Book Chapter: Verse
1 Gen 1:4 | 4 En God zag het licht, dat het goed
2 Gen 1:10 | noemde Hij zeeen; en God zag, dat het goed was. ~
3 Gen 1:12 | naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. ~
4 Gen 1:18 | tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was. ~
5 Gen 1:21 | gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. ~
6 Gen 1:25 | aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was. ~
7 Gen 1:31 | 31 En God zag al wat Hij gemaakt had,
8 Gen 3:6 | 6 En de vrouw zag, dat die boom goed was tot
9 Gen 4:4 | van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan; ~
10 Gen 4:5 | Maar Kain en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak
11 Gen 6:5 | 5 En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen
12 Gen 6:12 | 12 Toen zag God de aarde, en ziet, zij
13 Gen 8:13 | het deksel der ark af, en zag toe, en ziet, de aardbodem
14 Gen 9:22 | En Cham, Kanaans vader, zag zijns vaders naaktheid,
15 Gen 13:10 | hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan,
16 Gen 15:4 | zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had,
17 Gen 17:2 | hij hief zijn ogen op en zag; en ziet, daar stonden drie
18 Gen 17:2 | tegenover hem; als hij hen zag, zo liep hij hun tegemoet
19 Gen 18:1 | te Sodom; en als Lot hen zag, stond hij op hun tegemoet,
20 Gen 18:26 | 26 En zijn huisvrouw zag om van achter hem; en zij
21 Gen 18:28 | 28 En hij zag naar Sodom en Gomorra toe,
22 Gen 18:28 | land van die vlakte; en hij zag, en ziet, er ging een rook
23 Gen 20:9 | 9 En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische,
24 Gen 20:19 | ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging, en vulde de
25 Gen 21:4 | Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre. ~
26 Gen 21:13 | Abraham zijn ogen op, en zag om, en ziet, achter was
27 Gen 23:63 | hij hief zijn ogen op en zag toe, en ziet, de kemelen
28 Gen 23:64 | ook haar ogen op, en zij zag Izak; en zij viel van den
29 Gen 24:8 | venster uitkeek, en hij zag, dat, ziet, Izak was jokkende
30 Gen 26:6 | 6 Als nu Ezau zag, dat Izak Jakob gezegend,
31 Gen 26:8 | 8 En dat Ezau zag, dat de dochteren van Kanaan
32 Gen 27:2 | 2 En hij zag toe, en ziet, er was een
33 Gen 27:10 | geschiedde, als Jakob Rachel zag, de dochter van Laban, zijner
34 Gen 27:31 | 31 Toen nu de HEERE zag, dat Lea gehaat was, opende
35 Gen 27:36 | 1 Als nu Rachel zag, dat zij Jakob niet baarde,
36 Gen 27:44 | 9 Toen nu Lea zag, dat zij ophield van baren,
37 Gen 28:2 | 2 Jakob zag ook het aangezicht van Laban
38 Gen 28:10 | mijn ogen ophief, en ik zag in den droom; en ziet, de
39 Gen 29:2 | Jakob zeide, met dat hij hen zag: Dit is een heirleger Gods!
40 Gen 29:25 | 25 En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht,
41 Gen 30:1 | Jakob hief zijn ogen op en zag; en ziet, Ezau kwam, en
42 Gen 30:5 | hief hij zijn ogen op, en zag die vrouwen en die kinderen,
43 Gen 31:2 | den Heviet, den landvorst, zag haar, en hij nam ze, en
44 Gen 35:2 | 2 En Juda zag aldaar de dochter van een
45 Gen 35:14 | naar Timna is; want zij zag, dat Sela groot geworden
46 Gen 35:15 | 15 Als Juda haar zag, zo hield hij haar voor
47 Gen 36:3 | 3 Als nu zijn heer zag, dat de HEERE met hem was,
48 Gen 36:13 | het geschiedde, als zij zag, dat hij zijn kleed in haar
49 Gen 36:23 | overste van het gevangenhuis zag gans op geen ding, dat in
50 Gen 36:29 | morgens tot hen, en hij zag hen aan, en ziet, zij waren
51 Gen 36:39 | Toen de overste der bakkers zag, dat hij een goede uitlegging
52 Gen 37:22 | 22 Daarna zag ik in mijn droom, en zie
53 Gen 38:1 | 1 Toen Jakob zag, dat er koren in Egypte
54 Gen 38:7 | Als Jozef zijn broederen zag, zo kende hij hen; maar
55 Gen 38:27 | geven in de herberg, zo zag hij zijn geld; want ziet,
56 Gen 39:16 | Als Jozef Benjamin met hen zag, zo zeide hij tot dengene,
57 Gen 39:29 | hij hief zijn ogen op, en zag Benjamin, zijn broeder,
58 Gen 41:27 | had, en dat hij de wagenen zag, die Jozef gezonden had
59 Gen 44:8 | 8 En Israel zag de zonen van Jozef, en zeide:
60 Gen 44:17 | 17 Toen Jozef zag, dat zijn vader zijn rechterhand
61 Gen 45:15 | 15 Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het
62 Gen 46:23 | 23 En Jozef zag van Efraim kinderen, van
63 Exo 2:2 | baarde een zoon. Toen zij hem zag, dat hij schoon was, zo
64 Exo 2:5 | het midden van de biezen zag, zo zond zij haar dienstmaagd
65 Exo 2:6 | Toen zij het open deed, zo zag zij dat knechtje; en ziet,
66 Exo 2:11 | bezag hun lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man een
67 Exo 2:12 | 12 En hij zag herwaarts en gindswaarts;
68 Exo 2:12 | gindswaarts; en toen hij zag, dat er niemand was, zo
69 Exo 2:25 | 25 En God zag de kinderen Israels aan,
70 Exo 3:2 | van een braambos; en hij zag, en ziet, het braambos brandde
71 Exo 3:4 | 4 Toen de HEERE zag, dat hij zich daarheen wendde,
72 Exo 4:31 | dat Hij hun verdrukking zag, en zij neigden hun hoofden,
73 Exo 8:15 | 15 Toen nu Farao zag, dat er verademing was,
74 Exo 9:34 | 34 Toen Farao zag, dat de regen en hagel,
75 Exo 14:24 | kolom des vuurs en der wolk, zag op het leger der Egyptenaren;
76 Exo 14:30 | der Egyptenaren; en Israel zag de Egyptenaren dood aan
77 Exo 14:31 | 31 Ook zag Israel de grote hand, die
78 Exo 18:14 | schoonvader van Mozes alles zag, wat hij het volk deed,
79 Exo 20:18 | 18 En al het volk zag de donderen, en de bliksemen,
80 Exo 20:18 | berg; toen het volk zulks zag, weken zij af, en stonden
81 Exo 32:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes vertoog van den
82 Exo 32:5 | 5 Als Aaron dat zag, zo bouwde hij een altaar
83 Exo 32:19 | en het kalf, en de reien zag, dat de toorn van Mozes
84 Exo 32:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk ontbloot was, (
85 Exo 33:1 | 1 Toen het volk zag, dat Mozes vertoog van den
86 Exo 33:5 | 5 Als Aaron dat zag, zo bouwde hij een altaar
87 Exo 33:19 | en het kalf, en de reien zag, dat de toorn van Mozes
88 Exo 33:25 | 25 Als Mozes zag, dat het volk ontbloot was, (
89 Exo 34:10 | Als het volk de wolkkolom zag staan in de deur der tent,
90 Lev 9:24 | Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen
91 Num 12:10 | als de sneeuw. En Aaron zag Mirjam aan, en ziet, zij
92 Num 20:29 | Toen de ganse vergadering zag, dat Aaron overleden was,
93 Num 21:9 | een slang iemand beet, zo zag hij de koperen slang aan,
94 Num 22:2 | Balak, de zoon van Zippor, zag al wat Israel aan de Amorieten
95 Num 22:23 | 23 De ezelin nu zag den Engel des HEEREN staande
96 Num 22:25 | ezelin den Engel des HEEREN zag, zo klemde hij zichzelve
97 Num 22:27 | ezelin den Engel des HEEREN zag, zo legde zij zich neder
98 Num 22:31 | hij den Engel des HEEREN zag, staande in den weg, en
99 Num 22:41 | van Baal, dat hij van daar zag het uiterste des volks.
100 Num 24:1 | 1 Toen Bileam zag, dat het goed was in de
101 Num 24:2 | zijn ogen ophief, en Israel zag, wonende naar zijn stammen,
102 Num 24:20 | Toen hij de Amalekieten zag, zo hief hij zijn spreuk
103 Num 24:21 | 21 Toen hij de Kenieten zag, zo hief hij zijn spreuk
104 Num 25:7 | Aaron, den priester, dat zag, zo stond hij op uit het
105 Deu 9:16 | 16 En ik zag toe, en ziet, gij hadt tegen
106 Deu 26:7 | HEERE verhoorde onze stem en zag onze ellende aan, en onzen
107 Deu 32:19 | 19 Als het de HEERE zag, zo versmaadde Hij hen,
108 Joz 5:13 | hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een
109 Joz 7:21 | 21 Want ik zag onder den roof een schoon
110 Joz 8:14 | toen de koning van Ai dat zag, zo haastten zij en maakten
111 Ric 5:22 | 22 Toen zag Gideon, dat het een Engel
112 Ric 8:36 | 36 Als Gaal dat volk zag, zo zeide hij tot Zebul:
113 Ric 8:43 | lagen in het veld; en hij zag toe, en ziet, het volk trok
114 Ric 10:35 | geschiedde, als hij haar zag, zo verscheurde hij zijn
115 Ric 11:3 | 3 Als ik nu zag, dat gij niet verlostet,
116 Ric 15:1 | ging heen naar Gaza; en hij zag aldaar een vrouw, die een
117 Ric 15:18 | 18 Als nu Delila zag, dat hij haar zijn ganse
118 Ric 15:24 | Desgelijks als hem het volk zag, loofden zij hun god, want
119 Ric 18:3 | vader van de jonge vrouw hem zag, werd hij vrolijk over zijn
120 Ric 18:17 | nu zijn ogen ophief, zo zag hij die reizenden man op
121 Ric 18:30 | geschiedde, dat al wie het zag, zeide: Zulks is niet geschied
122 Rut 1:18 | 18 Als zij nu zag, dat zij vastelijk voorgenomen
123 Rut 2:18 | stad; en haar schoonmoeder zag, wat zij opgelezen had;
124 1Sa 10:11 | van te voren gekend had, zag, dat hij, ziet, profeteerde
125 1Sa 13:11 | Saul nu zeide: Omdat ik zag, dat zich het volk van mij
126 1Sa 14:52 | kloeke mannen, die Saul zag, die vergaderde hij tot
127 1Sa 15:35 | 35 En Samuel zag Saul niet meer tot den dag
128 1Sa 16:6 | geschiedde, toen zij inkwamen, zo zag hij Eliab aan, en dacht:
129 1Sa 17:42 | Filistijn opzag, en David zag, zo verachtte hij hem; want
130 1Sa 17:55 | 55 Toen Saul David zag uitgaan den Filistijn tegemoet,
131 1Sa 18:15 | 15 Toen nu Saul zag, dat hij zich zeer voorzichtiglijk
132 1Sa 18:28 | 28 En Saul zag en merkte, dat de HEERE
133 1Sa 22:9 | Saul stond, en zeide: Ik zag den zoon van Isai, komende
134 1Sa 23:15 | 15 Als David zag, dat Saul uitgetogen was,
135 1Sa 24:9 | Mijn heer koning! Toen zag Saul achter zich om, en
136 1Sa 25:23 | 23 Toen nu Abigail David zag, zo haastte zij zich, en
137 1Sa 26:3 | bleef in de woestijn, en zag, dat Saul achter hem kwam
138 1Sa 26:12 | er was niemand, die het zag, en niemand, die het merkte,
139 1Sa 28:5 | het leger der Filistijnen zag, zo vreesde hij, en zijn
140 1Sa 28:12 | Toen nu de vrouw Samuel zag, zo riep zij met luider
141 1Sa 28:21 | vrouw nu kwam tot Saul, en zag, dat hij zeer verbaasd was;
142 1Sa 31:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel
143 2Sa 1:7 | 7 Zo zag hij achter zich om, en zag
144 2Sa 1:7 | zag hij achter zich om, en zag mij, en hij riep mij, en
145 2Sa 2:20 | 20 Toen zag Abner achter zich om, en
146 2Sa 6:16 | zij nu den koning David zag, springende en huppelende
147 2Sa 10:9 | 9 Als nu Joab zag, dat de spits der slagorde
148 2Sa 11:2 | van het koningshuis, en zag van het dak een vrouw, zich
149 2Sa 12:19 | 19 Maar David zag, dat zijn knechten mompelden;
150 2Sa 13:34 | hield, hief zijn ogen op, en zag toe, en ziet, er kwam veel
151 2Sa 14:24 | Absalom in zijn huis, en zag des konings aangezicht niet. ~
152 2Sa 14:28 | konings aangezicht niet zag. ~
153 2Sa 17:18 | 18 Een jongen dan nog zag hen, en zeide het Absalom
154 2Sa 17:23 | 23 Als nu Achitofel zag, dat zijn raad niet gedaan
155 2Sa 18:10 | 10 Als dat een man zag, zo gaf hij het Joab te
156 2Sa 18:24 | en hief zijn ogen op, en zag, en ziet, er liep een man
157 2Sa 18:26 | 26 Toen zag de wachter een anderen man
158 2Sa 18:29 | Absalom? En Ahimaaz zeide: Ik zag een groot rumoer, als Joab,
159 2Sa 20:12 | op de straat. Als die man zag, dat al het volk staan bleef,
160 2Sa 20:12 | kleed op hem, dewijl hij zag, dat al wie bij hem kwam,
161 2Sa 24:17 | David, als hij den engel zag, die het volk sloeg, sprak
162 2Sa 24:20 | 20 En Arauna zag toe, en zag den koning en
163 2Sa 24:20 | 20 En Arauna zag toe, en zag den koning en zijn knechten
164 1Kon 10:4 | nu de koningin van Scheba zag al de wijsheid van Salomo,
165 1Kon 11:28| Toen Salomo dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam was,
166 1Kon 12:16| 16 Toen gans Israel zag, dat de koning naar hen
167 1Kon 16:18| het geschiedde, als Zimri zag, dat de stad ingenomen was,
168 1Kon 18:17| geschiedde, als Achab Elia zag, dat Achab tot hem zeide:
169 1Kon 18:39| Als nu het ganse volk dat zag, zo vielen zij op hun aangezichten,
170 1Kon 18:43| zee. Toen ging hij op, en zag uit, en zeide: Er is niets.
171 1Kon 19:3 | 3 Toen hij dat zag, maakte hij zich op, en
172 1Kon 19:6 | 6 En hij zag om, en ziet, aan zijn hoofdeinde
173 1Kon 22:17| 17 En hij zeide: Ik zag het ganse Israel verstrooid
174 1Kon 22:19| het woord des HEEREN: Ik zag den HEERE, zittende op Zijn
175 2Kon 2:12| 12 En Elisa zag het, en hij riep: Mijn vader,
176 2Kon 2:12| en zijn ruiteren! En hij zag hem niet meer; en hij vatte
177 2Kon 2:24| keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen, in den
178 2Kon 3:26| de koning der Moabieten zag, dat hem de strijd te sterk
179 2Kon 4:25| Gods haar van tegenover zag, dat hij tot Gehazi, zijn
180 2Kon 5:21| achterna. En toen Naaman zag, dat hij hem naliep, viel
181 2Kon 6:17| van den jongen, dat hij zag; en ziet, de berg was vol
182 2Kon 6:21| zeide tot Elisa, als hij hen zag: Zal ik hen slaan? Zal ik
183 2Kon 6:30| muur voortging; en het volk zag, dat, ziet, een zak van
184 2Kon 9:17| den toren te Jizreel, en zag den hoop van Jehu, als hij
185 2Kon 9:22| geschiedde nu, als Joram Jehu zag, dat hij zeide: Is het ook
186 2Kon 9:27| de koning van Juda, dat zag, zo vlood hij door den weg
187 2Kon 11:1 | Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was,
188 2Kon 11:14| 14 En zij zag toe, en ziet, de koning
189 2Kon 14:4 | verhoorde hem; want Hij zag de verdrukking van Israel,
190 2Kon 15:26| 26 Want de HEERE zag, dat de ellende van Israel
191 2Kon 17:12| van Damaskus gekomen was, zag de koning het altaar; en
192 2Kon 18:12| van Damaskus gekomen was, zag de koning het altaar; en
193 2Kon 25:16| als Josia zich omkeerde, zag hij de graven, die daar
194 1Kro 10:5 | 5 Toen zijn wapendrager zag, dat Saul dood was, zo viel
195 1Kro 15:29| keek, en den koning David zag, springende en spelende;
196 1Kro 20:10| 10 Toen Joab zag, dat de spits der slagorde
197 1Kro 22:15| en als hij haar verdierf, zag het de HEERE, en het berouwde
198 1Kro 22:16| David zijn ogen ophief, zo zag hij den engel des HEEREN,
199 1Kro 22:20| Toen zich Ornan wendde, zo zag hij den engel; en zijn vier
200 1Kro 22:21| kwam tot Ornan; en Ornan zag toe, en zag David; zo ging
201 1Kro 22:21| Ornan; en Ornan zag toe, en zag David; zo ging hij uit den
202 1Kro 22:28| zelfder tijd, toen David zag, dat de HEERE hem geantwoord
203 2Kro 10:3 | nu de koningin van Scheba zag de wijsheid van Salomo,
204 2Kro 11:16| Toen het ganse volk Israel zag, dat de koning naar hen
205 2Kro 13:7 | 7 Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden,
206 2Kro 19:16| 16 En hij zeide: Ik zag het ganse Israel verstrooid
207 2Kro 19:18| het woord des HEEREN: Ik zag den HEERE, zittende op Zijn
208 2Kro 23:10| Athalia, de moeder van Ahazia, zag, dat haar zoon dood was,
209 2Kro 23:26| 13 En zij zag toe; en ziet, de koning
210 2Kro 26:20| 20 Alstoen zag de hoofdpriester Azaria
211 Neh 4:14 | 14 En ik zag toe, en maakte mij op, en
212 Neh 13:15 | 15 In dezelfde dagen zag ik in Juda, die persen traden
213 Neh 13:23 | 23 Ook zag ik in die dagen Joden, die
214 Est 16:5 | 5 Toen Haman zag, dat Mordechai zich niet
215 Est 17:5 | 5 Toen Haman zag, dat Mordechai zich niet
216 Est 28:2 | maar toen Haman Mordechai zag in de poort des konings,
217 Est 39 | verzoek te doen; want hij zag, dat het kwaad van de koning
218 Job 20:9 | 9 Het oog, dat hem zag, zal het niet meer doen;
219 Job 28:27 | 27 Toen zag Hij haar, en vertelde ze;
220 Job 29:11 | gelukzalig; als mij een oog zag, zo getuigde het van mij. ~
221 Job 31:21 | ik in de poort mijn hulp zag; ~
222 Job 32:5 | 5 Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was
223 Job 41:16 | en veertig jaren, dat hij zag zijn kinderen, en de kinderen
224 Psa 106:44 | 44 Nochtans zag Hij hun benauwdheid aan,
225 Psa 114:3 | 3De zee zag het, en vlood; de Jordaan
226 Psa 142:5 | 5Ik zag uit ter rechterhand, en
227 Spre 7:7 | 7 En ik zag onder de slechten; ik merkte
228 Spre 24:32| nam ik het ter harte; ik zag het, en nam onderwijzing
229 Pred 1:14| 14 Ik zag al de werken aan, die onder
230 Pred 2:13| 13 Toen zag ik, dat de wijsheid uitnemendheid
231 Pred 4:1 | Daarna wende ik mij, en zag aan al de onderdrukkingen,
232 Pred 4:4 | 4 Verder zag ik al den arbeid en alle
233 Pred 4:7 | wendde mij wederom, en ik zag een ijdelheid onder de zon; ~
234 Pred 4:15| 15 Ik zag al de levenden wandelen
235 Pred 5:12| krankheid aanbrengt, hetwelk ik zag onder de zon: rijkdom van
236 Pred 6:6 | jaren, en het goede niet zag; gaan zij niet allen naar
237 Pred 8:17| 17 Toen zag ik alle werk Gods, dat de
238 Pred 9:11| 11 Ik keerde mij, en zag onder de zon, dat de loop
239 Jes 1:1 | zoon van Amoz, hetwelk hij zag over Juda en Jeruzalem,
240 Jes 6:1 | koning Uzzia stierf, zo zag ik den Heere, zittende op
241 Jes 21:7 | 7 En hij zag een wagen, een paar ruiters,
242 Jes 41:28 | 28 Want Ik zag toe, maar er was niemand,
243 Jes 60:15 | tot een roof; en de HEERE zag het, en het was kwaad in
244 Jes 60:16 | 16 Dewijl Hij zag, dat er niemand was, zo
245 Jes 64:5 | 5 En Ik zag toe, en er was niemand die
246 Jer 3:7 | bekeerde zich niet. Dit zag de trouweloze, haar zuster
247 Jer 3:8 | 8 En Ik zag, als Ik ter oorzake van
248 Jer 4:23 | 23 Ik zag het land aan, en ziet, het
249 Jer 4:24 | 24 Ik zag de bergen aan, en ziet,
250 Jer 4:25 | 25 Ik zag, en ziet, er was geen mens;
251 Jer 4:26 | 26 Ik zag, en ziet, het vruchtbare
252 Jer 31:26 | Hierop ontwaakte ik, en zag toe, en mijn slaap was mij
253 Jer 41:13 | met Ismael was, Johanan zag, den zoon van Kareah, en
254 Eze 1:1 | geopend, en ik gezichten Gods zag.
255 Eze 1:4 | 4 Toen zag ik, en ziet, een stormwind
256 Eze 1:15 | 15 Als ik die dieren zag, ziet, zo was er een rad
257 Eze 1:27 | 27 En ik zag als de verf van Hasmal,
258 Eze 1:27 | lenden en nederwaarts, zag ik als de gedaante van vuur,
259 Eze 1:28 | des HEEREN; en als ik het zag, viel ik op mijn aangezicht,
260 Eze 2:9 | 9 Toen zag ik, en ziet, er was een
261 Eze 8:2 | 2 Toen zag ik, en ziet, een gelijkenis,
262 Eze 8:7 | deur van het voorhof. Toen zag ik, en ziet, er was een
263 Eze 8:10 | Zo ging ik in, en ik zag, en ziet, er was alle beeltenis
264 Eze 10:1 | 1 Daarna zag ik, en ziet, boven het uitspansel,
265 Eze 10:9 | 9 Toen zag ik, en ziet, vier raderen
266 Eze 10:11 | plaats, waarheen het hoofd zag, die volgden zij na; zij
267 Eze 10:20 | Dit is het dier, dat ik zag onder den Gods Israels bij
268 Eze 11:1 | het midden van hen zag ik Jaazanja, den zoon van
269 Eze 16:6 | Ik bij u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in
270 Eze 16:8 | Ik nu bij u voorbijging, zag Ik u, en ziet, uw tijd was
271 Eze 23:11 | haar zuster, Oholiba, dit zag, zo verdierf zij haar minne
272 Eze 23:13 | 13 Toen zag Ik, dat zij verontreinigd
273 Eze 23:14 | geschilderde mannen aan den wand zag, de beelden der Chaldeen,
274 Eze 37:8 | 8 En ik zag, en ziet, en er werden zenuwen
275 Eze 40:6 | hij tot de poort, welke zag den weg naar het oosten,
276 Eze 40:20 | den weg naar het noorden zag, aan het buitenste voorhof,
277 Eze 40:22 | den weg naar het oosten zag; en men ging daarin op met
278 Eze 41:8 | 8 En ik zag de hoogte des huizes rondom
279 Eze 42:15 | den weg naar het oosten zag, en hij mat ze rondom henen. ~
280 Eze 43:1 | den weg naar het oosten zag. ~
281 Eze 43:3 | van het gezicht, dat ik zag, gelijk het gezicht, dat
282 Eze 43:4 | den weg naar het oosten zag. ~
283 Eze 44:1 | heiligdom, die naar het oosten zag; en die was toegesloten. ~
284 Eze 44:4 | voor aan het huis; en ik zag, en ziet, de heerlijkheid
285 Dan 1:15 | einde nu der tien dagen, zag men dat hun gedaanten schoner
286 Dan 4:5 | 5 Zag een droom, die mij vervaarde,
287 Dan 4:10 | mijn leger waren deze: Ik zag, en ziet, er was een boom
288 Dan 4:13 | 13 Ik zag verder in de gezichten mijns
289 Dan 5:5 | koninklijk paleis, en de koning zag het deel der hand,
290 Dan 7:1 | Belsazar, den koning van Babel, zag Daniel een droom, en gezichten
291 Dan 7:2 | antwoordde en zeide: Ik zag in mijn gezicht bij nacht,
292 Dan 7:4 | had arendsvleugelen; ik zag toe, totdat zijn vleugelen
293 Dan 7:6 | 6 Daarna zag ik, en ziet, er was een
294 Dan 7:7 | 7 Daarna zag ik in de nachtgezichten,
295 Dan 7:9 | 9 Dit zag ik, totdat er tronen gezet
296 Dan 7:11 | 11 Toen zag ik toe vanwege de stem der
297 Dan 7:11 | welke die hoorn sprak; ik zag toe, totdat het dier gedood,
298 Dan 7:13 | 13 Verder zag ik in de nachtgezichten,
299 Dan 8:2 | 2 En ik zag een gezicht, (het geschiedde
300 Dan 8:2 | geschiedde nu, toen ik het zag, dat ik in den burg Susan
301 Dan 8:2 | het landschap Elam is) ik zag dan in een gezicht, dat
302 Dan 8:3 | hief mijn ogen op, en ik zag, en ziet, een ram stond
303 Dan 8:4 | 4 Ik zag, dat de ram met de hoornen
304 Dan 8:7 | 7 En ik zag hem, nakende aan den ram,
305 Dan 8:15 | geschiedde, toen ik dat gezicht zag, ik Daniel, zo zocht ik
306 Dan 10:5 | ik hief mijn ogen op, en zag, en ziet, er was een Man
307 Dan 10:7 | En ik, Daniel, alleen zag dat gezicht, maar de mannen,
308 Dan 10:8 | werd alleen overgelaten, en zag dit grote gezicht, en er
309 Dan 12:5 | 5 En ik, Daniel, zag, en ziet, er stonden twee
310 Hos 5:13 | Als Efraim zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, zo
311 Hos 9:10 | druiven in de woestijn, Ik zag uw vaderen als de eerste
312 Amos 9:1 | 1 Ik zag den Heere staan op het altaar,
313 Jona 3:10| 10 En God zag hun werken, dat zij zich
314 Jona 4:5 | in de schaduw, totdat hij zag, wat van de stad zou
315 Zac 1:8 | 8 Ik zag des nachts, en ziet, een
316 Zac 1:18 | ik hief mijn ogen op, en zag; en ziet, er waren vier
317 Zac 2:1 | hief ik mijn ogen op, en ik zag; en ziet, er was een man,
318 Zac 5:1 | mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, een vliegende
319 Zac 5:9 | hief mijn ogen op, en ik zag; en ziet, twee vrouwen kwamen
320 Zac 6:1 | mijn ogen weder op, en ik zag; en ziet, vier wangens gingen
321 Matt 2:16| 16 Als Herodes zag, dat hij van de wijzen bedrogen
322 Matt 2:39| werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen,
323 Matt 4:18| aan de zee van Galilea, zag twee broeders, namelijk
324 Matt 4:21| daar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk
325 Matt 8:14| in het huis van Petrus, zag zijn vrouws moeder te bed
326 Matt 9:9 | Jezus, van daar voortgaande, zag een mens in het tolhuis
327 Matt 9:23| huis des oversten kwam, en zag de pijpers en de woelende
328 Matt 12:22| en stomme beide sprak en zag. ~
329 Matt 14:14| 14 En Jezus uitgaande, zag een grote schare, en werd
330 Matt 20:3 | zijnde omtrent de derde ure, zag hij anderen, ledig staande
331 Matt 22:11| aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet
332 Matt 26:71| naar de voorpoort uitging, zag hem een andere dienstmaagd,
333 Matt 27:24| 24 Als nu Pilatus zag, dat hij niet vorderde,
334 Mark 1:10| Hij uit het water opklom, zag Hij de hemelen opengaan,
335 Mark 1:16| wandelende bij de Galilese zee, zag Hij Simon en Andreas, zijn
336 Mark 1:19| weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van
337 Mark 2:14| 14 En voorbijgaande zag Hij Levi, den zoon van Alfeus,
338 Mark 5:6 | Als hij nu Jezus van verre zag, liep hij toe, en aanbad
339 Mark 5:32| 32 En Hij zag rondom om haar te zien,
340 Mark 5:38| oversten der synagoge; en zag de beroerte en degenen,
341 Mark 6:34| 34 En Jezus, uitgaande, zag een grote schare, en werd
342 Mark 6:41| twee vissen genomen had, zag Hij op naar den hemel, zegende
343 Mark 6:48| 48 En Hij zag, dat zij zich zeer pijnigden,
344 Mark 8:23| vraagde hem, of hij iets zag. ~
345 Mark 8:25| En hij werd hersteld, en zag hen allen ver en klaar. ~
346 Mark 9:14| discipelen gekomen was, zag Hij een grote schare rondom
347 Mark 9:20| tot Hem; en als hij Hem zag, scheurde hem terstond de
348 Mark 12:41| tegenover de schatkist, zag, hoe de schare geld wierp
349 Mark 14:67| ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan, en zeide: Ook
350 Luk 1:29 | 29 En als zij hem zag, werd zij zeer ontroerd
351 Luk 5:2 | 2 En Hij zag twee schepen aan den oever
352 Luk 5:27 | na dezen ging Hij uit, en zag een tollenaar, met name
353 Luk 9:16 | vissen genomen hebbende, zag op naar den hemel, en zegende
354 Luk 10:18 | En Hij zeide tot hen: Ik zag den satan, als een bliksem,
355 Luk 10:32 | die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem
356 Luk 15:20 | hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd
357 Luk 16:23 | ophief, zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en
358 Luk 17:14 | 14 En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat
359 Luk 19:5 | plaats kwam, opwaarts ziende, zag Hij hem, en zeide tot hem:
360 Luk 19:41 | Hij nabij kwam, en de stad zag, weende Hij over haar, ~
361 Luk 20:17 | 17 Maar Hij zag hen aan, en zeide: Wat is
362 Luk 21:1 | 1 En opziende, zag Hij de rijken hun gaven
363 Luk 21:2 | 2 En Hij zag ook een zekere arme weduwe
364 Luk 22:61 | de Heere, Zich omkerende, zag Petrus aan; en Petrus werd
365 Luk 23:8 | 8 En als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd;
366 Luk 23:35 | 35 En het volk stond en zag het aan. En ook de oversten
367 Luk 23:47 | de hoofdman over honderd zag, wat er geschied was, verheerlijkte
368 Luk 24:12 | graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken, liggende
369 Joha 1:29| 29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich
370 Joha 1:48| 48 Jezus zag Nathanael tot Zich komen,
371 Joha 1:49| onder den vijgeboom waart, zag Ik u. ~
372 Joha 1:51| Omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgeboom, zo
373 Joha 6:24| 24 Toen dan de schare zag, dat Jezus aldaar niet was,
374 Joha 9:1 | 1 En voorbijgaande, zag Hij een mens, blind van
375 Joha 11:32| waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende
376 Joha 11:33| Jezus dan, als Hij haar zag wenen, en de Joden, die
377 Joha 12:41| toen hij Zijn heerlijkheid zag, en van Hem sprak. ~
378 Joha 20:1 | duister was, naar het graf; en zag den steen van het graf weggenomen. ~
379 Joha 20:5 | 5 En als hij nederbukte, zag hij de doeken liggen; nochtans
380 Joha 20:6 | en ging in het graf, en zag de doeken liggen. ~
381 Joha 20:7 | Zijn hoofd geweest was, zag hij niet bij de doeken liggen,
382 Joha 20:8 | het graf gekomen was, en zag het, en geloofde. ~
383 Joha 20:12| 12 En zag twee engelen in witte klederen
384 Joha 20:14| zij zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en zij wist
385 Joha 21:20| Petrus, zich omkerende, zag den discipel volgen, welken
386 Joha 21:21| 21 Als Petrus dezen zag, zeide hij tot Jezus: Heere,
387 Hand 2:25| Want David zegt van Hem: Ik zag den Heere allen tijd voor
388 Hand 3:9 | 9 En al het volk zag hem wandelen en God loven. ~
389 Hand 5:3 | 3 Deze zag in een gezicht klaarlijk,
390 Hand 5:11| 11 En hij zag den hemel geopend, en een
391 Hand 6:5 | stad Joppe, biddende en zag in een vertrekking van zinnen
392 Hand 6:6 | hield, zo merkte ik, en zag de viervoetige dieren der
393 Hand 6:33| 3 En toen hij zag, dat het den Joden behagelijk
394 Hand 6:39| meende, dat hij een gezicht zag. ~
395 Hand 7:12| 12 Als de stadhouder zag, hetgeen geschied was, toen
396 Hand 16:11| heerlijkheid deszelven lichts niet zag, zo werd ik bij de hand
397 Hand 16:18| 18 En dat ik Hem zag, en Hij tot mij zeide: Spoed
398 Hand 20:13| 13 Zag ik, o koning, in het midden
399 Gal 1:19 | 19 En zag geen ander van de apostelen,
400 Gal 2:14 | 14 Maar als ik zag, dat zij niet recht wandelden
401 Heb 11:26 | schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons. ~
402 Open 1:12| mij omgekeerd hebbende, zag ik zeven gouden kandelaren; ~
403 Open 1:17| 17 En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijn
404 Open 4:1 | 1 Na dezen zag ik, en ziet, een deur was
405 Open 4:4 | tronen; en op de tronen zag ik de vier en twintig ouderlingen
406 Open 5:1 | 1 En ik zag in de rechter hand Desgenen,
407 Open 5:2 | 2 En ik zag een sterken engel, uitroepende
408 Open 5:6 | 6 En ik zag, en ziet, in het midden
409 Open 5:11| 11 En ik zag, en ik hoorde een stem veler
410 Open 6:1 | 1 En ik zag, toen het Lam een van de
411 Open 6:2 | 2 En ik zag, en ziet, een wit paard,
412 Open 6:5 | zeggen: Kom en zie! En ik zag, en ziet, een zwart paard,
413 Open 6:8 | 8 En ik zag, en ziet, een vaal paard,
414 Open 6:9 | vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen
415 Open 6:12| 12 En ik zag, toen Het het zesde zegel
416 Open 7:1 | 1 En na dezen zag ik vier engelen staan op
417 Open 7:2 | 2 En ik zag een anderen engel opkomen
418 Open 7:9 | 9 Na dezen zag ik, en ziet, een grote schare,
419 Open 8:2 | 2 En ik zag de zeven engelen, die voor
420 Open 8:13| 13 En ik zag, en ik hoorde een engel
421 Open 9:1 | engel heeft gebazuind, en ik zag een ster, gevallen uit den
422 Open 9:17| 17 En ik zag alzo de paarden in dit gezicht,
423 Open 10:1 | 1 En ik zag een anderen sterken engel,
424 Open 10:5 | 5 En de engel, dien ik zag staan op de zee, en op de
425 Open 12:13| 13 En toen de draak zag, dat hij op de aarde geworpen
426 Open 13:1 | 1 En ik zag uit de zee een beest opkomen,
427 Open 13:2 | 2 En het beest dat ik zag, was een pardel gelijk,
428 Open 13:3 | 3 En ik zag een van zijn hoofden als
429 Open 13:11| 11 En ik zag een ander beest uit de aarde
430 Open 14:1 | 1 En ik zag, en ziet, het Lam stond
431 Open 14:6 | 6 En ik zag een anderen engel, vliegende
432 Open 14:14| 14 En ik zag, en ziet, een witte wolk,
433 Open 15:1 | 1En ik zag een ander groot en wonderlijk
434 Open 15:2 | 2En ik zag als een glazen zee, met
435 Open 15:5 | 5En na dezen zag ik, en ziet, de tempel des
436 Open 16:13| 13 En ik zag uit den mond des draaks,
437 Open 17:3 | woestijn, in den geest, en ik zag een vrouw, zittende op een
438 Open 17:6 | 6 En ik zag, dat de vrouw dronken was
439 Open 17:6 | verwonderde mij, als ik haar zag, met grote verwondering. ~
440 Open 18:1 | 1 En na dezen zag ik een anderen engel afkomen
441 Open 19:11| 11 En ik zag den hemel geopend; en ziet,
442 Open 19:17| 17 En ik zag een engel, staande in de
443 Open 19:19| 19 En ik zag het beest, en de koningen
444 Open 20:1 | 1 En ik zag een engel afkomen uit den
445 Open 20:4 | 4 En ik zag tronen, en zij zaten op
446 Open 20:4 | werd hun gegeven; en ik zag de zielen dergenen, die
447 Open 20:11| 11 En ik zag een groten witten troon,
448 Open 20:12| 12 En ik zag de doden, klein en groot,
449 Open 21:1 | 1 En ik zag een nieuwen hemel en een
450 Open 21:2 | 2 En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe
451 Open 21:22| 22 En ik zag geen tempel in dezelve;
|