Book Chapter: Verse
1 Gen 1:29 | 29 En God zeide: Ziet, Ik heb
2 Gen 5:29 | 29 En hij noemde zijn naam
3 Gen 9:29 | 29 Zo waren al de dagen van
4 Gen 10:29 | 29 En Ofir, en Havila, en Jobab;
5 Gen 11:29 | 29 En Abram en Nahor namen
6 Gen 17:29 | 29 En hij voer voort nog tot
7 Gen 18:29 | 29 En het geschiedde, toen
8 Gen 20:29 | 29 Zo zeide Abimelech tot Abraham:
9 Gen 23:29 | 29 En Rebekka had een broeder,
10 Gen 23:96 | 29 En Jakob had een kooksel
11 Gen 24:29 | 29 Zo gij bij ons kwaad doet,
12 Gen 25:29 | 29 Volken zullen u dienen,
13 Gen 27 | 29 ~
14 Gen 27:29 | 29 En Laban gaf aan zijn dochter
15 Gen 27:64 | 29 Toen zeide hij tot hem:
16 Gen 28:29 | 29 Het ware in de macht mijner
17 Gen 29:29 | 29 En Jakob vraagde, en zeide:
18 Gen 31:29 | 29 En al hun vermogen, en al
19 Gen 32:29 | 29 En Izak gaf den geest en
20 Gen 33:29 | 29 Dit zijn de vorsten der
21 Gen 34:29 | 29 Als nu Ruben tot den kuil
22 Gen 35:29 | 29 Maar het geschiedde, als
23 Gen 37:29 | 29 Zie, de zeven aankomende
24 Gen 38:29 | 29 En zij kwamen in het land
25 Gen 39:29 | 29 En hij hief zijn ogen op,
26 Gen 40:29 | 29 Indien gij nu deze ook van
27 Gen 42:29 | 29 Toen spande Jozef zijn wagen
28 Gen 43:29 | 29 Als nu de dagen van Israel
29 Gen 45:29 | 29 Daarna gebood hij hun, en
30 Exo 4:29 | 29 Toen ging Mozes en Aaron,
31 Exo 6:29 | 29 Toen zeide Mozes voor het
32 Exo 8:29 | 29 Mozes nu zeide: Zie, ik
33 Exo 9:29 | 29 Toen zeide Mozes tot hem:
34 Exo 10:29 | 29 Mozes nu zeide: Gij hebt
35 Exo 12:29 | 29 En het geschiedde ter middernacht,
36 Exo 14:29 | 29 Maar de kinderen Israels
37 Exo 16:29 | 29 Ziet, omdat de HEERE ulieden
38 Exo 21:29 | 29 Maar indien de os te voren
39 Exo 22:29 | 29 Uw volheid en uw tranen
40 Exo 23:29 | 29 Ik zal hen in een jaar van
41 Exo 25:29 | 29 Gij zult ook maken haar
42 Exo 26:29 | 29 En gij zult de berderen
43 Exo 28:29 | 29 Alzo zal Aaron de namen
44 Exo 29 | 29 ~
45 Exo 29:29 | 29 De heilige klederen nu,
46 Exo 30:29 | 29 Gij zult ze alzo heiligen,
47 Exo 32:29 | 29 Want Mozes had gezegd: Vult
48 Exo 33:29 | 29 Want Mozes had gezegd: Vult
49 Exo 34:52 | 29 En het geschiedde, toen
50 Exo 35:29 | 29 Alle man en vrouw, welker
51 Exo 36:29 | 29 En zij waren van beneden
52 Exo 37:29 | 29 Hij maakte ook de heilige
53 Exo 38:29 | 29 Het koper nu des beweegoffers
54 Exo 39:29 | 29 En den gordel van fijn getweernd
55 Exo 40:29 | 29 En hij zette het altaar
56 Lev 4:29 | 29 En hij zal zijn hand op
57 Lev 6:29 | 29 Al wat mannelijk is onder
58 Lev 7:29 | 29 Spreek tot de kinderen Israels,
59 Lev 8:29 | 29 Voorts nam Mozes de borst,
60 Lev 11:29 | 29 Verder zal u dit onder het
61 Lev 13:29 | 29 Verder, als in een man of
62 Lev 14:29 | 29 En het overgeblevene van
63 Lev 15:29 | 29 En op den achtsten dag zal
64 Lev 16:29 | 29 En dit zal voor u tot een
65 Lev 18:29 | 29 Want al wie enige van deze
66 Lev 19:29 | 29 Gij zult uw dochter niet
67 Lev 22:29 | 29 En als gij een lofoffer
68 Lev 22:60 | 29 Want alle ziel, welken op
69 Lev 24:29 | 29 Insgelijks, wanneer iemand
70 Lev 25:29 | 29 Want gij zult het vlees
71 Lev 26:29 | 29 Al wat verbannen is, dat
72 Num 1:29 | 29 Waren hun getelden van den
73 Num 2:29 | 29 Daartoe de stam van Nafthali;
74 Num 3:29 | 29 De geslachten der zonen
75 Num 4:29 | 29 Aangaande de zonen van Merari,
76 Num 5:29 | 29 Dit is de wet der ijveringen,
77 Num 7:29 | 29 En ten dankoffer: twee runderen,
78 Num 10:29 | 29 Mozes nu zeide tot Hobab,
79 Num 11:29 | 29 Doch Mozes zeide tot hem:
80 Num 13:29 | 29 De Amalekieten wonen in
81 Num 14:29 | 29 Uw dode lichamen zullen
82 Num 15:29 | 29 Den inboorling der kinderen
83 Num 16:29 | 29 Indien deze zullen sterven,
84 Num 18:42 | 29 Van al uw gaven zult gij
85 Num 19:29 | 29 Van al uw gaven zult gij
86 Num 20:29 | 29 Toen de ganse vergadering
87 Num 21:29 | 29 Wee u, Moab! Gij, volk Kamoz
88 Num 22:29 | 29 Toen zeide Bileam tot de
89 Num 23:29 | 29 En Bileam zeide tot Balak:
90 Num 26:29 | 29 De zonen van Manasse waren:
91 Num 28:29 | 29 Tot elk een tiende tot een
92 Num 29 | 29 ~
93 Num 29:29 | 29 Daarna op den zesden dag:
94 Num 31:29 | 29 Van hun helft zult gij het
95 Num 31:82 | 29 En Mozes zeide tot hen:
96 Num 32:29 | 29 En zij verreisden van Mithka,
97 Num 33:29 | 29 Dit zijn ze, dien de HEERE
98 Num 34:29 | 29 En deze dingen zullen ulieden
99 Deu 1:29 | 29 Toen zeide ik tot u: Verschrikt
100 Deu 2:29 | 29 Gelijk de kinderen van Ezau,
101 Deu 3:29 | 29 Alzo bleven wij in dit dal
102 Deu 4:29 | 29 Dan zult gij van daar den
103 Deu 5:29 | 29 Och, dat zij zulk een hart
104 Deu 9:29 | 29 Zij zijn toch Uw volk, en
105 Deu 11:29 | 29 En het zal geschieden, als
106 Deu 12:29 | 29 Wanneer de HEERE, uw God,
107 Deu 14:29 | 29 Zo zal komen de Leviet,
108 Deu 22:29 | 29 Zo zal de man, die bij haar
109 Deu 28:29 | 29 Dat gij op den middag zult
110 Deu 29 | 29 ~
111 Deu 29:29 | 29 De verborgene dingen zijn
112 Deu 31:29 | 29 Want ik weet, dat gij het
113 Deu 32:29 | 29 O, dat zij wijs waren; zij
114 Deu 33:29 | 29 Welgelukzalig zijt gij,
115 Joz 8:29 | 29 En den koning van Ai hing
116 Joz 10:29 | 29 Toen toog Jozua door, en
117 Joz 13:29 | 29 Verder had Mozes aan den
118 Joz 15:29 | 29 Baala, en Ijim, en Azem, ~
119 Joz 19:29 | 29 En deze landpale wendt zich
120 Joz 22:2 | 29 Jarmuth en haar voorsteden,
121 Joz 23:29 | 29 Het zij verre van ons, van
122 Joz 25:29 | 29 En het geschiedde na deze
123 Ric 1:29 | 29 Ook verdreef Efraim de Kanaanieten
124 Ric 3:29 | 29 En zij sloegen de Moabieten
125 Ric 4:53 | 29 De wijsten harer staatsvrouwen
126 Ric 5:29 | 29 Zo zeiden zij, de een tot
127 Ric 7:29 | 29 En Jerubbaal, de zoon van
128 Ric 8:29 | 29 Och, dat dit volk in mijn
129 Ric 10:29 | 29 Toen kwam de Geest des HEEREN
130 Ric 15:29 | 29 En Simson vatte de twee
131 Ric 17:29 | 29 En zij noemden den naam
132 Ric 18:29 | 29 Als hij nu in zijn huis
133 Ric 19:29 | 29 Toen bestelde Israel achterlagen
134 1Sa 2:29 | 29 Waarom slaat gijlieden achteruit
135 1Sa 14:29 | 29 Toen zeide Jonathan: Mijn
136 1Sa 15:29 | 29 En ook liegt Hij, Die de
137 1Sa 17:29 | 29 Toen zeide David: Wat heb
138 1Sa 18:29 | 29 Toen vreesde zich Saul nog
139 1Sa 20:29 | 29 En hij zeide: Laat mij toch
140 1Sa 25:29 | 29 Wanneer een mens opstaan
141 1Sa 29 | 1 Samuël 29 ~
142 1Sa 30:29 | 29 En tot die te Rachel, en
143 2Sa 2:29 | 29 Abner dan en zijn mannen
144 2Sa 3:29 | 29 Het blijve op het hoofd
145 2Sa 7:29 | 29 Zo believe het U nu, en
146 2Sa 12:29 | 29 Toen verzamelde David al
147 2Sa 13:29 | 29 En Absaloms jongens deden
148 2Sa 14:29 | 29 Daarom zond Absalom tot
149 2Sa 15:29 | 29 Alzo bracht Zadok, en Abjathar,
150 2Sa 17:29 | 29 En honig, en boter, en schapen,
151 2Sa 18:29 | 29 Toen zeide de koning: Is
152 2Sa 19:29 | 29 Toen zeide de koning tot
153 2Sa 22:29 | 29 Want Gij zijt mijn Lamp,
154 2Sa 23:29 | 29 Heleb, de zoon van Baena,
155 1Kon 1:29| 29 Toen zwoer de koning, en
156 1Kon 2:29| 29 En het werd den koning Salomo
157 1Kon 4:29| 29 En God gaf Salomo wijsheid
158 1Kon 6:29| 29 En al de wanden van het
159 1Kon 7:29| 29 En op de lijsten, die tussen
160 1Kon 8:29| 29 Dat Uw ogen open zijn, nacht
161 1Kon 10:29| 29 En een wagen kwam op, en
162 1Kon 11:29| 29 Het geschiedde nu te dier
163 1Kon 12:29| 29 En hij zette het ene te
164 1Kon 13:29| 29 Toen nam de profeet het
165 1Kon 14:29| 29 Het overige nu der geschiedenissen
166 1Kon 15:29| 29 Het geschiedde nu, als hij
167 1Kon 16:29| 29 En Achab, de zoon van Omri,
168 1Kon 18:29| 29 Het geschiedde nu, als de
169 1Kon 20:29| 29 En dezen waren gelegerd
170 1Kon 21:29| 29 Hebt gij gezien, dat Achab
171 1Kon 22:29| 29 Alzo toog de koning van
172 2Kon 4:29| 29 En hij zeide tot Gehazi:
173 2Kon 6:29| 29 Zo hebben wij mijn zoon
174 2Kon 8:29| 29 Toen keerde Joram, de koning
175 2Kon 9:29| 29 In het elfde jaar nu van
176 2Kon 10:29| 29 Maar van de zonden van Jerobeam,
177 2Kon 15:29| 29 En Jerobeam ontsliep met
178 2Kon 16:29| 29 In de dagen Pekah, den koning
179 2Kon 19:29| 29 Maar elk volk maakte zijn
180 2Kon 20:29| 29 Zo zegt de koning: Dat Hizkia
181 2Kon 21:29| 29 En dat zij u een teken,
182 2Kon 25:29| 29 In zijn dagen toog Farao
183 2Kon 27:29| 29 En hij veranderde de klederen
184 1Kro 1:29| 29 Dit zijn hun geboorten:
185 1Kro 2:29| 29 De naam nu der huisvrouw
186 1Kro 4:29| 29 En te Bilha, en te Ezem,
187 1Kro 6:29| 29 De kinderen van Merari waren
188 1Kro 7:29| 29 En aan de zijden der kinderen
189 1Kro 8:29| 29 En te Gibeon woonde de vader
190 1Kro 9:29| 29 Want uit dezelve zijn er
191 1Kro 11:29| 29 Sibbechai, de Husathiet;
192 1Kro 12:29| 29 En van de kinderen van Benjamin,
193 1Kro 15:29| 29 Het geschiedde nu, toen
194 1Kro 16:29| 29 Geeft den HEERE de eer Zijns
195 1Kro 22:29| 29 Want de tabernakel des HEEREN,
196 1Kro 24:29| 29 Te weten tot het brood der
197 1Kro 25:29| 29 Aangaande Kis: de kinderen
198 1Kro 26:29| 29 Het twee en twintigste voor
199 1Kro 27:29| 29 Van de Jizharieten waren
200 1Kro 28:29| 29 En over de runderen, die
201 1Kro 30 | 1 Kronieken 29 ~
202 1Kro 30:29| 29 De geschiedenissen nu van
203 2Kro 7:29| 29 Alle gebed, alle smeking,
204 2Kro 10:29| 29 Het overige nu der geschiedenissen
205 2Kro 19:29| 29 En de koning van Israel
206 2Kro 21:29| 29 En er werd een verschrikking
207 2Kro 29 | 29 ~
208 2Kro 29:29| 29 Als men nu geeindigd had
209 2Kro 32:29| 29 Daartoe had hij zich steden
210 2Kro 34:29| 29 Toen zond de koning henen,
211 Ezra 2:29| 29 De kinderen van Nebo, twee
212 Ezra 8:29| 29 Waakt en bewaart het, totdat
213 Ezra 10:29| 29 En van de kinderen van Bani:
214 Neh 3:29 | 29 Daarna verbeterde Zadok,
215 Neh 7:29 | 29 De mannen van Kirjath-Jearim,
216 Neh 9:29 | 29 En Gij hebt tegen hen betuigd,
217 Neh 10:29 | 29 Die hielden zich aan hun
218 Neh 11:29 | 29 En te En-Rimmon, en te Zora,
219 Neh 12:29 | 29 En uit het huis van Gilgal,
220 Neh 13:29 | 29 Gedenk aan hen, mijn God,
221 Est 52:16 | 29 Daarna schreef de koningin ~
222 Job 6:29 | 29 Keert toch weder, laat er
223 Job 9:29 | 29 Ik zal toch goddeloos zijn;
224 Job 15:29 | 29 Hij zal niet rijk worden,
225 Job 19:29 | 29 Schroomt u vanwege het zwaard;
226 Job 20:29 | 29 Dit is het deel des goddelozen
227 Job 21:29 | 29 Hebt gijlieden niet gevraagd
228 Job 22:29 | 29 Als men iemand vernederen
229 Job 29 | 29 ~
230 Job 30:29 | 29 Ik ben den draken een broeder
231 Job 31:29 | 29 Zo ik verblijd ben geweest
232 Job 33:29 | 29 Zie, dit alles werkt God
233 Job 34:29 | 29 Als Hij stilt, wie zal dan
234 Job 36:29 | 29 Kan men ook verstaan de
235 Job 37:29 | 29 Uit wiens buik komt het
236 Job 38:29 | 29 Vliegt de sperwer door uw
237 Psa 18:29 | 29 Want Gij doet mijn lamp
238 Psa 22:29 | 29 Want het koninkrijk is des
239 Psa 29 | 29 ~
240 Psa 38:29 | 29 De rechtvaardigen zullen
241 Psa 68:29 | 29 Uw God heeft uw sterkte
242 Psa 69:29 | 29 Laat hen uitgedelgd worden
243 Psa 78:29 | 29 Toen aten zij, en werden
244 Psa 89:29 | 29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid
245 Psa 102:29 | 29 De kinderen Uwer knechten
246 Psa 104:29 | 29 Verbergt Gij Uw aangezicht,
247 Psa 105:29 | 29 Hij keerde hun wateren in
248 Psa 106:29 | 29 En zij hebben den HEERE
249 Psa 107:29 | 29 Hij doet de storm stilstaan,
250 Psa 109:29 | 29 Laat mijn tegenstanders
251 Psa 118:29 | 29 Loof den HEERE, want Hij
252 Psa 119:29 | 29 Wend van mij den weg der
253 Spre 1:29| 29 Daarom, dat zij de
254 Spre 3:29| 29 Smeed geen kwaad tegen
255 Spre 6:29| 29 Alzo die tot zijns
256 Spre 8:29| 29 Toen Hij der zee haar
257 Spre 10:29| 29 De weg des HEEREN is
258 Spre 11:29| 29 Wie zijn huis beroert,
259 Spre 14:29| 29 De lankmoedige is groot
260 Spre 15:29| 29 De HEERE is ver van
261 Spre 16:29| 29 Een man des gewelds
262 Spre 19:29| 29 Gerichten zijn voor
263 Spre 20:29| 29 Der jongelingen sieraad
264 Spre 21:29| 29 Een goddeloos man sterkt
265 Spre 22:29| 29 Hebt gij een man gezien,
266 Spre 23:29| 29 Bij wien is wee? bij
267 Spre 24:29| 29 Zeg niet: Gelijk als
268 Spre 29 | 29 ~
269 Spre 30:29| 29 Deze drie maken een
270 Spre 31:29| 29 Resch. Vele dochteren
271 Pred 7:29| 29 Alleenlijk ziet, dit
272 Jes 1:29 | 29 Want zij zullen beschaamd
273 Jes 5:29 | 29 Hun gebrul zal zijn
274 Jes 10:29 | 29 Zij trekken door den
275 Jes 14:29 | 29 Verheug u niet, gij
276 Jes 28:29 | 29 Zulks komt ook voort
277 Jes 29 | 29 ~
278 Jes 30:29 | 29 Er zal een lofzang
279 Jes 37:29 | 29 Om uw woeden tegen
280 Jes 40:29 | 29 Hij geeft den moeden
281 Jes 41:29 | 29 Ziet, zij zijn altemaal
282 Jer 2:29 | 29 Waarom twist gij tegen
283 Jer 4:29 | 29 Van het geroep der
284 Jer 5:29 | 29 Zou Ik over die dingen
285 Jer 6:29 | 29 De blaasbalg is verbrand,
286 Jer 7:29 | 29 Scheer uw hoofdhaar
287 Jer 22:29 | 29 O land, land, land!
288 Jer 23:29 | 29 Is Mijn woord niet
289 Jer 25:29 | 29 Want ziet, in de stad,
290 Jer 29 | 29 ~
291 Jer 29:29 | 29 Zefanja nu, de priester,
292 Jer 31:29 | 29 In die dagen zullen
293 Jer 32:29 | 29 En de Chaldeen, die
294 Jer 36:29 | 29 En tot Jojakim, den
295 Jer 44:29 | 29 En dit zal ulieden
296 Jer 48:29 | 29 Wij hebben Moabs hovaardij
297 Jer 49:29 | 29 Zij zullen hun tenten
298 Jer 50:29 | 29 Laat u horen tegen
299 Jer 51:29 | 29 Dan zal het land beven
300 Jer 52:29 | 29 In het achttiende jaar
301 Klaa 1:73| 29 Jod. Hij steke zijn
302 Eze 16:29 | 29 Maar gij hebt uw hoererij
303 Eze 18:29 | 29 Evenwel zegt het huis
304 Eze 20:29 | 29 En Ik zeide tot hen:
305 Eze 21:29 | 29 Terwijl zij u ijdelheid
306 Eze 22:29 | 29 Het volk des lands
307 Eze 23:29 | 29 Die zullen met u handelen
308 Eze 27:29 | 29 En allen, die den riem
309 Eze 29 | l 29 ~
310 Eze 32:29 | 29 Daar is Edom, haar
311 Eze 33:29 | 29 Dan zullen zij weten,
312 Eze 34:29 | 29 En Ik zal hun een plant
313 Eze 36:29 | 29 En Ik zal u verlossen
314 Eze 39:29 | 29 En Ik zal Mijn aangezicht
315 Eze 40:29 | 29 En haar kamertjes,
316 Eze 44:29 | 29 Het spijsoffer, en
317 Eze 48:29 | 29 Dit is het land, dat
318 Dan 2:29 | 29 Gij, o koning! op uw
319 Dan 3:29 | 29 Daarom wordt van mij
320 Dan 4:29 | 29 Want op het einde van
321 Dan 5:29 | 29 Toen beval Belsazar,
322 Dan 6:29 | 29 Deze Daniel nu had
323 Dan 11:29 | 29 Ter bestemder tijd
324 Joe 2:29 | 29 Ja, ook over de dienstknechten,
325 Matt 5:29| 29 Indien dan uw rechteroog
326 Matt 6:29| 29 En Ik zeg u, dat ook Salomo,
327 Matt 7:29| 29 Want Hij leerde hen, als
328 Matt 8:29| 29 En ziet, zij riepen, zeggende:
329 Matt 9:29| 29 Toen raakte Hij hun ogen
330 Matt 10:29| 29 Worden niet twee musjes
331 Matt 11:29| 29 Neemt Mijn juk op u, en
332 Matt 12:29| 29 Of hoe kan iemand in het
333 Matt 13:29| 29 Maar hij zeide: Neen, opdat
334 Matt 14:29| 29 En Hij zeide: Kom. En Petrus
335 Matt 15:29| 29 En Jezus, van daar vertrekkende,
336 Matt 18:29| 29 Zijn mededienstknecht dan,
337 Matt 19:29| 29 En zo wie zal verlaten hebben,
338 Matt 20:29| 29 En als zij van Jericho uitgingen,
339 Matt 21:29| 29 Doch hij antwoordde en zeide:
340 Matt 22:29| 29 Maar Jezus antwoordde en
341 Matt 23:29| 29 Wee u, gij Schriftgeleerden
342 Matt 24:29| 29 En terstond na de verdrukking
343 Matt 25:29| 29 Want een iegelijk, die heeft,
344 Matt 26:29| 29 En Ik zeg u, dat Ik van
345 Matt 27:29| 29 En een kroon van doornen
346 Mark 1:29| 29 En van stonde aan uit de
347 Mark 3:29| 29 Maar zo wie zal gelasterd
348 Mark 4:29| 29 En als de vrucht zich voordoet,
349 Mark 5:29| 29 En terstond is de fontein
350 Mark 6:29| 29 En als zijn discipelen dit
351 Mark 7:29| 29 En Hij zeide tot haar: Om
352 Mark 8:29| 29 En Hij zeide tot hen: Maar
353 Mark 9:29| 29 En Hij zeide tot hen: Dit
354 Mark 10:29| 29 En Jezus, antwoordende,
355 Mark 11:29| 29 Maar Jezus, antwoordende,
356 Mark 12:29| 29 En Jezus antwoordde hem:
357 Mark 13:29| 29 Alzo ook gij, wanneer gij
358 Mark 14:29| 29 En Petrus zeide tot Hem:
359 Mark 15:29| 29 En die voorbijgingen, lasterden
360 Luk 1:29 | 29 En als zij hem zag, werd
361 Luk 2:29 | 29 Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht
362 Luk 3:29 | 29 Den zoon van Joses, den
363 Luk 4:29 | 29 En opstaande, wierpen zij
364 Luk 5:29 | 29 En Levi richtte Hem een
365 Luk 6:29 | 29 Dengene, die u aan de wang
366 Luk 7:29 | 29 En al het volk, Hem horende,
367 Luk 8:29 | 29 Want Hij had den onreinen
368 Luk 9:29 | 29 En als Hij bad, werd de
369 Luk 10:29 | 29 Maar hij, willende zichzelven
370 Luk 11:29 | 29 En als de scharen dicht
371 Luk 12:29 | 29 En gijlieden, vraagt niet,
372 Luk 13:29 | 29 En daar zullen er komen
373 Luk 14:29 | 29 Opdat niet misschien, als
374 Luk 15:29 | 29 Doch hij, antwoordende,
375 Luk 16:29 | 29 Abraham zeide tot hem: Zij
376 Luk 17:29 | 29 Maar op den dag, op welken
377 Luk 18:29 | 29 En Hij zeide tot hen: Voorwaar,
378 Luk 19:29 | 29 En het geschiedde, als Hij
379 Luk 20:29 | 29 Er waren nu zeven broeders;
380 Luk 21:29 | 29 En Hij zeide tot hen een
381 Luk 22:29 | 29 En Ik verordineer u het
382 Luk 23:29 | 29 Want ziet, er komen dagen,
383 Luk 24:29 | 29 En zij dwongen Hem, zeggende:
384 Joha 1:29| 29 Des anderen daags zag Johannes
385 Joha 3:29| 29 Die de bruid heeft, is de
386 Joha 4:29| 29 Komt, ziet een Mens, Die
387 Joha 5:29| 29 En zullen uitgaan, die het
388 Joha 6:29| 29 Jezus antwoordde en zeide
389 Joha 7:29| 29 Maar Ik ken Hem; want Ik
390 Joha 8:29| 29 En Die Mij gezonden heeft,
391 Joha 9:29| 29 Wij weten, dat God tot Mozes
392 Joha 10:29| 29 Mijn Vader, die ze Mij gegeven
393 Joha 11:29| 29 Deze, als zij dat hoorde,
394 Joha 12:29| 29 De schare dan, die daar
395 Joha 13:29| 29 Want sommigen meenden, dewijl
396 Joha 14:29| 29 En nu heb Ik het u gezegd,
397 Joha 16:29| 29 Zijn discipelen zeiden tot
398 Joha 18:29| 29 Pilatus dan ging tot hen
399 Joha 19:29| 29 Daar stond dan een vat vol
400 Joha 20:29| 29 Jezus zeide tot hem: Omdat
401 Hand 2:29| 29 Gij mannen broeders, het
402 Hand 4:29| 29 En nu dan, Heere, zie op
403 Hand 5:29| 29 Daarom ben ik ook zonder
404 Hand 6:29| 29 En naardat een iegelijk
405 Hand 7:29| 29 En als zij alles volbracht
406 Hand 9:29| 29 Namelijk, dat gij u onthoudt
407 Hand 10:29| 29 En als hij licht geeist
408 Hand 11:29| 29 Wij dan, zijnde Gods geslacht,
409 Hand 13:29| 29 En de gehele stad werd vol
410 Hand 14:29| 29 Want dit weet ik, dat na
411 Hand 15:29| 29 Want zij hadden te voren
412 Hand 16:29| 29 Terstond dan lieten zij
413 Hand 17:29| 29 Welken ik bevond beschuldigd
414 Hand 20:29| 29 En Paulus zeide: Ik wenste
415 Hand 21:29| 29 En vrezende, dat zij ergens
416 Hand 22:29| 29 En als hij dit gezegd had,
417 Rom 1:29 | 29 Vervuld zijnde met alle
418 Rom 2:29 | 29 Maar die is een Jood, die
419 Rom 3:29 | 29 Is God een God der Joden
420 Rom 8:29 | 29 Want die Hij te voren gekend
421 Rom 9:29 | 29 En gelijk Jesaja te voren
422 Rom 11:29 | 29 Want de genadegiften en
423 Rom 15:29 | 29 En ik weet, dat ik, tot
424 1Kor 1:29| 29 Opdat geen vlees zou roemen
425 1Kor 7:29| 29 Maar dit zeg ik, broeders,
426 1Kor 10:29| 29 Doch ik zeg: om het geweten,
427 1Kor 11:29| 29 Want die onwaardiglijk eet
428 1Kor 12:29| 29 Zijn zij allen apostelen?
429 1Kor 14:29| 29 En dat twee of drie profeten
430 1Kor 15:29| 29 Anders, wat zullen zij doen,
431 2Kor 11:29| 29 Wie is er zwak, dat ik niet
432 Gal 3:29 | 29 En indien gij van Christus
433 Gal 4:29 | 29 Doch gelijkerwijs toen,
434 Efez 4:29| 29 Geen vuile rede ga uit uw
435 Efez 5:29| 29 Want niemand heeft ooit
436 Fili 1:29| 29 Want u is uit genade gegeven
437 Fili 2:29| 29 Ontvangt hem dan in den
438 Kol 1:29 | 29 Waartoe ik ook arbeide,
439 Heb 10:29 | 29 Hoeveel te zwaarder straf,
440 Heb 11:29 | 29 Door het geloof zijn zij
441 Heb 12:29 | 29 Want onze God is een verterend
442 1Joh 2:29| 29 Indien gij weet, dat Hij
443 Open 2:29| 29 Die oren heeft, die hore
|