Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zijkameren 8
zijkamers 1
zijlieden 2
zijn 13263
zijnde 480
zijne 27
zijnen 9
Frequency    [«  »]
33382 de
19256 van
18165 het
13263 zijn
12370 in
11232 den
10542 hij

Bijbel

IntraText - Concordances

zijn

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263

      Book Chapter: Verse
4001 1Sa 30:22 | een iegelijk zijn vrouw en zijn kinderen; laat hen die heenleiden, 4002 1Sa 30:24 | den strijd mede afgetogen zijn, alzo zal ook het deel dergenen 4003 1Sa 30:24 | zal ook het deel dergenen zijn, die bij het gereedschap 4004 1Sa 30:24 | het gereedschap gebleven zijn; zij zullen gelijkelijk 4005 1Sa 30:26 | tot de oudsten van Juda, zijn vrienden, van den buit, 4006 1Sa 30:31 | David gewandeld had, hij en zijn mannen. ~  ~  ~  4007 1Sa 31:2 | hielden dicht op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen 4008 1Sa 31:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw zwaard 4009 1Sa 31:4 | mij den spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde niet, 4010 1Sa 31:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat Saul 4011 1Sa 31:5 | was, zo viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem. ~ 4012 1Sa 31:6 | 6 Alzo stierf Saul, en zijn drie zonen, en zijn wapendrager, 4013 1Sa 31:6 | en zijn drie zonen, en zijn wapendrager, ook al zijn 4014 1Sa 31:6 | zijn wapendrager, ook al zijn mannen, te dienzelven dage 4015 1Sa 31:7 | gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten 4016 1Sa 31:8 | plunderen, zo vonden zij Saul en zijn drie zonen, liggende op 4017 1Sa 31:9 | 9 En zij hieuwen zijn hoofd af, en zij togen zijn 4018 1Sa 31:9 | zijn hoofd af, en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden 4019 1Sa 31:10 | 10 En zij legden zijn wapenen in het huis van 4020 1Sa 31:10 | het huis van Astharoth; en zijn lichaam hechtten zij aan 4021 2Sa 1:2 | gescheurd waren, en aarde was op zijn hoofd; en het geschiedde, 4022 2Sa 1:4 | gestorven waren, dat ook Saul en zijn zoon Jonathan dood waren. ~ 4023 2Sa 1:5 | gij, dat Saul dood is, en zijn zoon Jonathan? ~ 4024 2Sa 1:6 | en ziet, Saul leunde op zijn spies; en ziet, de wagens 4025 2Sa 1:10 | want ik wist, dat hij na zijn val niet leven zou; en ik 4026 2Sa 1:10 | ik nam de kroon, die op zijn hoofd was, en het armgesmijde, 4027 2Sa 1:10 | het armgesmijde, dat aan zijn arm was, en heb ze hier 4028 2Sa 1:11 | 11 Toen vatte David zijn klederen en scheurde ze; 4029 2Sa 1:12 | over Saul en over Jonathan, zijn zoon, en over het volk des 4030 2Sa 1:17 | over Saul en over Jonathan, zijn zoon; ~ 4031 2Sa 1:19 | hoogten is hij verslagen; hoe zijn de helden gevallen! ~ 4032 2Sa 1:21 | noch dauw noch regen moet zijn op u, noch velden der hefofferen; 4033 2Sa 1:23 | liefelijken in hun leven, zijn ook in hun dood niet gescheiden; 4034 2Sa 1:25 | 25 Hoe zijn de helden gevallen in het 4035 2Sa 1:27 | 27 Hoe zijn de helden gevallen, en de 4036 2Sa 2:2 | David derwaarts op, als ook zijn twee vrouwen, Ahinoam, de 4037 2Sa 2:3 | 3 Ook deed David zijn mannen optrekken, die bij 4038 2Sa 2:3 | waren, een iegelijk met zijn huisgezin; en zij woonden 4039 2Sa 2:4 | zij David, zeggende: Het zijn de mannen van Jabes in Gilead, 4040 2Sa 2:7 | nu, laat uw handen sterk zijn, en zijt dapper, dewijl 4041 2Sa 2:16 | bij het hoofd, en stiet zijn zwaard in de zijde des anderen, 4042 2Sa 2:18 | en Asahel was licht op zijn voeten, als een der reeen, 4043 2Sa 2:18 | der reeen, die in het veld zijn. ~ 4044 2Sa 2:23 | viel aldaar, en stierf op zijn plaats. En het geschiedde, 4045 2Sa 2:26 | het laatste bitterheid zal zijn? En hoe lang zult gij het 4046 2Sa 2:27 | den morgen af weggevoerd zijn geweest, een iegelijk van 4047 2Sa 2:27 | geweest, een iegelijk van zijn broeder te vervolgen! ~ 4048 2Sa 2:29 | 29 Abner dan en zijn mannen gingen dienzelfden 4049 2Sa 2:32 | Bethlehem was. Joab nu en zijn mannen gingen den gansen 4050 2Sa 3:2 | zonen geboren te Hebron. Zijn eerstgeborene nu was Amnon, 4051 2Sa 3:3 | 3 En zijn tweede was Chileab, van 4052 2Sa 3:5 | Davids huisvrouw. Dezen zijn David geboren te Hebron. ~ 4053 2Sa 3:8 | van Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, 4054 2Sa 3:8 | aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden weldadigheid 4055 2Sa 3:12 | zie, mijn hand zal met u zijn, om gans Israel tot u om 4056 2Sa 3:27 | stierf, om des bloeds wil van zijn broeder Asahel. ~ 4057 2Sa 3:30 | 30 Alzo hebben Joab en zijn broeder Abisai Abner doodgeslagen, 4058 2Sa 3:32 | begroeven, zo hief de koning zijn stem op, en weende bij Abners 4059 2Sa 3:38 | Voorts zeide de koning tot zijn knechten: Weet gij niet, 4060 2Sa 3:39 | mannen, de zonen van Zeruja, zijn harder dan ik; de HEERE 4061 2Sa 3:39 | boosdoener vergelden naar zijn boosheid. ~  ~  ~  4062 2Sa 4:1 | Hebron gestorven was, werden zijn handen slap, en gans Israel 4063 2Sa 4:4 | Jonathan uit Jizreel kwam; en zijn voedster hem opnam, en vluchtte; 4064 2Sa 4:4 | viel en kreupel werd; en zijn naam was Mefiboseth. ~ 4065 2Sa 4:6 | vijfde rib; en Rechab en zijn broeder Baena ontkwamen. ~ 4066 2Sa 4:7 | kwamen in huis, als hij op zijn bed lag, in zijn slaapkamer, 4067 2Sa 4:7 | hij op zijn bed lag, in zijn slaapkamer, en sloegen hem, 4068 2Sa 4:7 | doodden hem, en hieuwen zijn hoofd af; en zij namen zijn 4069 2Sa 4:7 | zijn hoofd af; en zij namen zijn hoofd, en gingen henen, 4070 2Sa 4:8 | gegeven van Saul en van zijn zaad. ~ 4071 2Sa 4:9 | David antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, den zonen 4072 2Sa 4:10 | Saul is dood; daar hij in zijn ogen was als een, die goede 4073 2Sa 4:11 | een rechtvaardigen man in zijn huis op zijn slaapstede 4074 2Sa 4:11 | rechtvaardigen man in zijn huis op zijn slaapstede hebben gedood? 4075 2Sa 4:11 | hebben gedood? Nu dan, zou ik zijn bloed van uw handen niet 4076 2Sa 4:12 | 12 En David gebood zijn jongens, en zij doodden 4077 2Sa 5:1 | uw gebeente en uw vlees zijn wij. ~ 4078 2Sa 5:2 | zult tot een voorganger zijn over Israel. ~ 4079 2Sa 5:6 | 6 En de koning toog met zijn mannen naar Jeruzalem, tegen 4080 2Sa 5:8 | die van Davids ziel gehaat zijn, die zal tot een hoofd en 4081 2Sa 5:8 | hoofd en tot een overste zijn; daarom zegt men: Een blinde 4082 2Sa 5:12 | bevestigd had, en dat Hij zijn koninkrijk verheven had, 4083 2Sa 5:14 | 14 En dit zijn de namen dergenen, die hem 4084 2Sa 5:14 | hem te Jeruzalem geboren zijn: Schammua, en Schobab, en 4085 2Sa 5:21 | afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op. ~ 4086 2Sa 6:6 | dorsvloer, zo strekte Uza zijn hand uit aan de ark Gods, 4087 2Sa 6:11 | HEERE zegende Obed-Edom en zijn ganse huis. ~ 4088 2Sa 6:19 | heen, een iegelijk naar zijn huis. ~ 4089 2Sa 6:20 | Als nu David wederkwam, om zijn huis te zegenen, ging Michal, 4090 2Sa 6:21 | heeft voor uw vader en voor zijn ganse huis, mij instellende 4091 2Sa 6:22 | dan alzo, en zal nederig zijn in mijn ogen, en met de 4092 2Sa 7:1 | geschiedde, als de koning in zijn huis zat, en de HEERE hem 4093 2Sa 7:1 | rust gegeven had van al zijn vijanden rondom, ~ 4094 2Sa 7:8 | gij een voorganger zoudt zijn over Mijn volk, over Israel. ~ 4095 2Sa 7:9 | groten, die op de aarde zijn. ~ 4096 2Sa 7:10 | hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en niet meer 4097 2Sa 7:12 | uw dagen zullen vervuld zijn, en gij met uw vaderen zult 4098 2Sa 7:12 | uw vaderen zult ontslapen zijn, zo zal Ik uw zaad na u 4099 2Sa 7:12 | voortkomen zal, en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. ~ 4100 2Sa 7:14 | 14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal 4101 2Sa 7:14 | een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als 4102 2Sa 7:16 | Doch uw huis zal bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in 4103 2Sa 7:16 | aangezicht; uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid. ~ 4104 2Sa 7:25 | Gij over Uw knecht en over zijn huis gesproken hebt, bestaan 4105 2Sa 7:26 | knecht David zal bestendig zijn voor Uw aangezicht. ~ 4106 2Sa 7:27 | daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, dit gebed 4107 2Sa 7:28 | woorden zullen waarheid zijn, en Gij hebt dit goede tot 4108 2Sa 8:3 | Zoba, toen hij heentoog, om zijn hand te wenden naar de rivier 4109 2Sa 8:10 | 10 Zo zond Thoi zijn zoon Joram tot den koning 4110 2Sa 8:10 | David, om hem te vragen naar zijn welstand, en om hem te zegenen, 4111 2Sa 8:10 | krijg tegen Thoi); en in zijn hand waren zilveren vaten, 4112 2Sa 8:15 | Israel, en David deed aan zijn ganse volk recht en gerechtigheid. ~ 4113 2Sa 9:6 | David inkwam, zo viel hij op zijn aangezicht, en boog zich 4114 2Sa 9:9 | wat Saul gehad heeft, en zijn ganse huis, heb ik den zoon 4115 2Sa 9:11 | wat mijn heer de koning zijn knecht gebiedt, alzo zal 4116 2Sa 9:11 | een van des konings zonen zijn. ~ 4117 2Sa 9:13 | hij was kreupel aan beide zijn voeten. ~  ~ 4118 2Sa 10:1 | kinderen Ammons stierf, en zijn zoon Hanun werd koning in 4119 2Sa 10:1 | zoon Hanun werd koning in zijn plaats. ~ 4120 2Sa 10:2 | zoon van Nahas, gelijk als zijn vader weldadigheid aan mij 4121 2Sa 10:2 | knechten te troosten over zijn vader. En de knechten van 4122 2Sa 10:3 | gezonden heeft? Heeft David zijn knechten niet daarom tot 4123 2Sa 10:5 | baard weder gewassen zal zijn, komt dan weder. ~ 4124 2Sa 10:10 | gaf hij onder de hand van zijn broeder Abisai, die het 4125 2Sa 10:11 | Syriers mij te sterk zullen zijn, zo zult gij mij komen verlossen; 4126 2Sa 10:11 | Ammons u te sterk zullen zijn, zo zal ik komen om u te 4127 2Sa 10:12 | sterk, en laat ons sterk zijn voor ons volk, en voor de 4128 2Sa 10:12 | HEERE nu doe, wat goed is in Zijn ogen. ~ 4129 2Sa 10:13 | Syriers; en zij vloden voor zijn aangezicht. ~ 4130 2Sa 10:16 | op gene zijde der rivier zijn, en zij kwamen te Helam; 4131 2Sa 11:1 | uittrekken, dat David Joab, en zijn knechten met hem, en gans 4132 2Sa 11:2 | avondtijd, dat David van zijn leger opstond, en wandelde 4133 2Sa 11:9 | en hij ging niet af in zijn huis. ~ 4134 2Sa 11:10 | Uria is niet afgegaan in zijn huis. Toen zeide David tot 4135 2Sa 11:11 | de knechten mijns heren zijn gelegerd op het open veld, 4136 2Sa 11:13 | nodigde hem, zodat hij voor zijn aangezicht at en dronk, 4137 2Sa 11:13 | zich neder te leggen op zijn leger, met zijns heren knechten, 4138 2Sa 11:13 | knechten, maar ging niet af in zijn huis. ~ 4139 2Sa 11:23 | zeide tot David: Die mannen zijn ons zeker te machtig geweest, 4140 2Sa 11:23 | zeker te machtig geweest, en zijn tot ons uitgetogen in het 4141 2Sa 11:23 | uitgetogen in het veld; maar wij zijn tegen hen aan geweest tot 4142 2Sa 11:24 | konings knechten dood gebleven zijn; en uw knecht, Uria, de 4143 2Sa 11:25 | Laat deze zaak niet kwaad zijn in uw ogen, want het zwaard 4144 2Sa 11:27 | David heen, en nam haar in zijn huis; en zij werd hem ter 4145 2Sa 12:3 | geworden was bij hem, en bij zijn kinderen tegelijk; het at 4146 2Sa 12:3 | kinderen tegelijk; het at van zijn bete, en dronk van zijn 4147 2Sa 12:3 | zijn bete, en dronk van zijn beker, en sliep in zijn 4148 2Sa 12:3 | zijn beker, en sliep in zijn schoot, en het was hem als 4149 2Sa 12:4 | verschoonde hij te nemen van zijn schapen en van zijn runderen, 4150 2Sa 12:4 | van zijn schapen en van zijn runderen, om voor den reizenden 4151 2Sa 12:9 | doende wat kwaad is in Zijn ogen? Gij hebt Uria, den 4152 2Sa 12:9 | het zwaard verslagen, en zijn huisvrouw hebt gij u ter 4153 2Sa 12:15 | 15 Toen ging Nathan naar zijn huis. En de HEERE sloeg 4154 2Sa 12:17 | maakten zich de oudsten van zijn huis op tot hem, om hem 4155 2Sa 12:19 | 19 Maar David zag, dat zijn knechten mompelden; zo merkte 4156 2Sa 12:19 | was. Dies zeide David tot zijn knechten: Is het kind dood? 4157 2Sa 12:20 | zalfde zich, en veranderde zijn kleding, en ging in het 4158 2Sa 12:20 | aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; en 4159 2Sa 12:21 | 21 Zo zeiden zijn knechten tot hem: Wat is 4160 2Sa 12:22 | HEERE zou mij mogen genadig zijn, dat het kind levend bleve. ~ 4161 2Sa 12:24 | 24 Daarna troostte David zijn huisvrouw Bathseba, en ging 4162 2Sa 12:25 | profeet Nathan, en noemde zijn naam Jedid-Jah, om des HEEREN 4163 2Sa 12:30 | kroon haars konings van zijn hoofd af, welker gewicht 4164 2Sa 13:8 | maakte koekjes toe voor zijn ogen, en bakte de koekjes. ~ 4165 2Sa 13:9 | pan, en goot ze uit voor zijn aangezicht; maar hij weigerde 4166 2Sa 13:13 | brengen? En gij, gij zoudt zijn als een der dwazen in Israel; 4167 2Sa 13:16 | Toen zeide zij tot hem: Er zijn geen oorzaken om mij uit 4168 2Sa 13:16 | drijven; dit kwaad zou groter zijn dan het andere, dat gij 4169 2Sa 13:17 | 17 En hij riep zijn jongen, die hem diende, 4170 2Sa 13:18 | met mantels gekleed; en zijn dienaar bracht haar uit 4171 2Sa 13:22 | Amnon, ter oorzake dat hij zijn zuster Thamar verkracht 4172 2Sa 13:24 | scheerders; dat toch de koning en zijn knechten met uw knecht gaan. ~ 4173 2Sa 13:25 | opdat wij u niet bezwaarlijk zijn; en hij hield bij hem aan, 4174 2Sa 13:28 | 28 Absalom nu gebood zijn jongens, zeggende: Let er 4175 2Sa 13:29 | en reden een iegelijk op zijn muildier, en vloden. ~ 4176 2Sa 13:31 | de koning op, en scheurde zijn klederen, en legde zich 4177 2Sa 13:31 | aarde; desgelijks stonden al zijn knechten met gescheurde 4178 2Sa 13:32 | van den dag af, dat hij zijn zuster Thamar verkracht 4179 2Sa 13:33 | de koning de zaak niet in zijn hart, denkende: al des konings 4180 2Sa 13:33 | denkende: al des konings zonen zijn dood; want Amnon alleen 4181 2Sa 13:34 | die de wacht hield, hief zijn ogen op, en zag toe, en 4182 2Sa 13:36 | en de koning ook en al zijn knechten weenden met een 4183 2Sa 13:37 | En hij droeg rouw over zijn zoon, al die dagen. ~ 4184 2Sa 14:7 | gezegd: Geef dien hier, die zijn broeder geslagen heeft, 4185 2Sa 14:9 | de koning daarentegen, en zijn stoel, zij onschuldig. ~ 4186 2Sa 14:13 | schuldige, dewijl de koning zijn verstotene niet wederhaalt. ~ 4187 2Sa 14:16 | de koning zal horen, om zijn dienstmaagd te redden van 4188 2Sa 14:17 | HEERE, uw God, zal met u zijn. ~ 4189 2Sa 14:22 | 22 Toen viel Joab op zijn aangezicht ter aarde, en 4190 2Sa 14:22 | de koning het woord van zijn knecht gedaan heeft. ~ 4191 2Sa 14:24 | koning zeide: Dat hij in zijn huis kere, en mijn aangezicht 4192 2Sa 14:24 | Alzo keerde Absalom in zijn huis, en zag des konings 4193 2Sa 14:25 | Absalom, zeer te prijzen; van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel 4194 2Sa 14:25 | van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe was er 4195 2Sa 14:26 | 26 En als hij zijn hoofd beschoor, (nu geschiedde 4196 2Sa 14:30 | 30 Zo zeide hij tot zijn knechten: Ziet, het stuk 4197 2Sa 14:33 | en boog zich voor hem op zijn aangezicht ter aarde, voor 4198 2Sa 15:1 | vijftig mannen, lopende voor zijn aangezicht henen. ~ 4199 2Sa 15:3 | Absalom tot hem: Zie, uw zaken zijn goed en recht; maar gij 4200 2Sa 15:5 | te buigen, zo reikte hij zijn hand uit, en greep hem, 4201 2Sa 15:12 | Giloniet, Davids raad, uit zijn stad, uit Gilo te halen, 4202 2Sa 15:14 | 14 Zo zeide David tot al zijn knechten, die met hem te 4203 2Sa 15:14 | zou voor ons geen ontkomen zijn voor Absaloms aangezicht; 4204 2Sa 15:15 | verkiezen zal, ziet, hier zijn uw knechten. ~ 4205 2Sa 15:16 | En de koning ging uit met zijn ganse huis te voet; doch 4206 2Sa 15:18 | 18 En al zijn knechten gingen aan zijn 4207 2Sa 15:18 | zijn knechten gingen aan zijn zijde heen, ook al de Krethi 4208 2Sa 15:21 | mijn heer de koning zal zijn, hetzij ten dode, hetzij 4209 2Sa 15:21 | uw knecht voorzeker ook zijn! ~ 4210 2Sa 15:22 | de Gethiet, over, en al zijn mannen, en al de kinderen 4211 2Sa 15:25 | mij laten zien, mitsgaders Zijn woning. ~ 4212 2Sa 15:26 | Hij doe mij, zo als het in Zijn ogen goed is. ~ 4213 2Sa 15:30 | met hem was, een iegelijk zijn hoofd bedekt, en zij gingen 4214 2Sa 15:32 | Husai, de Archiet, hebbende zijn rok gescheurd, en aarde 4215 2Sa 15:32 | rok gescheurd, en aarde op zijn hoofd. ~ 4216 2Sa 15:33 | zult gij mij tot een last zijn; ~ 4217 2Sa 15:34 | knecht, ik zal des konings zijn; ik ben wel uws vaders knecht 4218 2Sa 15:34 | maar nu zal ik uw knecht zijn; zo zoudt gij mij den raad 4219 2Sa 15:35 | 35 En zijn niet Zadok en Abjathar, 4220 2Sa 15:36 | 36 Ziet, hun beide zonen zijn aldaar bij hen, Ahimaaz, 4221 2Sa 16:2 | En Ziba zeide: De ezels zijn voor het huis des konings, 4222 2Sa 16:4 | Ziba: Zie, het zal het uwe zijn alles wat Mefiboseth heeft. 4223 2Sa 16:6 | volk en al de helden aan zijn rechter- en aan zijn linkerhand 4224 2Sa 16:6 | aan zijn rechter- en aan zijn linkerhand waren. ~ 4225 2Sa 16:7 | Aldus nu zeide Simei in zijn vloeken: Ga uit, ga uit, 4226 2Sa 16:9 | Laat mij toch overgaan en zijn kop wegnemen. ~ 4227 2Sa 16:11 | David tot Abisai en tot al zijn knechten: Ziet, mijn zoon, 4228 2Sa 16:12 | mij goed vergelden voor zijn vloek, te dezen dage. ~ 4229 2Sa 16:13 | 13 Alzo ging David met zijn lieden op den weg; en Simei 4230 2Sa 16:18 | van Israel, diens zal ik zijn, en bij hem zal ik blijven. ~ 4231 2Sa 16:19 | ik dienen? Zou het niet zijn voor het aangezicht zijns 4232 2Sa 16:19 | zal ik voor uw aangezicht zijn. ~ 4233 2Sa 16:21 | handen van allen, die met u zijn, zullen gesterkt worden. ~ 4234 2Sa 17:3 | zal al het volk in vrede zijn. ~ 4235 2Sa 17:6 | Achitofel gesproken; zullen wij zijn woord doen? Zo niet, spreek 4236 2Sa 17:8 | Husai: Gij kent uw vader en zijn mannen, dat zij helden zijn, 4237 2Sa 17:8 | zijn mannen, dat zij helden zijn, dat zij bitter van gemoed 4238 2Sa 17:8 | dat zij bitter van gemoed zijn, als een beer, die van de 4239 2Sa 17:10 | is, en het dappere mannen zijn, die met hem zijn. ~ 4240 2Sa 17:10 | mannen zijn, die met hem zijn. ~ 4241 2Sa 17:12 | al de mannen, die met hem zijn, ook niet een worden overgelaten. ~ 4242 2Sa 17:18 | dewelke een put had in zijn voorhof, en zij daalden 4243 2Sa 17:20 | kwamen, zeiden zij: Waar zijn Ahimaaz en Jonathan? En 4244 2Sa 17:20 | vrouw zeide tot hen: Zij zijn over dat waterriviertje 4245 2Sa 17:23 | Als nu Achitofel zag, dat zijn raad niet gedaan was, zadelde 4246 2Sa 17:23 | maakte zich op, en toog naar zijn huis in zijn stad, en gaf 4247 2Sa 17:23 | en toog naar zijn huis in zijn stad, en gaf bevel aan zijn 4248 2Sa 17:23 | zijn stad, en gaf bevel aan zijn huis, en verhing zich. Alzo 4249 2Sa 18:3 | onzer. Zo zal het nu beter zijn, dat gij ons uit de stad 4250 2Sa 18:9 | een groten eik, zo werd zijn hoofd vast aan den eik, 4251 2Sa 18:17 | vluchtte, een iegelijk naar zijn tent. ~ 4252 2Sa 18:18 | Absalom nu had genomen, en in zijn leven voor zich opgericht 4253 2Sa 18:18 | dien pilaar genoemd naar zijn naam; daarom wordt hij tot 4254 2Sa 18:20 | dezen dag geen boodschapper zijn, maar op een anderen dag 4255 2Sa 18:24 | poort aan den muur, en hief zijn ogen op, en zag, en ziet, 4256 2Sa 18:25 | zo is er een boodschap in zijn mond; en hij ging al voort 4257 2Sa 18:33 | poort, en weende; en in zijn gaan zeide hij alzo: Mijn 4258 2Sa 19:2 | Het smart den koning over zijn zoon. ~ 4259 2Sa 19:3 | zij in den strijd gevloden zijn. ~ 4260 2Sa 19:4 | 4 De koning nu had zijn aangezicht toegewonden, 4261 2Sa 19:6 | en knechten bij u niets zijn; want ik merk heden, dat 4262 2Sa 19:6 | dat het alsdan recht zou zijn in uw ogen. ~ 4263 2Sa 19:7 | vernachten! En dit zal u kwader zijn, dan al het kwaad, dat over 4264 2Sa 19:8 | gevloden, een iegelijk naar zijn tenten. ~ 4265 2Sa 19:11 | zoudt gijlieden de laatsten zijn, om den koning weder te 4266 2Sa 19:11 | koning weder te halen in zijn huis? (Want de rede van 4267 2Sa 19:11 | tot den koning gekomen in zijn huis.) ~ 4268 2Sa 19:12 | zoudt gij dan de laatsten zijn, om den koning weder te 4269 2Sa 19:13 | niet krijgsoverste zult zijn voor mijn aangezicht, te 4270 2Sa 19:17 | knecht van Sauls huis, en zijn vijftien zonen en zijn twintig 4271 2Sa 19:17 | en zijn vijftien zonen en zijn twintig knechten met hem; 4272 2Sa 19:18 | te doen, wat goed was in zijn ogen, zo viel Simei, de 4273 2Sa 19:22 | mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood 4274 2Sa 19:24 | koning tegemoet; en hij had zijn voeten niet schoongemaakt, 4275 2Sa 19:24 | niet schoongemaakt, noch zijn knevelbaard beschoren, noch 4276 2Sa 19:24 | knevelbaard beschoren, noch zijn klederen gewassen, van dien 4277 2Sa 19:30 | heer de koning met vrede in zijn huis is gekomen. ~ 4278 2Sa 19:32 | onderhouden, toen hij te Mahanaim zijn verblijf had; want hij was 4279 2Sa 19:34 | dagen der jaren mijns levens zijn, dat ik met den koning zou 4280 2Sa 19:35 | koning verder tot een last zijn? ~ 4281 2Sa 19:39 | alzo keerde hij weder naar zijn plaats. ~ 4282 2Sa 19:41 | en hebben den koning en zijn huis over de Jordaan gevoerd, 4283 2Sa 20:1 | Isai, een iegelijk naar zijn tenten, o Israel! ~ 4284 2Sa 20:3 | 3 Toen nu David in zijn huis te Jeruzalem kwam, 4285 2Sa 20:3 | koning de tien vrouwen, zijn bijwijven, die hij gelaten 4286 2Sa 20:8 | En Joab was omgord over zijn kleed, dat hij aan had, 4287 2Sa 20:8 | zwaard aan vastgemaakt was op zijn lenden in zijn schede; en 4288 2Sa 20:8 | vastgemaakt was op zijn lenden in zijn schede; en als hij voortging, 4289 2Sa 20:10 | vijfde rib, en hij stortte zijn ingewand ter aarde uit, 4290 2Sa 20:10 | stierf. Toen jaagden Joab en zijn broeder Abisai, Seba, den 4291 2Sa 20:21 | de zoon van Bichri, heeft zijn hand opgeheven tegen den 4292 2Sa 20:21 | de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal tot u over den 4293 2Sa 20:22 | stad, een iegelijk naar zijn tenten; en Joab keerde weder 4294 2Sa 21:2 | Saul zocht hen te slaan in zijn ijver voor de kinderen van 4295 2Sa 21:4 | en goud met Saul en met zijn huis; ook is het ons niet 4296 2Sa 21:6 | Laat ons zeven mannen van zijn zonen gegeven worden, dat 4297 2Sa 21:12 | beenderen van Jonathan, zijn zoon, van de burgeren van 4298 2Sa 21:13 | beenderen van Jonathan, zijn zoon; ook verzamelden zij 4299 2Sa 21:14 | de beenderen van Saul en zijn zoon Jonathan in het land 4300 2Sa 21:14 | te Zela, in het graf van zijn vader Kis, en deden alles, 4301 2Sa 21:15 | Israel. En David toog af, en zijn knechten met hem, en streden 4302 2Sa 21:20 | die zes vingeren had aan zijn handen, en zes tenen aan 4303 2Sa 21:20 | handen, en zes tenen aan zijn voeten, vier en twintig 4304 2Sa 22:1 | verlost had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand 4305 2Sa 22:7 | Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep kwam 4306 2Sa 22:7 | en mijn geroep kwam in Zijn oren. 4307 2Sa 22:9 | 9 Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn 4308 2Sa 22:9 | Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden 4309 2Sa 22:10 | en donkerheid was onder Zijn voeten. ~ 4310 2Sa 22:14 | en de Allerhoogste gaf Zijn stem. ~ 4311 2Sa 22:16 | het geblaas des winds van Zijn neus. ~ 4312 2Sa 22:23 | 23 Want al Zijn rechten waren voor mij, 4313 2Sa 22:23 | rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen, daarvan week 4314 2Sa 22:25 | naar mijn reinigheid, voor Zijn ogen. ~ 4315 2Sa 22:28 | bedrukte volk; maar Uw ogen zijn tegen de hogen, Gij zult 4316 2Sa 22:46 | 46 Vreemden zijn vervallen, en hebben zich 4317 2Sa 22:51 | doet goedertierenheid aan Zijn gezalfde, aan David en aan 4318 2Sa 22:51 | gezalfde, aan David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. ~  ~  4319 2Sa 23:1 | 1 Voorts zijn dit de laatste woorden van 4320 2Sa 23:2 | heeft door mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong geweest. ~ 4321 2Sa 23:3 | tot mij gesproken: Er zal zijn een Heerser over de mensen, 4322 2Sa 23:4 | 4 En Hij zal zijn gelijk het licht des morgens, 4323 2Sa 23:6 | Belials zullen altemaal zijn als doornen, die weggeworpen 4324 2Sa 23:8 | 8 Dit zijn de namen der helden, die 4325 2Sa 23:10 | onder de Filistijnen, totdat zijn hand moede werd, ja, zijn 4326 2Sa 23:10 | zijn hand moede werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; 4327 2Sa 23:17 | der mannen, die heengegaan zijn met gevaar van hun leven? 4328 2Sa 23:18 | van drieen; en die hief zijn spies op tegen driehonderd, 4329 2Sa 23:21 | Egyptenaars, en doodde hem met zijn eigen spies. ~ 4330 2Sa 23:23 | en David stelde hem over zijn trawanten. ~ 4331 2Sa 24:3 | volk, zoals deze en die nu zijn, honderdmaal meer, dat de 4332 2Sa 24:14 | des HEEREN vallen, want Zijn barmhartigheden zijn vele, 4333 2Sa 24:14 | want Zijn barmhartigheden zijn vele, maar laat mij in de 4334 2Sa 24:16 | 16 Toen nu de engel zijn hand uitstrekte over Jeruzalem, 4335 2Sa 24:20 | toe, en zag den koning en zijn knechten tot zich overkomen; 4336 2Sa 24:20 | zich voor den koning met zijn aangezicht ter aarde. ~ 4337 2Sa 24:21 | mijn heer de koning tot zijn knecht? En David zeide: 4338 2Sa 24:22 | en offere, wat goed is in zijn ogen; zie, daar de runderen 4339 1Kon 1:2 | 2 Toen zeiden zijn knechten tot hem: Laat ze 4340 1Kon 1:5 | zeggende: Ik zal koning zijn; en hij bereidde zich wagenen 4341 1Kon 1:5 | vijftig mannen, lopende voor zijn aangezicht. ~ 4342 1Kon 1:6 | 6 En zijn vader had hem niet bedroefd 4343 1Kon 1:6 | had hem niet bedroefd van zijn dagen, zeggende: Waarom 4344 1Kon 1:7 | 7 En zijn raadslagen waren met Joab, 4345 1Kon 1:9 | fontein Rogel is; en noodde al zijn broederen, de zonen des 4346 1Kon 1:10 | en de helden, en Salomo, zijn broeder, noodde hij niet. ~ 4347 1Kon 1:13 | Salomo zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon 4348 1Kon 1:17 | zoon, zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon 4349 1Kon 1:20 | ogen van het ganse Israel zijn op u, dat gij hun zoudt 4350 1Kon 1:21 | mijn heer de koning met zijn vaderen zal ontslapen zijn, 4351 1Kon 1:21 | zijn vaderen zal ontslapen zijn, dat ik en mijn zoon Salomo 4352 1Kon 1:21 | Salomo als zondaars zullen zijn. ~ 4353 1Kon 1:23 | zich voor den koning op zijn aangezicht ter aarde. ~ 4354 1Kon 1:24 | Adonia zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon 4355 1Kon 1:25 | zij eten, en drinken voor zijn aangezicht, en zeggen: De 4356 1Kon 1:30 | zoon Salomo na mij koning zijn, en zal op mijn troon in 4357 1Kon 1:35 | zitten, en hij zal koning zijn in mijn plaats; want ik 4358 1Kon 1:35 | dat hij een voorganger zou zijn over Israel en over Juda. ~ 4359 1Kon 1:37 | met Salomo; en Hij make zijn troon groter dan den troon 4360 1Kon 1:45 | Gihon tot koning gezalfd, en zijn van daar blijde opgetogen, 4361 1Kon 1:47 | 47 Zo zijn ook de knechten des konings 4362 1Kon 1:47 | beter dan uw naam, en make zijn troon groter dan uw troon; 4363 1Kon 1:51 | als heden zwere, dat hij zijn knecht met het zwaard niet 4364 1Kon 1:52 | Indien hij een vroom man zal zijn, daar zal niet van zijn 4365 1Kon 1:52 | zijn, daar zal niet van zijn haar op de aarde vallen; 4366 1Kon 2:1 | sterven zou, zo gebood hij zijn zoon Salomo, zeggende: ~ 4367 1Kon 2:3 | Gods, om te wandelen in Zijn wegen, om te onderhouden 4368 1Kon 2:3 | wegen, om te onderhouden Zijn inzettingen, en Zijn geboden, 4369 1Kon 2:3 | onderhouden Zijn inzettingen, en Zijn geboden, en Zijn rechten, 4370 1Kon 2:3 | inzettingen, en Zijn geboden, en Zijn rechten, en Zijn getuigenissen, 4371 1Kon 2:3 | geboden, en Zijn rechten, en Zijn getuigenissen, gelijk geschreven 4372 1Kon 2:4 | Opdat de HEERE bevestige Zijn woord, dat Hij over mij 4373 1Kon 2:5 | heeft krijgsbloed gedaan aan zijn gordel, die aan zijn lendenen 4374 1Kon 2:5 | aan zijn gordel, die aan zijn lendenen was, en aan zijn 4375 1Kon 2:5 | zijn lendenen was, en aan zijn schoenen, die aan zijn voeten 4376 1Kon 2:5 | aan zijn schoenen, die aan zijn voeten waren. ~ 4377 1Kon 2:6 | naar uw wijsheid, dat gij zijn grauwe haar niet met vrede 4378 1Kon 2:7 | bewijzen, en zij zullen zijn onder degenen, die aan uw 4379 1Kon 2:9 | hem doen zult, opdat gij zijn grauwe haar met bloed in 4380 1Kon 2:10 | 10 En David ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven 4381 1Kon 2:11 | geregeerd heeft over Israel, zijn veertig jaren; zeven jaren 4382 1Kon 2:12 | Salomo zat op den troon van zijn vader David; en zijn koninkrijk 4383 1Kon 2:12 | van zijn vader David; en zijn koninkrijk werd zeer bevestigd. ~ 4384 1Kon 2:15 | was, en het ganse Israel zijn aangezicht op mij gezet 4385 1Kon 2:15 | gezet had, dat ik koning zijn zou; hoewel het koninkrijk 4386 1Kon 2:19 | haar; daarna zat hij op zijn troon, en deed een stoel 4387 1Kon 2:19 | konings zetten; en zij zat aan zijn rechterhand. ~ 4388 1Kon 2:22 | koning Salomo, en zeide tot zijn moeder: En waarom begeert 4389 1Kon 2:23 | Adonia zal dat woord tegen zijn leven gesproken hebben! ~ 4390 1Kon 2:32 | 32 Zo zal de HEERE zijn bloed op zijn hoofd doen 4391 1Kon 2:32 | zal de HEERE zijn bloed op zijn hoofd doen wederkeren, omdat 4392 1Kon 2:33 | Joab, en op het hoofd van zijn zaad in eeuwigheid; maar 4393 1Kon 2:33 | eeuwigheid; maar David, en zijn zaad, en zijn huis, en zijn 4394 1Kon 2:33 | David, en zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon zal 4395 1Kon 2:33 | zijn zaad, en zijn huis, en zijn troon zal vrede hebben van 4396 1Kon 2:34 | en hij werd begraven in zijn huis, in de woestijn. ~ 4397 1Kon 2:35 | den zoon van Jojada, in zijn plaats over het heir; en 4398 1Kon 2:37 | uw bloed zal op uw hoofd zijn. ~ 4399 1Kon 2:39 | zeggende: Zie, uw knechten zijn in Gath. ~ 4400 1Kon 2:40 | zich Simei op, en zadelde zijn ezel, en toog heen naar 4401 1Kon 2:40 | naar Gath tot Achis, om zijn knechten te zoeken; zo toog 4402 1Kon 2:40 | toog Simei heen, en bracht zijn knechten van Gath. ~ 4403 1Kon 2:45 | van David zal bevestigd zijn voor het aangezicht des 4404 1Kon 3:1 | zou hebben het bouwen van zijn huis en het huis des HEEREN, 4405 1Kon 3:3 | wandelende in de inzettingen van zijn vader David; alleenlijk 4406 1Kon 3:6 | hebt een zoon, zittende op zijn troon, als te dezen dage. ~ 4407 1Kon 3:13 | de koningen al uw dagen zijn zal. ~ 4408 1Kon 3:15 | maakte een maaltijd voor al zijn knechten. ~ 4409 1Kon 3:16 | koning; en zij stonden voor zijn aangezicht. ~ 4410 1Kon 3:27 | doodt het geenszins; die is zijn moeder. ~ 4411 1Kon 4:7 | Israel, die den koning en zijn huis verzorgden; voor elk 4412 1Kon 4:8 | 8 En dit zijn hun namen: de zoon van Hur 4413 1Kon 4:13 | van Manasse, die in Gilead zijn; ook had hij de streek van 4414 1Kon 4:24 | en hij had vrede van al zijn zijden rondom. ~ 4415 1Kon 4:25 | zeker, een iegelijk onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, 4416 1Kon 4:25 | onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, van Dan tot Ber-seba, 4417 1Kon 4:26 | duizend paardenstallen tot zijn wagenen, en twaalf duizend 4418 1Kon 4:27 | bestelmeesters nu, een ieder op zijn maand, verzorgden den koning 4419 1Kon 4:28 | hij was, een iegelijk naar zijn last. 4420 1Kon 4:31 | de zonen van Mahol; en zijn naam was onder alle heidenen 4421 1Kon 4:32 | spreuken; daartoe waren zijn liederen duizend en vijf. ~ 4422 1Kon 4:34 | koningen der aarde, die van zijn wijsheid gehoord hadden. ~  ~  4423 1Kon 5:1 | de koning van Tyrus, zond zijn knechten tot Salomo (want 4424 1Kon 5:3 | totdat de HEERE hen onder zijn voetzolen gaf. ~ 4425 1Kon 5:6 | knechten zullen met uw knechten zijn, en het loon uwer knechten 4426 1Kon 5:10 | cederenhout en dennenhout, naar al zijn wil. ~ 4427 1Kon 5:11 | kor tarwe, tot spijze van zijn huis, en twintig kor gestoten 4428 1Kon 5:14 | Libanon; twee maanden elk in zijn huis; en Adoniram was over 4429 1Kon 6:2 | was van zestig ellen in zijn lengte, en van twintig in 4430 1Kon 6:2 | lengte, en van twintig in zijn breedte, en van dertig ellen 4431 1Kon 6:2 | en van dertig ellen in zijn hoogte. ~ 4432 1Kon 6:3 | tempel van dat huis, was in zijn lengte van twintig ellen, 4433 1Kon 6:3 | het huis, tien ellen in zijn breedte, vooraan het huis. ~ 4434 1Kon 6:24 | cherubs; van het einde van zijn enen vleugel, tot aan het 4435 1Kon 6:24 | vleugel, tot aan het einde van zijn anderen vleugel, waren tien 4436 1Kon 6:38 | dit huis volmaakt, naar al zijn stukken en naar al zijn 4437 1Kon 6:38 | zijn stukken en naar al zijn behoren; alzo heeft hij 4438 1Kon 7:1 | 1 Maar aan zijn huis bouwde Salomo dertien 4439 1Kon 7:1 | jaren, en hij volmaakte zijn ganse huis. ~ 4440 1Kon 7:2 | Libanon, van honderd ellen in zijn lengte, en vijftig ellen 4441 1Kon 7:2 | lengte, en vijftig ellen in zijn breedte, en dertig ellen 4442 1Kon 7:2 | breedte, en dertig ellen in zijn hoogte, op vier rijen van 4443 1Kon 7:6 | pilaren; vijftig ellen was zijn lengte, en dertig ellen 4444 1Kon 7:6 | lengte, en dertig ellen zijn breedte; en het voorhuis 4445 1Kon 7:8 | 8 En aan zijn huis, alwaar hij woonde, 4446 1Kon 7:14 | den stam van Nafthali, en zijn vader was een man van Tyrus 4447 1Kon 7:14 | koning Salomo, en maakte al zijn werk. ~ 4448 1Kon 7:21 | hebbende, zo noemde hij zijn naam Jachin, en den linker 4449 1Kon 7:21 | hebbende, zo noemde hij zijn naam Boaz. ~ 4450 1Kon 7:51 | de geheiligde dingen van zijn vader David; het zilver 4451 1Kon 8:8 | niet gezien werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag. ~ 4452 1Kon 8:14 | Daarna wendde de koning zijn aangezicht om, en zegende 4453 1Kon 8:15 | de God Israels, Die met Zijn mond tot mijn vader David 4454 1Kon 8:15 | heeft, en heeft het met Zijn hand vervuld, zeggende: ~ 4455 1Kon 8:20 | heeft de HEERE bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken 4456 1Kon 8:22 | gemeente van Israel, en breidde zijn handen uit naar den hemel; ~ 4457 1Kon 8:28 | gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn God, 4458 1Kon 8:29 | 29 Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit 4459 1Kon 8:29 | hebt: Mijn Naam zal daar zijn; om te horen naar het gebed, 4460 1Kon 8:31 | 31 Wanneer iemand tegen zijn naaste zal gezondigd hebben, 4461 1Kon 8:32 | den ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende 4462 1Kon 8:32 | ongerechtige, gevende zijn weg op zijn hoofd, en rechtvaardigende 4463 1Kon 8:32 | gerechtige, gevende hem naar zijn gerechtigheid. ~ 4464 1Kon 8:35 | Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat 4465 1Kon 8:37 | kevers wezen zullen, als zijn vijand in het land zijner 4466 1Kon 8:38 | zijns harten, en een ieder zijn handen in dit huis uitbreiden 4467 1Kon 8:39 | geef een iegelijk naar al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart 4468 1Kon 8:39 | al zijn wegen, gelijk Gij zijn hart kent; want Gij alleen 4469 1Kon 8:41 | Uw volk Israel niet zal zijn, maar uit verren lande om 4470 1Kon 8:44 | volk in den krijg tegen zijn vijand uittrekken zal door 4471 1Kon 8:46 | tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor 4472 1Kon 8:47 | zij gevankelijk weggevoerd zijn, weder aan hun hart brengen 4473 1Kon 8:51 | 51 Want zij zijn Uw volk en Uw erfdeel, die 4474 1Kon 8:52 | 52 Opdat Uw ogen open zijn tot de smeking van Uw knecht 4475 1Kon 8:54 | opstond, van het knielen op zijn knieen, met zijn handen 4476 1Kon 8:54 | knielen op zijn knieen, met zijn handen uitgebreid naar den 4477 1Kon 8:56 | Geloofd zij de HEERE, Die aan Zijn volk Israel rust gegeven 4478 1Kon 8:56 | woord is er gevallen van al Zijn goede woorden, die Hij gesproken 4479 1Kon 8:56 | door den dienst van Mozes, Zijn knecht. ~ 4480 1Kon 8:58 | Zich ons hart, om in al Zijn wegen te wandelen, en om 4481 1Kon 8:58 | wandelen, en om te houden Zijn geboden, en Zijn inzettingen, 4482 1Kon 8:58 | houden Zijn geboden, en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, 4483 1Kon 8:58 | en Zijn inzettingen, en Zijn rechten, dewelke Hij onzen 4484 1Kon 8:59 | gesmeekt heb, mogen nabij zijn voor den HEERE, onzen God, 4485 1Kon 8:59 | opdat Hij het recht van Zijn knecht uitvoere, en het 4486 1Kon 8:59 | uitvoere, en het recht van Zijn volk Israel, elkeen dagelijks 4487 1Kon 8:59 | Israel, elkeen dagelijks op zijn dag. ~ 4488 1Kon 8:61 | onzen God, om te wandelen in Zijn inzettingen, en Zijn geboden 4489 1Kon 8:61 | in Zijn inzettingen, en Zijn geboden te houden, gelijk 4490 1Kon 8:66 | dat de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israel, Zijn 4491 1Kon 8:66 | Zijn knecht, en aan Israel, Zijn volk, gedaan had. ~  ~  4492 1Kon 9:3 | en Mijn hart zullen daar zijn te allen dage. ~ 4493 1Kon 9:7 | spreekwoord en spotrede zijn onder alle volken. ~ 4494 1Kon 9:8 | dat verheven zal geweest zijn, al wie voor hetzelve zal 4495 1Kon 9:11 | dennenbomen, en van goud, naar al zijn lust opgebracht had), dat 4496 1Kon 9:12 | zij waren niet recht in zijn ogen. ~ 4497 1Kon 9:13 | 13 Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden, mijn broeder, 4498 1Kon 9:15 | des HEEREN te bouwen, en zijn huis, en Millo, en den muur 4499 1Kon 9:16 | gedood, en had haar aan zijn dochter, de huisvrouw van 4500 1Kon 9:22 | zij waren krijgslieden, en zijn knechten, en zijn vorsten,


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12500 | 12501-13000 | 13001-13263

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License