna trok hij 842 Exo 4:7 | daarna trok hij ze uit zijn boezem, en ziet, zij was 843 Exo 4:7 | ziet, zij was weder als zijn ander vlees. ~ 844 Exo 4:12 | henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij 845 Exo 4:14 | hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn. ~ 846 Exo 4:14 | hij in zijn hart verblijd zijn. ~ 847 Exo 4:15 | spreken, en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met 848 Exo 4:15 | zal met uw mond, en met zijn mond zijn; en Ik zal ulieden 849 Exo 4:15 | uw mond, en met zijn mond zijn; en Ik zal ulieden leren, 850 Exo 4:16 | dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een 851 Exo 4:16 | gij zult hem tot een god zijn. ~ 852 Exo 4:18 | keerde weder tot Jethro, zijn schoonvader, en zeide tot 853 Exo 4:18 | broederen, die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven. 854 Exo 4:19 | Egypte, want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. ~ 855 Exo 4:20 | 20 Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, en 856 Exo 4:20 | Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, en voerde hen op 857 Exo 4:20 | Mozes nam den staf Gods in zijn hand. ~ 858 Exo 4:21 | gesteld heb; doch Ik zal zijn hart verstokken, dat hij 859 Exo 4:25 | zoons, en wierp die voor zijn voeten, en zeide: Voorwaar, 860 Exo 5:13 | uw werken, elk dagwerk op zijn dag, gelijk toen er stro 861 Exo 5:19 | tichelstenen, van het dagwerk op zijn dag. ~ 862 Exo 5:21 | gemaakt voor Farao, en voor zijn knechten, gevende een zwaard 863 Exo 5:24 | machtige hand zal hij hen uit zijn land drijven. ~  ~  ~ 864 Exo 6:3 | zij vreemdelingen geweest zijn. ~ 865 Exo 6:6 | zal ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult bekennen, 866 Exo 6:10 | de kinderen Israels uit zijn land trekken late. ~ 867 Exo 6:13 | 13 Dit zijn de hoofden van ieder huis 868 Exo 6:13 | eerstgeborene van Israel, zijn Hanoch en Pallu, Hezron 869 Exo 6:13 | Pallu, Hezron en Charmi; dit zijn de huisgezinnen van Ruben. ~ 870 Exo 6:14 | ener Kanaanietische; dit zijn de huisgezinnen van Simeon. ~ 871 Exo 6:15 | 15 Dit nu zijn de namen der zonen van Levi, 872 Exo 6:18 | Merari: Machli en Musi; dit zijn de huisgezinnen van Levi, 873 Exo 6:19 | 19 En Amram nam Jochebed, zijn moei, zich tot huisvrouw, 874 Exo 6:23 | Elkana, en Abiasaf; dat zijn de huisgezinnen der Korachieten. ~ 875 Exo 6:24 | baarde hem Pinehas. Dit zijn de hoofden van de vaderen 876 Exo 6:26 | 26 Dezen zijn het, die tot Farao, den 877 Exo 7:1 | broeder, zal uw profeet zijn. ~ 878 Exo 7:2 | de kinderen Israels uit zijn land trekken laat. ~ 879 Exo 7:10 | geboden had; en Aaron wierp zijn staf neder voor Farao's 880 Exo 7:12 | 12 Want een ieder wierp zijn staf neder, en zij werden 881 Exo 7:20 | Farao, en voor de ogen van zijn knechten; en al het water 882 Exo 7:23 | keerde zich om, en ging naar zijn huis; en hij zette zijn 883 Exo 7:23 | zijn huis; en hij zette zijn hart daar ook niet op. ~ 884 Exo 8:6 | 6 En Aaron strekte zijn hand uit over de wateren 885 Exo 8:15 | verademing was, verzwaarde hij zijn hart, dat hij naar hen niet 886 Exo 8:17 | alzo; want Aaron strekte zijn hand uit met zijn staf, 887 Exo 8:17 | strekte zijn hand uit met zijn staf, en sloeg het stof 888 Exo 8:21 | het aardrijk, waarop zij zijn. ~ 889 Exo 8:24 | Farao, en in de huizen van zijn knechten, en over het ganse 890 Exo 8:29 | ongedierte van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk 891 Exo 8:29 | van zijn knechten, en van zijn volk morgen wegwijke! Alleen, 892 Exo 8:31 | ongedierte week van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk; 893 Exo 8:31 | van zijn knechten, en van zijn volk; er bleef niet een 894 Exo 8:32 | 32 Doch Farao verzwaarde zijn hart ook op ditmaal, en 895 Exo 9:3 | de hand des HEEREN zal zijn over uw vee, dat in het 896 Exo 9:19 | niet in huis verzameld zal zijn, als deze hagel op hen vallen 897 Exo 9:20 | woord vreesde, die deed zijn knechten en zijn vee in 898 Exo 9:20 | die deed zijn knechten en zijn vee in de huizen vlieden; ~ 899 Exo 9:21 | 21 Doch die zijn hart niet zette tot des 900 Exo 9:21 | des HEEREN woord, die liet zijn knechten en zijn vee op 901 Exo 9:21 | die liet zijn knechten en zijn vee op het veld. ~ 902 Exo 9:22 | den hemel, en er zal hagel zijn in het ganse Egypteland; 903 Exo 9:23 | 23 Toen strekte Mozes zijn staf naar den hemel; en 904 Exo 9:27 | daarentegen en mijn volk zijn goddelozen! ~ 905 Exo 9:29 | ik ter stad uitgegaan zal zijn, zo zal ik mijn handen uitbreiden 906 Exo 9:29 | en de hagel zal niet meer zijn; opdat gij weet, dat de 907 Exo 9:33 | ter stad uit, en breidde zijn handen tot den HEERE; de 908 Exo 9:34 | verder, en hij verzwaarde zijn hart, hij en zijn knechten. ~ 909 Exo 9:34 | verzwaarde zijn hart, hij en zijn knechten. ~ 910 Exo 10:1 | in tot Farao; want Ik heb zijn hart verzwaard, ook het 911 Exo 10:6 | op den aardbodem geweest zijn, tot op dezen dag. En hij 912 Exo 10:7 | zal ons deze tot een strik zijn, laat de mannen trekken, 913 Exo 10:8 | HEERE, uw God! wie en wie zijn zij, die gaan zullen? ~ 914 Exo 10:13 | 13 Toen strekte Mozes zijn staf over Egypteland, en 915 Exo 10:14 | zeer zwaar; voor dezen zijn dergelijke sprinkhanen, 916 Exo 10:22 | 22 Als Mozes zijn hand uitstrekte naar den 917 Exo 10:23 | stond ook niemand op van zijn plaats, in drie dagen; maar 918 Exo 11:2 | volks, dat ieder man van zijn naaste, en iedere vrouw 919 Exo 11:5 | eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou, tot den 920 Exo 11:6 | er zal een groot geschrei zijn in het ganse Egypteland, 921 Exo 11:7 | Israels zal niet een hond zijn tong verroeren, van de mensen 922 Exo 11:10 | de kinderen Israels uit zijn land niet trekken liet. ~  ~ 923 Exo 12:2 | ulieden het hoofd der maanden zijn; zij zal u de eerste van 924 Exo 12:2 | van de maanden des jaars zijn. ~ 925 Exo 12:4 | lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste aan zijn 926 Exo 12:4 | zijn nabuur, de naaste aan zijn huis, naar het getal der 927 Exo 12:9 | maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met zijn schenkelen 928 Exo 12:9 | gebraden, zijn hoofd met zijn schenkelen en met zijn ingewand. ~ 929 Exo 12:9 | met zijn schenkelen en met zijn ingewand. ~ 930 Exo 12:11 | lenden zullen opgeschort zijn, uw schoenen aan uw voeten, 931 Exo 12:13 | zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, waarin gij 932 Exo 12:13 | onder ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik Egypteland slaan 933 Exo 12:16 | een heilige verzameling zijn; ook zult gij een heilige 934 Exo 12:22 | bloed, hetwelk in het bekken zijn zal; doch u aangaande, niemand 935 Exo 12:22 | uitgaan uit de deur van zijn huis, tot aan den morgen. ~ 936 Exo 12:29 | eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou, tot op 937 Exo 12:30 | op bij nacht, hij en al zijn knechten, en al de Egyptenaars; 938 Exo 12:33 | drijven; want zij zeiden: Wij zijn allen dood! ~ 939 Exo 12:34 | 34 En het volk nam zijn deeg op, eer het gedesemd 940 Exo 12:41 | HEEREN uit Egypteland gegaan zijn. ~ 941 Exo 13:6 | zal den HEERE een feest zijn. ~ 942 Exo 13:9 | 9 En het zal u zijn tot een teken op uw hand, 943 Exo 13:12 | mannetjes zullen des HEEREN zijn. ~ 944 Exo 13:16 | En het zal tot een teken zijn op uw hand, en tot voorhoofdspanselen 945 Exo 14:3 | de kinderen Israels: Zij zijn verward in het land; die 946 Exo 14:4 | zal aan Farao en aan al zijn heir verheerlijkt worden, 947 Exo 14:5 | het hart van Farao en van zijn knechten veranderd tegen 948 Exo 14:6 | 6 En hij spande zijn wagen aan, en nam zijn volk 949 Exo 14:6 | spande zijn wagen aan, en nam zijn volk met zich. ~ 950 Exo 14:9 | de wagens van Farao en zijn ruiters, en zijn heir; nevens 951 Exo 14:9 | Farao en zijn ruiters, en zijn heir; nevens Pi-Hachiroth, 952 Exo 14:14 | strijden, en gij zult stil zijn. ~ 953 Exo 14:17 | worden aan Farao en aan al zijn heir, aan zijn wagenen en 954 Exo 14:17 | en aan al zijn heir, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. ~ 955 Exo 14:17 | aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. ~ 956 Exo 14:18 | zal worden aan Farao, aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. ~ 957 Exo 14:18 | aan zijn wagenen en aan zijn ruiteren. ~ 958 Exo 14:21 | 21 Toen Mozes zijn hand uitstrekte over de 959 Exo 14:22 | 22 En de kinderen Israels zijn ingegaan in het midden van 960 Exo 14:23 | al de paarden van Farao, zijn wagenen en zijn ruiteren, 961 Exo 14:23 | van Farao, zijn wagenen en zijn ruiteren, in het midden 962 Exo 14:27 | 27 Toen strekte Mozes zijn hand uit over de zee; en 963 Exo 14:31 | den HEERE, en aan Mozes, Zijn knecht. ~  ~ 964 Exo 15:1 | hogelijk verheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee 965 Exo 15:3 | een krijgsman; HEERE is Zijn Naam! ~ 966 Exo 15:4 | heeft Farao's wagenen en zijn heir in de zee geworpen; 967 Exo 15:4 | keure zijner hoofdlieden zijn verdronken in de Schelfzee. ~ 968 Exo 15:5 | afgronden hebben hen bedekt; zij zijn in de diepten gezonken als 969 Exo 15:8 | het geblaas van Uw neus zijn de wateren opgehoopt geworden; 970 Exo 15:8 | als een hoop; de afgronden zijn stof geworden in het hart 971 Exo 15:19 | Want Farao's paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, 972 Exo 15:19 | paard, met zijn wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee 973 Exo 15:19 | wagen, met zijn ruiters, zijn in de zee gekomen, en de 974 Exo 15:19 | maar de kinderen Israels zijn op het droge in het midden 975 Exo 15:21 | Hij heeft het paard met zijn ruiter in de zee gestort! ~ 976 Exo 15:26 | en doen, wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot 977 Exo 15:26 | ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden, en houdt al Zijn 978 Exo 15:26 | Zijn geboden, en houdt al Zijn inzettingen; zo zal Ik geen 979 Exo 16:5 | zullen hebben; dat zal dubbel zijn boven hetgeen zij dagelijks 980 Exo 16:7 | gehoord heeft; want wat zijn wij, dat gij tegen ons murmureert? ~ 981 Exo 16:8 | tot verzadiging, het zal zijn, omdat de HEERE uw murmureringen 982 Exo 16:8 | Hem murmureert; want wat zijn wij? Uw murmureringen zijn 983 Exo 16:8 | zijn wij? Uw murmureringen zijn niet tegen ons, maar tegen 984 Exo 16:16 | nemen voor degenen, die in zijn tent zijn. ~ 985 Exo 16:16 | degenen, die in zijn tent zijn. ~ 986 Exo 16:26 | op denzelven zal het niet zijn. ~ 987 Exo 16:29 | brood; een ieder blijve in zijn plaats! dat niemand uit 988 Exo 16:29 | plaats! dat niemand uit zijn plaats ga op den zevenden 989 Exo 17:9 | staf Gods zal in mijn hand zijn. ~ 990 Exo 17:11 | geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israel 991 Exo 17:11 | sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek 992 Exo 17:12 | Aaron en Hur onderstutten zijn handen, de een op deze, 993 Exo 17:12 | andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat de 994 Exo 17:13 | Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, door de scherpte 995 Exo 17:16 | des HEEREN tegen Amalek zijn, van geslacht tot geslacht! ~  ~  ~ 996 Exo 18:1 | aan Mozes, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had: dat de 997 Exo 18:5 | Mozes' schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw, 998 Exo 18:5 | schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw, tot Mozes kwam, 999 Exo 18:7 | 7 Toen ging Mozes uit, zijn schoonvader tegemoet, en 1000 Exo 18:8 | 8 En Mozes vertelde zijn schoonvader alles, wat de


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License