1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12370
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:1 | 1 In den beginne schiep God den
2 Gen 1:6 | Daar zij een uitspansel in het midden der wateren;
3 Gen 1:9 | wateren van onder de hemel in een plaats vergaderd worden,
4 Gen 1:14 | zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels,
5 Gen 1:15 | dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels,
6 Gen 1:17 | 17 En God stelde ze in het uitspansel des hemels,
7 Gen 1:18 | te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding
8 Gen 1:20 | gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels! ~
9 Gen 1:22 | vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeen; en het gevogelte
10 Gen 1:29 | aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht
11 Gen 2:5 | struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het
12 Gen 2:7 | uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen
13 Gen 2:8 | HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten,
14 Gen 2:9 | en den boom des levens in het midden van den hof,
15 Gen 2:15 | God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien
16 Gen 3:3 | de vrucht des booms, die in het midden des hofs is,
17 Gen 3:8 | den HEERE God, wandelende in den hof, aan de wind des
18 Gen 3:8 | aangezicht van den HEERE God, in het midden van het geboomte
19 Gen 3:10 | zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde;
20 Gen 3:19 | 19 In het zweet uws aanschijns
21 Gen 3:22 | levens, en ete, en leve in eeuwigheid. ~
22 Gen 4:8 | het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain
23 Gen 4:16 | des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten
24 Gen 4:22 | leermeester van allen werker in koper en ijzer; en de zuster
25 Gen 6:3 | HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den
26 Gen 6:4 | 4 In die dagen waren er reuzen
27 Gen 6:8 | 8 Maar Noach vond genade in de ogen des HEEREN. ~
28 Gen 6:9 | rechtvaardig, oprecht man in zijn geslachten. Noach wandelde
29 Gen 6:16 | de deur der ark zult gij in haar zijde zetten; gij zult
30 Gen 6:18 | verbond oprichten; en gij zult in de ark gaan, gij, en uw
31 Gen 6:19 | vlees, twee van elk, doen in de ark komen, om met u in
32 Gen 6:19 | in de ark komen, om met u in het leven te behouden: mannetje
33 Gen 6:20 | zullen tot u komen, om die in het leven te behouden. ~
34 Gen 7:1 | Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien
35 Gen 7:1 | rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht.
36 Gen 7:7 | vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren
37 Gen 7:9 | er twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en
38 Gen 7:11 | 11 In het zeshonderdste jaar des
39 Gen 7:11 | jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende
40 Gen 7:13 | vrouwen zijner zonen met hem in de ark; ~
41 Gen 7:15 | er twee en twee tot Noach in de ark. ~
42 Gen 7:22 | adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van
43 Gen 7:23 | bleef over, en wat met hem in de ark was. ~
44 Gen 8:1 | al het vee, dat met hem in de ark was; en God deed
45 Gen 8:4 | 4 En de ark rustte in de zevende maand, op den
46 Gen 8:5 | afnemende tot de tiende maand; in de tiende maand, op den
47 Gen 8:9 | keerde zij weder tot hem in de ark; want de wateren
48 Gen 8:9 | en bracht haar tot zich in de ark. ~
49 Gen 8:11 | afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach,
50 Gen 8:13 | 13 En het geschiedde in het zeshonderd en eerste
51 Gen 8:13 | zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand, op den
52 Gen 8:14 | 14 En in de tweede maand, op den
53 Gen 8:21 | reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan
54 Gen 9:2 | het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem
55 Gen 9:2 | den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij
56 Gen 9:2 | vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven. ~
57 Gen 9:13 | Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn
58 Gen 9:14 | deze boog zal gezien worden in de wolken; ~
59 Gen 9:16 | 16 Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal
60 Gen 9:21 | en hij ontblootte zich in het midden zijner tent. ~
61 Gen 9:27 | Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten! en Kanaan zij
62 Gen 10:5 | verdeeld de eilanden der volken in hun landschappen, elk naar
63 Gen 10:10 | Erech, en Accad, en Calne in het land Sinear. ~
64 Gen 10:20 | huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun
65 Gen 10:20 | spraken, in hun landschappen, in hun volken. ~
66 Gen 10:25 | enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld;
67 Gen 10:31 | huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun
68 Gen 10:32 | Noach, naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen
69 Gen 11:2 | dat zij een laagte vonden in het land Sinear; en zij
70 Gen 11:4 | een toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons
71 Gen 11:28 | aangezicht zijns vaders Terah, in het land zijner geboorte,
72 Gen 11:28 | het land zijner geboorte, in Ur der Chaldeen. ~
73 Gen 12:3 | vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten
74 Gen 12:5 | die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit,
75 Gen 12:5 | land Kanaan, en zij kwamen in het land Kanaan. ~
76 Gen 12:6 | En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats
77 Gen 12:6 | Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land. ~
78 Gen 12:10 | 10 En er was honger in dat land; zo toog Abram
79 Gen 12:10 | dewijl de honger zwaar was in dat land. ~
80 Gen 12:11 | geschiedde, als hij naderde, om in Egypte te komen, dat hij
81 Gen 12:12 | zij zullen mij doden, en u in het leven behouden. ~
82 Gen 12:14 | het geschiedde, als Abram in Egypte kwam, dat de Egyptenaars
83 Gen 13:2 | En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud. ~
84 Gen 13:2 | Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud. ~
85 Gen 13:2 | rijk, in vee, in zilver, en in goud. ~
86 Gen 13:3 | de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen
87 Gen 13:4 | plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had;
88 Gen 13:7 | Kanaanieten en Ferezieten in dat land. ~
89 Gen 13:12 | 12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot
90 Gen 13:12 | land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en
91 Gen 13:15 | geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid. ~
92 Gen 13:17 | op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte,
93 Gen 13:17 | land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal
94 Gen 14:1 | 1 En het geschiedde in de dagen van Amrafel, de
95 Gen 14:3 | allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de
96 Gen 14:4 | Kedor-Laomer gediend; maar in het dertiende jaar vielen
97 Gen 14:5 | 5 Zo kwam Kedor-Laomer in het veertiende jaar, en
98 Gen 14:5 | en sloegen de Refaiten in Asteroth-Karnaim, en de
99 Gen 14:5 | Asteroth-Karnaim, en de Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-Kiriathaim; ~
100 Gen 14:5 | Zuzieten in Ham, en de Emieten in Schave-Kiriathaim; ~
101 Gen 14:8 | stelden tegen hen slagorden in het dal Siddim, ~
102 Gen 14:12 | trokken weg; want hij woonde in Sodom. ~
103 Gen 14:20 | allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd heeft!
104 Gen 14:25 | woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees
105 Gen 14:30 | 6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende
106 Gen 14:37 | uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne
107 Gen 14:39 | gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven
108 Gen 15:2 | dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien
109 Gen 15:3 | tien jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond
110 Gen 15:4 | 4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving.
111 Gen 15:4 | werd haar vrouw veracht in haar ogen. ~
112 Gen 15:5 | ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij
113 Gen 15:5 | heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte
114 Gen 15:6 | Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed
115 Gen 15:6 | hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde
116 Gen 15:7 | haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein
117 Gen 16:7 | en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een
118 Gen 16:9 | houden, gij, en uw zaad na u, in hun geslachten. ~
119 Gen 16:12 | worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: de ingeborene
120 Gen 16:13 | en Mijn verbond zal zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig
121 Gen 16:17 | hij lachte; en hij zeide in zijn hart: Zal een, die
122 Gen 16:21 | Sara op dezen gezetten tijd in het andere jaar baren zal. ~
123 Gen 17:1 | eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen
124 Gen 17:3 | heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo gaat toch niet
125 Gen 17:9 | huisvrouw? En hij zeide: Ziet, in de tent. ~
126 Gen 17:18 | en alle volken der aarde in hem gezegend zullen worden? ~
127 Gen 17:24 | er vijftig rechtvaardigen in de stad; zult Gij hen ook
128 Gen 18:1 | engelen kwamen te Sodom in den avond; en Lot zat in
129 Gen 18:1 | in den avond; en Lot zat in de poort te Sodom; en als
130 Gen 18:2 | mijne heren! keert toch in ten huize van uw knecht,
131 Gen 18:3 | hem inkeerden, en kwamen in zijn huis; en hij maakte
132 Gen 18:8 | haar, zoals het goed is in uw ogen; alleenlijk doet
133 Gen 18:10 | deden Lot tot zich inkomen in het huis, en sloten de deur
134 Gen 18:12 | en allen, die gij hebt in deze stad, breng uit deze
135 Gen 18:14 | verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen
136 Gen 18:15 | voorhanden zijn, opdat gij in de ongerechtigheid dezer
137 Gen 18:19 | knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw
138 Gen 18:21 | aangezicht opgenomen ook in deze zaak, dat Ik deze stad
139 Gen 18:29 | het midden dezer omkering, in het omkeren dier steden,
140 Gen 18:29 | het omkeren dier steden, in welke Lot gewoond had. ~
141 Gen 18:30 | te wonen. En hij woonde in een spelonk, hij en zijn
142 Gen 18:31 | is oud, en er is geen man in dit land, om tot ons in
143 Gen 18:31 | in dit land, om tot ons in te gaan, naar de wijze der
144 Gen 18:32 | wij van onze vader zaad in het leven behouden. ~
145 Gen 18:33 | hij werd het niet gewaar in haar nederliggen, noch in
146 Gen 18:33 | in haar nederliggen, noch in haar opstaan. ~
147 Gen 18:34 | te drinken geven; ga dan in, lig bij hem, opdat wij
148 Gen 18:34 | wij van onzen vader zaad in het leven behouden. ~
149 Gen 18:35 | hij werd het niet gewaar in haar nederliggen, noch in
150 Gen 18:35 | in haar nederliggen, noch in haar opstaan. ~
151 Gen 19:3 | Maar God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en
152 Gen 19:5 | gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten
153 Gen 19:5 | oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen,
154 Gen 19:6 | 6 En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten,
155 Gen 19:6 | ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten gedaan
156 Gen 19:11 | alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat
157 Gen 19:15 | woon, waar het goed is in uw ogen. ~
158 Gen 20:2 | baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, ter gezetter
159 Gen 20:7 | ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom. ~
160 Gen 20:11 | dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake
161 Gen 20:12 | Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen,
162 Gen 20:12 | hoor naar haar stem; want in Izak zal uw zaad genoemd
163 Gen 20:14 | zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba. ~
164 Gen 20:20 | werd groot, en hij woonde in de woestijn, en werd een
165 Gen 20:21 | 21 En hij woonde in de woestijn Paran; en zijn
166 Gen 20:22 | zeggende: God is met u in alles, wat gij doet. ~
167 Gen 20:33 | 33 En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep aldaar
168 Gen 20:34 | als vreemdeling vele dagen in het land der Filistijnen. ~ ~
169 Gen 21:6 | nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden
170 Gen 21:13 | ziet, achter was een ram in de verwarde struiken vast
171 Gen 21:13 | offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats. ~
172 Gen 21:18 | 18 En in uw zaad zullen gezegend
173 Gen 22:2 | Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaan; en Abraham
174 Gen 22:6 | gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf
175 Gen 22:6 | van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand
176 Gen 22:9 | Machpela, die hij heeft, die in het einde van zijn akker
177 Gen 22:9 | geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u. ~
178 Gen 22:10 | 10 Efron nu zat in het midden van de zonen
179 Gen 22:17 | de akker van Efron, die in Machpela was, dat tegenover
180 Gen 22:17 | akker stond, dat rondom in zijn ganse landpale was
181 Gen 22:19 | Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van
182 Gen 22:19 | Mamre, hetwelk is Hebron, in het land Kanaan. ~
183 Gen 23:1 | en de HEERE had Abraham in alles gezegend. ~
184 Gen 23:3 | dochteren der Kanaanieten, in het midden van welke ik
185 Gen 23:5 | vrouw mij niet willen volgen in dit land; zal ik dan uw
186 Gen 23:5 | zoon moeten wederbrengen in het land, waar gij uitgetogen
187 Gen 23:10 | het goed zijns heren was in zijn hand; en hij maakte
188 Gen 23:20 | en goot haar kruik uit in de drinkbak, en liep weder
189 Gen 23:31 | 31 En hij zeide: Kom in, gij, gezegende des HEEREN!
190 Gen 23:37 | dochteren der Kanaanieten, in welker land ik wone; ~
191 Gen 23:45 | geeindigd had te spreken in mijn hart, ziet, zo kwam
192 Gen 23:62 | Lachai-Roi; en hij woonde in het zuiderland. ~
193 Gen 23:63 | was uitgegaan om te bidden in het veld, tegen het naken
194 Gen 23:65 | Wie is die man, die ons in het veld tegemoet wandelt?
195 Gen 23:67 | 67 En Izak bracht haar in de tent van zijn moeder
196 Gen 23:75 | gaf den geest en stierf, in goede ouderdom, oud en des
197 Gen 23:76 | zijn zonen, begroeven hem, in de spelonk van Machpela,
198 Gen 23:76 | de spelonk van Machpela, in den akker van Efron, den
199 Gen 23:77 | 10 In den akker, dien Abraham
200 Gen 23:83 | en dit zijn hun namen, in hun dorpen en paleizen,
201 Gen 23:88 | Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid van
202 Gen 23:89 | kinderen stieten zich samen in haar lichaam. Toen zeide
203 Gen 23:90 | tot haar: Twee volken zijn in uw buik, en twee natien
204 Gen 23:91 | ziet, zo waren tweelingen in haar buik. ~
205 Gen 23:94 | een oprecht man, wonende in tenten. ~
206 Gen 24:1 | 1 En er was honger in dat land, behalve den eerste
207 Gen 24:1 | behalve den eerste honger, die in de dagen van Abraham geweest
208 Gen 24:2 | niet af naar Egypte; woon in het land, dat Ik u aanzeggen
209 Gen 24:3 | 3 Woon als vreemdeling in dat land, en Ik zal met
210 Gen 24:4 | al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend
211 Gen 24:12 | 12 En Izak zaaide in datzelve land, en hij vond
212 Gen 24:12 | datzelve land, en hij vond in datzelve jaar honderd maten;
213 Gen 24:15 | knechten van zijn vader, in de dagen van zijn vader
214 Gen 24:17 | daar, en hij legerde zich in het dal van Gerar, en woonde
215 Gen 24:19 | knechten van Izak dan groeven in dat dal, en zij vonden aldaar
216 Gen 24:22 | gemaakt, en wij zijn gewassen in dit land. ~
217 Gen 24:24 | En de HEERE verscheen hem in denzelven nacht, en zeide:
218 Gen 24:29 | gedaan hebben, en hebben u in vrede laten trekken! Gij
219 Gen 24:31 | gaan, en zij togen van hem in vrede. ~
220 Gen 25:3 | pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld, en jaag mij een
221 Gen 25:5 | Ezau sprak; en Ezau ging in het veld, om een wildbraad
222 Gen 25:8 | mijn zoon! hoor mijn stem in hetgeen ik u gebiede. ~
223 Gen 25:12 | vader betasten, en ik zal in zijn ogen zijn als een bedrieger;
224 Gen 25:15 | grootsten zoon, die zij bij zich in huis had, en zij trok ze
225 Gen 25:17 | welke zij toegemaakt had, in de hand van Jakob, haar
226 Gen 25:41 | gezegend had; en Ezau zeide in zijn hart: De dagen van
227 Gen 26:8 | dochteren van Kanaan kwaad waren in de ogen van Izak, zijn vader; ~
228 Gen 26:14 | aarde, en gij zult uitbreken in menigte, westwaarts en oostwaarts,
229 Gen 26:14 | noordwaarts en zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen
230 Gen 26:14 | zuidwaarts; en in u, en in uw zaad zullen alle geslachten
231 Gen 26:15 | en Ik zal u wederbrengen in dit land; want Ik zal u
232 Gen 26:21 | ik ten huize mijns vaders in vrede zal wedergekeerd zijn;
233 Gen 27:2 | en ziet, er was een put in het veld; en ziet, er waren
234 Gen 27:20 | zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige dagen,
235 Gen 27:23 | hem; en hij ging tot haar in. ~
236 Gen 27:30 | 30 En hij ging ook in tot Rachel, en had ook Rachel
237 Gen 27:37 | en hij zeide: Ben ik dan in plaats van God, Die de vrucht
238 Gen 27:38 | dienstmaagd Bilha, ga tot haar in; dat zij op mijn knieen
239 Gen 27:39 | en Jakob ging tot haar in. ~
240 Gen 27:49 | 14 En Ruben ging in de dagen van de tarweoogst,
241 Gen 27:49 | tarweoogst, en hij vond Dudaim in het veld, en hij bracht
242 Gen 27:62 | ik nu genade gevonden heb in uw ogen; ik heb waargenomen,
243 Gen 27:70 | lammeren; en hij gaf dezelve in de hand zijner zonen. ~
244 Gen 27:73 | roeden, die hij geschild had, in de goten, en in de drinkbakken
245 Gen 27:73 | geschild had, in de goten, en in de drinkbakken van het water,
246 Gen 27:76 | roeden voor de ogen der kudde in de goten, opdat zij hittig
247 Gen 27:78 | die man brak gans zeer uit in menigte, en hij had vele
248 Gen 28:10 | mijn ogen ophief, en ik zag in den droom; en ziet, de bokken,
249 Gen 28:11 | Engel Gods zeide tot mij in de droom: Jakob! En ik zeide:
250 Gen 28:13 | dit land, en keer weder in het land uwer maagschap. ~
251 Gen 28:14 | ons een deel of erfenis, in het huis onzes vaders? ~
252 Gen 28:18 | dat hij bezat, hetwelk hij in Paddan-Aram geworven had,
253 Gen 28:24 | kwam tot Laban, den Syrier, in een droom des nachts, en
254 Gen 28:29 | 29 Het ware in de macht mijner hand aan
255 Gen 28:33 | 33 Toen ging Laban in de tent van Jakob, en in
256 Gen 28:33 | in de tent van Jakob, en in de tent van Lea, en in de
257 Gen 28:33 | en in de tent van Lea, en in de tent van de beide dienstmaagden,
258 Gen 28:33 | Lea gegaan was, kwam hij in de tent van Rachel. ~
259 Gen 28:34 | genomen, en zij had die in een kemels zadeltuig gelegd,
260 Gen 28:35 | Dat de toorn niet ontsteke in mijns heren ogen, omdat
261 Gen 28:41 | Ik ben nu twintig jaren in uw huis geweest; ik heb
262 Gen 29:5 | zeggen, opdat ik genade vinde in uw ogen. ~
263 Gen 29:7 | runderen, en de kemels, in twee heiren; ~
264 Gen 29:13 | nam van hetgeen, dat hem in zijn hand kwam, een geschenk
265 Gen 29:16 | 16 En hij gaf die in de hand zijner knechten,
266 Gen 29:21 | vernachtte dienzelfden nacht in het leger. ~
267 Gen 29:22 | 22 En hij stond op in dienzelfden nacht, en hij
268 Gen 30:4 | hem tegemoet, en nam hem in den arm, en viel hem aan
269 Gen 30:8 | zeide: Om genade te vinden in de ogen mijns heren! ~
270 Gen 30:10 | neen! indien ik nu genade in uw ogen gevonden heb, zo
271 Gen 30:15 | laat mij genade vinden in mijns heren ogen! ~
272 Gen 30:18 | de stad Sichem, welke is in het land Kanaan, als hij
273 Gen 30:18 | Paddan-Aram; en hij legerde zich in het gezicht der stad. ~
274 Gen 31:5 | waren zijn zonen met het vee in het veld; en Jakob zweeg,
275 Gen 31:7 | zeer, omdat hij dwaasheid in Israel gedaan had, Jakobs
276 Gen 31:11 | Laat mij genade vinden in uw ogen; en wat gij tot
277 Gen 31:18 | En hun woorden waren goed in de ogen van Hemor, en in
278 Gen 31:18 | in de ogen van Hemor, en in de ogen van Sichem, Hemors
279 Gen 31:19 | doen; want hij had lust in Jakobs dochter; en hij was
280 Gen 31:21 | met ons; daarom laat hen in dit land wonen, en daarin
281 Gen 31:25 | ten derden dage, toen zij in de smart waren, zo namen
282 Gen 31:25 | zwaard, en kwamen stoutelijk in de stad, en doodden al wat
283 Gen 31:28 | hun ezelen, en hetgeen dat in de stad, en hetgeen dat
284 Gen 31:28 | de stad, en hetgeen dat in het veld was, namen zij. ~
285 Gen 31:30 | en ik ben weinig volks in getal; zo zij zich tegen
286 Gen 32:2 | weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn, en
287 Gen 32:4 | al die vreemde goden, die in hun hand waren, en de oorsierselen,
288 Gen 32:6 | Jakob te Luz, hetwelk is in het land Kanaan (dat is
289 Gen 32:13 | Toen voer God van hem op in die plaats, waar Hij met
290 Gen 32:14 | stelde een opgericht teken op in die plaats, waar Hij met
291 Gen 32:16 | baarde, en zij had het hard in haar baren. ~
292 Gen 32:17 | geschiedde, als zij het hard had in haar baren, zo zeide de
293 Gen 32:22 | het geschiedde, als Israel in dat land woonde, dat Ruben
294 Gen 32:26 | Jakob, die hem geboren zijn in Paddan-Aram. ~
295 Gen 32:27 | kwam tot Izak, zijn vader, in Mamre, te Kirjath-Arba,
296 Gen 33:5 | Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaan. ~
297 Gen 33:6 | zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven
298 Gen 33:16 | zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn
299 Gen 33:17 | zijn de vorsten van Rehuel in het land Edom; dat zijn
300 Gen 33:21 | Horieten, zonen van Seir, in het land van Edom. ~
301 Gen 33:24 | is die Ana, die de muilen in de woestijn gevonden heeft,
302 Gen 33:30 | Horieten, naar hun vorsten in het land Seir. ~
303 Gen 33:31 | koningen, die geregeerd hebben in het land Edom, eer een koning
304 Gen 33:32 | zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner
305 Gen 33:33 | Zerah, van Bozra, regeerde in zijn plaats. ~
306 Gen 33:34 | Temanieten land, regeerde in zijn plaats. ~
307 Gen 33:35 | 35 En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad,
308 Gen 33:35 | Bedad, die Midian versloeg in het veld van Moab; en de
309 Gen 33:36 | Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats. ~
310 Gen 33:37 | aan de rivier, regeerde in zijn plaats. ~
311 Gen 33:38 | zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats. ~
312 Gen 33:39 | stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam
313 Gen 33:43 | Edom, naar hun woningen, in het land hunner bezitting;
314 Gen 34:1 | 1 En Jakob woonde in het land der vreemdelingschappen
315 Gen 34:1 | vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaan. ~
316 Gen 34:7 | wij waren schoven bindende in het midden des velds; en
317 Gen 34:15 | want ziet, hij was dwalende in het veld); zo vraagde hem
318 Gen 34:20 | ons hem doodslaan, en hem in een dezer kuilen werpen;
319 Gen 34:22 | Vergiet geen bloed; werpt hem in dezen kuil die in de woestijn
320 Gen 34:22 | werpt hem in dezen kuil die in de woestijn is, en legt
321 Gen 34:24 | namen hem, en wierpen hem in den kuil; doch de kuil was
322 Gen 34:24 | ledig; er was geen water in. ~
323 Gen 34:29 | ziet, zo was Jozef niet in den kuil; toen scheurde
324 Gen 34:31 | en zij doopten den rok in het bloed. ~
325 Gen 34:35 | bedrijvende, tot mijn zoon in het graf nederdalen. Alzo
326 Gen 34:36 | Midianieten verkochten hem in Egypte, aan Potifar, een
327 Gen 35:1 | broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam,
328 Gen 35:2 | nam haar, en ging tot haar in. ~
329 Gen 35:7 | eerstgeborene van Juda, was kwaad in des HEEREN ogen; daarom
330 Gen 35:8 | zeide Juda tot Onan: Ga in tot uws broeders huisvrouw,
331 Gen 35:8 | huisvrouw, en trouw haar in uws broeders naam, en verwek
332 Gen 35:10 | 10 En het was kwaad in des HEEREN ogen, wat hij
333 Gen 35:11 | schoondochter: Blijf weduwe in uws vaders huis, totdat
334 Gen 35:11 | ging Thamar heen, en bleef in haar vaders huis. ~
335 Gen 35:18 | uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij
336 Gen 35:18 | haar gaf, en ging tot haar in; en zij ontving bij hem. ~
337 Gen 35:27 | ziet, zo waren tweelingen in haar buik. ~
338 Gen 36:2 | voorspoedig man was; en hij was in het huis van zijn heer,
339 Gen 36:4 | 4 Zo vond Jozef genade in zijn ogen, en diende hem;
340 Gen 36:4 | al wat hij had, gaf hij in zijn hand. ~
341 Gen 36:5 | de zegen des HEEREN was in alles, wat hij had, in het
342 Gen 36:5 | was in alles, wat hij had, in het huis en in het veld. ~
343 Gen 36:5 | hij had, in het huis en in het veld. ~
344 Gen 36:6 | liet alles, wat hij had, in Jozefs hand, zodat hij met
345 Gen 36:8 | geen kennis met mij, wat er in het huis is; en al wat hij
346 Gen 36:8 | hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven. ~
347 Gen 36:9 | 9 Niemand is groter in dit huis dan ik, en hij
348 Gen 36:11 | op zulk een dag, dat hij in het huis kwam, om zijn werk
349 Gen 36:12 | En hij liet zijn kleed in haar hand, en vluchtte,
350 Gen 36:13 | zag, dat hij zijn kleed in haar hand gelaten had, en
351 Gen 36:16 | bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~
352 Gen 36:20 | nam hem, en leverde hem in het gevangenhuis, ter plaatse,
353 Gen 36:20 | waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis. ~
354 Gen 36:21 | tot hem; en gaf hem genade in de ogen van den overste
355 Gen 36:22 | gaf al de gevangenen, die in het gevangenhuis waren,
356 Gen 36:22 | het gevangenhuis waren, in Jozefs hand; en al wat zij
357 Gen 36:23 | zag gans op geen ding, dat in zijn hand was, overmits
358 Gen 36:26 | 3 En hij leverde hen in bewaring, ten huize van
359 Gen 36:26 | den overste der trawanten, in het gevangenhuis, ter plaatse,
360 Gen 36:27 | zij waren sommige dagen in bewaring. ~
361 Gen 36:28 | een droom, elk zijn droom, in een nacht, elk naar de uitlegging
362 Gen 36:28 | waren, die gevangen waren in het gevangenhuis. ~
363 Gen 36:30 | Farao, die bij hem waren in hechtenis van het huis zijns
364 Gen 36:32 | droom, en zeide tot hem: In mijn droom, zie, zo was
365 Gen 36:34 | 11 En Farao's beker was in mijn hand; en ik nam die
366 Gen 36:34 | druiven, en drukte ze uit in Farao's beker, en ik gaf
367 Gen 36:36 | hoofd verheffen, en zal u in uw staat herstellen; en
368 Gen 36:36 | en gij zult Farao's beker in zijn hand geven, naar de
369 Gen 36:38 | niets gedaan, dat zij mij in dezen kuil gezet hebben. ~
370 Gen 36:39 | hij tot Jozef: Ik was ook in mijn droom, en zie, drie
371 Gen 36:40 | 17 En in den opperste korf was van
372 Gen 36:43 | den overste der bakkers, in het midden zijner knechten. ~
373 Gen 37:2 | van vlees, en zij weidden in het gras. ~
374 Gen 37:5 | ziet, zeven aren rezen op, in een halm, vet en goed. ~
375 Gen 37:8 | 8 En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn
376 Gen 37:10 | dienaars, en leverde mij in bewaring ten huize van den
377 Gen 37:11 | 11 En in een nacht droomden wij een
378 Gen 37:13 | mij heeft hij hersteld in mijn staat, en hem gehangen. ~
379 Gen 37:17 | sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan
380 Gen 37:18 | gedaante, en zij weidden in het gras. ~
381 Gen 37:19 | van lelijkheid niet gezien in het ganse Egypteland. ~
382 Gen 37:21 | 21 Dewelke in haar buik inkwamen; maar
383 Gen 37:21 | men merkte niet, dat ze in haar buik ingekomen waren;
384 Gen 37:21 | aanzien was lelijk, gelijk als in het begin. Toen ontwaakte
385 Gen 37:22 | 22 Daarna zag ik in mijn droom, en zie zeven
386 Gen 37:22 | zie zeven aren rezen op in een halm, vol en goed. ~
387 Gen 37:29 | zal er grote overvloed in het ganse land van Egypte
388 Gen 37:30 | jaren des hongers; dan zal in het land van Egypte al die
389 Gen 37:31 | 31 Ook zal de overvloed in het land niet gemerkt worden,
390 Gen 37:34 | deel des lands van Egypte in de zeven jaren des overvloeds. ~
391 Gen 37:35 | hand van Farao, tot spijze in de steden, en bewaren het. ~
392 Gen 37:36 | zeven jaren des hongers, die in Egypteland wezen zullen;
393 Gen 37:37 | 37 En dit woord was goed in de ogen van Farao, en in
394 Gen 37:37 | in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn knechten. ~
395 Gen 37:38 | een man vinden als deze, in welken Gods Geest is? ~
396 Gen 37:44 | hand of zijn voet opheffen in gans Egypteland. ~
397 Gen 37:47 | En het land bracht voort, in de zeven jaren des overvloeds,
398 Gen 37:48 | spijze der zeven jaren, die in Egypteland was, en deed
399 Gen 37:48 | Egypteland was, en deed de spijze in de steden; de spijze van
400 Gen 37:52 | God heeft mij doen wassen in het land mijner verdrukking. ~
401 Gen 37:53 | jaren des overvloeds, die in Egypte geweest was. ~
402 Gen 37:54 | gezegd had. En er was honger in al de landen; maar in gans
403 Gen 37:54 | honger in al de landen; maar in gans Egypteland was brood. ~
404 Gen 37:56 | want de honger was sterk in Egypteland. ~
405 Gen 37:57 | 57 En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef, om te
406 Gen 37:57 | want de honger was sterk in alle landen. ~
407 Gen 38:1 | Jakob zag, dat er koren in Egypte was, zo zeide Jakob
408 Gen 38:2 | heb gehoord, dat er koren in Egypte is; trekt daarhenen
409 Gen 38:5 | kwamen; want de honger was in het land Kanaan. ~
410 Gen 38:13 | gebroeders, eens mans zonen, in het land Kanaan; en zie,
411 Gen 38:17 | zette hen samen drie dagen in bewaring. ~
412 Gen 38:19 | uwer broederen gebonden in het huis uwer bewaring;
413 Gen 38:25 | wederkeerde, een iegelijk in zijn zak, en dat men hun
414 Gen 38:27 | zijn ezel voeder te geven in de herberg, zo zag hij zijn
415 Gen 38:27 | geld; want ziet, het was in den mond van zijn zak. ~
416 Gen 38:28 | daartoe ook, ziet, het is in mijn zak! Toen ontging hun
417 Gen 38:29 | 29 En zij kwamen in het land Kanaan, tot Jakob,
418 Gen 38:32 | is heden bij onzen vader in het land Kanaan. ~
419 Gen 38:34 | wedergeven, en gij zult in dit land handelen. ~
420 Gen 38:35 | iegelijk den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij zagen de
421 Gen 38:37 | niet wederbreng; geef hem in mijn hand, en ik zal hem
422 Gen 39:1 | De honger nu werd zwaar in dat land; ~
423 Gen 39:11 | loffelijkste dezes lands in uwe vaten, en brengt dien
424 Gen 39:12 | 12 En neemt dubbel geld in uw hand; en brengt het geld,
425 Gen 39:12 | brengt het geld, hetwelk in den mond uwer zakken wedergekeerd
426 Gen 39:12 | zakken wedergekeerd is, weder in uw hand; misschien is het
427 Gen 39:15 | geschenk, en namen dubbel geld in hun hand, en Benjamin; en
428 Gen 39:17 | de man bracht deze mannen in het huis van Jozef. ~
429 Gen 39:18 | vreesden deze mannen, omdat zij in het huis van Jozef gebracht
430 Gen 39:18 | oorzake van het geld, dat in het begin in onze zakken
431 Gen 39:18 | het geld, dat in het begin in onze zakken wedergekeerd
432 Gen 39:20 | Och, mijn heer! wij waren in het begin gewisselijk afgekomen,
433 Gen 39:21 | is nu geschied, als wij in de herberg gekomen waren,
434 Gen 39:21 | zo was ieders mans geld in den mond van zijn zak, ons
435 Gen 39:21 | mond van zijn zak, ons geld in zijn gewicht; en wij hebben
436 Gen 39:21 | hebben hetzelve wedergebracht in onze hand. ~
437 Gen 39:22 | Wij hebben ook ander geld in onze hand afgebracht, om
438 Gen 39:22 | weten niet, wie ons geld in onze zakken gelegd heeft. ~
439 Gen 39:23 | vaders heeft u een schat in uw zakken gegeven; uw geld
440 Gen 39:24 | bracht de man deze mannen in het huis van Jozef, en hij
441 Gen 39:26 | hem het geschenk, hetwelk in hun hand was, in het huis,
442 Gen 39:26 | hetwelk in hun hand was, in het huis, en zij bogen zich
443 Gen 39:30 | zocht te wenen; en hij ging in een kamer, en weende aldaar. ~
444 Gen 39:32 | zij richtten voor hem aan in het bijzonder, en voor hen
445 Gen 39:32 | het bijzonder, en voor hen in het bijzonder; en voor de
446 Gen 39:32 | Egyptenaren, die met hem aten, in het bijzonder; want de Egyptenaars
447 Gen 40:1 | en leg ieders mans geld in den mond van zijn zak; ~
448 Gen 40:2 | zilveren beker, zult gij leggen in den mond van den zak des
449 Gen 40:8 | 8 Zie, het geld, dat wij in den mond onzer zakken vonden,
450 Gen 40:12 | die beker werd gevonden in den zak van Benjamin. ~
451 Gen 40:14 | kwam met zijn broederen in het huis van Jozef; want
452 Gen 40:16 | slaven, zo wij, als hij, in wiens hand de beker gevonden
453 Gen 40:17 | mij zulks te doen! de man, in wiens hand de beker gevonden
454 Gen 40:17 | doch trekt gijlieden op in vrede tot uw vader. ~
455 Gen 41:5 | en de toorn ontsteke niet in uw ogen, omdat gij mij hierheen
456 Gen 41:6 | nu twee jaren des hongers in het midden des lands; en
457 Gen 41:6 | er zijn nog vijf jaren, in welke geen ploeging noch
458 Gen 41:8 | ganse huis, en regeerder in het ganse land van Egypte. ~
459 Gen 41:10 | 10 En gij zult in het land Gosen wonen, en
460 Gen 41:13 | vader al mijn heerlijkheid in Egypte, en alles wat gij
461 Gen 41:16 | 16 Als dit gerucht in het huis van Farao gehoord
462 Gen 41:16 | zijn gekomen! was het goed in de ogen van Farao, en in
463 Gen 41:16 | in de ogen van Farao, en in de ogen van zijn knechten. ~
464 Gen 41:25 | uit Egypte, en zij kwamen in het land Kanaan tot hun
465 Gen 41:26 | ja, ook is hij regeerder in gans Egypteland! Toen bezweek
466 Gen 42:2 | En God sprak tot Israel in gezichten des nachts, en
467 Gen 42:6 | vee, en hun have, die zij in het land Kanaan geworven
468 Gen 42:6 | geworven hadden, en zij kwamen in Egypte, Jakob en al zijn
469 Gen 42:7 | zaad bracht hij met zich in Egypte. ~
470 Gen 42:8 | der zonen van Israel, die in Egypte kwamen: Jakob en
471 Gen 42:12 | en Onan waren gestorven in het land van Kanaan; en
472 Gen 42:15 | zij Jakob gebaard heeft in Paddan-Aram, met Dina zijn
473 Gen 42:20 | En Jozef werden geboren in Egypteland, Manasse en Efraim,
474 Gen 42:26 | de zielen, die met Jakob in Egypte kwamen, uit zijn
475 Gen 42:27 | zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn, waren
476 Gen 42:27 | het huis van Jakob, die in Egypte kwamen, waren zeventig. ~
477 Gen 42:28 | naar Gosen; en zij kwamen in het land Gosen. ~
478 Gen 42:31 | het huis mijns vaders, die in het land Kanaan waren, zijn
479 Gen 42:34 | als onze vaders; opdat gij in het land Gosen moogt wonen;
480 Gen 43:1 | Kanaan, en zie, zij zijn in het land Gosen. ~
481 Gen 43:4 | gekomen, om als vreemdelingen in dit land te wonen; want
482 Gen 43:4 | dewijl de honger zwaar is in het land Kanaan; en nu,
483 Gen 43:4 | nu, laat toch uw knechten in het land Gosen wonen! ~
484 Gen 43:6 | uw vader en uw broeders in het beste van het land wonen;
485 Gen 43:6 | het land wonen; laat hen in het land Gosen wonen, en
486 Gen 43:9 | des levens mijner vaderen, in de dagen hunner vreemdelingschappen. ~
487 Gen 43:11 | hij gaf hun een bezitting in Egypteland, in het beste
488 Gen 43:11 | bezitting in Egypteland, in het beste van het land,
489 Gen 43:11 | het beste van het land, in het land Rameses, gelijk
490 Gen 43:13 | 13 En er was geen brood in het ganse land; want de
491 Gen 43:14 | verzamelde Jozef al het geld, dat in Egypteland en in het land
492 Gen 43:14 | geld, dat in Egypteland en in het land Kanaan gevonden
493 Gen 43:14 | en Jozef bracht dat geld in Farao's huis. ~
494 Gen 43:15 | want waarom zouden wij in uw tegenwoordigheid sterven?
495 Gen 43:18 | was, zo kwamen zij tot hem in het tweede jaar, en zeiden
496 Gen 43:21 | volk, dat zette hij over in de steden, van het ene uiterste
497 Gen 43:24 | spijze en van degenen, die in uw huizen zijn, en om te
498 Gen 43:25 | laat ons genade vinden in de ogen mijns heren, en
499 Gen 43:26 | Jozef dan stelde ditzelve in tot een wet, tot dezen dag,
500 Gen 43:27 | 27 Zo woonde Israel in het land van Egypte, in
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11500 | 11501-12000 | 12001-12370 |