Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zijkameren 8
zijkamers 1
zijlieden 2
zijn 13263
zijnde 480
zijne 27
zijnen 9
Frequency    [«  »]
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn
12370 in
11232 den
10542 hij

Bijbel

IntraText - Concordances

zijn

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263

      Book Chapter: Verse
2501 Num 24:18 | een erfelijke bezitting zijn; en Seir zal zijn vijanden 2502 Num 24:18 | bezitting zijn; en Seir zal zijn vijanden een erfelijke bezitting 2503 Num 24:18 | een erfelijke bezitting zijn; doch Israel zal kracht 2504 Num 24:20 | Amalekieten zag, zo hief hij zijn spreuk op, en zeide: Amalek 2505 Num 24:20 | eersteling der heidenen; maar zijn uiterste is ten verderve! ~ 2506 Num 24:21 | Kenieten zag, zo hief hij zijn spreuk op, en zeide: Uw 2507 Num 24:23 | 23 Voorts hief hij zijn spreuk op, en zeide: Och, 2508 Num 24:24 | hij zal ook ten verderve zijn. ~ 2509 Num 24:25 | heen, en keerde weder tot zijn plaats. Balak ging ook zijn 2510 Num 24:25 | zijn plaats. Balak ging ook zijn weg. ~ 2511 Num 25:5 | Israel: Een iedere dode zijn mannen, die zich aan Baal-Peor 2512 Num 25:6 | bracht een Midianietin tot zijn broederen voor de ogen van 2513 Num 25:7 | vergadering, en nam een spies in zijn hand; ~ 2514 Num 25:13 | 13 En hij zal hebben, en zijn zaad na hem, het verbond 2515 Num 25:13 | priesterdoms, daarom dat hij voor zijn God geijverd, en verzoening 2516 Num 26:7 | 7 Dit zijn de geslachten der Rubenieten; 2517 Num 26:14 | 14 Dat zijn de geslachten der Simeonieten: 2518 Num 26:18 | 18 Dat zijn de geslachten der zonen 2519 Num 26:22 | 22 Dat zijn de geslachten van Juda, 2520 Num 26:25 | 25 Dat zijn de geslachten van Issaschar, 2521 Num 26:27 | 27 Dat zijn de geslachten der Zebulonieten, 2522 Num 26:30 | 30 Dit zijn de zonen van Gilead: van 2523 Num 26:34 | 34 Dat zijn de geslachten van Manasse: 2524 Num 26:35 | 35 Dit zijn de zonen van Efraim, naar 2525 Num 26:36 | 36 En dit zijn de zonen van Sutelah; van 2526 Num 26:37 | 37 Dat zijn de geslachten der zonen 2527 Num 26:37 | duizend en vijfhonderd. Dat zijn de zonen van Jozef, naar 2528 Num 26:41 | 41 Dat zijn de zonen van Benjamin, naar 2529 Num 26:42 | 42 Dit zijn de zonen van Dan, naar hun 2530 Num 26:42 | geslacht der Suhamieten; dat zijn de geslachten van Dan, naar 2531 Num 26:47 | 47 Dat zijn de geslachten der zonen 2532 Num 26:50 | 50 Dat zijn de geslachten van Nafthali, 2533 Num 26:51 | 51 Dat zijn de getelden van de zonen 2534 Num 26:54 | 54 Aan degenen, die veel zijn, zult gij hun erfenis meerder 2535 Num 26:54 | en aan hen, die weinig zijn, zult gij hun erfenis minder 2536 Num 26:54 | aan een iegelijk zal, naar zijn getelden, zijn erfenis gegeven 2537 Num 26:54 | zal, naar zijn getelden, zijn erfenis gegeven worden. ~ 2538 Num 26:57 | 57 Dit zijn nu de getelden van Levi, 2539 Num 26:58 | 58 Dit zijn de geslachten van Levi: 2540 Num 26:63 | 63 Dat zijn de getelden van Mozes en 2541 Num 27:1 | den zoon van Jozef (en dit zijn de namen zijner dochteren: 2542 Num 27:3 | van Korach; maar hij is in zijn zonde gestorven, en had 2543 Num 27:4 | vaders uit het midden van zijn geslacht weggenomen worden, 2544 Num 27:8 | zoon heeft, zo zult gij zijn erfenis op zijn dochter 2545 Num 27:8 | zult gij zijn erfenis op zijn dochter doen komen. ~ 2546 Num 27:9 | dochter heeft, zo zult gij zijn erfenis aan zijn broederen 2547 Num 27:9 | zult gij zijn erfenis aan zijn broederen geven. ~ 2548 Num 27:10 | broederen heeft, zo zult gij zijn erfenis aan de broederen 2549 Num 27:11 | 11 Indien ook zijn vader geen broeders heeft, 2550 Num 27:11 | broeders heeft, zo zult gij zijn erfenis geven aan zijn naastbestaande, 2551 Num 27:11 | gij zijn erfenis geven aan zijn naastbestaande, die hem 2552 Num 27:11 | naastbestaande, die hem de naaste van zijn geslacht is, dat hij het 2553 Num 27:11 | een inzetting des rechts zijn, gelijk als de HEERE Mozes 2554 Num 27:14 | hun ogen te heiligen. Dat zijn de wateren van Meriba, van 2555 Num 27:21 | aangezicht des HEEREN; naar zijn mond zullen zij uitgaan, 2556 Num 27:21 | zullen zij uitgaan, en naar zijn mond zullen zij ingaan, 2557 Num 27:23 | 23 En hij legde zijn handen op hem, en gaf hem 2558 Num 28:2 | waarnemen, om Mij te offeren op zijn gezetten tijd. ~ 2559 Num 28:7 | 7 En zijn drankoffer zal zijn het 2560 Num 28:7 | 7 En zijn drankoffer zal zijn het vierendeel van een hin, 2561 Num 28:8 | spijsoffer des morgens, en gelijk zijn drankoffer zult gij het 2562 Num 28:9 | olie gemengd, mitsgaders zijn drankoffer. ~ 2563 Num 28:10 | het gedurig brandoffer, en zijn drankoffer. ~ 2564 Num 28:14 | hun drankofferen zullen zijn de helft van een hin tot 2565 Num 28:15 | brandoffer, bereid worden, met zijn drankoffer. ~ 2566 Num 28:18 | een heilige samenroeping zijn; geen dienstwerk zult gijlieden 2567 Num 28:19 | lammeren; volkomen zullen zij u zijn. ~ 2568 Num 28:20 | 20 En hun spijsoffer zal zijn meelbloem, met olie gemengd; 2569 Num 28:24 | zal het bereid worden, met zijn drankoffer. ~ 2570 Num 28:31 | het gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer, zult gij ze 2571 Num 28:31 | bereiden; zij zullen u volkomen zijn met hun drankofferen. ~  ~ 2572 Num 29:1 | zal u een dag des geklanks zijn. ~ 2573 Num 29:6 | brandoffer der maand, en zijn spijsoffer, en het gedurig 2574 Num 29:6 | het gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer, met hun drankofferen, 2575 Num 29:8 | lammeren; volkomen zullen zij u zijn; ~ 2576 Num 29:11 | het gedurig brandoffer; en zijn spijsoffer, met hun drankofferen. ~ 2577 Num 29:13 | lammeren; zij zullen volkomen zijn; ~ 2578 Num 29:16 | het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2579 Num 29:16 | brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2580 Num 29:19 | het gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer, met hun drankofferen. ~ 2581 Num 29:22 | het gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2582 Num 29:22 | en zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2583 Num 29:25 | het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2584 Num 29:25 | brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2585 Num 29:28 | het gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2586 Num 29:28 | en zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2587 Num 29:31 | het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankofferen. ~ 2588 Num 29:31 | brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankofferen. ~ 2589 Num 29:34 | het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2590 Num 29:34 | brandoffer, zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2591 Num 29:38 | het gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2592 Num 29:38 | en zijn spijsoffer, en zijn drankoffer. ~ 2593 Num 30:2 | eed zal gezworen hebben, zijn ziel met een verbintenis 2594 Num 30:2 | verbintenis verbindende, zijn woord zal hij niet ontheiligen; 2595 Num 30:2 | ontheiligen; naar alles, wat uit zijn mond gegaan is, zal hij 2596 Num 30:6 | en haar geloften op haar zijn, of de uitspraak harer lippen, 2597 Num 30:14 | verbintenissen, dewelke op haar zijn; hij heeft ze bevestigd, 2598 Num 30:16 | 16 Dat zijn de inzettingen, die de HEERE 2599 Num 30:16 | heeft, tussen een man en zijn huisvrouw, tussen een vader 2600 Num 30:16 | huisvrouw, tussen een vader en zijn dochter, zijnde in haar 2601 Num 31:3 | zij tegen de Midianieten zijn, om de wraak des HEEREN 2602 Num 31:6 | trompetten des geklanks in zijn hand. ~ 2603 Num 31:12 | velden van Moab, dewelke zijn aan de Jordaan van Jericho. ~ 2604 Num 31:27 | tot den strijd uitgegaan zijn, en tussen de ganse vergadering. ~ 2605 Num 31:28 | tot dezen krijg uitgetogen zijn, van vijfhonderd een ziel, 2606 Num 31:49 | onder onze hand geweest zijn; en uit ons ontbreekt niet 2607 Num 31:64 | die uit Egypte opgetogen zijn, van twintig jaren oud en 2608 Num 31:71 | gesteld hebben, een ieder van zijn erfenis. ~ 2609 Num 31:72 | erfenis ons toegekomen zal zijn aan deze zijde van de Jordaan, 2610 Num 31:74 | aangezicht des HEEREN, totdat Hij Zijn vijanden voor Zijn aangezicht 2611 Num 31:74 | totdat Hij Zijn vijanden voor Zijn aangezicht uit de bezitting 2612 Num 31:75 | wederkeren, en onschuldig zijn voor den HEERE en voor Israel, 2613 Num 31:75 | land zal u ter bezitting zijn voor het aangezicht des 2614 Num 31:79 | onze beesten zullen aldaar zijn in de steden van Gilead; ~ 2615 Num 31:82 | aangezicht zal ten ondergebracht zijn; zo zult gij hun het land 2616 Num 31:95 | en noemde ze Nobah naar zijn naam. ~  ~ 2617 Num 32:1 | 1 Dit zijn de reizen der kinderen Israels, 2618 Num 32:1 | uit Egypteland uitgetogen zijn, naar hun heiren, door de 2619 Num 32:2 | mond des HEEREN; en dit zijn hun reizen, naar hun uittochten. ~ 2620 Num 32:51 | over de Jordaan zult gegaan zijn in het land Kanaan; ~ 2621 Num 32:54 | geslachten; dengenen, die veel zijn, zult gij hun erfenis meerder 2622 Num 32:54 | maken, en dien, die weinig zijn, zult gij hun erfenis minder 2623 Num 32:55 | overblijven, tot doornen zullen zijn in uw ogen, en tot prikkelen 2624 Num 33:2 | ingaat, zo zal dit land zijn, dat u ter erfenis vallen 2625 Num 33:2 | zal, het land Kanaan, naar zijn landpalen. ~ 2626 Num 33:3 | 3 De zuiderhoek nu zal u zijn van de woestijn Zin, aan 2627 Num 33:3 | de zuider landpale zal u zijn van het einde der Zoutzee 2628 Num 33:4 | en haar uitgangen zullen zijn, van het zuiden naar Kades-Barnea; 2629 Num 33:5 | en haar uitgangen zullen zijn naar de zee. ~ 2630 Num 33:6 | de grote zee de landpale zijn; dit zal uw landpale van 2631 Num 33:6 | landpale van het westen zijn. ~ 2632 Num 33:7 | landpale van het noorden deze zijn: van de grote zee af zult 2633 Num 33:8 | uitgangen dezer landpale zullen zijn naar Zedad. ~ 2634 Num 33:9 | en haar uitgangen zullen zijn te Hazar-Enan; dit zal u 2635 Num 33:9 | zal u de noorder landpale zijn. ~ 2636 Num 33:12 | en haar uitgangen zullen zijn aan de Zoutzee. Dit zal 2637 Num 33:12 | aan de Zoutzee. Dit zal u zijn het land naar zijn landpale 2638 Num 33:12 | zal u zijn het land naar zijn landpale rondom. ~ 2639 Num 33:14 | halve stam van Manasse heeft zijn erfenis ontvangen. ~ 2640 Num 33:17 | 17 Dit zijn de namen der mannen, die 2641 Num 33:19 | 19 En dit zijn de namen dezer mannen: van 2642 Num 33:29 | 29 Dit zijn ze, dien de HEERE geboden 2643 Num 34:3 | maar hun voorsteden zullen zijn voor hun beesten, en voor 2644 Num 34:4 | buiten, van duizend ellen zijn rondom. ~ 2645 Num 34:6 | Levieten zult geven, zullen zijn zes vrijsteden, die gij 2646 Num 34:7 | Levieten geven zult, zullen zijn acht en veertig steden, 2647 Num 34:8 | nemen; een ieder zal naar zijn erfenis, die zij zullen 2648 Num 34:8 | die zij zullen erven, van zijn steden aan de Levieten geven. ~ 2649 Num 34:11 | u tot vrijsteden zullen zijn; opdat de doodslager daarheen 2650 Num 34:12 | zullen u tot een toevlucht zijn voor den bloed wreker; opdat 2651 Num 34:13 | zullen zes vrijsteden voor u zijn. ~ 2652 Num 34:14 | Kanaan; vrijsteden zullen het zijn. ~ 2653 Num 34:15 | van hen, tot een toevlucht zijn; opdat daarheen vliede, 2654 Num 34:21 | hem door vijandschap met zijn hand geslagen heeft, dat 2655 Num 34:23 | toch geen vijand was, noch zijn kwaad zoekende; ~ 2656 Num 34:25 | hem doen wederkeren tot zijn vrijstad, waarheen hij gevloden 2657 Num 34:27 | zal hem geen bloedschuld zijn. ~ 2658 Num 34:28 | 28 Want hij zou in zijn vrijstad gebleven zijn tot 2659 Num 34:28 | in zijn vrijstad gebleven zijn tot den dood des hogepriesters; 2660 Num 34:29 | deze dingen zullen ulieden zijn tot een inzetting van recht, 2661 Num 34:32 | dien, die gevlucht is naar zijn vrijstad, dat hij zou wederkeren, 2662 Num 35:2 | broeder Zelafead te geven aan zijn dochteren. ~ 2663 Num 35:3 | afgetrokken worden, en toegedaan zijn tot de erfenis van dien 2664 Num 35:4 | zou haar erfenis toegedaan zijn tot de erfenis van dien 2665 Num 35:4 | welken zij zouden geworden zijn; alzo zou haar erfenis van 2666 Num 35:6 | die in haar ogen goed zal zijn; alleenlijk, dat zij aan 2667 Num 35:9 | aanhangen, een ieder aan zijn erfenis. ~ 2668 Num 35:11 | dochteren van Zelafead, zijn den zonen harer ooms tot 2669 Num 35:12 | Manasse, den zoon van Jozef, zijn zij tot vrouwen geworden; 2670 Num 35:13 | 13 Dat zijn de geboden en de rechten, 2671 Deu 1:1 | 1 Dit zijn de woorden, die Mozes tot 2672 Deu 1:2 | 2 Elf dag reizen zijn het van Horeb, door den 2673 Deu 1:16 | tussen den man en tussen zijn broeder, en tussen deszelfs 2674 Deu 1:17 | die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen, 2675 Deu 1:28 | langer dan wij; de steden zijn groot, en gesterkt tot in 2676 Deu 1:31 | gedragen heeft, als een man zijn zoon draagt, op al den weg, 2677 Deu 1:36 | hij getreden heeft, en aan zijn kinderen; omdat hij volhard 2678 Deu 1:39 | Zij zullen tot een roof zijn; en uw kinderen, die heden 2679 Deu 1:41 | Als gij nu een iegelijk zijn krijgsgereedschap aangorddet, 2680 Deu 1:45 | uw stem niet, en neigde Zijn oren niet tot u. ~ 2681 Deu 2:14 | over de beek Zered getogen zijn, waren acht en dertig jaren; 2682 Deu 2:24 | Hesbon, den Amoriet, en zijn land, in uw hand gegeven; 2683 Deu 2:25 | zullen sidderen, en bang zijn van uw aangezicht. ~ 2684 Deu 2:30 | HEERE,, uw God, verhardde zijn geest, en verstokte zijn 2685 Deu 2:30 | zijn geest, en verstokte zijn hart, opdat Hij hem in uw 2686 Deu 2:31 | Ik heb begonnen Sihon en zijn land voor uw aangezicht 2687 Deu 2:31 | begin dan te erven, om zijn land erfelijk te bezitten. ~ 2688 Deu 2:32 | ons tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde, naar 2689 Deu 2:33 | en wij sloegen hem, en zijn zonen, en al zijn volk. ~ 2690 Deu 2:33 | hem, en zijn zonen, en al zijn volk. ~ 2691 Deu 2:34 | wij namen te dier tijd al zijn steden in, en wij verbanden 2692 Deu 3:1 | ons tegemoet, hij en al zijn volk, ten strijde bij Edrei. ~ 2693 Deu 3:2 | want Ik heb hem, en al zijn volk, en zijn land, in uw 2694 Deu 3:2 | hem, en al zijn volk, en zijn land, in uw hand gegeven; 2695 Deu 3:3 | koning van Bazan, en al zijn volk, in onze hand, zodat 2696 Deu 3:4 | wij namen te dier tijd al zijn steden; er was geen stad, 2697 Deu 3:11 | reuzen overgebleven; ziet, zijn bedstede, zijnde een bedstede 2698 Deu 3:14 | Maachathieten; en hij noemde ze naar zijn naam, Bazan Havvoth-Jair, 2699 Deu 3:20 | gij wederkeren, elk tot zijn erfenis, die ik u gegeven 2700 Deu 4:6 | wijsheid en uw verstand zijn voor de ogen der volken, 2701 Deu 4:7 | hetwelk de goden zo nabij zijn als de HEERE, onze God, 2702 Deu 4:13 | 13 Toen verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hij u gebood 2703 Deu 4:20 | Hem tot een erfvolk zoudt zijn, gelijk het te dezen dage 2704 Deu 4:25 | het land oud geworden zult zijn, en u zult verderven, dat 2705 Deu 4:28 | die des mensen handenwerk zijn, hout en steen, die niet 2706 Deu 4:30 | Wanneer gij in angst zult zijn, en u al deze dingen zullen 2707 Deu 4:30 | tot den HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzaam zijn. ~ 2708 Deu 4:30 | en Zijn stem gehoorzaam zijn. ~ 2709 Deu 4:32 | dagen, die voor u geweest zijn, van dien dag af, dat God 2710 Deu 4:36 | Van den hemel heeft Hij u Zijn stem laten horen, om u te 2711 Deu 4:36 | op de aarde heeft Hij u Zijn groot vuur doen zien; en 2712 Deu 4:36 | vuur doen zien; en gij hebt Zijn woorden uit het midden des 2713 Deu 4:37 | had, zo heeft Hij u voor Zijn aangezicht door Zijn grote 2714 Deu 4:37 | voor Zijn aangezicht door Zijn grote kracht uit Egypte 2715 Deu 4:40 | 40 En gij zult houden Zijn inzettingen en Zijn geboden, 2716 Deu 4:40 | houden Zijn inzettingen en Zijn geboden, die ik u heden 2717 Deu 4:42 | vlood de doodslager, die zijn naaste onwetende doodslaat, 2718 Deu 4:45 | 45 Dit zijn de getuigenissen, en de 2719 Deu 4:47 | 47 En zijn land in bezitting genomen 2720 Deu 5:3 | hier heden allen levend zijn. ~ 2721 Deu 5:11 | onschuldig houden dengene, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. ~ 2722 Deu 5:21 | gelusten uws naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, 2723 Deu 5:21 | naasten huis, zijn akker, noch zijn dienstknecht, noch zijn 2724 Deu 5:21 | zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, zijn os, noch 2725 Deu 5:21 | noch zijn dienstmaagd, zijn os, noch zijn ezel, noch 2726 Deu 5:21 | dienstmaagd, zijn os, noch zijn ezel, noch iets, dat uws 2727 Deu 5:24 | HEERE, onze God, heeft ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid 2728 Deu 5:24 | ons Zijn heerlijkheid en Zijn grootheid laten zien, en 2729 Deu 5:24 | laten zien, en wij hebben Zijn stem gehoord uit het midden 2730 Deu 6:1 | 1 Dit zijn dan de geboden, de inzettingen 2731 Deu 6:2 | vrezet, om te houden al Zijn inzettingen, en Zijn geboden, 2732 Deu 6:2 | al Zijn inzettingen, en Zijn geboden, die ik u gebiede; 2733 Deu 6:6 | gebiede, zullen in uw hart zijn. ~ 2734 Deu 6:8 | u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. ~ 2735 Deu 6:10 | Als het dan zal geschied zijn, dat de HEERE, uw God, u 2736 Deu 6:13 | dienen; en gij zult bij Zijn Naam zweren. ~ 2737 Deu 6:14 | der volken, die rondom u zijn. ~ 2738 Deu 6:17 | vlijtig houden, mitsgaders Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen, 2739 Deu 6:17 | mitsgaders Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen, die Hij u geboden 2740 Deu 6:20 | zal vragen, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen, 2741 Deu 6:22 | Egypte, aan Farao en aan zijn ganse huis, voor onze ogen; ~ 2742 Deu 6:25 | het zal ons gerechtigheid zijn, als wij zullen waarnemen 2743 Deu 7:1 | die meerder en machtiger zijn dan gij; ~ 2744 Deu 7:2 | maken, noch hun genadig zijn. ~ 2745 Deu 7:6 | volk des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op 2746 Deu 7:6 | volken, die op den aardbodem zijn. ~ 2747 Deu 7:9 | die Hem liefhebben, en Zijn geboden houden tot in duizend 2748 Deu 7:10 | van hen, die Hem haten, in zijn aangezicht, om hem te verderven; 2749 Deu 7:10 | te verderven; Hij zal het Zijn hater niet vertrekken, in 2750 Deu 7:10 | hater niet vertrekken, in zijn aangezicht zal Hij het hem 2751 Deu 7:14 | 14 Gezegend zult gij zijn boven alle volken; er zal 2752 Deu 7:14 | noch vrouw onvruchtbaar zijn, ook niet onder uw beesten; ~ 2753 Deu 7:16 | want dat zoude u een strik zijn. ~ 2754 Deu 7:17 | hart zeidet: Deze volken zijn meerder dan ik; hoe zou 2755 Deu 7:20 | uw aangezicht verborgen zijn. ~ 2756 Deu 8:2 | wat in uw hart was, of gij Zijn geboden zoudt houden, of 2757 Deu 8:5 | kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt. ~ 2758 Deu 8:6 | HEEREN, uws Gods, om in Zijn wegen te wandelen, en om 2759 Deu 8:9 | land, welks stenen ijzer zijn, en uit welks bergen gij 2760 Deu 8:10 | gegeten hebben, en verzadigd zijn, zo zult gij den HEERE, 2761 Deu 8:11 | dat gij niet zoudt houden Zijn geboden, en Zijn rechten, 2762 Deu 8:11 | houden Zijn geboden, en Zijn rechten, en Zijn inzettingen, 2763 Deu 8:11 | geboden, en Zijn rechten, en Zijn inzettingen, die ik u heden 2764 Deu 8:12 | gegeten hebben, en verzadigd zijn, en goede huizen gebouwd 2765 Deu 8:13 | schapen zullen vermeerderd zijn, ook zilver en goud u zal 2766 Deu 8:13 | en goud u zal vermeerderd zijn, ja, al wat gij hebt vermeerderd 2767 Deu 8:13 | gij hebt vermeerderd zal zijn; ~ 2768 Deu 8:18 | te verkrijgen; opdat Hij Zijn verbond bevestige, dat Hij 2769 Deu 8:20 | gehoorzaam zult geweest zijn. ~  ~  ~ 2770 Deu 9:1 | erven, die groter en sterker zijn dan gij; steden, die groot 2771 Deu 9:1 | tot in den hemel gesterkt zijn; ~ 2772 Deu 9:12 | heeft het verdorven; zij zijn haastelijk afgeweken van 2773 Deu 9:21 | verdund werd tot stof; en zijn stof wierp ik in de beek, 2774 Deu 9:23 | geloofdet Hem niet, en waart Zijn stem niet gehoorzaam. ~ 2775 Deu 9:27 | hardigheid dezes volks, noch op zijn goddeloosheid, noch op zijn 2776 Deu 9:27 | zijn goddeloosheid, noch op zijn zonde; ~ 2777 Deu 9:29 | 29 Zij zijn toch Uw volk, en Uw erfdeel, 2778 Deu 10:2 | de woorden, die geweest zijn op de eerste tafelen, die 2779 Deu 10:5 | ik gemaakt had; en aldaar zijn zij, gelijk als de HEERE 2780 Deu 10:6 | werd aldaar begraven; en zijn zoon Eleazar bediende het 2781 Deu 10:6 | bediende het priesterambt in zijn plaats. ~ 2782 Deu 10:8 | Hem te dienen, en om in Zijn Naam te zegenen, tot op 2783 Deu 10:9 | geen deel noch erve met zijn broederen; de HEERE is zijn 2784 Deu 10:9 | zijn broederen; de HEERE is zijn Erfdeel, gelijk als de HEERE, 2785 Deu 10:12 | uw God, te vrezen, in al Zijn wegen te wandelen, en Hem 2786 Deu 10:13 | de geboden des HEEREN, en Zijn inzettingen, die ik u heden 2787 Deu 10:20 | zult gij aanhangen, en bij Zijn Naam zweren. ~ 2788 Deu 11:1 | te allen dage onderhouden Zijn bevel, en Zijn inzettingen, 2789 Deu 11:1 | onderhouden Zijn bevel, en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, 2790 Deu 11:1 | en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, en Zijn geboden. ~ 2791 Deu 11:1 | inzettingen, en Zijn rechten, en Zijn geboden. ~ 2792 Deu 11:2 | Gods, niet gezien hebben. Zijn grootheid, Zijn sterke hand 2793 Deu 11:2 | hebben. Zijn grootheid, Zijn sterke hand en Zijn uitgestrekten 2794 Deu 11:2 | grootheid, Zijn sterke hand en Zijn uitgestrekten arm; ~ 2795 Deu 11:3 | 3 Daartoe Zijn tekenen en Zijn daden, die 2796 Deu 11:3 | Daartoe Zijn tekenen en Zijn daden, die Hij in het midden 2797 Deu 11:3 | koning van Egypte, en aan zijn ganse land; ~ 2798 Deu 11:7 | 7 Want het zijn uw ogen, die gezien hebben 2799 Deu 11:12 | ogen des HEEREN, uws Gods, zijn gedurig daarop, van het 2800 Deu 11:17 | regen zij, en het aardrijk zijn gewas niet geve; en gij 2801 Deu 11:18 | zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen; ~ 2802 Deu 11:22 | liefhebbende, wandelende in al Zijn wegen, en Hem aanhangende; ~ 2803 Deu 11:24 | voetzool op treedt, zal de uwe zijn; van de woestijn en den 2804 Deu 11:24 | achterste zee, zal uw landpale zijn. ~ 2805 Deu 11:30 | 30 Zijn zij niet aan gene zijde 2806 Deu 12:1 | 1 Dit zijn de inzettingen en de rechten, 2807 Deu 12:5 | stammen verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te zetten, naar 2808 Deu 12:5 | Naam aldaar te zetten, naar Zijn woning zult gijlieden vragen, 2809 Deu 12:7 | uws Gods, eten en vrolijk zijn, gijlieden en uw huizen, 2810 Deu 12:8 | doen, een ieder al wat in zijn ogen recht is. ~ 2811 Deu 12:11 | 11 Dan zal er een plaats zijn, die de HEERE, uw God, verkiezen 2812 Deu 12:11 | uw God, verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te doen wonen; 2813 Deu 12:12 | 12 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des 2814 Deu 12:18 | is; en gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des 2815 Deu 12:21 | uw God, verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te zetten, verre 2816 Deu 12:21 | zetten, verre van u zal zijn, zo zult gij slachten van 2817 Deu 12:30 | aangezicht zullen verdelgd zijn; en dat gij niet vraagt 2818 Deu 13:4 | navolgen, en Hem vrezen, en Zijn geboden zult gij houden, 2819 Deu 13:4 | geboden zult gij houden, en Zijn stem gehoorzaam zijn, en 2820 Deu 13:4 | en Zijn stem gehoorzaam zijn, en Hem dienen, en Hem aanhangen. ~ 2821 Deu 13:7 | der volken, die rondom u zijn, nabij u, of verre van u, 2822 Deu 13:8 | zult gij hem niet ter wille zijn, en naar hem niet horen; 2823 Deu 13:9 | hand zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna 2824 Deu 13:13 | 13 Er zijn mannen, Belials-kinderen, 2825 Deu 13:16 | verbranden; en zij zal een hoop zijn eeuwiglijk, zij zal niet 2826 Deu 13:18 | uws Gods, zult gehoorzaam zijn, om te houden al Zijn geboden, 2827 Deu 13:18 | gehoorzaam zijn, om te houden al Zijn geboden, die ik u heden 2828 Deu 14:2 | een volk des eigendoms te zijn, uit al de volken, die op 2829 Deu 14:2 | volken, die op den aardbodem zijn. ~ 2830 Deu 14:4 | 4 Dit zijn de beesten, die gijlieden 2831 Deu 14:7 | onrein zullen zij ulieden zijn. ~ 2832 Deu 14:8 | varken; want dat verdeelt zijn klauw wel, maar het herkauwt 2833 Deu 14:8 | onrein zal het ulieden zijn; van hun vlees zult gij 2834 Deu 14:10 | het zal ulieden onrein zijn. ~ 2835 Deu 14:12 | 12 Maar deze zijn het, van dewelke gij niet 2836 Deu 14:14 | 14 En alle rave naar zijn aard; ~ 2837 Deu 14:15 | koekoek, en de sperwer naar zijn aard; ~ 2838 Deu 14:18 | ooievaar, en de reiger naar zijn aard; en de hop, en de vledermuis; ~ 2839 Deu 14:19 | gevogelte zal ulieden onrein zijn; zij zullen niet gegeten 2840 Deu 14:23 | die Hij verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te doen wonen, 2841 Deu 14:24 | de weg voor u te veel zal zijn, dat gij zulks niet zoudt 2842 Deu 14:24 | plaats te verre van u zal zijn, die de HEERE, uw God, verkiezen 2843 Deu 14:24 | uw God, verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te stellen; 2844 Deu 14:29 | weduwe, die in uw poorten zijn, en zullen eten en verzadigd 2845 Deu 15:2 | dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend hebben, 2846 Deu 15:2 | hebben, vrijlate; hij zal zijn naaste of zijn broeder niet 2847 Deu 15:2 | hij zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl 2848 Deu 15:4 | geen bedelaar onder u zal zijn; want de HEERE zal u overloediglijk 2849 Deu 15:7 | er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in 2850 Deu 15:8 | rijkelijk lenen, genoeg voor zijn gebrek, dat hem ontbreekt. ~ 2851 Deu 15:10 | en uw hart zal niet boos zijn, als gij hem geeft; want 2852 Deu 15:12 | Hebreinne, aan u verkocht zal zijn, zo zal hij u zes jaren 2853 Deu 15:17 | priem nemen, en steken in zijn oor en in de deur, en hij 2854 Deu 15:17 | eeuwiglijk uw dienstknecht zijn; en aan uw dienstmaagd zult 2855 Deu 15:18 | 18 Het zal niet hard zijn in uw ogen, als gij hem 2856 Deu 15:21 | enig gebrek daaraan zal zijn, hetzij mank of blind, of 2857 Deu 15:23 | 23 Zijn bloed alleen zult gij niet 2858 Deu 16:2 | HEERE verkiezen zal, om Zijn Naam aldaar te doen wonen. ~ 2859 Deu 16:6 | God, verkiezen zal om daar Zijn Naam te doen wonen, aldaar 2860 Deu 16:10 | vrijwillige schatting uwer hand zijn, dat gij geven zult, naardat 2861 Deu 16:11 | 11 En gij zult vrolijk zijn voor het aangezicht des 2862 Deu 16:11 | die in het midden van u zijn; in de plaats, die de HEERE, 2863 Deu 16:14 | 14 En gij zult vrolijk zijn op uw feest, gij, en uw 2864 Deu 16:14 | weduwe, die in uw poorten zijn. ~ 2865 Deu 16:15 | zult gij immers vrolijk zijn. 2866 Deu 17:2 | uws Gods, overtredende Zijn verbond; ~ 2867 Deu 17:7 | getuigen zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna 2868 Deu 17:8 | gericht voor u te zwaar zal zijn, tussen bloed en bloed, 2869 Deu 17:9 | rechter, die in die dagen zijn zal; en gij zult ondervragen, 2870 Deu 17:14 | Wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, 2871 Deu 17:14 | de volken, die rondom mij zijn; ~ 2872 Deu 17:17 | vermenigvuldigen, opdat zijn hart niet afwijke; hij zal 2873 Deu 17:19 | 19 En het zal bij hem zijn, en hij zal daarin lezen 2874 Deu 17:19 | levens; opdat hij den HEERE, zijn God, lere vrezen, om te 2875 Deu 17:20 | 20 Dat zijn hart zich niet verheffe 2876 Deu 17:20 | zich niet verheffe boven zijn broederen, en dat hij niet 2877 Deu 17:20 | hij de dagen verlenge in zijn koninkrijk, hij en zijn 2878 Deu 17:20 | zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van 2879 Deu 18:1 | vuuroffers des HEEREN en zijn erfdeel zullen zij eten. ~ 2880 Deu 18:2 | zijner broederen; de HEERE is zijn Erfdeel, gelijk als Hij 2881 Deu 18:3 | het recht der priesters zijn van het volk, van hen, die 2882 Deu 18:5 | Naam des HEEREN, hij en zijn zonen, te allen dage. ~ 2883 Deu 18:7 | HEEREN, zijns Gods, als al zijn broederen, de Levieten, 2884 Deu 18:8 | gelijk deel eten, boven zijn verkoping bij de vaderen. ~ 2885 Deu 18:10 | niet gevonden worden, die zijn zoon of zijn dochter door 2886 Deu 18:10 | worden, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet 2887 Deu 18:13 | 13 Oprecht zult gij zijn met den HEERE, uw God. ~ 2888 Deu 18:18 | en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot 2889 Deu 19:3 | drieen delen; dit nu zal zijn, opdat ieder doodslager 2890 Deu 19:4 | vlieden zal, dat hij leve; die zijn naaste zal geslagen hebben 2891 Deu 19:5 | 5 Als, dewelke met zijn naaste in het bos zal zijn 2892 Deu 19:5 | zijn naaste in het bos zal zijn gegaan, om hout te houwen, 2893 Deu 19:5 | gegaan, om hout te houwen, en zijn hand met de bijl wordt aangedreven, 2894 Deu 19:5 | van den steel, en treft zijn naaste, dat hij sterve; 2895 Deu 19:6 | doodslager niet najage, als zijn hart verhit is, en hem achterhale, 2896 Deu 19:6 | omdat de weg te verre zou zijn, en hem sla aan het leven; 2897 Deu 19:9 | liefhebbende, en alle dagen in Zijn wegen wandelende) zo zult 2898 Deu 19:10 | bloedschulden op u zouden zijn. ~ 2899 Deu 19:11 | 11 Maar wanneer er iemand zijn zal, die zijn naaste haat, 2900 Deu 19:11 | er iemand zijn zal, die zijn naaste haat, en hem lagen 2901 Deu 19:17 | in diezelve dagen zullen zijn. ~ 2902 Deu 19:18 | heeft valsheid betuigd tegen zijn broeder; ~ 2903 Deu 19:19 | hem doen, gelijk als hij zijn broeder dacht te doen; alzo 2904 Deu 20:5 | henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet misschien 2905 Deu 20:6 | henen en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet misschien 2906 Deu 20:7 | henen en kere weder naar zijn huis; opdat hij niet misschien 2907 Deu 20:8 | henen en kere weder naar zijn huis; opdat het hart zijner 2908 Deu 20:8 | broederen niet smelte, gelijk zijn hart. ~ 2909 Deu 20:11 | gevonden wordt, u cijnsbaar zijn, en u dienen. ~ 2910 Deu 20:14 | beesten, en al wat in de stad zijn zal, al haar buit zult gij 2911 Deu 20:15 | doen, die zeer verre van u zijn, die niet zijn van de steden 2912 Deu 20:15 | verre van u zijn, die niet zijn van de steden dezer volken. ~ 2913 Deu 21:2 | die rondom den verslagene zijn. ~ 2914 Deu 21:3 | stad nu, die de naaste zal zijn aan den verslagene, daar 2915 Deu 21:4 | bearbeid noch bezaaid zal zijn; en zij zullen deze jonge 2916 Deu 21:6 | naast aan den verslagene zijn, zullen hun handen wassen 2917 Deu 21:8 | bloed zal voor hen verzoend zijn. ~ 2918 Deu 21:10 | Wanneer gij zult uitgetogen zijn tot den strijd tegen uw 2919 Deu 21:13 | haar ingaan, en haar man zijn, en zij zal u ter vrouwe 2920 Deu 21:13 | en zij zal u ter vrouwe zijn. ~ 2921 Deu 21:15 | eerstgeboren zoon van de gehate zal zijn; ~ 2922 Deu 21:16 | geschieden, ten dage als hij zijn zonen zal doen erven wat 2923 Deu 21:19 | 19 Zo zullen zijn vader en zijn moeder hem 2924 Deu 21:19 | Zo zullen zijn vader en zijn moeder hem grijpen, en zij 2925 Deu 21:22 | in iemand een zonde zal zijn, die het oordeel des doods 2926 Deu 21:23 | 23 Zo zal zijn dood lichaam aan het hout 2927 Deu 22:2 | vergaderen, dat zij bij u zijn, totdat uw broeder die zoeke, 2928 Deu 22:3 | Alzo zult gij ook doen aan zijn ezel, en alzo zult gij doen 2929 Deu 22:3 | en alzo zult gij doen aan zijn kleding, ja, alzo zult gij 2930 Deu 22:3 | dat van hem verloren zal zijn, en dat gij zult hebben 2931 Deu 22:4 | zult uws broeders ezel of zijn os niet zien, vallende op 2932 Deu 22:5 | kleed eens mans zal niet zijn aan een vrouw, en een man 2933 Deu 22:19 | voorts zal zij hem ter vrouwe zijn, hij zal haar niet mogen 2934 Deu 22:19 | niet mogen laten gaan al zijn dagen. ~ 2935 Deu 22:23 | er een jonge dochter zal zijn, die een maagd is, ondertrouwd 2936 Deu 22:26 | gelijk of een man tegen zijn naaste opstond, en sloeg 2937 Deu 22:28 | en zij gevonden zullen zijn; ~ 2938 Deu 22:29 | en zij zal hem ter vrouwe zijn, omdat hij haar vernederd 2939 Deu 22:29 | niet mogen laten gaan al zijn dagen. ~ 2940 Deu 23:2 | des HEEREN komen; zelfs zijn tiende geslacht zal in de 2941 Deu 23:4 | den weg niet tegengekomen zijn met brood en met water, 2942 Deu 23:7 | een vreemdeling geweest in zijn land. ~ 2943 Deu 23:14 | daarom zal uw leger heilig zijn, opdat Hij niets schandelijks 2944 Deu 23:15 | Gij zult een knecht aan zijn heer niet overleveren, die 2945 Deu 23:15 | niet overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen zal 2946 Deu 23:15 | heer tot u ontkomen zal zijn. ~ 2947 Deu 23:17 | 17 Er zal geen hoer zijn onder de dochteren van Israel; 2948 Deu 23:17 | er zal geen schandjongen zijn onder de zonen van Israel. ~ 2949 Deu 23:18 | gelofte; want ook die beiden zijn den HEERE, uw God, een gruwel. ~ 2950 Deu 23:21 | eisen, en zonde zou in u zijn. ~ 2951 Deu 23:22 | zal het geen zonde in u zijn. ~ 2952 Deu 24:1 | geen genade zal vinden in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks 2953 Deu 24:1 | geven, en ze laten gaan uit zijn huis. ~ 2954 Deu 24:2 | 2 Zo zij dan, uit zijn huis uitgegaan zijnde, zal 2955 Deu 24:3 | hand gegeven, en haar uit zijn huis zal hebben laten gaan; 2956 Deu 24:3 | genomen heeft, zal gestorven zijn; ~ 2957 Deu 24:5 | een jaar lang zal hij vrij zijn in zijn huis, en zijn vrouw, 2958 Deu 24:5 | lang zal hij vrij zijn in zijn huis, en zijn vrouw, die 2959 Deu 24:5 | vrij zijn in zijn huis, en zijn vrouw, die hij genomen heeft, 2960 Deu 24:7 | die een ziel steelt uit zijn broederen, uit de kinderen 2961 Deu 24:10 | hebben, zo zult gij tot zijn huis niet ingaan, om zijn 2962 Deu 24:10 | zijn huis niet ingaan, om zijn pand te pand te nemen; ~ 2963 Deu 24:12 | man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen. ~ 2964 Deu 24:13 | zon ondergaat, dat hij in zijn kleed nederligge, en u zegene; 2965 Deu 24:13 | het zal u gerechtigheid zijn voor het aangezicht des 2966 Deu 24:14 | uw land en in uw poorten zijn. ~ 2967 Deu 24:15 | 15 Op zijn dag zult gij zijn loon geven, 2968 Deu 24:15 | 15 Op zijn dag zult gij zijn loon geven, en de zon zal 2969 Deu 24:15 | ondergaan; want hij is arm, en zijn ziel verlangt daarnaar; 2970 Deu 24:16 | vaders; een ieder zal om zijn zonde gedood worden. ~ 2971 Deu 24:19 | en voor de weduwe zal zij zijn; opdat u de HEERE, uw God, 2972 Deu 24:20 | en voor de weduwe zal het zijn. ~ 2973 Deu 24:21 | en voor de weduwe zal het zijn. ~ 2974 Deu 25:1 | tussen lieden twist zal zijn, en zij tot het gerecht 2975 Deu 25:2 | nedervallen, en hem doen slaan in zijn tegenwoordigheid, naar dat 2976 Deu 25:2 | tegenwoordigheid, naar dat het voor zijn onrechtvaardigheid genoeg 2977 Deu 25:2 | onrechtvaardigheid genoeg zal zijn, in getal. ~ 2978 Deu 25:6 | des verstorvenen; opdat zijn naam niet uitgedelgd worde 2979 Deu 25:7 | bevallen zal te nemen, zo zal zijn broeders vrouw opgaan naar 2980 Deu 25:7 | Mijns mans broeder weigert zijn broeder een naam te verwekken 2981 Deu 25:9 | oudsten tot hem toetreden, en zijn schoen van zijn voet uittrekken, 2982 Deu 25:9 | toetreden, en zijn schoen van zijn voet uittrekken, en spuwen 2983 Deu 25:9 | uittrekken, en spuwen in zijn aangezicht, en zal betuigen 2984 Deu 25:10 | 10 En zijn naam zal in Israel genoemd 2985 Deu 25:11 | haar hand uitstrekt, en zijn schamelheid aangrijpt; ~ 2986 Deu 26:1 | wanneer gij zult gekomen zijn in het land, dat u de HEERE, 2987 Deu 26:2 | verkoren zal hebben, om Zijn Naam aldaar te doen wonen; ~ 2988 Deu 26:3 | priester, dewelke in die dagen zijn zal, en tot hem zeggen: 2989 Deu 26:11 | 11 En gij zult vrolijk zijn over al het goede, dat de 2990 Deu 26:17 | dat Hij u tot een God zal zijn, en dat gij zult wandelen 2991 Deu 26:17 | dat gij zult wandelen in Zijn wegen, en houden Zijn inzettingen, 2992 Deu 26:17 | in Zijn wegen, en houden Zijn inzettingen, en Zijn geboden, 2993 Deu 26:17 | houden Zijn inzettingen, en Zijn geboden, en Zijn rechten, 2994 Deu 26:17 | inzettingen, en Zijn geboden, en Zijn rechten, en dat gij Zijner 2995 Deu 26:17 | Zijner stem zult gehoorzaam zijn. ~ 2996 Deu 26:18 | volk des eigendoms zult zijn, gelijk als Hij u gesproken 2997 Deu 26:18 | gesproken heeft, en dat gij al Zijn geboden zult houden; ~ 2998 Deu 27:2 | over de Jordaan zult gegaan zijn in het land, dat u de HEERE, 2999 Deu 27:3 | als gij overgegaan zult zijn; opdat gij komt in het land, 3000 Deu 27:4 | over de Jordaan gegaan zult zijn, dat gij dezelve stenen,


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License