Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zijnen 9
zijnentwil 9
zijner 570
zijns 449
zijnvolk 1
zijnzelfs 1
zijposten 3
Frequency    [«  »]
451 hetwelk
451 kwamen
451 zag
449 zijns
447 niemand
443 29
443 uws

Bijbel

IntraText - Concordances

zijns

    Book Chapter: Verse
1 Gen 4:17 | dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch. ~ 2 Gen 4:21 | 21 En de naam zijns broeders was Jubal; deze 3 Gen 6:5 | gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk 4 Gen 9:5 | de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel 5 Gen 9:22 | Cham, Kanaans vader, zag zijns vaders naaktheid, en hij 6 Gen 10:10 | 10 En het beginsel zijns rijks was Babel, en Erech, 7 Gen 10:25 | is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan. ~ 8 Gen 11:7 | opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet hore. ~ 9 Gen 11:28 | stierf voor het aangezicht zijns vaders Terah, in het land 10 Gen 11:31 | zoon, en Lot, Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn 11 Gen 12:5 | zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun 12 Gen 15:15 | en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard 13 Gen 20:3 | Abraham noemde den naam zijns zoons, dien hem geboren 14 Gen 21:13 | offerde hem ten brandoffer in zijns zoons plaats. ~ 15 Gen 23:10 | knecht nam tien kemelen van zijns heren kemelen, en toog heen; 16 Gen 23:10 | toog heen; en al het goed zijns heren was in zijn hand; 17 Gen 25:23 | handen harig waren, gelijk zijns broeders Ezau's handen; 18 Gen 25:31 | en ete van het wildbraad zijns zoons, opdat uw ziel mij 19 Gen 25:34 | 34 Als Ezau de woorden zijns vaders hoorde, zo schreeuwde 20 Gen 29:1 | 1 Jakob toog ook zijns weegs; en de engelen Gods 21 Gen 30:16 | keerde Ezau dien dag wederom zijns weegs naar Seir toe. ~ 22 Gen 31:19 | hij was geeerd boven al zijns vaders huis. ~ 23 Gen 32:7 | geopenbaard geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht vlood. ~ 24 Gen 32:22 | heenging, en lag bij Bilha, zijns vaders bijwijf; en Israel 25 Gen 33:6 | dochters, en al de zielen zijns huizes, en zijn vee, en 26 Gen 34:1 | der vreemdelingschappen zijns vaders, in het land Kanaan. ~ 27 Gen 34:2 | en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen; en Jozef 28 Gen 35:9 | geschiedde het, als hij tot zijns broeders huisvrouw inging, 29 Gen 36:7 | dingen, dat de huisvrouw zijns heren haar ogen op Jozef 30 Gen 36:8 | en zeide tot de huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft 31 Gen 36:28 | elk naar de uitlegging zijns drooms, de schenker en de 32 Gen 36:30 | in hechtenis van het huis zijns heren, zeggende: Waarom 33 Gen 37:11 | droomden elk naar de uitlegging zijns drooms. ~ 34 Gen 38:35 | een iegelijk den bundel zijns gelds in zijn zak; en zij 35 Gen 42:31 | tot zijn broederen, en tot zijns vaders huis: Ik zal optrekken 36 Gen 43:12 | broeders, en het ganse huis zijns vaders, met brood, tot den 37 Gen 43:28 | dagen van Jakob, de jaren zijns levens, geweest zijn honderd 38 Gen 44:17 | ogen, en hij ondervatte zijns vaders hand, om die van 39 Gen 46:1 | 1 Toen viel Jozef op zijns vaders aangezicht, en hij 40 Gen 46:4 | 4 Als nu de dagen zijns bewenens over waren, zo 41 Gen 46:8 | zijn broeders, en het huis zijns vaders; alleen hun kleine 42 Gen 46:22 | Egypte, hij en het huis zijns vaders; en Jozef leefde 43 Exo 21:34 | wederkeren; doch dat dode zal zijns wezen. ~ 44 Exo 21:36 | vergelden; doch de dode zal zijns wezen. ~  ~  ~  ~ 45 Exo 22:5 | die zal het van het beste zijns velds en van het beste zijns 46 Exo 22:5 | zijns velds en van het beste zijns wijngaards wedergeven. ~ 47 Exo 22:8 | of hij niet zijn hand aan zijns naasten have gelegd heeft. ~ 48 Exo 22:11 | of hij niet zijn hand aan zijns naasten have geslagen heeft; 49 Exo 28:8 | En de kunstelijkste riem zijns efods, die op hem is, zal 50 Exo 32:11 | het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE! 51 Exo 33:11 | het aangezicht des HEEREN zijns Gods, en hij zeide: O HEERE! 52 Exo 34:52 | Mozes niet, dat het vel zijns aangezichts glinsterde, 53 Exo 34:53 | ziet, zo glinsterde het vel zijns aangezichts; daarom vreesden 54 Exo 39:5 | 5 En de kunstelijke riem zijns efods, die daarop was, was 55 Lev 4:22 | van de geboden des HEEREN zijns Gods, door afdwaling, gedaan 56 Lev 7:13 | offeren, met het lofoffer zijns dankoffers. ~ 57 Lev 7:15 | het vlees van het lofoffer zijns dankoffers zal op den dag 58 Lev 7:18 | zo enigzins van dat vlees zijns dankoffers op den derden 59 Lev 13:2 | Een mens, als in het vel zijns vleses een gezwel, of gezweer, 60 Lev 13:2 | zal zijn, welke in het vel zijns vleses tot een plaag der 61 Lev 13:3 | plaag dieper is dan het vel zijns vleses, het is de plaag 62 Lev 13:11 | verouderde melaatsheid in het vel zijns vleses; daarom zal hem de 63 Lev 13:41 | 41 En zo van de zijde zijns aangezichts het haar van 64 Lev 14:14 | rechterhand, en op den groten teen zijns rechtervoets. ~ 65 Lev 14:17 | rechterhand, en op den groten teen zijns rechtervoets, boven op het 66 Lev 14:25 | rechterhand, en op den groten teen zijns rechtervoets. ~ 67 Lev 14:28 | en aan den groten teen zijns rechtervoets, op de plaats 68 Lev 17:4 | dezelve man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden; ~ 69 Lev 18:6 | zal tot enige nabestaande zijns vleses naderen, om de schaamte 70 Lev 20:3 | en zal hem uit het midden zijns volks uitroeien; want hij 71 Lev 20:10 | gedaan hebben, dewijl hij met zijns naasten vrouw overspel gedaan 72 Lev 20:11 | 11 En een man, die bij zijns vaders huisvrouw zal gelegen 73 Lev 20:11 | zal gelegen hebben, heeft zijns vaders schaamte ontdekt; 74 Lev 20:12 | als de man bij de vrouw zijns zoons zal gelegen hebben, 75 Lev 20:17 | zijn zuster, de dochter zijns vaders, of de dochter zijner 76 Lev 20:20 | hebben, hij heeft de schaamte zijns ooms ontdekt; zij zullen 77 Lev 20:21 | 21 En wanneer een man zijns broeders huisvrouw zal genomen 78 Lev 20:21 | onreinigheid; hij heeft de schaamte zijns broeders ontdekt; zij zullen 79 Lev 21:12 | uitgaan, dat hij het heiligdom zijns Gods niet ontheilige, want 80 Lev 21:12 | want de kroon der zalfolie zijns Gods is op hem; Ik ben de 81 Lev 21:17 | zal naderen, om de spijze zijns Gods te offeren. ~ 82 Lev 21:21 | niet toetreden, om de spijs zijns Gods te offeren. ~ 83 Lev 21:22 | 22 De spijs zijns Gods, van de allerheiligste 84 Lev 24:25 | komen, en zal het verkochte zijns broeders lossen. ~ 85 Lev 24:49 | Of zijn oom, of de zoon zijns ooms, zal hem lossen, of 86 Lev 24:49 | lossen, of die uit de naasten zijns vleses van zijn geslacht 87 Num 6:5 | latende de lokken van het haar zijns hoofds wassen. ~ 88 Num 6:7 | want het Nazireerschap zijns Gods is op zijn hoofd. ~ 89 Num 12:12 | wiens vlees, als hij uit zijns moeders lijf uitgaat, de 90 Num 22:5 | in het land der kinderen zijns volks, om hem te roepen, 91 Num 27:10 | erfenis aan de broederen zijns vaders geven. ~ 92 Deu 13:17 | Zich wende van de hitte Zijns toorns, en u geve barmhartigheid, 93 Deu 17:18 | geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks zal zitten, 94 Deu 17:19 | daarin lezen al de dagen zijns levens; opdat hij den HEERE, 95 Deu 18:7 | in den Naam des HEEREN, zijns Gods, als al zijn broederen, 96 Deu 21:18 | zoon heeft, die de stem zijns vaders en de stem zijner 97 Deu 22:24 | man, ter oorzake dat hij zijns naasten vrouw vernederd 98 Deu 22:30 | 30 Een man zal zijns vaders vrouw niet nemen, 99 Deu 22:30 | vrouw niet nemen, en hij zal zijns vaders slippe niet ontdekken. ~ 100 Deu 25:6 | baren, zal staan in den naam zijns broeders, des verstorvenen; 101 Deu 25:7 | 7 Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet bevallen 102 Deu 25:9 | 9 Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen 103 Deu 25:9 | dien man gedaan worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen. ~ 104 Deu 27:17 | 17 Vervloekt zij, die zijns naasten landpale verrukt! 105 Deu 27:20 | Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders ligt, omdat hij zijns 106 Deu 27:20 | zijns vaders ligt, omdat hij zijns vaders slippe ontdekt heeft! 107 Deu 27:22 | zuster ligt, de dochter zijns vaders of de dochter zijner 108 Deu 28:54 | broeder en tegen de huisvrouw zijns schoots, en tegen zijn overige 109 Deu 31:21 | want het zal uit den mond zijns zaads niet vergeten worden; 110 Deu 32:15 | versmaadde den Rotssteen zijns heils. ~ 111 Deu 33:17 | heerlijkheid des eerstgeborenen zijns osses, en zijn hoornen zijn 112 Joz 4:14 | gevreesd hadden, al de dagen zijns levens. ~ 113 Joz 7:26 | HEERE van de hittigheid Zijns toorns. Daarom noemde men 114 Joz 25:30 | begroeven hem in de landpale zijns erfdeels, te Timnath-Serah, 115 Ric 2:9 | begraven hadden in de landpale zijns erfdeels, te Timnath-Heres, 116 Ric 4:21 | dreef den nagel in den slaap zijns hoofds, dat hij in de aarde 117 Ric 4:22 | de nagel was in den slaap zijns hoofds. ~ 118 Ric 5:27 | het geschiedde, dewijl hij zijns vaders huis en de mannen 119 Ric 8:5 | 5 En hij kwam in zijns vaders huis te Ofra, en 120 Ric 12:7 | moeders buik af tot op de dag zijns doods. ~ 121 Ric 13:19 | ontstak, en hij ging op in zijns vaders huis. ~ 122 Ric 13:20 | huisvrouw van Simson werd zijns metgezels, die hem vergezelschapt 123 Ric 15:19 | hem de zeven haarlokken zijns hoofds afscheren, en zij 124 Ric 15:22 | 22 En het haar zijns hoofds begon weder te wassen, 125 Ric 15:31 | broeders af, en het ganse huis zijns vaders, en namen hem op, 126 Ric 18:27 | opendeed, en uitging om zijns weegs te gaan, ziet, zo 127 1Sa 1:11 | HEERE geven al de dagen zijns levens, en er zal geen scheermes 128 1Sa 2:10 | sterkte geven, en den hoorn Zijns Gezalfden verhogen. ~ 129 1Sa 7:15 | richtte Israel al de dagen zijns levens. ~ 130 1Sa 12:22 | Zijn volk niet verlaten, om Zijns groten Naams wil, dewijl 131 1Sa 15:35 | Saul niet meer tot den dag zijns doods toe; evenwel droeg 132 1Sa 17:15 | kwam weder van Saul, om zijns vaders schapen te weiden 133 1Sa 17:25 | dochter geven, en hij zal zijns vaders huis vrijmaken in 134 1Sa 17:34 | Uw knecht weid de schapen zijns vaders, en er kwam een leeuw 135 1Sa 18:2 | hem niet werderkeren tot zijns vaders huis. ~ 136 1Sa 21:9 | dit. David nu zeide: Er is zijns gelijke niet; geef het mij. ~ 137 1Sa 22:1 | hoorden het, en het ganse huis zijns vaders, en kwamen derwaarts 138 1Sa 22:11 | van Ahitub, te roepen, en zijns vaders ganse huis, de priesters, 139 1Sa 26:19 | hore toch naar de woorden zijns knechts. Indien de HEERE 140 1Sa 28:18 | gehoord hebt, en de hittigheid Zijns toorns niet uitgericht hebt 141 2Sa 2:32 | op, en begroeven hem in zijns vaders graf, dat te Bethlehem 142 2Sa 3:29 | Joab, en op het ganse huis zijns vaders; en er worde van 143 2Sa 5:12 | koninkrijk verheven had, om Zijns volks Israels wil. ~ 144 2Sa 7:13 | bouwen; en Ik zal den stoel zijns koninkrijks bevestigen tot 145 2Sa 11:9 | huis, met al de knechten zijns heren; en hij ging niet 146 2Sa 11:13 | leggen op zijn leger, met zijns heren knechten, maar ging 147 2Sa 14:7 | dat wij hem voor de ziel zijns broeders, dien hij doodgeslagen 148 2Sa 14:26 | hij het), zo woog het haar zijns hoofds tweehonderd sikkelen, 149 2Sa 16:19 | zijn voor het aangezicht zijns zoons? Gelijk als ik voor 150 2Sa 16:22 | ging in tot de bijwijven zijns vaders, voor de ogen van 151 2Sa 17:23 | hij, en werd begraven in zijns vaders graf. ~ 152 2Sa 22:51 | een Toren der verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid 153 1Kon 1:49 | en gingen een iegelijk zijns weegs. ~ 154 1Kon 4:21 | dienden Salomo al de dagen zijns levens. ~ 155 1Kon 5:1 | koning gezalfd hadden in zijns vaders plaats), dewijl Hiram 156 1Kon 5:3 | David den Naam des HEEREN, zijns Gods, geen huis kon bouwen, 157 1Kon 8:38 | erkennen, een ieder de plage zijns harten, en een ieder zijn 158 1Kon 11:17 | Edomietische mannen uit zijns vaders knechten met hem, 159 1Kon 11:34 | tot een vorst al de dagen zijns levens, om Mijns knechts 160 1Kon 11:35 | 35 Maar uit de hand zijns zoons zal Ik het koninkrijk 161 1Kon 15:3 | wandelde in al de zonden zijns vaders, die hij voor hem 162 1Kon 15:5 | geboden had, al de dagen zijns levens, dan alleen in de 163 1Kon 15:6 | tussen Jerobeam, al de dagen zijns levens. ~ 164 1Kon 15:15 | HEEREN de geheiligde dingen zijns vaders, en zijn geheiligde 165 1Kon 15:23 | van Juda? Doch in den tijd zijns ouderdoms werd hij krank 166 1Kon 15:26 | en wandelde in den weg zijns vaders, en in zijn zonde, 167 1Kon 19:3 | zich op, en ging heen, om zijns levens wil, en kwam te Ber-seba, 168 1Kon 21:29 | niet brengen; in de dagen zijns zoons zal Ik dat kwaad over 169 2Kon 5:1 | man voor het aangezicht zijns heren, en van hoog aanzien; 170 2Kon 5:11 | en den Naam des HEEREN, Zijns Gods, aanroepen, en zijn 171 2Kon 8:19 | niet verderven, om Davids Zijns knechts wil; gelijk als 172 2Kon 9:11 | uitging tot de knechten zijns heren, zeide men tot hem: 173 2Kon 10:3 | zonen uws heren, zet dien op zijns vaders troon; en strijdt 174 2Kon 14:23 | wendde Zich tot hen, om Zijns verbonds wil met Abraham, 175 2Kon 16:5 | melaats werd tot den dag zijns doods; en hij woonde in 176 2Kon 17:2 | was in de ogen des HEEREN zijns Gods, als zijn vader David. ~ 177 2Kon 17:14 | hij zette het aan de zijde zijns altaars noordwaarts. ~ 178 2Kon 18:2 | was in de ogen des HEEREN zijns Gods, als zijn vader David. ~ 179 2Kon 18:14 | hij zette het aan de zijde zijns altaars noordwaarts. ~ 180 2Kon 20:5 | God Israels, zodat na hem zijns gelijke niet was onder alle 181 2Kon 20:31 | drinkt een ieder het water zijns bornputs; ~ 182 2Kon 21:23 | uiterste herberg, in het woud zijns schonen velds. ~ 183 2Kon 25:25 | voor hem was geen koning zijns gelijke, die zich tot den 184 2Kon 25:25 | bekeerd had; en na hem stond zijns gelijke niet op. ~ 185 2Kon 25:26 | zich de HEERE van den brand Zijns groten toorns niet af, waarmede 186 2Kon 25:30 | en maakten hem koning in zijns vaders plaats. ~ 187 2Kon 27:29 | aangezicht, al de dagen zijns levens. ~ 188 2Kon 27:30 | op zijn dag, al de dagen zijns levens. ~ 189 1Kro 1:19 | verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan. ~ 190 1Kro 5:1 | eerstgeborene; maar dewijl hij zijns vaders bed ontheiligd had, 191 1Kro 7:16 | naam Peres, en de naams zijns broeders was Seres, en zijn 192 1Kro 9:19 | zijn broeders van het huis zijns vaders, de Korathieten, 193 1Kro 12:28 | een kloek held; en uit zijns vaders huis waren twee en 194 1Kro 14:2 | ten hoogste verheven, om Zijns volks Israels wil. ~ 195 1Kro 16:12 | wondertekenen, en de oordelen Zijns monds; ~ 196 1Kro 16:15 | Gedenkt tot in der eeuwigheid Zijns verbonds, des woords, dat 197 1Kro 16:16 | Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak; ~ 198 1Kro 16:29 | 29 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, brengt offer, en 199 1Kro 23:10 | Vader; en Ik zal den troon zijns rijks over Israel bevestigen 200 1Kro 23:18 | HEEREN, envoor het aangezicht Zijns volks. ~ 201 1Kro 30:23 | des HEEREN, als koning in zijns vaders Davids plaats, en 202 2Kro 9:14 | stelde ook, naar de wijze zijns vaders Davids, de verdelingen 203 2Kro 10:31 | begroeven hem in de stad zijns vaders Davids; en zijn zoon 204 2Kro 15:2 | was in de ogen des HEEREN, zijns Gods. ~ 205 2Kro 16:18 | Gods de geheiligde dingen zijns vaders, en zijn geheiligde 206 2Kro 18:3 | wandelde in de vorige wegen zijns vaders Davids, en zocht 207 2Kro 18:4 | 4 Maar hij zocht den God zijns vaders, en wandelde in Zijn 208 2Kro 22:4 | Joram tot het koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en 209 2Kro 22:24 | Joram tot het koninkrijk zijns vaders opgekomen was, en 210 2Kro 23:4 | raadgevers, na den dood zijns vaders, hem ten verderve. ~ 211 2Kro 26:21 | melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats zijnde, 212 2Kro 27:6 | het aangezicht des HEEREN, zijns Gods. ~ 213 2Kro 29:10 | Israels, opdat de hitte Zijns toorns van ons afkere. ~ 214 2Kro 30:8 | uw God; zo zal de hitte Zijns toorns van u afkeren. ~ 215 2Kro 31:20 | het aangezicht des HEEREN, zijns Gods. ~ 216 2Kro 32:21 | en als hij in het huis zijns gods ingegaan was, zo velden 217 2Kro 32:26 | verootmoedigde zich om de verheffing zijns harten, hij en de inwoners 218 2Kro 33:12 | het aangezicht des HEEREN, zijns Gods, ernstelijk aan, en 219 2Kro 34:3 | jongeling was, begon hij den God zijns vaders Davids te zoeken; 220 2Kro 34:8 | om het huis des HEEREN, zijns Gods, te verbeteren. ~ 221 2Kro 37:1 | zij maakten hem koning, in zijns vaders plaats, te Jeruzalem. ~ 222 2Kro 37:5 | was in de ogen des HEEREN, zijns Gods. ~ 223 2Kro 37:12 | was in de ogen des HEEREN, zijns Gods; hij verootmoedigde 224 Ezra 1:7 | had gesteld in het huis zijns gods. ~ 225 Ezra 4:6 | Ahasveros, in het begin zijns koninkrijks, schreven zij 226 Ezra 7:6 | naar de hand des HEEREN, zijns Gods, over hem, al zijn 227 Ezra 7:9 | Jeruzalem, naar de goede hand zijns Gods over hem. ~ 228 Neh 9:10 | knechten, en aan al het volk zijns lands; want Gij wist, dat 229 Est 1:2 | koning Ahasveros op den troon zijns koninkrijks zat, die op 230 Est 1:4 | rijkdom der heerlijkheid zijns rijks, en de kostelijkheid 231 Est 1:8 | bevolen aan alle groten zijns huizes, dat zij doen zouden 232 Est 1:22 | en spreken naar de spraak zijns volks.   ~  ~  ~ ~ 233 Est 2:3 | toezieners in al de landschappen zijns koninkrijks, dat zij vergaderen 234 Est 3 | de dochter zijns ooms); want zij had geen 235 Est 9 | Tebeth, in het zevende jaar zijns rijks. ~ 236 Est 28:4 | vertelde hun de heerlijkheid zijns rijkdoms, en de veelheid 237 Est 56:2 | werken nu zijner macht en zijns gewelds, en de verklaring 238 Job 8:19 | 19 Zie, dat is vreugde zijns wegs; en uit het stof zullen 239 Job 12:16 | Hem is kracht en wijsheid; Zijns is de dwalende, en die doet 240 Job 15:30 | wijken door het geblaas zijns monds. ~ 241 Job 18:5 | uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren. ~ 242 Job 20:23 | God zal over hem de hitte Zijns toorns zenden, en over hem 243 Job 20:28 | henenvloeien in den dag Zijns toorns. ~ 244 Job 23:12 | niet weggedaan; de redenen Zijns monds heb ik meer dan mijn 245 Job 24:20 | het gewormte is hem zoet, zijns wordt niet meer gedacht; 246 Job 26:9 | 9 Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt 247 Job 36:40 | opdat Hij kenne al de lieden Zijns werks. ~ 248 Job 36:44 | Hij verstrooit de wolk Zijns lichts. ~ 249 Job 37:20 | gij merken zoudt de paden zijns huizes? ~ 250 Job 39:11 | zijn macht in den navel zijns buiks. ~ 251 Job 40:4 | 4 Wie zou het opperste zijns kleeds ontdekken? Wie zou 252 Job 40:5 | 5 Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom 253 Psa 14:7 | Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, 254 Psa 18:51 | 51 Die de verlossingen Zijns konings groot maakt, en 255 Psa 21:3 | 3 Gij hebt hem zijns harten wens gegeven, en 256 Psa 23:3 | spoor der gerechtigheid, om Zijns Naams wil. ~ 257 Psa 24:5 | gerechtigheid van den God zijns heils. ~ 258 Psa 28:8 | Sterkheid der verlossingen Zijns Gezalfden. ~ 259 Psa 29:2 | 2 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams, aanbidt den HEERE 260 Psa 33:6 | gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. ~ 261 Psa 33:11 | eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot 262 Psa 34:6 | gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir. ~ 263 Psa 34:11 | eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot 264 Psa 36:27 | lust heeft tot den vrede Zijns knechts! ~ 265 Psa 37:4 | 4 De woorden zijns monds zijn onrecht en bedrog; 266 Psa 38:31 | 31 De wet zijns Gods is in zijn hart; zijn 267 Psa 42:20 | loven voor de verlossingen Zijns aangezichts. ~ 268 Psa 52:9 | vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk 269 Psa 53:7 | kwamen! Als God de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, 270 Psa 66:2 | 2 Psalmzingt de eer Zijns Naams; geeft eer Zijn lof. ~ 271 Psa 66:8 | God; en laat horen de stem Zijns roems. ~ 272 Psa 69:37 | beerven; en de liefhebbers Zijns Naams zullen daarin wonen. ~ 273 Psa 78:28 | het vallen in het midden zijns legers, rondom zijn woningen. ~ 274 Psa 78:49 | onder hen de hittigheid Zijns toorns, verbolgenheid, en 275 Psa 78:72 | geweid naar de oprechtheid zijns harten, en heeft hen geleid 276 Psa 89:44 | Gij hebt ook de scherpte zijns zwaards omgekeerd, en hebt 277 Psa 96:8 | 8 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams; brengt offer, en 278 Psa 97:2 | gericht zijn de vastigheid Zijns troons. ~ 279 Psa 99:6 | Samuel onder de aanroepers Zijns Naams; zij riepen tot den 280 Psa 102:20 | Omdat Hij uit de hoogte Zijns heiligdoms zal hebben nederwaarts 281 Psa 103:20 | doet, gehoorzamende de stem Zijns woords. ~ 282 Psa 105:5 | wondertekenen, en der oordelen Zijns monds. ~ 283 Psa 105:8 | 8 Hij gedenkt Zijns verbonds tot in der eeuwigheid, 284 Psa 105:9 | Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak; ~ 285 Psa 106:8 | Doch Hij verloste hen om Zijns Naams wil, opdat Hij Zijn 286 Psa 110:5 | koningen verslaan ten dage Zijns toorns. ~ 287 Psa 113:8 | prinsen, bij de prinsen Zijns volks. 288 Psa 145:12 | de eer der heerlijkheid Zijns Koninkrijks. ~ 289 Psa 147:5 | groot en van veel kracht; Zijns verstands is geen getal. ~ 290 Psa 148:14 | 14 En Hij heeft den hoorn Zijns volks verhoogd, den roem 291 Spre 6:29 | 29      Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; 292 Spre 8:22 | bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken, 293 Spre 8:31 | Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen 294 Spre 15:5 | Een dwaas zal de tucht zijns vaders versmaden; maar die 295 Spre 15:23 | blijdschap in het antwoord zijns monds; en hoe goed is een 296 Spre 16:4 | heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil; ja, ook den goddeloze 297 Spre 22:6 | beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal 298 Spre 25:13 | oogstes; want hij verkwikt zijns heren ziel. ~ 299 Spre 27:17 | scherpt een man het aangezicht zijns naasten. ~ 300 Spre 30:4 | Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons, zo gij het weet? ~ 301 Pred 2:22 | arbeid, en van de kwellingen zijns harten, dien hij is bearbeidende 302 Pred 5:17 | het getal      der dagen zijns levens, hetwelk God hem 303 Pred 5:19 | veel gedenken aan de dagen zijns levens, dewijl hem God hem 304 Pred 5:19 | verhoort in de blijdschap zijns harten. ~  ~ 305 Pred 8:1 | aangezicht, en de stuursheid zijns aangezichts wordt daardoor 306 Pred 8:15 | zijn arbeid, de dagen      zijns levens, die hem God geeft 307 Pred 10:13 | Het begin der woorden zijns monds is dwaasheid, en het 308 Pred 10:13 | dwaasheid, en het einde zijns monds is boze dolligheid. ~ 309 Hoo 1:2 | kusse mij met de kussen Zijns monds; want Uw uitnemende 310 Hoo 3:11 | den dag der vreugde      Zijns harten. ~  ~ ~ 311 Jes 1:3 | bezitter, en een ezel de krib zijns heren; maar Israel heeft 312 Jes 3:6 | zijn broeder uit het huis zijns vaders zal aangrijpen, zeggende: 313 Jes 3:14 | gerichte tegen de oudsten Zijns volks en deszelfs vorsten, 314 Jes 7:2 | zich zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des 315 Jes 9:19 | een iegelijk zal het vlees zijns arms eten; ~ 316 Jes 10:18 | verteren de heerlijkheid zijns wouds en zijns vruchtbaren 317 Jes 10:18 | heerlijkheid zijns wouds en zijns vruchtbaren velds; van de 318 Jes 10:19 | En de overgebleven bomen zijns wouds zullen weinig in getal 319 Jes 11:4 | aarde slaan met de roede Zijns monds, en met      den adem 320 Jes 11:11 | verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven 321 Jes 11:15 | rivier, door de sterkte Zijns winds; en Hij zal dezelve 322 Jes 11:16 | zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven 323 Jes 13:13 | heirscharen, en vanwege den dag Zijns      hittigen toorns. ~ 324 Jes 14:32 | heeft, opdat de bedrukten Zijns volks een toevlucht daarin 325 Jes 22:23 | stoel der eer voor het huis zijns vaders. ~ 326 Jes 22:24 | heerlijkheid van het huis zijns vaders, der uitspruitelingen 327 Jes 25:8 | en Hij zal de smaadheid Zijns volks van de ganse aarde      328 Jes 28:4 | En de afvallende bloem zijns heerlijken sieraads, die 329 Jes 28:5 | zijn den overgeblevenen Zijns volks. ~ 330 Jes 30:26 | dage als de HEERE de breuk Zijns volks zal      verbinden, 331 Jes 30:30 | horen, en de nederlating Zijns arms doen zien, met grimmigheid 332 Jes 36:16 | drinkt een ieder het water zijns bornputs; ~ 333 Jes 37:24 | uiterste hoogte, in het woud zijns schonen velds. ~ 334 Jes 42:25 | uitgestort de grimmigheid Zijns toorns en de macht des oorlogs; 335 Jes 44:26 | 26      Die het woord Zijns knechts bevestigt, en den 336 Jes 47:15 | van uw jeugd aan, elk zal zijns weegs dwalen, niemand zal 337 Jes 50:10 | vreest, die naar de stem Zijns Knechts hoort? Als hij in 338 Jes 51:22 | de HEERE en uw God, Die Zijns volks zaak twisten zal: 339 Jes 59:2 | gerechtigheid doet en het recht zijns Gods niet verlaat, vragen 340 Jes 64:9 | Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; 341 Jer 4:26 | HEERE, vanwege de hittigheid Zijns toorns. ~ 342 Jer 5:8 | hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw. ~ 343 Jer 7:28 | naar de stem des HEEREN, zijns Gods, niet hoort, en de 344 Jer 9:20 | uw oor ontvange het woord Zijns monds, en leert uw dochters 345 Jer 13:10 | horen, dat in het goeddunken zijns harten wandelt, en andere 346 Jer 19:9 | een iegelijk het vlees zijns naasten, in de belegering 347 Jer 22:13 | opperzalen met onrecht; die zijns naasten dienst om niet gebruikt, 348 Jer 23:17 | hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken wandelt, 349 Jer 23:20 | daargesteld de gedachten Zijns harten; in het laatste der 350 Jer 25:38 | ja, vanwege de hittigheid Zijns      toorns. ~  ~ 351 Jer 27:7 | zullen hem, en zijn zoon, en zijns zoons zoon dienen, totdat 352 Jer 27:7 | dienen, totdat ook de tijd zijns eigenen lands kome; dan 353 Jer 28:11 | de profeet Jeremia ging zijns weegs. ~ 354 Jer 30:7 | die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; 355 Jer 30:24 | zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der 356 Jer 48:29 | hovaardij, en zijn hoogmoed, en zijns harten hoogmoed. ~ 357 Jer 50:28 | HEEREN, onzes Gods, de wraak Zijns tempels. ~ 358 Jer 51:11 | wraak des HEEREN, de wraak Zijns tempels. ~ 359 Jer 52:11 | gevangenhuis, tot      den dag zijns doods toe. ~ 360 Jer 52:31 | Babel, in het eerste jaar zijns koninkrijks, het hoofd van 361 Jer 52:33 | aangezicht, al de dagen zijns levens. ~ 362 Jer 52:34 | zijn dag, tot op den dag zijns doods, al de dagen      363 Jer 52:34 | doods, al de dagen      zijns levens. ~  ~  ~  ~ 364 Klaa 1:12 | ten dage der hittigheid Zijns toorns. ~ 365 Klaa 1:23 | niet gedacht in den dag Zijns toorns. ~ 366 Klaa 1:28 | heeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den 367 Klaa 1:121| Hij heeft de hittigheid Zijns toorns uitgestort; en Hij 368 Eze 7:20 | Hij heeft de schoonheid Zijns sieraads ter overtreffelijkheid 369 Eze 18:6 | Israels; noch de huisvrouw zijns naasten verontreinigt, noch 370 Eze 18:11 | verontreinigt de huisvrouw zijns naasten; ~ 371 Eze 18:15 | huis Israels, de huisvrouw zijns naasten niet verontreinigt; ~ 372 Eze 18:17 | sterven om de ongerechtigheid zijns      vaders; hij zal gewisselijk 373 Eze 22:11 | de een gruwel gedaan met zijns naasten huisvrouw, en een 374 Eze 22:11 | huisvrouw, en een ander heeft zijns zoons vrouw met schandelijkheid 375 Eze 22:11 | heeft in u zijn zuster,      zijns vaders dochter; verkracht. ~ 376 Eze 31:16 | 16      Van het geluid zijns vals deed Ik de heidenen 377 Eze 33:26 | een ieder de huisvrouw zijns naasten; en zoudt gij het 378 Dan 1:2 | van Sinear, in het huis zijns gods; en de vaten      bracht 379 Dan 1:2 | bracht hij in het schathuis zijns gods. ~ 380 Dan 1:5 | konings, en van den wijn zijns dranks, en dat men hen drie 381 Dan 1:8 | konings, noch met den wijn zijns dranks; daarom verzocht 382 Dan 3:19 | grimmigheid, en de gedaante zijns aangezichts veranderde tegen 383 Dan 5:20 | werd hij van den troon zijns koninkrijks afgestoten, 384 Dan 6:6 | hem iets vinden in te wet zijns Gods. ~ 385 Dan 7:1 | een droom, en gezichten zijns hoofds, op zijn leger; toen 386 Dan 7:9 | als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; 387 Dan 8:11 | gedurig offer, en de woning Zijns heiligdoms werd nedergeworpen. ~ 388 Dan 11:17 | stellen, om met de kracht zijns gansen rijks te komen, en 389 Dan 11:19 | aangezicht keren naar de sterkten zijns lands, en hij zal aanstoten, 390 Hos 9:8 | wegen, een haat in het huis zijns Gods. ~ 391 Hos 10:1 | vermenigvuldigd; naar de goedheid zijns lands,      hebben zij de 392 Joe 3:16 | de HEERE zal de Toevlucht Zijns volks, en de Sterkte der 393 Oba 1:13 | op zijn kwaad, ten dage zijns verderfs; noch uw handen 394 Oba 1:13 | zijn heir, ten dage zijns verderfs; ~ 395 Jona 3:9 | wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen! ~ 396 Mic 4:5 | wandelen, elk in den naam zijns gods; maar wij zullen wandelen 397 Mic 5:3 | van den Naam des HEEREN, Zijns Gods, en zij zullen wonen, 398 Nah 1:6 | wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan? Zijn grimmigheid 399 Zep 1:18 | HEEREN; maar door het vuur Zijns ijvers zal dit ganse land 400 Zac 9:16 | behouden, als zijnde de kudde Zijns volks; want gekroonde stenen 401 Zac 11:6 | overleveren, elkeen in de hand zijns naasten, en in de hand zijns      402 Zac 11:6 | zijns naasten, en in de hand zijns      konings, en zij zullen 403 Zac 14:13 | wezen, zodat zij een ieder zijns naasten hand zullen aangrijpen, 404 Zac 14:13 | hand zal tegen de hand zijns naasten opgaan. ~ 405 Matt 9:20 | achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan; ~ 406 Matt 14:36 | zij alleenlijk den zoom Zijns kleeds zouden mogen aanraken; 407 Matt 16:27 | komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, 408 Matt 25:18 | aarde, en verborg het geld zijns heren. ~ 409 Mark 6:56 | Hem, dat zij maar den zoom Zijns kleeds aanraken mochten; 410 Mark 8:38 | komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen. ~  ~ 411 Luk 1:33 | zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde 412 Luk 1:59 | Zacharias, naar den naam zijns vaders. ~ 413 Luk 6:45 | voort uit den goeden schat zijns harten; en de kwade mens 414 Luk 6:45 | voort uit den kwaden schat zijns harten; want uit den overvloed 415 Luk 8:44 | komende, raakte den zoom Zijns kleeds aan; en terstond 416 Luk 9:25 | zichzelven verliezen, of schade zijns zelfs lijden? ~ 417 Luk 9:29 | Hij bad, werd de gedaante Zijns aangezichts veranderd, en 418 Luk 12:47 | welke geweten heeft den wil zijns heeren, en zich niet bereid, 419 Luk 16:5 | iegelijk van de schuldenaars zijns heeren, en zeide tot den 420 Luk 16:24 | Lazarus, dat hij het uiterste zijns vingers in het water dope, 421 Joha 2:21 | zeide dit van den tempel Zijns lichaams. ~ 422 Joha 4:41 | geloofden er veel meer om Zijns woords wil; ~ 423 Rom 1:9 | geest, in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten 424 Rom 5:10 | verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen 425 Rom 6:5 | zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het 426 Rom 8:29 | verordineerd, den beelde Zijns Zoons gelijkvormig te zijn, 427 1Kor 5:1 | genoemd wordt, alzo dat er een zijns vaders huisvrouw heeft. ~ 428 1Kor 10:24 | 24 Niemand zoeke dat zijns zelfs is; maar een iegelijk 429 1Kor 14:25 | worden de verborgene dingen zijns harten openbaar; en alzo, 430 2Kor 3:7 | aanzien, om de heerlijkheid zijns aangezichts, die te niet 431 Gal 4:6 | zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw 432 Efez 4:16 | des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. ~ 433 Efez 5:30 | 30 Want wij zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees 434 Fili 3:10 | opstanding, en de gemeenschap Zijns lijdens, Zijn dood gelijkvormig 435 Kol 1:20 | hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, 436 Kol 1:22 | 22 In het lichaam Zijns vleses, door den dood, opdat 437 Kol 2:18 | zijnde door het verstand zijns vleses; ~ 438 2The 2:8 | verdoen zal door den Geest Zijns monds, en te niet maken 439 Heb 5:7 | 7 Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen 440 Jako 5:20 | een zondaar van de dwaling zijns wegs bekeert, een ziel van 441 1Joh 2:12 | zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil. ~ 442 Open 6:17 | 17 Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie 443 Open 11:19 | geopend geworden, en de ark Zijns verbonds is gezien in Zijn 444 Open 13:17 | het beest, of het getal zijns naams. ~ 445 Open 14:1 | duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hun 446 Open 14:7 | heerlijkheid, want de ure Zijns oordeels is gekomen; en 447 Open 14:10 | ingeschonken is, in den drinkbeker Zijns toorns; en hij zal gepijnigd 448 Open 14:11 | zo iemand het merkteken zijns naams ontvangt. ~ 449 Open 15:2 | merkteken, en van het getal zijns naams,welke stonden aan


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License