1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263
Book Chapter: Verse
4001 1Sa 30:22 | een iegelijk zijn vrouw en zijn kinderen; laat hen die heenleiden,
4002 1Sa 30:24 | den strijd mede afgetogen zijn, alzo zal ook het deel dergenen
4003 1Sa 30:24 | zal ook het deel dergenen zijn, die bij het gereedschap
4004 1Sa 30:24 | het gereedschap gebleven zijn; zij zullen gelijkelijk
4005 1Sa 30:26 | tot de oudsten van Juda, zijn vrienden, van den buit,
4006 1Sa 30:31 | David gewandeld had, hij en zijn mannen. ~ ~ ~
4007 1Sa 31:2 | hielden dicht op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen
4008 1Sa 31:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard
4009 1Sa 31:4 | mij den spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet,
4010 1Sa 31:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat Saul
4011 1Sa 31:5 | was, zo viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem. ~
4012 1Sa 31:6 | 6 Alzo stierf Saul, en zijn drie zonen, en zijn wapendrager,
4013 1Sa 31:6 | en zijn drie zonen, en zijn wapendrager, ook al zijn
4014 1Sa 31:6 | zijn wapendrager, ook al zijn mannen, te dienzelven dage
4015 1Sa 31:7 | gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten
4016 1Sa 31:8 | plunderen, zo vonden zij Saul en zijn drie zonen, liggende op
4017 1Sa 31:9 | 9 En zij hieuwen zijn hoofd af, en zij togen zijn
4018 1Sa 31:9 | zijn hoofd af, en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden
4019 1Sa 31:10 | 10 En zij legden zijn wapenen in het huis van
4020 1Sa 31:10 | het huis van Astharoth; en zijn lichaam hechtten zij aan
4021 2Sa 1:2 | gescheurd waren, en aarde was op zijn hoofd; en het geschiedde,
4022 2Sa 1:4 | gestorven waren, dat ook Saul en zijn zoon Jonathan dood waren. ~
4023 2Sa 1:5 | gij, dat Saul dood is, en zijn zoon Jonathan? ~
4024 2Sa 1:6 | en ziet, Saul leunde op zijn spies; en ziet, de wagens
4025 2Sa 1:10 | want ik wist, dat hij na zijn val niet leven zou; en ik
4026 2Sa 1:10 | ik nam de kroon, die op zijn hoofd was, en het armgesmijde,
4027 2Sa 1:10 | het armgesmijde, dat aan zijn arm was, en heb ze hier
4028 2Sa 1:11 | 11 Toen vatte David zijn klederen en scheurde ze;
4029 2Sa 1:12 | over Saul en over Jonathan, zijn zoon, en over het volk des
4030 2Sa 1:17 | over Saul en over Jonathan, zijn zoon; ~
4031 2Sa 1:19 | hoogten is hij verslagen; hoe zijn de helden gevallen! ~
4032 2Sa 1:21 | noch dauw noch regen moet zijn op u, noch velden der hefofferen;
4033 2Sa 1:23 | liefelijken in hun leven, zijn ook in hun dood niet gescheiden;
4034 2Sa 1:25 | 25 Hoe zijn de helden gevallen in het
4035 2Sa 1:27 | 27 Hoe zijn de helden gevallen, en de
4036 2Sa 2:2 | David derwaarts op, als ook zijn twee vrouwen, Ahinoam, de
4037 2Sa 2:3 | 3 Ook deed David zijn mannen optrekken, die bij
4038 2Sa 2:3 | waren, een iegelijk met zijn huisgezin; en zij woonden
4039 2Sa 2:4 | zij David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead,
4040 2Sa 2:7 | nu, laat uw handen sterk zijn, en zijt dapper, dewijl
4041 2Sa 2:16 | bij het hoofd, en stiet zijn zwaard in de zijde des anderen,
4042 2Sa 2:18 | en Asahel was licht op zijn voeten, als een der reeen,
4043 2Sa 2:18 | der reeen, die in het veld zijn. ~
4044 2Sa 2:23 | viel aldaar, en stierf op zijn plaats. En het geschiedde,
4045 2Sa 2:26 | het laatste bitterheid zal zijn? En hoe lang zult gij het
4046 2Sa 2:27 | den morgen af weggevoerd zijn geweest, een iegelijk van
4047 2Sa 2:27 | geweest, een iegelijk van zijn broeder te vervolgen! ~
4048 2Sa 2:29 | 29 Abner dan en zijn mannen gingen dienzelfden
4049 2Sa 2:32 | Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen gingen den gansen
4050 2Sa 3:2 | zonen geboren te Hebron. Zijn eerstgeborene nu was Amnon,
4051 2Sa 3:3 | 3 En zijn tweede was Chileab, van
4052 2Sa 3:5 | Davids huisvrouw. Dezen zijn David geboren te Hebron. ~
4053 2Sa 3:8 | van Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden,
4054 2Sa 3:8 | aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden weldadigheid
4055 2Sa 3:12 | zie, mijn hand zal met u zijn, om gans Israel tot u om
4056 2Sa 3:27 | stierf, om des bloeds wil van zijn broeder Asahel. ~
4057 2Sa 3:30 | 30 Alzo hebben Joab en zijn broeder Abisai Abner doodgeslagen,
4058 2Sa 3:32 | begroeven, zo hief de koning zijn stem op, en weende bij Abners
4059 2Sa 3:38 | Voorts zeide de koning tot zijn knechten: Weet gij niet,
4060 2Sa 3:39 | mannen, de zonen van Zeruja, zijn harder dan ik; de HEERE
4061 2Sa 3:39 | boosdoener vergelden naar zijn boosheid. ~ ~ ~
4062 2Sa 4:1 | Hebron gestorven was, werden zijn handen slap, en gans Israel
4063 2Sa 4:4 | Jonathan uit Jizreel kwam; en zijn voedster hem opnam, en vluchtte;
4064 2Sa 4:4 | viel en kreupel werd; en zijn naam was Mefiboseth. ~
4065 2Sa 4:6 | vijfde rib; en Rechab en zijn broeder Baena ontkwamen. ~
4066 2Sa 4:7 | kwamen in huis, als hij op zijn bed lag, in zijn slaapkamer,
4067 2Sa 4:7 | hij op zijn bed lag, in zijn slaapkamer, en sloegen hem,
4068 2Sa 4:7 | doodden hem, en hieuwen zijn hoofd af; en zij namen zijn
4069 2Sa 4:7 | zijn hoofd af; en zij namen zijn hoofd, en gingen henen,
4070 2Sa 4:8 | gegeven van Saul en van zijn zaad. ~
4071 2Sa 4:9 | David antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, den zonen
4072 2Sa 4:10 | Saul is dood; daar hij in zijn ogen was als een, die goede
4073 2Sa 4:11 | een rechtvaardigen man in zijn huis op zijn slaapstede
4074 2Sa 4:11 | rechtvaardigen man in zijn huis op zijn slaapstede hebben gedood?
4075 2Sa 4:11 | hebben gedood? Nu dan, zou ik zijn bloed van uw handen niet
4076 2Sa 4:12 | 12 En David gebood zijn jongens, en zij doodden
4077 2Sa 5:1 | uw gebeente en uw vlees zijn wij. ~
4078 2Sa 5:2 | zult tot een voorganger zijn over Israel. ~
4079 2Sa 5:6 | 6 En de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen
4080 2Sa 5:8 | die van Davids ziel gehaat zijn, die zal tot een hoofd en
4081 2Sa 5:8 | hoofd en tot een overste zijn; daarom zegt men: Een blinde
4082 2Sa 5:12 | bevestigd had, en dat Hij zijn koninkrijk verheven had,
4083 2Sa 5:14 | 14 En dit zijn de namen dergenen, die hem
4084 2Sa 5:14 | hem te Jeruzalem geboren zijn: Schammua, en Schobab, en
4085 2Sa 5:21 | afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op. ~
4086 2Sa 6:6 | dorsvloer, zo strekte Uza zijn hand uit aan de ark Gods,
4087 2Sa 6:11 | HEERE zegende Obed-Edom en zijn ganse huis. ~
4088 2Sa 6:19 | heen, een iegelijk naar zijn huis. ~
4089 2Sa 6:20 | Als nu David wederkwam, om zijn huis te zegenen, ging Michal,
4090 2Sa 6:21 | heeft voor uw vader en voor zijn ganse huis, mij instellende
4091 2Sa 6:22 | dan alzo, en zal nederig zijn in mijn ogen, en met de
4092 2Sa 7:1 | geschiedde, als de koning in zijn huis zat, en de HEERE hem
4093 2Sa 7:1 | rust gegeven had van al zijn vijanden rondom, ~
4094 2Sa 7:8 | gij een voorganger zoudt zijn over Mijn volk, over Israel. ~
4095 2Sa 7:9 | groten, die op de aarde zijn. ~
4096 2Sa 7:10 | hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet meer
4097 2Sa 7:12 | uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult
4098 2Sa 7:12 | uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u
4099 2Sa 7:12 | voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. ~
4100 2Sa 7:14 | 14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal
4101 2Sa 7:14 | een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als
4102 2Sa 7:16 | Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in
4103 2Sa 7:16 | aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid. ~
4104 2Sa 7:25 | Gij over Uw knecht en over zijn huis gesproken hebt, bestaan
4105 2Sa 7:26 | knecht David zal bestendig zijn voor Uw aangezicht. ~
4106 2Sa 7:27 | daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, dit gebed
4107 2Sa 7:28 | woorden zullen waarheid zijn, en Gij hebt dit goede tot
4108 2Sa 8:3 | Zoba, toen hij heentoog, om zijn hand te wenden naar de rivier
4109 2Sa 8:10 | 10 Zo zond Thoi zijn zoon Joram tot den koning
4110 2Sa 8:10 | David, om hem te vragen naar zijn welstand, en om hem te zegenen,
4111 2Sa 8:10 | krijg tegen Thoi); en in zijn hand waren zilveren vaten,
4112 2Sa 8:15 | Israel, en David deed aan zijn ganse volk recht en gerechtigheid. ~
4113 2Sa 9:6 | David inkwam, zo viel hij op zijn aangezicht, en boog zich
4114 2Sa 9:9 | wat Saul gehad heeft, en zijn ganse huis, heb ik den zoon
4115 2Sa 9:11 | wat mijn heer de koning zijn knecht gebiedt, alzo zal
4116 2Sa 9:11 | een van des konings zonen zijn. ~
4117 2Sa 9:13 | hij was kreupel aan beide zijn voeten. ~ ~
4118 2Sa 10:1 | kinderen Ammons stierf, en zijn zoon Hanun werd koning in
4119 2Sa 10:1 | zoon Hanun werd koning in zijn plaats. ~
4120 2Sa 10:2 | zoon van Nahas, gelijk als zijn vader weldadigheid aan mij
4121 2Sa 10:2 | knechten te troosten over zijn vader. En de knechten van
4122 2Sa 10:3 | gezonden heeft? Heeft David zijn knechten niet daarom tot
4123 2Sa 10:5 | baard weder gewassen zal zijn, komt dan weder. ~
4124 2Sa 10:10 | gaf hij onder de hand van zijn broeder Abisai, die het
4125 2Sa 10:11 | Syriers mij te sterk zullen zijn, zo zult gij mij komen verlossen;
4126 2Sa 10:11 | Ammons u te sterk zullen zijn, zo zal ik komen om u te
4127 2Sa 10:12 | sterk, en laat ons sterk zijn voor ons volk, en voor de
4128 2Sa 10:12 | HEERE nu doe, wat goed is in Zijn ogen. ~
4129 2Sa 10:13 | Syriers; en zij vloden voor zijn aangezicht. ~
4130 2Sa 10:16 | op gene zijde der rivier zijn, en zij kwamen te Helam;
4131 2Sa 11:1 | uittrekken, dat David Joab, en zijn knechten met hem, en gans
4132 2Sa 11:2 | avondtijd, dat David van zijn leger opstond, en wandelde
4133 2Sa 11:9 | en hij ging niet af in zijn huis. ~
4134 2Sa 11:10 | Uria is niet afgegaan in zijn huis. Toen zeide David tot
4135 2Sa 11:11 | de knechten mijns heren zijn gelegerd op het open veld,
4136 2Sa 11:13 | nodigde hem, zodat hij voor zijn aangezicht at en dronk,
4137 2Sa 11:13 | zich neder te leggen op zijn leger, met zijns heren knechten,
4138 2Sa 11:13 | knechten, maar ging niet af in zijn huis. ~
4139 2Sa 11:23 | zeide tot David: Die mannen zijn ons zeker te machtig geweest,
4140 2Sa 11:23 | zeker te machtig geweest, en zijn tot ons uitgetogen in het
4141 2Sa 11:23 | uitgetogen in het veld; maar wij zijn tegen hen aan geweest tot
4142 2Sa 11:24 | konings knechten dood gebleven zijn; en uw knecht, Uria, de
4143 2Sa 11:25 | Laat deze zaak niet kwaad zijn in uw ogen, want het zwaard
4144 2Sa 11:27 | David heen, en nam haar in zijn huis; en zij werd hem ter
4145 2Sa 12:3 | geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk; het at
4146 2Sa 12:3 | kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn
4147 2Sa 12:3 | zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn
4148 2Sa 12:3 | zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als
4149 2Sa 12:4 | verschoonde hij te nemen van zijn schapen en van zijn runderen,
4150 2Sa 12:4 | van zijn schapen en van zijn runderen, om voor den reizenden
4151 2Sa 12:9 | doende wat kwaad is in Zijn ogen? Gij hebt Uria, den
4152 2Sa 12:9 | het zwaard verslagen, en zijn huisvrouw hebt gij u ter
4153 2Sa 12:15 | 15 Toen ging Nathan naar zijn huis. En de HEERE sloeg
4154 2Sa 12:17 | maakten zich de oudsten van zijn huis op tot hem, om hem
4155 2Sa 12:19 | 19 Maar David zag, dat zijn knechten mompelden; zo merkte
4156 2Sa 12:19 | was. Dies zeide David tot zijn knechten: Is het kind dood?
4157 2Sa 12:20 | zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het
4158 2Sa 12:20 | aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en
4159 2Sa 12:21 | 21 Zo zeiden zijn knechten tot hem: Wat is
4160 2Sa 12:22 | HEERE zou mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve. ~
4161 2Sa 12:24 | 24 Daarna troostte David zijn huisvrouw Bathseba, en ging
4162 2Sa 12:25 | profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid-Jah, om des HEEREN
4163 2Sa 12:30 | kroon haars konings van zijn hoofd af, welker gewicht
4164 2Sa 13:8 | maakte koekjes toe voor zijn ogen, en bakte de koekjes. ~
4165 2Sa 13:9 | pan, en goot ze uit voor zijn aangezicht; maar hij weigerde
4166 2Sa 13:13 | brengen? En gij, gij zoudt zijn als een der dwazen in Israel;
4167 2Sa 13:16 | Toen zeide zij tot hem: Er zijn geen oorzaken om mij uit
4168 2Sa 13:16 | drijven; dit kwaad zou groter zijn dan het andere, dat gij
4169 2Sa 13:17 | 17 En hij riep zijn jongen, die hem diende,
4170 2Sa 13:18 | met mantels gekleed; en zijn dienaar bracht haar uit
4171 2Sa 13:22 | Amnon, ter oorzake dat hij zijn zuster Thamar verkracht
4172 2Sa 13:24 | scheerders; dat toch de koning en zijn knechten met uw knecht gaan. ~
4173 2Sa 13:25 | opdat wij u niet bezwaarlijk zijn; en hij hield bij hem aan,
4174 2Sa 13:28 | 28 Absalom nu gebood zijn jongens, zeggende: Let er
4175 2Sa 13:29 | en reden een iegelijk op zijn muildier, en vloden. ~
4176 2Sa 13:31 | de koning op, en scheurde zijn klederen, en legde zich
4177 2Sa 13:31 | aarde; desgelijks stonden al zijn knechten met gescheurde
4178 2Sa 13:32 | van den dag af, dat hij zijn zuster Thamar verkracht
4179 2Sa 13:33 | de koning de zaak niet in zijn hart, denkende: al des konings
4180 2Sa 13:33 | denkende: al des konings zonen zijn dood; want Amnon alleen
4181 2Sa 13:34 | die de wacht hield, hief zijn ogen op, en zag toe, en
4182 2Sa 13:36 | en de koning ook en al zijn knechten weenden met een
4183 2Sa 13:37 | En hij droeg rouw over zijn zoon, al die dagen. ~
4184 2Sa 14:7 | gezegd: Geef dien hier, die zijn broeder geslagen heeft,
4185 2Sa 14:9 | de koning daarentegen, en zijn stoel, zij onschuldig. ~
4186 2Sa 14:13 | schuldige, dewijl de koning zijn verstotene niet wederhaalt. ~
4187 2Sa 14:16 | de koning zal horen, om zijn dienstmaagd te redden van
4188 2Sa 14:17 | HEERE, uw God, zal met u zijn. ~
4189 2Sa 14:22 | 22 Toen viel Joab op zijn aangezicht ter aarde, en
4190 2Sa 14:22 | de koning het woord van zijn knecht gedaan heeft. ~
4191 2Sa 14:24 | koning zeide: Dat hij in zijn huis kere, en mijn aangezicht
4192 2Sa 14:24 | Alzo keerde Absalom in zijn huis, en zag des konings
4193 2Sa 14:25 | Absalom, zeer te prijzen; van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel
4194 2Sa 14:25 | van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe was er
4195 2Sa 14:26 | 26 En als hij zijn hoofd beschoor, (nu geschiedde
4196 2Sa 14:30 | 30 Zo zeide hij tot zijn knechten: Ziet, het stuk
4197 2Sa 14:33 | en boog zich voor hem op zijn aangezicht ter aarde, voor
4198 2Sa 15:1 | vijftig mannen, lopende voor zijn aangezicht henen. ~
4199 2Sa 15:3 | Absalom tot hem: Zie, uw zaken zijn goed en recht; maar gij
4200 2Sa 15:5 | te buigen, zo reikte hij zijn hand uit, en greep hem,
4201 2Sa 15:12 | Giloniet, Davids raad, uit zijn stad, uit Gilo te halen,
4202 2Sa 15:14 | 14 Zo zeide David tot al zijn knechten, die met hem te
4203 2Sa 15:14 | zou voor ons geen ontkomen zijn voor Absaloms aangezicht;
4204 2Sa 15:15 | verkiezen zal, ziet, hier zijn uw knechten. ~
4205 2Sa 15:16 | En de koning ging uit met zijn ganse huis te voet; doch
4206 2Sa 15:18 | 18 En al zijn knechten gingen aan zijn
4207 2Sa 15:18 | zijn knechten gingen aan zijn zijde heen, ook al de Krethi
4208 2Sa 15:21 | mijn heer de koning zal zijn, hetzij ten dode, hetzij
4209 2Sa 15:21 | uw knecht voorzeker ook zijn! ~
4210 2Sa 15:22 | de Gethiet, over, en al zijn mannen, en al de kinderen
4211 2Sa 15:25 | mij laten zien, mitsgaders Zijn woning. ~
4212 2Sa 15:26 | Hij doe mij, zo als het in Zijn ogen goed is. ~
4213 2Sa 15:30 | met hem was, een iegelijk zijn hoofd bedekt, en zij gingen
4214 2Sa 15:32 | Husai, de Archiet, hebbende zijn rok gescheurd, en aarde
4215 2Sa 15:32 | rok gescheurd, en aarde op zijn hoofd. ~
4216 2Sa 15:33 | zult gij mij tot een last zijn; ~
4217 2Sa 15:34 | knecht, ik zal des konings zijn; ik ben wel uws vaders knecht
4218 2Sa 15:34 | maar nu zal ik uw knecht zijn; zo zoudt gij mij den raad
4219 2Sa 15:35 | 35 En zijn niet Zadok en Abjathar,
4220 2Sa 15:36 | 36 Ziet, hun beide zonen zijn aldaar bij hen, Ahimaaz,
4221 2Sa 16:2 | En Ziba zeide: De ezels zijn voor het huis des konings,
4222 2Sa 16:4 | Ziba: Zie, het zal het uwe zijn alles wat Mefiboseth heeft.
4223 2Sa 16:6 | volk en al de helden aan zijn rechter- en aan zijn linkerhand
4224 2Sa 16:6 | aan zijn rechter- en aan zijn linkerhand waren. ~
4225 2Sa 16:7 | Aldus nu zeide Simei in zijn vloeken: Ga uit, ga uit,
4226 2Sa 16:9 | Laat mij toch overgaan en zijn kop wegnemen. ~
4227 2Sa 16:11 | David tot Abisai en tot al zijn knechten: Ziet, mijn zoon,
4228 2Sa 16:12 | mij goed vergelden voor zijn vloek, te dezen dage. ~
4229 2Sa 16:13 | 13 Alzo ging David met zijn lieden op den weg; en Simei
4230 2Sa 16:18 | van Israel, diens zal ik zijn, en bij hem zal ik blijven. ~
4231 2Sa 16:19 | ik dienen? Zou het niet zijn voor het aangezicht zijns
4232 2Sa 16:19 | zal ik voor uw aangezicht zijn. ~
4233 2Sa 16:21 | handen van allen, die met u zijn, zullen gesterkt worden. ~
4234 2Sa 17:3 | zal al het volk in vrede zijn. ~
4235 2Sa 17:6 | Achitofel gesproken; zullen wij zijn woord doen? Zo niet, spreek
4236 2Sa 17:8 | Husai: Gij kent uw vader en zijn mannen, dat zij helden zijn,
4237 2Sa 17:8 | zijn mannen, dat zij helden zijn, dat zij bitter van gemoed
4238 2Sa 17:8 | dat zij bitter van gemoed zijn, als een beer, die van de
4239 2Sa 17:10 | is, en het dappere mannen zijn, die met hem zijn. ~
4240 2Sa 17:10 | mannen zijn, die met hem zijn. ~
4241 2Sa 17:12 | al de mannen, die met hem zijn, ook niet een worden overgelaten. ~
4242 2Sa 17:18 | dewelke een put had in zijn voorhof, en zij daalden
4243 2Sa 17:20 | kwamen, zeiden zij: Waar zijn Ahimaaz en Jonathan? En
4244 2Sa 17:20 | vrouw zeide tot hen: Zij zijn over dat waterriviertje
4245 2Sa 17:23 | Als nu Achitofel zag, dat zijn raad niet gedaan was, zadelde
4246 2Sa 17:23 | maakte zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad, en gaf
4247 2Sa 17:23 | en toog naar zijn huis in zijn stad, en gaf bevel aan zijn
4248 2Sa 17:23 | zijn stad, en gaf bevel aan zijn huis, en verhing zich. Alzo
4249 2Sa 18:3 | onzer. Zo zal het nu beter zijn, dat gij ons uit de stad
4250 2Sa 18:9 | een groten eik, zo werd zijn hoofd vast aan den eik,
4251 2Sa 18:17 | vluchtte, een iegelijk naar zijn tent. ~
4252 2Sa 18:18 | Absalom nu had genomen, en in zijn leven voor zich opgericht
4253 2Sa 18:18 | dien pilaar genoemd naar zijn naam; daarom wordt hij tot
4254 2Sa 18:20 | dezen dag geen boodschapper zijn, maar op een anderen dag
4255 2Sa 18:24 | poort aan den muur, en hief zijn ogen op, en zag, en ziet,
4256 2Sa 18:25 | zo is er een boodschap in zijn mond; en hij ging al voort
4257 2Sa 18:33 | poort, en weende; en in zijn gaan zeide hij alzo: Mijn
4258 2Sa 19:2 | Het smart den koning over zijn zoon. ~
4259 2Sa 19:3 | zij in den strijd gevloden zijn. ~
4260 2Sa 19:4 | 4 De koning nu had zijn aangezicht toegewonden,
4261 2Sa 19:6 | en knechten bij u niets zijn; want ik merk heden, dat
4262 2Sa 19:6 | dat het alsdan recht zou zijn in uw ogen. ~
4263 2Sa 19:7 | vernachten! En dit zal u kwader zijn, dan al het kwaad, dat over
4264 2Sa 19:8 | gevloden, een iegelijk naar zijn tenten. ~
4265 2Sa 19:11 | zoudt gijlieden de laatsten zijn, om den koning weder te
4266 2Sa 19:11 | koning weder te halen in zijn huis? (Want de rede van
4267 2Sa 19:11 | tot den koning gekomen in zijn huis.) ~
4268 2Sa 19:12 | zoudt gij dan de laatsten zijn, om den koning weder te
4269 2Sa 19:13 | niet krijgsoverste zult zijn voor mijn aangezicht, te
4270 2Sa 19:17 | knecht van Sauls huis, en zijn vijftien zonen en zijn twintig
4271 2Sa 19:17 | en zijn vijftien zonen en zijn twintig knechten met hem;
4272 2Sa 19:18 | te doen, wat goed was in zijn ogen, zo viel Simei, de
4273 2Sa 19:22 | mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood
4274 2Sa 19:24 | koning tegemoet; en hij had zijn voeten niet schoongemaakt,
4275 2Sa 19:24 | niet schoongemaakt, noch zijn knevelbaard beschoren, noch
4276 2Sa 19:24 | knevelbaard beschoren, noch zijn klederen gewassen, van dien
4277 2Sa 19:30 | heer de koning met vrede in zijn huis is gekomen. ~
4278 2Sa 19:32 | onderhouden, toen hij te Mahanaim zijn verblijf had; want hij was
4279 2Sa 19:34 | dagen der jaren mijns levens zijn, dat ik met den koning zou
4280 2Sa 19:35 | koning verder tot een last zijn? ~
4281 2Sa 19:39 | alzo keerde hij weder naar zijn plaats. ~
4282 2Sa 19:41 | en hebben den koning en zijn huis over de Jordaan gevoerd,
4283 2Sa 20:1 | Isai, een iegelijk naar zijn tenten, o Israel! ~
4284 2Sa 20:3 | 3 Toen nu David in zijn huis te Jeruzalem kwam,
4285 2Sa 20:3 | koning de tien vrouwen, zijn bijwijven, die hij gelaten
4286 2Sa 20:8 | En Joab was omgord over zijn kleed, dat hij aan had,
4287 2Sa 20:8 | zwaard aan vastgemaakt was op zijn lenden in zijn schede; en
4288 2Sa 20:8 | vastgemaakt was op zijn lenden in zijn schede; en als hij voortging,
4289 2Sa 20:10 | vijfde rib, en hij stortte zijn ingewand ter aarde uit,
4290 2Sa 20:10 | stierf. Toen jaagden Joab en zijn broeder Abisai, Seba, den
4291 2Sa 20:21 | de zoon van Bichri, heeft zijn hand opgeheven tegen den
4292 2Sa 20:21 | de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal tot u over den
4293 2Sa 20:22 | stad, een iegelijk naar zijn tenten; en Joab keerde weder
4294 2Sa 21:2 | Saul zocht hen te slaan in zijn ijver voor de kinderen van
4295 2Sa 21:4 | en goud met Saul en met zijn huis; ook is het ons niet
4296 2Sa 21:6 | Laat ons zeven mannen van zijn zonen gegeven worden, dat
4297 2Sa 21:12 | beenderen van Jonathan, zijn zoon, van de burgeren van
4298 2Sa 21:13 | beenderen van Jonathan, zijn zoon; ook verzamelden zij
4299 2Sa 21:14 | de beenderen van Saul en zijn zoon Jonathan in het land
4300 2Sa 21:14 | te Zela, in het graf van zijn vader Kis, en deden alles,
4301 2Sa 21:15 | Israel. En David toog af, en zijn knechten met hem, en streden
4302 2Sa 21:20 | die zes vingeren had aan zijn handen, en zes tenen aan
4303 2Sa 21:20 | handen, en zes tenen aan zijn voeten, vier en twintig
4304 2Sa 22:1 | verlost had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand
4305 2Sa 22:7 | Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep kwam
4306 2Sa 22:7 | en mijn geroep kwam in Zijn oren.
4307 2Sa 22:9 | 9 Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn
4308 2Sa 22:9 | Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden
4309 2Sa 22:10 | en donkerheid was onder Zijn voeten. ~
4310 2Sa 22:14 | en de Allerhoogste gaf Zijn stem. ~
4311 2Sa 22:16 | het geblaas des winds van Zijn neus. ~
4312 2Sa 22:23 | 23 Want al Zijn rechten waren voor mij,
4313 2Sa 22:23 | rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen, daarvan week
4314 2Sa 22:25 | naar mijn reinigheid, voor Zijn ogen. ~
4315 2Sa 22:28 | bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, Gij zult
4316 2Sa 22:46 | 46 Vreemden zijn vervallen, en hebben zich
4317 2Sa 22:51 | doet goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan
4318 2Sa 22:51 | gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. ~ ~
4319 2Sa 23:1 | 1 Voorts zijn dit de laatste woorden van
4320 2Sa 23:2 | heeft door mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong geweest. ~
4321 2Sa 23:3 | tot mij gesproken: Er zal zijn een Heerser over de mensen,
4322 2Sa 23:4 | 4 En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens,
4323 2Sa 23:6 | Belials zullen altemaal zijn als doornen, die weggeworpen
4324 2Sa 23:8 | 8 Dit zijn de namen der helden, die
4325 2Sa 23:10 | onder de Filistijnen, totdat zijn hand moede werd, ja, zijn
4326 2Sa 23:10 | zijn hand moede werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde;
4327 2Sa 23:17 | der mannen, die heengegaan zijn met gevaar van hun leven?
4328 2Sa 23:18 | van drieen; en die hief zijn spies op tegen driehonderd,
4329 2Sa 23:21 | Egyptenaars, en doodde hem met zijn eigen spies. ~
4330 2Sa 23:23 | en David stelde hem over zijn trawanten. ~
4331 2Sa 24:3 | volk, zoals deze en die nu zijn, honderdmaal meer, dat de
4332 2Sa 24:14 | des HEEREN vallen, want Zijn barmhartigheden zijn vele,
4333 2Sa 24:14 | want Zijn barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de
4334 2Sa 24:16 | 16 Toen nu de engel zijn hand uitstrekte over Jeruzalem,
4335 2Sa 24:20 | toe, en zag den koning en zijn knechten tot zich overkomen;
4336 2Sa 24:20 | zich voor den koning met zijn aangezicht ter aarde. ~
4337 2Sa 24:21 | mijn heer de koning tot zijn knecht? En David zeide:
4338 2Sa 24:22 | en offere, wat goed is in zijn ogen; zie, daar de runderen
4339 1Kon 1:2 | 2 Toen zeiden zijn knechten tot hem: Laat ze
4340 1Kon 1:5 | zeggende: Ik zal koning zijn; en hij bereidde zich wagenen
4341 1Kon 1:5 | vijftig mannen, lopende voor zijn aangezicht. ~
4342 1Kon 1:6 | 6 En zijn vader had hem niet bedroefd
4343 1Kon 1:6 | had hem niet bedroefd van zijn dagen, zeggende: Waarom
4344 1Kon 1:7 | 7 En zijn raadslagen waren met Joab,
4345 1Kon 1:9 | fontein Rogel is; en noodde al zijn broederen, de zonen des
4346 1Kon 1:10 | en de helden, en Salomo, zijn broeder, noodde hij niet. ~
4347 1Kon 1:13 | Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon
4348 1Kon 1:17 | zoon, zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon
4349 1Kon 1:20 | ogen van het ganse Israel zijn op u, dat gij hun zoudt
4350 1Kon 1:21 | mijn heer de koning met zijn vaderen zal ontslapen zijn,
4351 1Kon 1:21 | zijn vaderen zal ontslapen zijn, dat ik en mijn zoon Salomo
4352 1Kon 1:21 | Salomo als zondaars zullen zijn. ~
4353 1Kon 1:23 | zich voor den koning op zijn aangezicht ter aarde. ~
4354 1Kon 1:24 | Adonia zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon
4355 1Kon 1:25 | zij eten, en drinken voor zijn aangezicht, en zeggen: De
4356 1Kon 1:30 | zoon Salomo na mij koning zijn, en zal op mijn troon in
4357 1Kon 1:35 | zitten, en hij zal koning zijn in mijn plaats; want ik
4358 1Kon 1:35 | dat hij een voorganger zou zijn over Israel en over Juda. ~
4359 1Kon 1:37 | met Salomo; en Hij make zijn troon groter dan den troon
4360 1Kon 1:45 | Gihon tot koning gezalfd, en zijn van daar blijde opgetogen,
4361 1Kon 1:47 | 47 Zo zijn ook de knechten des konings
4362 1Kon 1:47 | beter dan uw naam, en make zijn troon groter dan uw troon;
4363 1Kon 1:51 | als heden zwere, dat hij zijn knecht met het zwaard niet
4364 1Kon 1:52 | Indien hij een vroom man zal zijn, daar zal niet van zijn
4365 1Kon 1:52 | zijn, daar zal niet van zijn haar op de aarde vallen;
4366 1Kon 2:1 | sterven zou, zo gebood hij zijn zoon Salomo, zeggende: ~
4367 1Kon 2:3 | Gods, om te wandelen in Zijn wegen, om te onderhouden
4368 1Kon 2:3 | wegen, om te onderhouden Zijn inzettingen, en Zijn geboden,
4369 1Kon 2:3 | onderhouden Zijn inzettingen, en Zijn geboden, en Zijn rechten,
4370 1Kon 2:3 | inzettingen, en Zijn geboden, en Zijn rechten, en Zijn getuigenissen,
4371 1Kon 2:3 | geboden, en Zijn rechten, en Zijn getuigenissen, gelijk geschreven
4372 1Kon 2:4 | Opdat de HEERE bevestige Zijn woord, dat Hij over mij
4373 1Kon 2:5 | heeft krijgsbloed gedaan aan zijn gordel, die aan zijn lendenen
4374 1Kon 2:5 | aan zijn gordel, die aan zijn lendenen was, en aan zijn
4375 1Kon 2:5 | zijn lendenen was, en aan zijn schoenen, die aan zijn voeten
4376 1Kon 2:5 | aan zijn schoenen, die aan zijn voeten waren. ~
4377 1Kon 2:6 | naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met vrede
4378 1Kon 2:7 | bewijzen, en zij zullen zijn onder degenen, die aan uw
4379 1Kon 2:9 | hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed in
4380 1Kon 2:10 | 10 En David ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven
4381 1Kon 2:11 | geregeerd heeft over Israel, zijn veertig jaren; zeven jaren
4382 1Kon 2:12 | Salomo zat op den troon van zijn vader David; en zijn koninkrijk
4383 1Kon 2:12 | van zijn vader David; en zijn koninkrijk werd zeer bevestigd. ~
4384 1Kon 2:15 | was, en het ganse Israel zijn aangezicht op mij gezet
4385 1Kon 2:15 | gezet had, dat ik koning zijn zou; hoewel het koninkrijk
4386 1Kon 2:19 | haar; daarna zat hij op zijn troon, en deed een stoel
4387 1Kon 2:19 | konings zetten; en zij zat aan zijn rechterhand. ~
4388 1Kon 2:22 | koning Salomo, en zeide tot zijn moeder: En waarom begeert
4389 1Kon 2:23 | Adonia zal dat woord tegen zijn leven gesproken hebben! ~
4390 1Kon 2:32 | 32 Zo zal de HEERE zijn bloed op zijn hoofd doen
4391 1Kon 2:32 | zal de HEERE zijn bloed op zijn hoofd doen wederkeren, omdat
4392 1Kon 2:33 | Joab, en op het hoofd van zijn zaad in eeuwigheid; maar
4393 1Kon 2:33 | eeuwigheid; maar David, en zijn zaad, en zijn huis, en zijn
4394 1Kon 2:33 | David, en zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon zal
4395 1Kon 2:33 | zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon zal vrede hebben van
4396 1Kon 2:34 | en hij werd begraven in zijn huis, in de woestijn. ~
4397 1Kon 2:35 | den zoon van Jojada, in zijn plaats over het heir; en
4398 1Kon 2:37 | uw bloed zal op uw hoofd zijn. ~
4399 1Kon 2:39 | zeggende: Zie, uw knechten zijn in Gath. ~
4400 1Kon 2:40 | zich Simei op, en zadelde zijn ezel, en toog heen naar
4401 1Kon 2:40 | naar Gath tot Achis, om zijn knechten te zoeken; zo toog
4402 1Kon 2:40 | toog Simei heen, en bracht zijn knechten van Gath. ~
4403 1Kon 2:45 | van David zal bevestigd zijn voor het aangezicht des
4404 1Kon 3:1 | zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN,
4405 1Kon 3:3 | wandelende in de inzettingen van zijn vader David; alleenlijk
4406 1Kon 3:6 | hebt een zoon, zittende op zijn troon, als te dezen dage. ~
4407 1Kon 3:13 | de koningen al uw dagen zijn zal. ~
4408 1Kon 3:15 | maakte een maaltijd voor al zijn knechten. ~
4409 1Kon 3:16 | koning; en zij stonden voor zijn aangezicht. ~
4410 1Kon 3:27 | doodt het geenszins; die is zijn moeder. ~
4411 1Kon 4:7 | Israel, die den koning en zijn huis verzorgden; voor elk
4412 1Kon 4:8 | 8 En dit zijn hun namen: de zoon van Hur
4413 1Kon 4:13 | van Manasse, die in Gilead zijn; ook had hij de streek van
4414 1Kon 4:24 | en hij had vrede van al zijn zijden rondom. ~
4415 1Kon 4:25 | zeker, een iegelijk onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom,
4416 1Kon 4:25 | onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, van Dan tot Ber-seba,
4417 1Kon 4:26 | duizend paardenstallen tot zijn wagenen, en twaalf duizend
4418 1Kon 4:27 | bestelmeesters nu, een ieder op zijn maand, verzorgden den koning
4419 1Kon 4:28 | hij was, een iegelijk naar zijn last.
4420 1Kon 4:31 | de zonen van Mahol; en zijn naam was onder alle heidenen
4421 1Kon 4:32 | spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. ~
4422 1Kon 4:34 | koningen der aarde, die van zijn wijsheid gehoord hadden. ~ ~
4423 1Kon 5:1 | de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Salomo (want
4424 1Kon 5:3 | totdat de HEERE hen onder zijn voetzolen gaf. ~
4425 1Kon 5:6 | knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten
4426 1Kon 5:10 | cederenhout en dennenhout, naar al zijn wil. ~
4427 1Kon 5:11 | kor tarwe, tot spijze van zijn huis, en twintig kor gestoten
4428 1Kon 5:14 | Libanon; twee maanden elk in zijn huis; en Adoniram was over
4429 1Kon 6:2 | was van zestig ellen in zijn lengte, en van twintig in
4430 1Kon 6:2 | lengte, en van twintig in zijn breedte, en van dertig ellen
4431 1Kon 6:2 | en van dertig ellen in zijn hoogte. ~
4432 1Kon 6:3 | tempel van dat huis, was in zijn lengte van twintig ellen,
4433 1Kon 6:3 | het huis, tien ellen in zijn breedte, vooraan het huis. ~
4434 1Kon 6:24 | cherubs; van het einde van zijn enen vleugel, tot aan het
4435 1Kon 6:24 | vleugel, tot aan het einde van zijn anderen vleugel, waren tien
4436 1Kon 6:38 | dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn
4437 1Kon 6:38 | zijn stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij
4438 1Kon 7:1 | 1 Maar aan zijn huis bouwde Salomo dertien
4439 1Kon 7:1 | jaren, en hij volmaakte zijn ganse huis. ~
4440 1Kon 7:2 | Libanon, van honderd ellen in zijn lengte, en vijftig ellen
4441 1Kon 7:2 | lengte, en vijftig ellen in zijn breedte, en dertig ellen
4442 1Kon 7:2 | breedte, en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van
4443 1Kon 7:6 | pilaren; vijftig ellen was zijn lengte, en dertig ellen
4444 1Kon 7:6 | lengte, en dertig ellen zijn breedte; en het voorhuis
4445 1Kon 7:8 | 8 En aan zijn huis, alwaar hij woonde,
4446 1Kon 7:14 | den stam van Nafthali, en zijn vader was een man van Tyrus
4447 1Kon 7:14 | koning Salomo, en maakte al zijn werk. ~
4448 1Kon 7:21 | hebbende, zo noemde hij zijn naam Jachin, en den linker
4449 1Kon 7:21 | hebbende, zo noemde hij zijn naam Boaz. ~
4450 1Kon 7:51 | de geheiligde dingen van zijn vader David; het zilver
4451 1Kon 8:8 | niet gezien werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag. ~
4452 1Kon 8:14 | Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende
4453 1Kon 8:15 | de God Israels, Die met Zijn mond tot mijn vader David
4454 1Kon 8:15 | heeft, en heeft het met Zijn hand vervuld, zeggende: ~
4455 1Kon 8:20 | heeft de HEERE bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken
4456 1Kon 8:22 | gemeente van Israel, en breidde zijn handen uit naar den hemel; ~
4457 1Kon 8:28 | gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God,
4458 1Kon 8:29 | 29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit
4459 1Kon 8:29 | hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed,
4460 1Kon 8:31 | 31 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben,
4461 1Kon 8:32 | den ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende
4462 1Kon 8:32 | ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende
4463 1Kon 8:32 | gerechtige, gevende hem naar zijn gerechtigheid. ~
4464 1Kon 8:35 | Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat
4465 1Kon 8:37 | kevers wezen zullen, als zijn vijand in het land zijner
4466 1Kon 8:38 | zijns harten, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden
4467 1Kon 8:39 | geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart
4468 1Kon 8:39 | al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen
4469 1Kon 8:41 | Uw volk Israel niet zal zijn, maar uit verren lande om
4470 1Kon 8:44 | volk in den krijg tegen zijn vijand uittrekken zal door
4471 1Kon 8:46 | tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor
4472 1Kon 8:47 | zij gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen
4473 1Kon 8:51 | 51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die
4474 1Kon 8:52 | 52 Opdat Uw ogen open zijn tot de smeking van Uw knecht
4475 1Kon 8:54 | opstond, van het knielen op zijn knieen, met zijn handen
4476 1Kon 8:54 | knielen op zijn knieen, met zijn handen uitgebreid naar den
4477 1Kon 8:56 | Geloofd zij de HEERE, Die aan Zijn volk Israel rust gegeven
4478 1Kon 8:56 | woord is er gevallen van al Zijn goede woorden, die Hij gesproken
4479 1Kon 8:56 | door den dienst van Mozes, Zijn knecht. ~
4480 1Kon 8:58 | Zich ons hart, om in al Zijn wegen te wandelen, en om
4481 1Kon 8:58 | wandelen, en om te houden Zijn geboden, en Zijn inzettingen,
4482 1Kon 8:58 | houden Zijn geboden, en Zijn inzettingen, en Zijn rechten,
4483 1Kon 8:58 | en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, dewelke Hij onzen
4484 1Kon 8:59 | gesmeekt heb, mogen nabij zijn voor den HEERE, onzen God,
4485 1Kon 8:59 | opdat Hij het recht van Zijn knecht uitvoere, en het
4486 1Kon 8:59 | uitvoere, en het recht van Zijn volk Israel, elkeen dagelijks
4487 1Kon 8:59 | Israel, elkeen dagelijks op zijn dag. ~
4488 1Kon 8:61 | onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen, en Zijn geboden
4489 1Kon 8:61 | in Zijn inzettingen, en Zijn geboden te houden, gelijk
4490 1Kon 8:66 | dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israel, Zijn
4491 1Kon 8:66 | Zijn knecht, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had. ~ ~
4492 1Kon 9:3 | en Mijn hart zullen daar zijn te allen dage. ~
4493 1Kon 9:7 | spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken. ~
4494 1Kon 9:8 | dat verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve zal
4495 1Kon 9:11 | dennenbomen, en van goud, naar al zijn lust opgebracht had), dat
4496 1Kon 9:12 | zij waren niet recht in zijn ogen. ~
4497 1Kon 9:13 | 13 Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder,
4498 1Kon 9:15 | des HEEREN te bouwen, en zijn huis, en Millo, en den muur
4499 1Kon 9:16 | gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw van
4500 1Kon 9:22 | zij waren krijgslieden, en zijn knechten, en zijn vorsten,
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263 |