Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
imnaieten 1
impost 3
imri 2
in 12370
inbeelding 1
inbeeldingen 2
inblazing 1
Frequency    [«  »]
19256 van
18165 het
13263 zijn
12370 in
11232 den
10542 hij
10527 een

Bijbel

IntraText - Concordances

in

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12370

      Book Chapter: Verse
1 Gen 1:1 | 1 In den beginne schiep God den 2 Gen 1:6 | Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; 3 Gen 1:9 | wateren van onder de hemel in een plaats vergaderd worden, 4 Gen 1:14 | zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, 5 Gen 1:15 | dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, 6 Gen 1:17 | 17 En God stelde ze in het uitspansel des hemels, 7 Gen 1:18 | te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding 8 Gen 1:20 | gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels! ~ 9 Gen 1:22 | vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeen; en het gevogelte 10 Gen 1:29 | aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht 11 Gen 2:5 | struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het 12 Gen 2:7 | uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen 13 Gen 2:8 | HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, 14 Gen 2:9 | en den boom des levens in het midden van den hof, 15 Gen 2:15 | God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien 16 Gen 3:3 | de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, 17 Gen 3:8 | den HEERE God, wandelende in den hof, aan de wind des 18 Gen 3:8 | aangezicht van den HEERE God, in het midden van het geboomte 19 Gen 3:10 | zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; 20 Gen 3:19 | 19 In het zweet uws aanschijns 21 Gen 3:22 | levens, en ete, en leve in eeuwigheid. ~ 22 Gen 4:8 | het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain 23 Gen 4:16 | des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten 24 Gen 4:22 | leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster 25 Gen 6:3 | HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den 26 Gen 6:4 | 4 In die dagen waren er reuzen 27 Gen 6:8 | 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN. ~ 28 Gen 6:9 | rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde 29 Gen 6:16 | de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult 30 Gen 6:18 | verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw 31 Gen 6:19 | vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in 32 Gen 6:19 | in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje 33 Gen 6:20 | zullen tot u komen, om die in het leven te behouden. ~ 34 Gen 7:1 | Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien 35 Gen 7:1 | rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht. 36 Gen 7:7 | vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren 37 Gen 7:9 | er twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en 38 Gen 7:11 | 11 In het zeshonderdste jaar des 39 Gen 7:11 | jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende 40 Gen 7:13 | vrouwen zijner zonen met hem in de ark; ~ 41 Gen 7:15 | er twee en twee tot Noach in de ark. ~ 42 Gen 7:22 | adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van 43 Gen 7:23 | bleef over, en wat met hem in de ark was. ~ 44 Gen 8:1 | al het vee, dat met hem in de ark was; en God deed 45 Gen 8:4 | 4 En de ark rustte in de zevende maand, op den 46 Gen 8:5 | afnemende tot de tiende maand; in de tiende maand, op den 47 Gen 8:9 | keerde zij weder tot hem in de ark; want de wateren 48 Gen 8:9 | en bracht haar tot zich in de ark. ~ 49 Gen 8:11 | afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach, 50 Gen 8:13 | 13 En het geschiedde in het zeshonderd en eerste 51 Gen 8:13 | zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand, op den 52 Gen 8:14 | 14 En in de tweede maand, op den 53 Gen 8:21 | reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan 54 Gen 9:2 | het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem 55 Gen 9:2 | den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij 56 Gen 9:2 | vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. ~ 57 Gen 9:13 | Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn 58 Gen 9:14 | deze boog zal gezien worden in de wolken; ~ 59 Gen 9:16 | 16 Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal 60 Gen 9:21 | en hij ontblootte zich in het midden zijner tent. ~ 61 Gen 9:27 | Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten! en Kanaan zij 62 Gen 10:5 | verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar 63 Gen 10:10 | Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear. ~ 64 Gen 10:20 | huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun 65 Gen 10:20 | spraken, in hun landschappen, in hun volken. ~ 66 Gen 10:25 | enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; 67 Gen 10:31 | huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun 68 Gen 10:32 | Noach, naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen 69 Gen 11:2 | dat zij een laagte vonden in het land Sinear; en zij 70 Gen 11:4 | een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons 71 Gen 11:28 | aangezicht zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte, 72 Gen 11:28 | het land zijner geboorte, in Ur der Chaldeen. ~ 73 Gen 12:3 | vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten 74 Gen 12:5 | die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, 75 Gen 12:5 | land Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan. ~ 76 Gen 12:6 | En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats 77 Gen 12:6 | Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land. ~ 78 Gen 12:10 | 10 En er was honger in dat land; zo toog Abram 79 Gen 12:10 | dewijl de honger zwaar was in dat land. ~ 80 Gen 12:11 | geschiedde, als hij naderde, om in Egypte te komen, dat hij 81 Gen 12:12 | zij zullen mij doden, en u in het leven behouden. ~ 82 Gen 12:14 | het geschiedde, als Abram in Egypte kwam, dat de Egyptenaars 83 Gen 13:2 | En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud. ~ 84 Gen 13:2 | Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud. ~ 85 Gen 13:2 | rijk, in vee, in zilver, en in goud. ~ 86 Gen 13:3 | de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen 87 Gen 13:4 | plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; 88 Gen 13:7 | Kanaanieten en Ferezieten in dat land. ~ 89 Gen 13:12 | 12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot 90 Gen 13:12 | land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en 91 Gen 13:15 | geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid. ~ 92 Gen 13:17 | op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, 93 Gen 13:17 | land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal 94 Gen 14:1 | 1 En het geschiedde in de dagen van Amrafel, de 95 Gen 14:3 | allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de 96 Gen 14:4 | Kedor-Laomer gediend; maar in het dertiende jaar vielen 97 Gen 14:5 | 5 Zo kwam Kedor-Laomer in het veertiende jaar, en 98 Gen 14:5 | en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim, en de 99 Gen 14:5 | Asteroth-Karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-Kiriathaim; ~ 100 Gen 14:5 | Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-Kiriathaim; ~ 101 Gen 14:8 | stelden tegen hen slagorden in het dal Siddim, ~ 102 Gen 14:12 | trokken weg; want hij woonde in Sodom. ~ 103 Gen 14:20 | allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft! 104 Gen 14:25 | woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees 105 Gen 14:30 | 6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende 106 Gen 14:37 | uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne 107 Gen 14:39 | gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven 108 Gen 15:2 | dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien 109 Gen 15:3 | tien jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond 110 Gen 15:4 | 4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. 111 Gen 15:4 | werd haar vrouw veracht in haar ogen. ~ 112 Gen 15:5 | ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij 113 Gen 15:5 | heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte 114 Gen 15:6 | Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed 115 Gen 15:6 | hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde 116 Gen 15:7 | haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein 117 Gen 16:7 | en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een 118 Gen 16:9 | houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten. ~ 119 Gen 16:12 | worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene 120 Gen 16:13 | en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig 121 Gen 16:17 | hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die 122 Gen 16:21 | Sara op dezen gezetten tijd in het andere jaar baren zal. ~ 123 Gen 17:1 | eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen 124 Gen 17:3 | heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo gaat toch niet 125 Gen 17:9 | huisvrouw? En hij zeide: Ziet, in de tent. ~ 126 Gen 17:18 | en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden? ~ 127 Gen 17:24 | er vijftig rechtvaardigen in de stad; zult Gij hen ook 128 Gen 18:1 | engelen kwamen te Sodom in den avond; en Lot zat in 129 Gen 18:1 | in den avond; en Lot zat in de poort te Sodom; en als 130 Gen 18:2 | mijne heren! keert toch in ten huize van uw knecht, 131 Gen 18:3 | hem inkeerden, en kwamen in zijn huis; en hij maakte 132 Gen 18:8 | haar, zoals het goed is in uw ogen; alleenlijk doet 133 Gen 18:10 | deden Lot tot zich inkomen in het huis, en sloten de deur 134 Gen 18:12 | en allen, die gij hebt in deze stad, breng uit deze 135 Gen 18:14 | verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen 136 Gen 18:15 | voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer 137 Gen 18:19 | knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw 138 Gen 18:21 | aangezicht opgenomen ook in deze zaak, dat Ik deze stad 139 Gen 18:29 | het midden dezer omkering, in het omkeren dier steden, 140 Gen 18:29 | het omkeren dier steden, in welke Lot gewoond had. ~ 141 Gen 18:30 | te wonen. En hij woonde in een spelonk, hij en zijn 142 Gen 18:31 | is oud, en er is geen man in dit land, om tot ons in 143 Gen 18:31 | in dit land, om tot ons in te gaan, naar de wijze der 144 Gen 18:32 | wij van onze vader zaad in het leven behouden. ~ 145 Gen 18:33 | hij werd het niet gewaar in haar nederliggen, noch in 146 Gen 18:33 | in haar nederliggen, noch in haar opstaan. ~ 147 Gen 18:34 | te drinken geven; ga dan in, lig bij hem, opdat wij 148 Gen 18:34 | wij van onzen vader zaad in het leven behouden. ~ 149 Gen 18:35 | hij werd het niet gewaar in haar nederliggen, noch in 150 Gen 18:35 | in haar nederliggen, noch in haar opstaan. ~ 151 Gen 19:3 | Maar God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en 152 Gen 19:5 | gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten 153 Gen 19:5 | oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen, 154 Gen 19:6 | 6 En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, 155 Gen 19:6 | ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten gedaan 156 Gen 19:11 | alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat 157 Gen 19:15 | woon, waar het goed is in uw ogen. ~ 158 Gen 20:2 | baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, ter gezetter 159 Gen 20:7 | ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom. ~ 160 Gen 20:11 | dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake 161 Gen 20:12 | Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, 162 Gen 20:12 | hoor naar haar stem; want in Izak zal uw zaad genoemd 163 Gen 20:14 | zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba. ~ 164 Gen 20:20 | werd groot, en hij woonde in de woestijn, en werd een 165 Gen 20:21 | 21 En hij woonde in de woestijn Paran; en zijn 166 Gen 20:22 | zeggende: God is met u in alles, wat gij doet. ~ 167 Gen 20:33 | 33 En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep aldaar 168 Gen 20:34 | als vreemdeling vele dagen in het land der Filistijnen. ~  ~ 169 Gen 21:6 | nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden 170 Gen 21:13 | ziet, achter was een ram in de verwarde struiken vast 171 Gen 21:13 | offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats. ~ 172 Gen 21:18 | 18 En in uw zaad zullen gezegend 173 Gen 22:2 | Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaan; en Abraham 174 Gen 22:6 | gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf 175 Gen 22:6 | van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand 176 Gen 22:9 | Machpela, die hij heeft, die in het einde van zijn akker 177 Gen 22:9 | geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u. ~ 178 Gen 22:10 | 10 Efron nu zat in het midden van de zonen 179 Gen 22:17 | de akker van Efron, die in Machpela was, dat tegenover 180 Gen 22:17 | akker stond, dat rondom in zijn ganse landpale was 181 Gen 22:19 | Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van 182 Gen 22:19 | Mamre, hetwelk is Hebron, in het land Kanaan. ~ 183 Gen 23:1 | en de HEERE had Abraham in alles gezegend. ~ 184 Gen 23:3 | dochteren der Kanaanieten, in het midden van welke ik 185 Gen 23:5 | vrouw mij niet willen volgen in dit land; zal ik dan uw 186 Gen 23:5 | zoon moeten wederbrengen in het land, waar gij uitgetogen 187 Gen 23:10 | het goed zijns heren was in zijn hand; en hij maakte 188 Gen 23:20 | en goot haar kruik uit in de drinkbak, en liep weder 189 Gen 23:31 | 31 En hij zeide: Kom in, gij, gezegende des HEEREN! 190 Gen 23:37 | dochteren der Kanaanieten, in welker land ik wone; ~ 191 Gen 23:45 | geeindigd had te spreken in mijn hart, ziet, zo kwam 192 Gen 23:62 | Lachai-Roi; en hij woonde in het zuiderland. ~ 193 Gen 23:63 | was uitgegaan om te bidden in het veld, tegen het naken 194 Gen 23:65 | Wie is die man, die ons in het veld tegemoet wandelt? 195 Gen 23:67 | 67 En Izak bracht haar in de tent van zijn moeder 196 Gen 23:75 | gaf den geest en stierf, in goede ouderdom, oud en des 197 Gen 23:76 | zijn zonen, begroeven hem, in de spelonk van Machpela, 198 Gen 23:76 | de spelonk van Machpela, in den akker van Efron, den 199 Gen 23:77 | 10 In den akker, dien Abraham 200 Gen 23:83 | en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen, 201 Gen 23:88 | Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid van 202 Gen 23:89 | kinderen stieten zich samen in haar lichaam. Toen zeide 203 Gen 23:90 | tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natien 204 Gen 23:91 | ziet, zo waren tweelingen in haar buik. ~ 205 Gen 23:94 | een oprecht man, wonende in tenten. ~ 206 Gen 24:1 | 1 En er was honger in dat land, behalve den eerste 207 Gen 24:1 | behalve den eerste honger, die in de dagen van Abraham geweest 208 Gen 24:2 | niet af naar Egypte; woon in het land, dat Ik u aanzeggen 209 Gen 24:3 | 3 Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met 210 Gen 24:4 | al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend 211 Gen 24:12 | 12 En Izak zaaide in datzelve land, en hij vond 212 Gen 24:12 | datzelve land, en hij vond in datzelve jaar honderd maten; 213 Gen 24:15 | knechten van zijn vader, in de dagen van zijn vader 214 Gen 24:17 | daar, en hij legerde zich in het dal van Gerar, en woonde 215 Gen 24:19 | knechten van Izak dan groeven in dat dal, en zij vonden aldaar 216 Gen 24:22 | gemaakt, en wij zijn gewassen in dit land. ~ 217 Gen 24:24 | En de HEERE verscheen hem in denzelven nacht, en zeide: 218 Gen 24:29 | gedaan hebben, en hebben u in vrede laten trekken! Gij 219 Gen 24:31 | gaan, en zij togen van hem in vrede. ~ 220 Gen 25:3 | pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld, en jaag mij een 221 Gen 25:5 | Ezau sprak; en Ezau ging in het veld, om een wildbraad 222 Gen 25:8 | mijn zoon! hoor mijn stem in hetgeen ik u gebiede. ~ 223 Gen 25:12 | vader betasten, en ik zal in zijn ogen zijn als een bedrieger; 224 Gen 25:15 | grootsten zoon, die zij bij zich in huis had, en zij trok ze 225 Gen 25:17 | welke zij toegemaakt had, in de hand van Jakob, haar 226 Gen 25:41 | gezegend had; en Ezau zeide in zijn hart: De dagen van 227 Gen 26:8 | dochteren van Kanaan kwaad waren in de ogen van Izak, zijn vader; ~ 228 Gen 26:14 | aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts, 229 Gen 26:14 | noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen 230 Gen 26:14 | zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten 231 Gen 26:15 | en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u 232 Gen 26:21 | ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn; 233 Gen 27:2 | en ziet, er was een put in het veld; en ziet, er waren 234 Gen 27:20 | zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige dagen, 235 Gen 27:23 | hem; en hij ging tot haar in. ~ 236 Gen 27:30 | 30 En hij ging ook in tot Rachel, en had ook Rachel 237 Gen 27:37 | en hij zeide: Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht 238 Gen 27:38 | dienstmaagd Bilha, ga tot haar in; dat zij op mijn knieen 239 Gen 27:39 | en Jakob ging tot haar in. ~ 240 Gen 27:49 | 14 En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst, 241 Gen 27:49 | tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld, en hij bracht 242 Gen 27:62 | ik nu genade gevonden heb in uw ogen; ik heb waargenomen, 243 Gen 27:70 | lammeren; en hij gaf dezelve in de hand zijner zonen. ~ 244 Gen 27:73 | roeden, die hij geschild had, in de goten, en in de drinkbakken 245 Gen 27:73 | geschild had, in de goten, en in de drinkbakken van het water, 246 Gen 27:76 | roeden voor de ogen der kudde in de goten, opdat zij hittig 247 Gen 27:78 | die man brak gans zeer uit in menigte, en hij had vele 248 Gen 28:10 | mijn ogen ophief, en ik zag in den droom; en ziet, de bokken, 249 Gen 28:11 | Engel Gods zeide tot mij in de droom: Jakob! En ik zeide: 250 Gen 28:13 | dit land, en keer weder in het land uwer maagschap. ~ 251 Gen 28:14 | ons een deel of erfenis, in het huis onzes vaders? ~ 252 Gen 28:18 | dat hij bezat, hetwelk hij in Paddan-Aram geworven had, 253 Gen 28:24 | kwam tot Laban, den Syrier, in een droom des nachts, en 254 Gen 28:29 | 29 Het ware in de macht mijner hand aan 255 Gen 28:33 | 33 Toen ging Laban in de tent van Jakob, en in 256 Gen 28:33 | in de tent van Jakob, en in de tent van Lea, en in de 257 Gen 28:33 | en in de tent van Lea, en in de tent van de beide dienstmaagden, 258 Gen 28:33 | Lea gegaan was, kwam hij in de tent van Rachel. ~ 259 Gen 28:34 | genomen, en zij had die in een kemels zadeltuig gelegd, 260 Gen 28:35 | Dat de toorn niet ontsteke in mijns heren ogen, omdat 261 Gen 28:41 | Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb 262 Gen 29:5 | zeggen, opdat ik genade vinde in uw ogen. ~ 263 Gen 29:7 | runderen, en de kemels, in twee heiren; ~ 264 Gen 29:13 | nam van hetgeen, dat hem in zijn hand kwam, een geschenk 265 Gen 29:16 | 16 En hij gaf die in de hand zijner knechten, 266 Gen 29:21 | vernachtte dienzelfden nacht in het leger. ~ 267 Gen 29:22 | 22 En hij stond op in dienzelfden nacht, en hij 268 Gen 30:4 | hem tegemoet, en nam hem in den arm, en viel hem aan 269 Gen 30:8 | zeide: Om genade te vinden in de ogen mijns heren! ~ 270 Gen 30:10 | neen! indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, zo 271 Gen 30:15 | laat mij genade vinden in mijns heren ogen! ~ 272 Gen 30:18 | de stad Sichem, welke is in het land Kanaan, als hij 273 Gen 30:18 | Paddan-Aram; en hij legerde zich in het gezicht der stad. ~ 274 Gen 31:5 | waren zijn zonen met het vee in het veld; en Jakob zweeg, 275 Gen 31:7 | zeer, omdat hij dwaasheid in Israel gedaan had, Jakobs 276 Gen 31:11 | Laat mij genade vinden in uw ogen; en wat gij tot 277 Gen 31:18 | En hun woorden waren goed in de ogen van Hemor, en in 278 Gen 31:18 | in de ogen van Hemor, en in de ogen van Sichem, Hemors 279 Gen 31:19 | doen; want hij had lust in Jakobs dochter; en hij was 280 Gen 31:21 | met ons; daarom laat hen in dit land wonen, en daarin 281 Gen 31:25 | ten derden dage, toen zij in de smart waren, zo namen 282 Gen 31:25 | zwaard, en kwamen stoutelijk in de stad, en doodden al wat 283 Gen 31:28 | hun ezelen, en hetgeen dat in de stad, en hetgeen dat 284 Gen 31:28 | de stad, en hetgeen dat in het veld was, namen zij. ~ 285 Gen 31:30 | en ik ben weinig volks in getal; zo zij zich tegen 286 Gen 32:2 | weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn, en 287 Gen 32:4 | al die vreemde goden, die in hun hand waren, en de oorsierselen, 288 Gen 32:6 | Jakob te Luz, hetwelk is in het land Kanaan (dat is 289 Gen 32:13 | Toen voer God van hem op in die plaats, waar Hij met 290 Gen 32:14 | stelde een opgericht teken op in die plaats, waar Hij met 291 Gen 32:16 | baarde, en zij had het hard in haar baren. ~ 292 Gen 32:17 | geschiedde, als zij het hard had in haar baren, zo zeide de 293 Gen 32:22 | het geschiedde, als Israel in dat land woonde, dat Ruben 294 Gen 32:26 | Jakob, die hem geboren zijn in Paddan-Aram. ~ 295 Gen 32:27 | kwam tot Izak, zijn vader, in Mamre, te Kirjath-Arba, 296 Gen 33:5 | Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaan. ~ 297 Gen 33:6 | zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven 298 Gen 33:16 | zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn 299 Gen 33:17 | zijn de vorsten van Rehuel in het land Edom; dat zijn 300 Gen 33:21 | Horieten, zonen van Seir, in het land van Edom. ~ 301 Gen 33:24 | is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft, 302 Gen 33:30 | Horieten, naar hun vorsten in het land Seir. ~ 303 Gen 33:31 | koningen, die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning 304 Gen 33:32 | zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner 305 Gen 33:33 | Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats. ~ 306 Gen 33:34 | Temanieten land, regeerde in zijn plaats. ~ 307 Gen 33:35 | 35 En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, 308 Gen 33:35 | Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de 309 Gen 33:36 | Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats. ~ 310 Gen 33:37 | aan de rivier, regeerde in zijn plaats. ~ 311 Gen 33:38 | zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats. ~ 312 Gen 33:39 | stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam 313 Gen 33:43 | Edom, naar hun woningen, in het land hunner bezitting; 314 Gen 34:1 | 1 En Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen 315 Gen 34:1 | vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaan. ~ 316 Gen 34:7 | wij waren schoven bindende in het midden des velds; en 317 Gen 34:15 | want ziet, hij was dwalende in het veld); zo vraagde hem 318 Gen 34:20 | ons hem doodslaan, en hem in een dezer kuilen werpen; 319 Gen 34:22 | Vergiet geen bloed; werpt hem in dezen kuil die in de woestijn 320 Gen 34:22 | werpt hem in dezen kuil die in de woestijn is, en legt 321 Gen 34:24 | namen hem, en wierpen hem in den kuil; doch de kuil was 322 Gen 34:24 | ledig; er was geen water in. ~ 323 Gen 34:29 | ziet, zo was Jozef niet in den kuil; toen scheurde 324 Gen 34:31 | en zij doopten den rok in het bloed. ~ 325 Gen 34:35 | bedrijvende, tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo 326 Gen 34:36 | Midianieten verkochten hem in Egypte, aan Potifar, een 327 Gen 35:1 | broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, 328 Gen 35:2 | nam haar, en ging tot haar in. ~ 329 Gen 35:7 | eerstgeborene van Juda, was kwaad in des HEEREN ogen; daarom 330 Gen 35:8 | zeide Juda tot Onan: Ga in tot uws broeders huisvrouw, 331 Gen 35:8 | huisvrouw, en trouw haar in uws broeders naam, en verwek 332 Gen 35:10 | 10 En het was kwaad in des HEEREN ogen, wat hij 333 Gen 35:11 | schoondochter: Blijf weduwe in uws vaders huis, totdat 334 Gen 35:11 | ging Thamar heen, en bleef in haar vaders huis. ~ 335 Gen 35:18 | uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij 336 Gen 35:18 | haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem. ~ 337 Gen 35:27 | ziet, zo waren tweelingen in haar buik. ~ 338 Gen 36:2 | voorspoedig man was; en hij was in het huis van zijn heer, 339 Gen 36:4 | 4 Zo vond Jozef genade in zijn ogen, en diende hem; 340 Gen 36:4 | al wat hij had, gaf hij in zijn hand. ~ 341 Gen 36:5 | de zegen des HEEREN was in alles, wat hij had, in het 342 Gen 36:5 | was in alles, wat hij had, in het huis en in het veld. ~ 343 Gen 36:5 | hij had, in het huis en in het veld. ~ 344 Gen 36:6 | liet alles, wat hij had, in Jozefs hand, zodat hij met 345 Gen 36:8 | geen kennis met mij, wat er in het huis is; en al wat hij 346 Gen 36:8 | hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven. ~ 347 Gen 36:9 | 9 Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij 348 Gen 36:11 | op zulk een dag, dat hij in het huis kwam, om zijn werk 349 Gen 36:12 | En hij liet zijn kleed in haar hand, en vluchtte, 350 Gen 36:13 | zag, dat hij zijn kleed in haar hand gelaten had, en 351 Gen 36:16 | bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~ 352 Gen 36:20 | nam hem, en leverde hem in het gevangenhuis, ter plaatse, 353 Gen 36:20 | waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis. ~ 354 Gen 36:21 | tot hem; en gaf hem genade in de ogen van den overste 355 Gen 36:22 | gaf al de gevangenen, die in het gevangenhuis waren, 356 Gen 36:22 | het gevangenhuis waren, in Jozefs hand; en al wat zij 357 Gen 36:23 | zag gans op geen ding, dat in zijn hand was, overmits 358 Gen 36:26 | 3 En hij leverde hen in bewaring, ten huize van 359 Gen 36:26 | den overste der trawanten, in het gevangenhuis, ter plaatse, 360 Gen 36:27 | zij waren sommige dagen in bewaring. ~ 361 Gen 36:28 | een droom, elk zijn droom, in een nacht, elk naar de uitlegging 362 Gen 36:28 | waren, die gevangen waren in het gevangenhuis. ~ 363 Gen 36:30 | Farao, die bij hem waren in hechtenis van het huis zijns 364 Gen 36:32 | droom, en zeide tot hem: In mijn droom, zie, zo was 365 Gen 36:34 | 11 En Farao's beker was in mijn hand; en ik nam die 366 Gen 36:34 | druiven, en drukte ze uit in Farao's beker, en ik gaf 367 Gen 36:36 | hoofd verheffen, en zal u in uw staat herstellen; en 368 Gen 36:36 | en gij zult Farao's beker in zijn hand geven, naar de 369 Gen 36:38 | niets gedaan, dat zij mij in dezen kuil gezet hebben. ~ 370 Gen 36:39 | hij tot Jozef: Ik was ook in mijn droom, en zie, drie 371 Gen 36:40 | 17 En in den opperste korf was van 372 Gen 36:43 | den overste der bakkers, in het midden zijner knechten. ~ 373 Gen 37:2 | van vlees, en zij weidden in het gras. ~ 374 Gen 37:5 | ziet, zeven aren rezen op, in een halm, vet en goed. ~ 375 Gen 37:8 | 8 En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn 376 Gen 37:10 | dienaars, en leverde mij in bewaring ten huize van den 377 Gen 37:11 | 11 En in een nacht droomden wij een 378 Gen 37:13 | mij heeft hij hersteld in mijn staat, en hem gehangen. ~ 379 Gen 37:17 | sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan 380 Gen 37:18 | gedaante, en zij weidden in het gras. ~ 381 Gen 37:19 | van lelijkheid niet gezien in het ganse Egypteland. ~ 382 Gen 37:21 | 21 Dewelke in haar buik inkwamen; maar 383 Gen 37:21 | men merkte niet, dat ze in haar buik ingekomen waren; 384 Gen 37:21 | aanzien was lelijk, gelijk als in het begin. Toen ontwaakte 385 Gen 37:22 | 22 Daarna zag ik in mijn droom, en zie zeven 386 Gen 37:22 | zie zeven aren rezen op in een halm, vol en goed. ~ 387 Gen 37:29 | zal er grote overvloed in het ganse land van Egypte 388 Gen 37:30 | jaren des hongers; dan zal in het land van Egypte al die 389 Gen 37:31 | 31 Ook zal de overvloed in het land niet gemerkt worden, 390 Gen 37:34 | deel des lands van Egypte in de zeven jaren des overvloeds. ~ 391 Gen 37:35 | hand van Farao, tot spijze in de steden, en bewaren het. ~ 392 Gen 37:36 | zeven jaren des hongers, die in Egypteland wezen zullen; 393 Gen 37:37 | 37 En dit woord was goed in de ogen van Farao, en in 394 Gen 37:37 | in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn knechten. ~ 395 Gen 37:38 | een man vinden als deze, in welken Gods Geest is? ~ 396 Gen 37:44 | hand of zijn voet opheffen in gans Egypteland. ~ 397 Gen 37:47 | En het land bracht voort, in de zeven jaren des overvloeds, 398 Gen 37:48 | spijze der zeven jaren, die in Egypteland was, en deed 399 Gen 37:48 | Egypteland was, en deed de spijze in de steden; de spijze van 400 Gen 37:52 | God heeft mij doen wassen in het land mijner verdrukking. ~ 401 Gen 37:53 | jaren des overvloeds, die in Egypte geweest was. ~ 402 Gen 37:54 | gezegd had. En er was honger in al de landen; maar in gans 403 Gen 37:54 | honger in al de landen; maar in gans Egypteland was brood. ~ 404 Gen 37:56 | want de honger was sterk in Egypteland. ~ 405 Gen 37:57 | 57 En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef, om te 406 Gen 37:57 | want de honger was sterk in alle landen. ~ 407 Gen 38:1 | Jakob zag, dat er koren in Egypte was, zo zeide Jakob 408 Gen 38:2 | heb gehoord, dat er koren in Egypte is; trekt daarhenen 409 Gen 38:5 | kwamen; want de honger was in het land Kanaan. ~ 410 Gen 38:13 | gebroeders, eens mans zonen, in het land Kanaan; en zie, 411 Gen 38:17 | zette hen samen drie dagen in bewaring. ~ 412 Gen 38:19 | uwer broederen gebonden in het huis uwer bewaring; 413 Gen 38:25 | wederkeerde, een iegelijk in zijn zak, en dat men hun 414 Gen 38:27 | zijn ezel voeder te geven in de herberg, zo zag hij zijn 415 Gen 38:27 | geld; want ziet, het was in den mond van zijn zak. ~ 416 Gen 38:28 | daartoe ook, ziet, het is in mijn zak! Toen ontging hun 417 Gen 38:29 | 29 En zij kwamen in het land Kanaan, tot Jakob, 418 Gen 38:32 | is heden bij onzen vader in het land Kanaan. ~ 419 Gen 38:34 | wedergeven, en gij zult in dit land handelen. ~ 420 Gen 38:35 | iegelijk den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij zagen de 421 Gen 38:37 | niet wederbreng; geef hem in mijn hand, en ik zal hem 422 Gen 39:1 | De honger nu werd zwaar in dat land; ~ 423 Gen 39:11 | loffelijkste dezes lands in uwe vaten, en brengt dien 424 Gen 39:12 | 12 En neemt dubbel geld in uw hand; en brengt het geld, 425 Gen 39:12 | brengt het geld, hetwelk in den mond uwer zakken wedergekeerd 426 Gen 39:12 | zakken wedergekeerd is, weder in uw hand; misschien is het 427 Gen 39:15 | geschenk, en namen dubbel geld in hun hand, en Benjamin; en 428 Gen 39:17 | de man bracht deze mannen in het huis van Jozef. ~ 429 Gen 39:18 | vreesden deze mannen, omdat zij in het huis van Jozef gebracht 430 Gen 39:18 | oorzake van het geld, dat in het begin in onze zakken 431 Gen 39:18 | het geld, dat in het begin in onze zakken wedergekeerd 432 Gen 39:20 | Och, mijn heer! wij waren in het begin gewisselijk afgekomen, 433 Gen 39:21 | is nu geschied, als wij in de herberg gekomen waren, 434 Gen 39:21 | zo was ieders mans geld in den mond van zijn zak, ons 435 Gen 39:21 | mond van zijn zak, ons geld in zijn gewicht; en wij hebben 436 Gen 39:21 | hebben hetzelve wedergebracht in onze hand. ~ 437 Gen 39:22 | Wij hebben ook ander geld in onze hand afgebracht, om 438 Gen 39:22 | weten niet, wie ons geld in onze zakken gelegd heeft. ~ 439 Gen 39:23 | vaders heeft u een schat in uw zakken gegeven; uw geld 440 Gen 39:24 | bracht de man deze mannen in het huis van Jozef, en hij 441 Gen 39:26 | hem het geschenk, hetwelk in hun hand was, in het huis, 442 Gen 39:26 | hetwelk in hun hand was, in het huis, en zij bogen zich 443 Gen 39:30 | zocht te wenen; en hij ging in een kamer, en weende aldaar. ~ 444 Gen 39:32 | zij richtten voor hem aan in het bijzonder, en voor hen 445 Gen 39:32 | het bijzonder, en voor hen in het bijzonder; en voor de 446 Gen 39:32 | Egyptenaren, die met hem aten, in het bijzonder; want de Egyptenaars 447 Gen 40:1 | en leg ieders mans geld in den mond van zijn zak; ~ 448 Gen 40:2 | zilveren beker, zult gij leggen in den mond van den zak des 449 Gen 40:8 | 8 Zie, het geld, dat wij in den mond onzer zakken vonden, 450 Gen 40:12 | die beker werd gevonden in den zak van Benjamin. ~ 451 Gen 40:14 | kwam met zijn broederen in het huis van Jozef; want 452 Gen 40:16 | slaven, zo wij, als hij, in wiens hand de beker gevonden 453 Gen 40:17 | mij zulks te doen! de man, in wiens hand de beker gevonden 454 Gen 40:17 | doch trekt gijlieden op in vrede tot uw vader. ~ 455 Gen 41:5 | en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen 456 Gen 41:6 | nu twee jaren des hongers in het midden des lands; en 457 Gen 41:6 | er zijn nog vijf jaren, in welke geen ploeging noch 458 Gen 41:8 | ganse huis, en regeerder in het ganse land van Egypte. ~ 459 Gen 41:10 | 10 En gij zult in het land Gosen wonen, en 460 Gen 41:13 | vader al mijn heerlijkheid in Egypte, en alles wat gij 461 Gen 41:16 | 16 Als dit gerucht in het huis van Farao gehoord 462 Gen 41:16 | zijn gekomen! was het goed in de ogen van Farao, en in 463 Gen 41:16 | in de ogen van Farao, en in de ogen van zijn knechten. ~ 464 Gen 41:25 | uit Egypte, en zij kwamen in het land Kanaan tot hun 465 Gen 41:26 | ja, ook is hij regeerder in gans Egypteland! Toen bezweek 466 Gen 42:2 | En God sprak tot Israel in gezichten des nachts, en 467 Gen 42:6 | vee, en hun have, die zij in het land Kanaan geworven 468 Gen 42:6 | geworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al zijn 469 Gen 42:7 | zaad bracht hij met zich in Egypte. ~ 470 Gen 42:8 | der zonen van Israel, die in Egypte kwamen: Jakob en 471 Gen 42:12 | en Onan waren gestorven in het land van Kanaan; en 472 Gen 42:15 | zij Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram, met Dina zijn 473 Gen 42:20 | En Jozef werden geboren in Egypteland, Manasse en Efraim, 474 Gen 42:26 | de zielen, die met Jakob in Egypte kwamen, uit zijn 475 Gen 42:27 | zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn, waren 476 Gen 42:27 | het huis van Jakob, die in Egypte kwamen, waren zeventig. ~ 477 Gen 42:28 | naar Gosen; en zij kwamen in het land Gosen. ~ 478 Gen 42:31 | het huis mijns vaders, die in het land Kanaan waren, zijn 479 Gen 42:34 | als onze vaders; opdat gij in het land Gosen moogt wonen; 480 Gen 43:1 | Kanaan, en zie, zij zijn in het land Gosen. ~ 481 Gen 43:4 | gekomen, om als vreemdelingen in dit land te wonen; want 482 Gen 43:4 | dewijl de honger zwaar is in het land Kanaan; en nu, 483 Gen 43:4 | nu, laat toch uw knechten in het land Gosen wonen! ~ 484 Gen 43:6 | uw vader en uw broeders in het beste van het land wonen; 485 Gen 43:6 | het land wonen; laat hen in het land Gosen wonen, en 486 Gen 43:9 | des levens mijner vaderen, in de dagen hunner vreemdelingschappen. ~ 487 Gen 43:11 | hij gaf hun een bezitting in Egypteland, in het beste 488 Gen 43:11 | bezitting in Egypteland, in het beste van het land, 489 Gen 43:11 | het beste van het land, in het land Rameses, gelijk 490 Gen 43:13 | 13 En er was geen brood in het ganse land; want de 491 Gen 43:14 | verzamelde Jozef al het geld, dat in Egypteland en in het land 492 Gen 43:14 | geld, dat in Egypteland en in het land Kanaan gevonden 493 Gen 43:14 | en Jozef bracht dat geld in Farao's huis. ~ 494 Gen 43:15 | want waarom zouden wij in uw tegenwoordigheid sterven? 495 Gen 43:18 | was, zo kwamen zij tot hem in het tweede jaar, en zeiden 496 Gen 43:21 | volk, dat zette hij over in de steden, van het ene uiterste 497 Gen 43:24 | spijze en van degenen, die in uw huizen zijn, en om te 498 Gen 43:25 | laat ons genade vinden in de ogen mijns heren, en 499 Gen 43:26 | Jozef dan stelde ditzelve in tot een wet, tot dezen dag, 500 Gen 43:27 | 27 Zo woonde Israel in het land van Egypte, in


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12370

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License