Book Chapter: Verse
1 Gen 4:17 | dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch. ~
2 Gen 4:21 | 21 En de naam zijns broeders was Jubal; deze
3 Gen 6:5 | gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk
4 Gen 9:5 | de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel
5 Gen 9:22 | Cham, Kanaans vader, zag zijns vaders naaktheid, en hij
6 Gen 10:10 | 10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech,
7 Gen 10:25 | is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan. ~
8 Gen 11:7 | opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet hore. ~
9 Gen 11:28 | stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het land
10 Gen 11:31 | zoon, en Lot, Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn
11 Gen 12:5 | zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun
12 Gen 15:15 | en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard
13 Gen 20:3 | Abraham noemde den naam zijns zoons, dien hem geboren
14 Gen 21:13 | offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats. ~
15 Gen 23:10 | knecht nam tien kemelen van zijns heren kemelen, en toog heen;
16 Gen 23:10 | toog heen; en al het goed zijns heren was in zijn hand;
17 Gen 25:23 | handen harig waren, gelijk zijns broeders Ezau's handen;
18 Gen 25:31 | en ete van het wildbraad zijns zoons, opdat uw ziel mij
19 Gen 25:34 | 34 Als Ezau de woorden zijns vaders hoorde, zo schreeuwde
20 Gen 29:1 | 1 Jakob toog ook zijns weegs; en de engelen Gods
21 Gen 30:16 | keerde Ezau dien dag wederom zijns weegs naar Seir toe. ~
22 Gen 31:19 | hij was geeerd boven al zijns vaders huis. ~
23 Gen 32:7 | geopenbaard geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht vlood. ~
24 Gen 32:22 | heenging, en lag bij Bilha, zijns vaders bijwijf; en Israel
25 Gen 33:6 | dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en
26 Gen 34:1 | der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaan. ~
27 Gen 34:2 | en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef
28 Gen 35:9 | geschiedde het, als hij tot zijns broeders huisvrouw inging,
29 Gen 36:7 | dingen, dat de huisvrouw zijns heren haar ogen op Jozef
30 Gen 36:8 | en zeide tot de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft
31 Gen 36:28 | elk naar de uitlegging zijns drooms, de schenker en de
32 Gen 36:30 | in hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom
33 Gen 37:11 | droomden elk naar de uitlegging zijns drooms. ~
34 Gen 38:35 | een iegelijk den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij
35 Gen 42:31 | tot zijn broederen, en tot zijns vaders huis: Ik zal optrekken
36 Gen 43:12 | broeders, en het ganse huis zijns vaders, met brood, tot den
37 Gen 43:28 | dagen van Jakob, de jaren zijns levens, geweest zijn honderd
38 Gen 44:17 | ogen, en hij ondervatte zijns vaders hand, om die van
39 Gen 46:1 | 1 Toen viel Jozef op zijns vaders aangezicht, en hij
40 Gen 46:4 | 4 Als nu de dagen zijns bewenens over waren, zo
41 Gen 46:8 | zijn broeders, en het huis zijns vaders; alleen hun kleine
42 Gen 46:22 | Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde
43 Exo 21:34 | wederkeren; doch dat dode zal zijns wezen. ~
44 Exo 21:36 | vergelden; doch de dode zal zijns wezen. ~ ~ ~ ~
45 Exo 22:5 | die zal het van het beste zijns velds en van het beste zijns
46 Exo 22:5 | zijns velds en van het beste zijns wijngaards wedergeven. ~
47 Exo 22:8 | of hij niet zijn hand aan zijns naasten have gelegd heeft. ~
48 Exo 22:11 | of hij niet zijn hand aan zijns naasten have geslagen heeft;
49 Exo 28:8 | En de kunstelijkste riem zijns efods, die op hem is, zal
50 Exo 32:11 | het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE!
51 Exo 33:11 | het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE!
52 Exo 34:52 | Mozes niet, dat het vel zijns aangezichts glinsterde,
53 Exo 34:53 | ziet, zo glinsterde het vel zijns aangezichts; daarom vreesden
54 Exo 39:5 | 5 En de kunstelijke riem zijns efods, die daarop was, was
55 Lev 4:22 | van de geboden des HEEREN zijns Gods, door afdwaling, gedaan
56 Lev 7:13 | offeren, met het lofoffer zijns dankoffers. ~
57 Lev 7:15 | het vlees van het lofoffer zijns dankoffers zal op den dag
58 Lev 7:18 | zo enigzins van dat vlees zijns dankoffers op den derden
59 Lev 13:2 | Een mens, als in het vel zijns vleses een gezwel, of gezweer,
60 Lev 13:2 | zal zijn, welke in het vel zijns vleses tot een plaag der
61 Lev 13:3 | plaag dieper is dan het vel zijns vleses, het is de plaag
62 Lev 13:11 | verouderde melaatsheid in het vel zijns vleses; daarom zal hem de
63 Lev 13:41 | 41 En zo van de zijde zijns aangezichts het haar van
64 Lev 14:14 | rechterhand, en op den groten teen zijns rechtervoets. ~
65 Lev 14:17 | rechterhand, en op den groten teen zijns rechtervoets, boven op het
66 Lev 14:25 | rechterhand, en op den groten teen zijns rechtervoets. ~
67 Lev 14:28 | en aan den groten teen zijns rechtervoets, op de plaats
68 Lev 17:4 | dezelve man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden; ~
69 Lev 18:6 | zal tot enige nabestaande zijns vleses naderen, om de schaamte
70 Lev 20:3 | en zal hem uit het midden zijns volks uitroeien; want hij
71 Lev 20:10 | gedaan hebben, dewijl hij met zijns naasten vrouw overspel gedaan
72 Lev 20:11 | 11 En een man, die bij zijns vaders huisvrouw zal gelegen
73 Lev 20:11 | zal gelegen hebben, heeft zijns vaders schaamte ontdekt;
74 Lev 20:12 | als de man bij de vrouw zijns zoons zal gelegen hebben,
75 Lev 20:17 | zijn zuster, de dochter zijns vaders, of de dochter zijner
76 Lev 20:20 | hebben, hij heeft de schaamte zijns ooms ontdekt; zij zullen
77 Lev 20:21 | 21 En wanneer een man zijns broeders huisvrouw zal genomen
78 Lev 20:21 | onreinigheid; hij heeft de schaamte zijns broeders ontdekt; zij zullen
79 Lev 21:12 | uitgaan, dat hij het heiligdom zijns Gods niet ontheilige, want
80 Lev 21:12 | want de kroon der zalfolie zijns Gods is op hem; Ik ben de
81 Lev 21:17 | zal naderen, om de spijze zijns Gods te offeren. ~
82 Lev 21:21 | niet toetreden, om de spijs zijns Gods te offeren. ~
83 Lev 21:22 | 22 De spijs zijns Gods, van de allerheiligste
84 Lev 24:25 | komen, en zal het verkochte zijns broeders lossen. ~
85 Lev 24:49 | Of zijn oom, of de zoon zijns ooms, zal hem lossen, of
86 Lev 24:49 | lossen, of die uit de naasten zijns vleses van zijn geslacht
87 Num 6:5 | latende de lokken van het haar zijns hoofds wassen. ~
88 Num 6:7 | want het Nazireerschap zijns Gods is op zijn hoofd. ~
89 Num 12:12 | wiens vlees, als hij uit zijns moeders lijf uitgaat, de
90 Num 22:5 | in het land der kinderen zijns volks, om hem te roepen,
91 Num 27:10 | erfenis aan de broederen zijns vaders geven. ~
92 Deu 13:17 | Zich wende van de hitte Zijns toorns, en u geve barmhartigheid,
93 Deu 17:18 | geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks zal zitten,
94 Deu 17:19 | daarin lezen al de dagen zijns levens; opdat hij den HEERE,
95 Deu 18:7 | in den Naam des HEEREN, zijns Gods, als al zijn broederen,
96 Deu 21:18 | zoon heeft, die de stem zijns vaders en de stem zijner
97 Deu 22:24 | man, ter oorzake dat hij zijns naasten vrouw vernederd
98 Deu 22:30 | 30 Een man zal zijns vaders vrouw niet nemen,
99 Deu 22:30 | vrouw niet nemen, en hij zal zijns vaders slippe niet ontdekken. ~
100 Deu 25:6 | baren, zal staan in den naam zijns broeders, des verstorvenen;
101 Deu 25:7 | 7 Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet bevallen
102 Deu 25:9 | 9 Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen
103 Deu 25:9 | dien man gedaan worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen. ~
104 Deu 27:17 | 17 Vervloekt zij, die zijns naasten landpale verrukt!
105 Deu 27:20 | Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders ligt, omdat hij zijns
106 Deu 27:20 | zijns vaders ligt, omdat hij zijns vaders slippe ontdekt heeft!
107 Deu 27:22 | zuster ligt, de dochter zijns vaders of de dochter zijner
108 Deu 28:54 | broeder en tegen de huisvrouw zijns schoots, en tegen zijn overige
109 Deu 31:21 | want het zal uit den mond zijns zaads niet vergeten worden;
110 Deu 32:15 | versmaadde den Rotssteen zijns heils. ~
111 Deu 33:17 | heerlijkheid des eerstgeborenen zijns osses, en zijn hoornen zijn
112 Joz 4:14 | gevreesd hadden, al de dagen zijns levens. ~
113 Joz 7:26 | HEERE van de hittigheid Zijns toorns. Daarom noemde men
114 Joz 25:30 | begroeven hem in de landpale zijns erfdeels, te Timnath-Serah,
115 Ric 2:9 | begraven hadden in de landpale zijns erfdeels, te Timnath-Heres,
116 Ric 4:21 | dreef den nagel in den slaap zijns hoofds, dat hij in de aarde
117 Ric 4:22 | de nagel was in den slaap zijns hoofds. ~
118 Ric 5:27 | het geschiedde, dewijl hij zijns vaders huis en de mannen
119 Ric 8:5 | 5 En hij kwam in zijns vaders huis te Ofra, en
120 Ric 12:7 | moeders buik af tot op de dag zijns doods. ~
121 Ric 13:19 | ontstak, en hij ging op in zijns vaders huis. ~
122 Ric 13:20 | huisvrouw van Simson werd zijns metgezels, die hem vergezelschapt
123 Ric 15:19 | hem de zeven haarlokken zijns hoofds afscheren, en zij
124 Ric 15:22 | 22 En het haar zijns hoofds begon weder te wassen,
125 Ric 15:31 | broeders af, en het ganse huis zijns vaders, en namen hem op,
126 Ric 18:27 | opendeed, en uitging om zijns weegs te gaan, ziet, zo
127 1Sa 1:11 | HEERE geven al de dagen zijns levens, en er zal geen scheermes
128 1Sa 2:10 | sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen. ~
129 1Sa 7:15 | richtte Israel al de dagen zijns levens. ~
130 1Sa 12:22 | Zijn volk niet verlaten, om Zijns groten Naams wil, dewijl
131 1Sa 15:35 | Saul niet meer tot den dag zijns doods toe; evenwel droeg
132 1Sa 17:15 | kwam weder van Saul, om zijns vaders schapen te weiden
133 1Sa 17:25 | dochter geven, en hij zal zijns vaders huis vrijmaken in
134 1Sa 17:34 | Uw knecht weid de schapen zijns vaders, en er kwam een leeuw
135 1Sa 18:2 | hem niet werderkeren tot zijns vaders huis. ~
136 1Sa 21:9 | dit. David nu zeide: Er is zijns gelijke niet; geef het mij. ~
137 1Sa 22:1 | hoorden het, en het ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts
138 1Sa 22:11 | van Ahitub, te roepen, en zijns vaders ganse huis, de priesters,
139 1Sa 26:19 | hore toch naar de woorden zijns knechts. Indien de HEERE
140 1Sa 28:18 | gehoord hebt, en de hittigheid Zijns toorns niet uitgericht hebt
141 2Sa 2:32 | op, en begroeven hem in zijns vaders graf, dat te Bethlehem
142 2Sa 3:29 | Joab, en op het ganse huis zijns vaders; en er worde van
143 2Sa 5:12 | koninkrijk verheven had, om Zijns volks Israels wil. ~
144 2Sa 7:13 | bouwen; en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot
145 2Sa 11:9 | huis, met al de knechten zijns heren; en hij ging niet
146 2Sa 11:13 | leggen op zijn leger, met zijns heren knechten, maar ging
147 2Sa 14:7 | dat wij hem voor de ziel zijns broeders, dien hij doodgeslagen
148 2Sa 14:26 | hij het), zo woog het haar zijns hoofds tweehonderd sikkelen,
149 2Sa 16:19 | zijn voor het aangezicht zijns zoons? Gelijk als ik voor
150 2Sa 16:22 | ging in tot de bijwijven zijns vaders, voor de ogen van
151 2Sa 17:23 | hij, en werd begraven in zijns vaders graf. ~
152 2Sa 22:51 | een Toren der verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid
153 1Kon 1:49 | en gingen een iegelijk zijns weegs. ~
154 1Kon 4:21 | dienden Salomo al de dagen zijns levens. ~
155 1Kon 5:1 | koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram
156 1Kon 5:3 | David den Naam des HEEREN, zijns Gods, geen huis kon bouwen,
157 1Kon 8:38 | erkennen, een ieder de plage zijns harten, en een ieder zijn
158 1Kon 11:17 | Edomietische mannen uit zijns vaders knechten met hem,
159 1Kon 11:34 | tot een vorst al de dagen zijns levens, om Mijns knechts
160 1Kon 11:35 | 35 Maar uit de hand zijns zoons zal Ik het koninkrijk
161 1Kon 15:3 | wandelde in al de zonden zijns vaders, die hij voor hem
162 1Kon 15:5 | geboden had, al de dagen zijns levens, dan alleen in de
163 1Kon 15:6 | tussen Jerobeam, al de dagen zijns levens. ~
164 1Kon 15:15 | HEEREN de geheiligde dingen zijns vaders, en zijn geheiligde
165 1Kon 15:23 | van Juda? Doch in den tijd zijns ouderdoms werd hij krank
166 1Kon 15:26 | en wandelde in den weg zijns vaders, en in zijn zonde,
167 1Kon 19:3 | zich op, en ging heen, om zijns levens wil, en kwam te Ber-seba,
168 1Kon 21:29 | niet brengen; in de dagen zijns zoons zal Ik dat kwaad over
169 2Kon 5:1 | man voor het aangezicht zijns heren, en van hoog aanzien;
170 2Kon 5:11 | en den Naam des HEEREN, Zijns Gods, aanroepen, en zijn
171 2Kon 8:19 | niet verderven, om Davids Zijns knechts wil; gelijk als
172 2Kon 9:11 | uitging tot de knechten zijns heren, zeide men tot hem:
173 2Kon 10:3 | zonen uws heren, zet dien op zijns vaders troon; en strijdt
174 2Kon 14:23 | wendde Zich tot hen, om Zijns verbonds wil met Abraham,
175 2Kon 16:5 | melaats werd tot den dag zijns doods; en hij woonde in
176 2Kon 17:2 | was in de ogen des HEEREN zijns Gods, als zijn vader David. ~
177 2Kon 17:14 | hij zette het aan de zijde zijns altaars noordwaarts. ~
178 2Kon 18:2 | was in de ogen des HEEREN zijns Gods, als zijn vader David. ~
179 2Kon 18:14 | hij zette het aan de zijde zijns altaars noordwaarts. ~
180 2Kon 20:5 | God Israels, zodat na hem zijns gelijke niet was onder alle
181 2Kon 20:31 | drinkt een ieder het water zijns bornputs; ~
182 2Kon 21:23 | uiterste herberg, in het woud zijns schonen velds. ~
183 2Kon 25:25 | voor hem was geen koning zijns gelijke, die zich tot den
184 2Kon 25:25 | bekeerd had; en na hem stond zijns gelijke niet op. ~
185 2Kon 25:26 | zich de HEERE van den brand Zijns groten toorns niet af, waarmede
186 2Kon 25:30 | en maakten hem koning in zijns vaders plaats. ~
187 2Kon 27:29 | aangezicht, al de dagen zijns levens. ~
188 2Kon 27:30 | op zijn dag, al de dagen zijns levens. ~
189 1Kro 1:19 | verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan. ~
190 1Kro 5:1 | eerstgeborene; maar dewijl hij zijns vaders bed ontheiligd had,
191 1Kro 7:16 | naam Peres, en de naams zijns broeders was Seres, en zijn
192 1Kro 9:19 | zijn broeders van het huis zijns vaders, de Korathieten,
193 1Kro 12:28 | een kloek held; en uit zijns vaders huis waren twee en
194 1Kro 14:2 | ten hoogste verheven, om Zijns volks Israels wil. ~
195 1Kro 16:12 | wondertekenen, en de oordelen Zijns monds; ~
196 1Kro 16:15 | Gedenkt tot in der eeuwigheid Zijns verbonds, des woords, dat
197 1Kro 16:16 | Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak; ~
198 1Kro 16:29 | 29 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, brengt offer, en
199 1Kro 23:10 | Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israel bevestigen
200 1Kro 23:18 | HEEREN, envoor het aangezicht Zijns volks. ~
201 1Kro 30:23 | des HEEREN, als koning in zijns vaders Davids plaats, en
202 2Kro 9:14 | stelde ook, naar de wijze zijns vaders Davids, de verdelingen
203 2Kro 10:31 | begroeven hem in de stad zijns vaders Davids; en zijn zoon
204 2Kro 15:2 | was in de ogen des HEEREN, zijns Gods. ~
205 2Kro 16:18 | Gods de geheiligde dingen zijns vaders, en zijn geheiligde
206 2Kro 18:3 | wandelde in de vorige wegen zijns vaders Davids, en zocht
207 2Kro 18:4 | 4 Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde in Zijn
208 2Kro 22:4 | Joram tot het koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en
209 2Kro 22:24 | Joram tot het koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en
210 2Kro 23:4 | raadgevers, na den dood zijns vaders, hem ten verderve. ~
211 2Kro 26:21 | melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde,
212 2Kro 27:6 | het aangezicht des HEEREN, zijns Gods. ~
213 2Kro 29:10 | Israels, opdat de hitte Zijns toorns van ons afkere. ~
214 2Kro 30:8 | uw God; zo zal de hitte Zijns toorns van u afkeren. ~
215 2Kro 31:20 | het aangezicht des HEEREN, zijns Gods. ~
216 2Kro 32:21 | en als hij in het huis zijns gods ingegaan was, zo velden
217 2Kro 32:26 | verootmoedigde zich om de verheffing zijns harten, hij en de inwoners
218 2Kro 33:12 | het aangezicht des HEEREN, zijns Gods, ernstelijk aan, en
219 2Kro 34:3 | jongeling was, begon hij den God zijns vaders Davids te zoeken;
220 2Kro 34:8 | om het huis des HEEREN, zijns Gods, te verbeteren. ~
221 2Kro 37:1 | zij maakten hem koning, in zijns vaders plaats, te Jeruzalem. ~
222 2Kro 37:5 | was in de ogen des HEEREN, zijns Gods. ~
223 2Kro 37:12 | was in de ogen des HEEREN, zijns Gods; hij verootmoedigde
224 Ezra 1:7 | had gesteld in het huis zijns gods. ~
225 Ezra 4:6 | Ahasveros, in het begin zijns koninkrijks, schreven zij
226 Ezra 7:6 | naar de hand des HEEREN, zijns Gods, over hem, al zijn
227 Ezra 7:9 | Jeruzalem, naar de goede hand zijns Gods over hem. ~
228 Neh 9:10 | knechten, en aan al het volk zijns lands; want Gij wist, dat
229 Est 1:2 | koning Ahasveros op den troon zijns koninkrijks zat, die op
230 Est 1:4 | rijkdom der heerlijkheid zijns rijks, en de kostelijkheid
231 Est 1:8 | bevolen aan alle groten zijns huizes, dat zij doen zouden
232 Est 1:22 | en spreken naar de spraak zijns volks. ~ ~ ~ ~
233 Est 2:3 | toezieners in al de landschappen zijns koninkrijks, dat zij vergaderen
234 Est 3 | de dochter zijns ooms); want zij had geen
235 Est 9 | Tebeth, in het zevende jaar zijns rijks. ~
236 Est 28:4 | vertelde hun de heerlijkheid zijns rijkdoms, en de veelheid
237 Est 56:2 | werken nu zijner macht en zijns gewelds, en de verklaring
238 Job 8:19 | 19 Zie, dat is vreugde zijns wegs; en uit het stof zullen
239 Job 12:16 | Hem is kracht en wijsheid; Zijns is de dwalende, en die doet
240 Job 15:30 | wijken door het geblaas zijns monds. ~
241 Job 18:5 | uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. ~
242 Job 20:23 | God zal over hem de hitte Zijns toorns zenden, en over hem
243 Job 20:28 | henenvloeien in den dag Zijns toorns. ~
244 Job 23:12 | niet weggedaan; de redenen Zijns monds heb ik meer dan mijn
245 Job 24:20 | het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht;
246 Job 26:9 | 9 Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt
247 Job 36:40 | opdat Hij kenne al de lieden Zijns werks. ~
248 Job 36:44 | Hij verstrooit de wolk Zijns lichts. ~
249 Job 37:20 | gij merken zoudt de paden zijns huizes? ~
250 Job 39:11 | zijn macht in den navel zijns buiks. ~
251 Job 40:4 | 4 Wie zou het opperste zijns kleeds ontdekken? Wie zou
252 Job 40:5 | 5 Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom
253 Psa 14:7 | Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren,
254 Psa 18:51 | 51 Die de verlossingen Zijns konings groot maakt, en
255 Psa 21:3 | 3 Gij hebt hem zijns harten wens gegeven, en
256 Psa 23:3 | spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. ~
257 Psa 24:5 | gerechtigheid van den God zijns heils. ~
258 Psa 28:8 | Sterkheid der verlossingen Zijns Gezalfden. ~
259 Psa 29:2 | 2 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, aanbidt den HEERE
260 Psa 33:6 | gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. ~
261 Psa 33:11 | eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot
262 Psa 34:6 | gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. ~
263 Psa 34:11 | eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot
264 Psa 36:27 | lust heeft tot den vrede Zijns knechts! ~
265 Psa 37:4 | 4 De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog;
266 Psa 38:31 | 31 De wet zijns Gods is in zijn hart; zijn
267 Psa 42:20 | loven voor de verlossingen Zijns aangezichts. ~
268 Psa 52:9 | vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk
269 Psa 53:7 | kwamen! Als God de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren,
270 Psa 66:2 | 2 Psalmzingt de eer Zijns Naams; geeft eer Zijn lof. ~
271 Psa 66:8 | God; en laat horen de stem Zijns roems. ~
272 Psa 69:37 | beerven; en de liefhebbers Zijns Naams zullen daarin wonen. ~
273 Psa 78:28 | het vallen in het midden zijns legers, rondom zijn woningen. ~
274 Psa 78:49 | onder hen de hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid, en
275 Psa 78:72 | geweid naar de oprechtheid zijns harten, en heeft hen geleid
276 Psa 89:44 | Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt
277 Psa 96:8 | 8 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams; brengt offer, en
278 Psa 97:2 | gericht zijn de vastigheid Zijns troons. ~
279 Psa 99:6 | Samuel onder de aanroepers Zijns Naams; zij riepen tot den
280 Psa 102:20 | Omdat Hij uit de hoogte Zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts
281 Psa 103:20 | doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. ~
282 Psa 105:5 | wondertekenen, en der oordelen Zijns monds. ~
283 Psa 105:8 | 8 Hij gedenkt Zijns verbonds tot in der eeuwigheid,
284 Psa 105:9 | Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak; ~
285 Psa 106:8 | Doch Hij verloste hen om Zijns Naams wil, opdat Hij Zijn
286 Psa 110:5 | koningen verslaan ten dage Zijns toorns. ~
287 Psa 113:8 | prinsen, bij de prinsen Zijns volks.
288 Psa 145:12 | de eer der heerlijkheid Zijns Koninkrijks. ~
289 Psa 147:5 | groot en van veel kracht; Zijns verstands is geen getal. ~
290 Psa 148:14 | 14 En Hij heeft den hoorn Zijns volks verhoogd, den roem
291 Spre 6:29 | 29 Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat;
292 Spre 8:22 | bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken,
293 Spre 8:31 | Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen
294 Spre 15:5 | Een dwaas zal de tucht zijns vaders versmaden; maar die
295 Spre 15:23 | blijdschap in het antwoord zijns monds; en hoe goed is een
296 Spre 16:4 | heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil; ja, ook den goddeloze
297 Spre 22:6 | beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal
298 Spre 25:13 | oogstes; want hij verkwikt zijns heren ziel. ~
299 Spre 27:17 | scherpt een man het aangezicht zijns naasten. ~
300 Spre 30:4 | Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons, zo gij het weet? ~
301 Pred 2:22 | arbeid, en van de kwellingen zijns harten, dien hij is bearbeidende
302 Pred 5:17 | het getal der dagen zijns levens, hetwelk God hem
303 Pred 5:19 | veel gedenken aan de dagen zijns levens, dewijl hem God hem
304 Pred 5:19 | verhoort in de blijdschap zijns harten. ~ ~
305 Pred 8:1 | aangezicht, en de stuursheid zijns aangezichts wordt daardoor
306 Pred 8:15 | zijn arbeid, de dagen zijns levens, die hem God geeft
307 Pred 10:13 | Het begin der woorden zijns monds is dwaasheid, en het
308 Pred 10:13 | dwaasheid, en het einde zijns monds is boze dolligheid. ~
309 Hoo 1:2 | kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende
310 Hoo 3:11 | den dag der vreugde Zijns harten. ~ ~ ~
311 Jes 1:3 | bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israel heeft
312 Jes 3:6 | zijn broeder uit het huis zijns vaders zal aangrijpen, zeggende:
313 Jes 3:14 | gerichte tegen de oudsten Zijns volks en deszelfs vorsten,
314 Jes 7:2 | zich zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des
315 Jes 9:19 | een iegelijk zal het vlees zijns arms eten; ~
316 Jes 10:18 | verteren de heerlijkheid zijns wouds en zijns vruchtbaren
317 Jes 10:18 | heerlijkheid zijns wouds en zijns vruchtbaren velds; van de
318 Jes 10:19 | En de overgebleven bomen zijns wouds zullen weinig in getal
319 Jes 11:4 | aarde slaan met de roede Zijns monds, en met den adem
320 Jes 11:11 | verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven
321 Jes 11:15 | rivier, door de sterkte Zijns winds; en Hij zal dezelve
322 Jes 11:16 | zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven
323 Jes 13:13 | heirscharen, en vanwege den dag Zijns hittigen toorns. ~
324 Jes 14:32 | heeft, opdat de bedrukten Zijns volks een toevlucht daarin
325 Jes 22:23 | stoel der eer voor het huis zijns vaders. ~
326 Jes 22:24 | heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen
327 Jes 25:8 | en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde
328 Jes 28:4 | En de afvallende bloem zijns heerlijken sieraads, die
329 Jes 28:5 | zijn den overgeblevenen Zijns volks. ~
330 Jes 30:26 | dage als de HEERE de breuk Zijns volks zal verbinden,
331 Jes 30:30 | horen, en de nederlating Zijns arms doen zien, met grimmigheid
332 Jes 36:16 | drinkt een ieder het water zijns bornputs; ~
333 Jes 37:24 | uiterste hoogte, in het woud zijns schonen velds. ~
334 Jes 42:25 | uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs;
335 Jes 44:26 | 26 Die het woord Zijns knechts bevestigt, en den
336 Jes 47:15 | van uw jeugd aan, elk zal zijns weegs dwalen, niemand zal
337 Jes 50:10 | vreest, die naar de stem Zijns Knechts hoort? Als hij in
338 Jes 51:22 | de HEERE en uw God, Die Zijns volks zaak twisten zal:
339 Jes 59:2 | gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, vragen
340 Jes 64:9 | Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden;
341 Jer 4:26 | HEERE, vanwege de hittigheid Zijns toorns. ~
342 Jer 5:8 | hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw. ~
343 Jer 7:28 | naar de stem des HEEREN, zijns Gods, niet hoort, en de
344 Jer 9:20 | uw oor ontvange het woord Zijns monds, en leert uw dochters
345 Jer 13:10 | horen, dat in het goeddunken zijns harten wandelt, en andere
346 Jer 19:9 | een iegelijk het vlees zijns naasten, in de belegering
347 Jer 22:13 | opperzalen met onrecht; die zijns naasten dienst om niet gebruikt,
348 Jer 23:17 | hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken wandelt,
349 Jer 23:20 | daargesteld de gedachten Zijns harten; in het laatste der
350 Jer 25:38 | ja, vanwege de hittigheid Zijns toorns. ~ ~
351 Jer 27:7 | zullen hem, en zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen, totdat
352 Jer 27:7 | dienen, totdat ook de tijd zijns eigenen lands kome; dan
353 Jer 28:11 | de profeet Jeremia ging zijns weegs. ~
354 Jer 30:7 | die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is;
355 Jer 30:24 | zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der
356 Jer 48:29 | hovaardij, en zijn hoogmoed, en zijns harten hoogmoed. ~
357 Jer 50:28 | HEEREN, onzes Gods, de wraak Zijns tempels. ~
358 Jer 51:11 | wraak des HEEREN, de wraak Zijns tempels. ~
359 Jer 52:11 | gevangenhuis, tot den dag zijns doods toe. ~
360 Jer 52:31 | Babel, in het eerste jaar zijns koninkrijks, het hoofd van
361 Jer 52:33 | aangezicht, al de dagen zijns levens. ~
362 Jer 52:34 | zijn dag, tot op den dag zijns doods, al de dagen
363 Jer 52:34 | doods, al de dagen zijns levens. ~ ~ ~ ~
364 Klaa 1:12 | ten dage der hittigheid Zijns toorns. ~
365 Klaa 1:23 | niet gedacht in den dag Zijns toorns. ~
366 Klaa 1:28 | heeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den
367 Klaa 1:121| Hij heeft de hittigheid Zijns toorns uitgestort; en Hij
368 Eze 7:20 | Hij heeft de schoonheid Zijns sieraads ter overtreffelijkheid
369 Eze 18:6 | Israels; noch de huisvrouw zijns naasten verontreinigt, noch
370 Eze 18:11 | verontreinigt de huisvrouw zijns naasten; ~
371 Eze 18:15 | huis Israels, de huisvrouw zijns naasten niet verontreinigt; ~
372 Eze 18:17 | sterven om de ongerechtigheid zijns vaders; hij zal gewisselijk
373 Eze 22:11 | de een gruwel gedaan met zijns naasten huisvrouw, en een
374 Eze 22:11 | huisvrouw, en een ander heeft zijns zoons vrouw met schandelijkheid
375 Eze 22:11 | heeft in u zijn zuster, zijns vaders dochter; verkracht. ~
376 Eze 31:16 | 16 Van het geluid zijns vals deed Ik de heidenen
377 Eze 33:26 | een ieder de huisvrouw zijns naasten; en zoudt gij het
378 Dan 1:2 | van Sinear, in het huis zijns gods; en de vaten bracht
379 Dan 1:2 | bracht hij in het schathuis zijns gods. ~
380 Dan 1:5 | konings, en van den wijn zijns dranks, en dat men hen drie
381 Dan 1:8 | konings, noch met den wijn zijns dranks; daarom verzocht
382 Dan 3:19 | grimmigheid, en de gedaante zijns aangezichts veranderde tegen
383 Dan 5:20 | werd hij van den troon zijns koninkrijks afgestoten,
384 Dan 6:6 | hem iets vinden in te wet zijns Gods. ~
385 Dan 7:1 | een droom, en gezichten zijns hoofds, op zijn leger; toen
386 Dan 7:9 | als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol;
387 Dan 8:11 | gedurig offer, en de woning Zijns heiligdoms werd nedergeworpen. ~
388 Dan 11:17 | stellen, om met de kracht zijns gansen rijks te komen, en
389 Dan 11:19 | aangezicht keren naar de sterkten zijns lands, en hij zal aanstoten,
390 Hos 9:8 | wegen, een haat in het huis zijns Gods. ~
391 Hos 10:1 | vermenigvuldigd; naar de goedheid zijns lands, hebben zij de
392 Joe 3:16 | de HEERE zal de Toevlucht Zijns volks, en de Sterkte der
393 Oba 1:13 | op zijn kwaad, ten dage zijns verderfs; noch uw handen
394 Oba 1:13 | zijn heir, ten dage zijns verderfs; ~
395 Jona 3:9 | wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen! ~
396 Mic 4:5 | wandelen, elk in den naam zijns gods; maar wij zullen wandelen
397 Mic 5:3 | van den Naam des HEEREN, Zijns Gods, en zij zullen wonen,
398 Nah 1:6 | wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan? Zijn grimmigheid
399 Zep 1:18 | HEEREN; maar door het vuur Zijns ijvers zal dit ganse land
400 Zac 9:16 | behouden, als zijnde de kudde Zijns volks; want gekroonde stenen
401 Zac 11:6 | overleveren, elkeen in de hand zijns naasten, en in de hand zijns
402 Zac 11:6 | zijns naasten, en in de hand zijns konings, en zij zullen
403 Zac 14:13 | wezen, zodat zij een ieder zijns naasten hand zullen aangrijpen,
404 Zac 14:13 | hand zal tegen de hand zijns naasten opgaan. ~
405 Matt 9:20 | achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan; ~
406 Matt 14:36 | zij alleenlijk den zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken;
407 Matt 16:27 | komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen,
408 Matt 25:18 | aarde, en verborg het geld zijns heren. ~
409 Mark 6:56 | Hem, dat zij maar den zoom Zijns kleeds aanraken mochten;
410 Mark 8:38 | komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen. ~ ~
411 Luk 1:33 | zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde
412 Luk 1:59 | Zacharias, naar den naam zijns vaders. ~
413 Luk 6:45 | voort uit den goeden schat zijns harten; en de kwade mens
414 Luk 6:45 | voort uit den kwaden schat zijns harten; want uit den overvloed
415 Luk 8:44 | komende, raakte den zoom Zijns kleeds aan; en terstond
416 Luk 9:25 | zichzelven verliezen, of schade zijns zelfs lijden? ~
417 Luk 9:29 | Hij bad, werd de gedaante Zijns aangezichts veranderd, en
418 Luk 12:47 | welke geweten heeft den wil zijns heeren, en zich niet bereid,
419 Luk 16:5 | iegelijk van de schuldenaars zijns heeren, en zeide tot den
420 Luk 16:24 | Lazarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope,
421 Joha 2:21 | zeide dit van den tempel Zijns lichaams. ~
422 Joha 4:41 | geloofden er veel meer om Zijns woords wil; ~
423 Rom 1:9 | geest, in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten
424 Rom 5:10 | verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen
425 Rom 6:5 | zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het
426 Rom 8:29 | verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn,
427 1Kor 5:1 | genoemd wordt, alzo dat er een zijns vaders huisvrouw heeft. ~
428 1Kor 10:24 | 24 Niemand zoeke dat zijns zelfs is; maar een iegelijk
429 1Kor 14:25 | worden de verborgene dingen zijns harten openbaar; en alzo,
430 2Kor 3:7 | aanzien, om de heerlijkheid zijns aangezichts, die te niet
431 Gal 4:6 | zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw
432 Efez 4:16 | des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. ~
433 Efez 5:30 | 30 Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees
434 Fili 3:10 | opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig
435 Kol 1:20 | hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik,
436 Kol 1:22 | 22 In het lichaam Zijns vleses, door den dood, opdat
437 Kol 2:18 | zijnde door het verstand zijns vleses; ~
438 2The 2:8 | verdoen zal door den Geest Zijns monds, en te niet maken
439 Heb 5:7 | 7 Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen
440 Jako 5:20 | een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van
441 1Joh 2:12 | zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. ~
442 Open 6:17 | 17 Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie
443 Open 11:19 | geopend geworden, en de ark Zijns verbonds is gezien in Zijn
444 Open 13:17 | het beest, of het getal zijns naams. ~
445 Open 14:1 | duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun
446 Open 14:7 | heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen; en
447 Open 14:10 | ingeschonken is, in den drinkbeker Zijns toorns; en hij zal gepijnigd
448 Open 14:11 | zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. ~
449 Open 15:2 | merkteken, en van het getal zijns naams,welke stonden aan
|