Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
26 548
27 521
28 478
29 443
2al 1
2als 2
2behoud 1
Frequency    [«  »]
451 zag
449 zijns
447 niemand
443 29
443 uws
442 nam
440 steden

Bijbel

IntraText - Concordances

29

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:29 | 29 En God zeide: Ziet, Ik heb 2 Gen 5:29 | 29 En hij noemde zijn naam 3 Gen 9:29 | 29 Zo waren al de dagen van 4 Gen 10:29 | 29 En Ofir, en Havila, en Jobab; 5 Gen 11:29 | 29 En Abram en Nahor namen 6 Gen 17:29 | 29 En hij voer voort nog tot 7 Gen 18:29 | 29 En het geschiedde, toen 8 Gen 20:29 | 29 Zo zeide Abimelech tot Abraham: 9 Gen 23:29 | 29 En Rebekka had een broeder, 10 Gen 23:96 | 29 En Jakob had een kooksel 11 Gen 24:29 | 29 Zo gij bij ons kwaad doet, 12 Gen 25:29 | 29 Volken zullen u dienen, 13 Gen 27 | 29 ~ 14 Gen 27:29 | 29 En Laban gaf aan zijn dochter 15 Gen 27:64 | 29 Toen zeide hij tot hem: 16 Gen 28:29 | 29 Het ware in de macht mijner 17 Gen 29:29 | 29 En Jakob vraagde, en zeide: 18 Gen 31:29 | 29 En al hun vermogen, en al 19 Gen 32:29 | 29 En Izak gaf den geest en 20 Gen 33:29 | 29 Dit zijn de vorsten der 21 Gen 34:29 | 29 Als nu Ruben tot den kuil 22 Gen 35:29 | 29 Maar het geschiedde, als 23 Gen 37:29 | 29 Zie, de zeven aankomende 24 Gen 38:29 | 29 En zij kwamen in het land 25 Gen 39:29 | 29 En hij hief zijn ogen op, 26 Gen 40:29 | 29 Indien gij nu deze ook van 27 Gen 42:29 | 29 Toen spande Jozef zijn wagen 28 Gen 43:29 | 29 Als nu de dagen van Israel 29 Gen 45:29 | 29 Daarna gebood hij hun, en 30 Exo 4:29 | 29 Toen ging Mozes en Aaron, 31 Exo 6:29 | 29 Toen zeide Mozes voor het 32 Exo 8:29 | 29 Mozes nu zeide: Zie, ik 33 Exo 9:29 | 29 Toen zeide Mozes tot hem: 34 Exo 10:29 | 29 Mozes nu zeide: Gij hebt 35 Exo 12:29 | 29 En het geschiedde ter middernacht, 36 Exo 14:29 | 29 Maar de kinderen Israels 37 Exo 16:29 | 29 Ziet, omdat de HEERE ulieden 38 Exo 21:29 | 29 Maar indien de os te voren 39 Exo 22:29 | 29 Uw volheid en uw tranen 40 Exo 23:29 | 29 Ik zal hen in een jaar van 41 Exo 25:29 | 29 Gij zult ook maken haar 42 Exo 26:29 | 29 En gij zult de berderen 43 Exo 28:29 | 29 Alzo zal Aaron de namen 44 Exo 29 | 29 ~ 45 Exo 29:29 | 29 De heilige klederen nu, 46 Exo 30:29 | 29 Gij zult ze alzo heiligen, 47 Exo 32:29 | 29 Want Mozes had gezegd: Vult 48 Exo 33:29 | 29 Want Mozes had gezegd: Vult 49 Exo 34:52 | 29 En het geschiedde, toen 50 Exo 35:29 | 29 Alle man en vrouw, welker 51 Exo 36:29 | 29 En zij waren van beneden 52 Exo 37:29 | 29 Hij maakte ook de heilige 53 Exo 38:29 | 29 Het koper nu des beweegoffers 54 Exo 39:29 | 29 En den gordel van fijn getweernd 55 Exo 40:29 | 29 En hij zette het altaar 56 Lev 4:29 | 29 En hij zal zijn hand op 57 Lev 6:29 | 29 Al wat mannelijk is onder 58 Lev 7:29 | 29 Spreek tot de kinderen Israels, 59 Lev 8:29 | 29 Voorts nam Mozes de borst, 60 Lev 11:29 | 29 Verder zal u dit onder het 61 Lev 13:29 | 29 Verder, als in een man of 62 Lev 14:29 | 29 En het overgeblevene van 63 Lev 15:29 | 29 En op den achtsten dag zal 64 Lev 16:29 | 29 En dit zal voor u tot een 65 Lev 18:29 | 29 Want al wie enige van deze 66 Lev 19:29 | 29 Gij zult uw dochter niet 67 Lev 22:29 | 29 En als gij een lofoffer 68 Lev 22:60 | 29 Want alle ziel, welken op 69 Lev 24:29 | 29 Insgelijks, wanneer iemand 70 Lev 25:29 | 29 Want gij zult het vlees 71 Lev 26:29 | 29 Al wat verbannen is, dat 72 Num 1:29 | 29 Waren hun getelden van den 73 Num 2:29 | 29 Daartoe de stam van Nafthali; 74 Num 3:29 | 29 De geslachten der zonen 75 Num 4:29 | 29 Aangaande de zonen van Merari, 76 Num 5:29 | 29 Dit is de wet der ijveringen, 77 Num 7:29 | 29 En ten dankoffer: twee runderen, 78 Num 10:29 | 29 Mozes nu zeide tot Hobab, 79 Num 11:29 | 29 Doch Mozes zeide tot hem: 80 Num 13:29 | 29 De Amalekieten wonen in 81 Num 14:29 | 29 Uw dode lichamen zullen 82 Num 15:29 | 29 Den inboorling der kinderen 83 Num 16:29 | 29 Indien deze zullen sterven, 84 Num 18:42 | 29 Van al uw gaven zult gij 85 Num 19:29 | 29 Van al uw gaven zult gij 86 Num 20:29 | 29 Toen de ganse vergadering 87 Num 21:29 | 29 Wee u, Moab! Gij, volk Kamoz 88 Num 22:29 | 29 Toen zeide Bileam tot de 89 Num 23:29 | 29 En Bileam zeide tot Balak: 90 Num 26:29 | 29 De zonen van Manasse waren: 91 Num 28:29 | 29 Tot elk een tiende tot een 92 Num 29 | 29 ~ 93 Num 29:29 | 29 Daarna op den zesden dag: 94 Num 31:29 | 29 Van hun helft zult gij het 95 Num 31:82 | 29 En Mozes zeide tot hen: 96 Num 32:29 | 29 En zij verreisden van Mithka, 97 Num 33:29 | 29 Dit zijn ze, dien de HEERE 98 Num 34:29 | 29 En deze dingen zullen ulieden 99 Deu 1:29 | 29 Toen zeide ik tot u: Verschrikt 100 Deu 2:29 | 29 Gelijk de kinderen van Ezau, 101 Deu 3:29 | 29 Alzo bleven wij in dit dal 102 Deu 4:29 | 29 Dan zult gij van daar den 103 Deu 5:29 | 29 Och, dat zij zulk een hart 104 Deu 9:29 | 29 Zij zijn toch Uw volk, en 105 Deu 11:29 | 29 En het zal geschieden, als 106 Deu 12:29 | 29 Wanneer de HEERE, uw God, 107 Deu 14:29 | 29 Zo zal komen de Leviet, 108 Deu 22:29 | 29 Zo zal de man, die bij haar 109 Deu 28:29 | 29 Dat gij op den middag zult 110 Deu 29 | 29 ~ 111 Deu 29:29 | 29 De verborgene dingen zijn 112 Deu 31:29 | 29 Want ik weet, dat gij het 113 Deu 32:29 | 29 O, dat zij wijs waren; zij 114 Deu 33:29 | 29 Welgelukzalig zijt gij, 115 Joz 8:29 | 29 En den koning van Ai hing 116 Joz 10:29 | 29 Toen toog Jozua door, en 117 Joz 13:29 | 29 Verder had Mozes aan den 118 Joz 15:29 | 29 Baala, en Ijim, en Azem, ~ 119 Joz 19:29 | 29 En deze landpale wendt zich 120 Joz 22:2 | 29 Jarmuth en haar voorsteden, 121 Joz 23:29 | 29 Het zij verre van ons, van 122 Joz 25:29 | 29 En het geschiedde na deze 123 Ric 1:29 | 29 Ook verdreef Efraim de Kanaanieten 124 Ric 3:29 | 29 En zij sloegen de Moabieten 125 Ric 4:53 | 29 De wijsten harer staatsvrouwen 126 Ric 5:29 | 29 Zo zeiden zij, de een tot 127 Ric 7:29 | 29 En Jerubbaal, de zoon van 128 Ric 8:29 | 29 Och, dat dit volk in mijn 129 Ric 10:29 | 29 Toen kwam de Geest des HEEREN 130 Ric 15:29 | 29 En Simson vatte de twee 131 Ric 17:29 | 29 En zij noemden den naam 132 Ric 18:29 | 29 Als hij nu in zijn huis 133 Ric 19:29 | 29 Toen bestelde Israel achterlagen 134 1Sa 2:29 | 29 Waarom slaat gijlieden achteruit 135 1Sa 14:29 | 29 Toen zeide Jonathan: Mijn 136 1Sa 15:29 | 29 En ook liegt Hij, Die de 137 1Sa 17:29 | 29 Toen zeide David: Wat heb 138 1Sa 18:29 | 29 Toen vreesde zich Saul nog 139 1Sa 20:29 | 29 En hij zeide: Laat mij toch 140 1Sa 25:29 | 29 Wanneer een mens opstaan 141 1Sa 29 | 1 Samuël 29 ~ 142 1Sa 30:29 | 29 En tot die te Rachel, en 143 2Sa 2:29 | 29 Abner dan en zijn mannen 144 2Sa 3:29 | 29 Het blijve op het hoofd 145 2Sa 7:29 | 29 Zo believe het U nu, en 146 2Sa 12:29 | 29 Toen verzamelde David al 147 2Sa 13:29 | 29 En Absaloms jongens deden 148 2Sa 14:29 | 29 Daarom zond Absalom tot 149 2Sa 15:29 | 29 Alzo bracht Zadok, en Abjathar, 150 2Sa 17:29 | 29 En honig, en boter, en schapen, 151 2Sa 18:29 | 29 Toen zeide de koning: Is 152 2Sa 19:29 | 29 Toen zeide de koning tot 153 2Sa 22:29 | 29 Want Gij zijt mijn Lamp, 154 2Sa 23:29 | 29 Heleb, de zoon van Baena, 155 1Kon 1:29| 29 Toen zwoer de koning, en 156 1Kon 2:29| 29 En het werd den koning Salomo 157 1Kon 4:29| 29 En God gaf Salomo wijsheid 158 1Kon 6:29| 29 En al de wanden van het 159 1Kon 7:29| 29 En op de lijsten, die tussen 160 1Kon 8:29| 29 Dat Uw ogen open zijn, nacht 161 1Kon 10:29| 29 En een wagen kwam op, en 162 1Kon 11:29| 29 Het geschiedde nu te dier 163 1Kon 12:29| 29 En hij zette het ene te 164 1Kon 13:29| 29 Toen nam de profeet het 165 1Kon 14:29| 29 Het overige nu der geschiedenissen 166 1Kon 15:29| 29 Het geschiedde nu, als hij 167 1Kon 16:29| 29 En Achab, de zoon van Omri, 168 1Kon 18:29| 29 Het geschiedde nu, als de 169 1Kon 20:29| 29 En dezen waren gelegerd 170 1Kon 21:29| 29 Hebt gij gezien, dat Achab 171 1Kon 22:29| 29 Alzo toog de koning van 172 2Kon 4:29| 29 En hij zeide tot Gehazi: 173 2Kon 6:29| 29 Zo hebben wij mijn zoon 174 2Kon 8:29| 29 Toen keerde Joram, de koning 175 2Kon 9:29| 29 In het elfde jaar nu van 176 2Kon 10:29| 29 Maar van de zonden van Jerobeam, 177 2Kon 15:29| 29 En Jerobeam ontsliep met 178 2Kon 16:29| 29 In de dagen Pekah, den koning 179 2Kon 19:29| 29 Maar elk volk maakte zijn 180 2Kon 20:29| 29 Zo zegt de koning: Dat Hizkia 181 2Kon 21:29| 29 En dat zij u een teken, 182 2Kon 25:29| 29 In zijn dagen toog Farao 183 2Kon 27:29| 29 En hij veranderde de klederen 184 1Kro 1:29| 29 Dit zijn hun geboorten: 185 1Kro 2:29| 29 De naam nu der huisvrouw 186 1Kro 4:29| 29 En te Bilha, en te Ezem, 187 1Kro 6:29| 29 De kinderen van Merari waren 188 1Kro 7:29| 29 En aan de zijden der kinderen 189 1Kro 8:29| 29 En te Gibeon woonde de vader 190 1Kro 9:29| 29 Want uit dezelve zijn er 191 1Kro 11:29| 29 Sibbechai, de Husathiet; 192 1Kro 12:29| 29 En van de kinderen van Benjamin, 193 1Kro 15:29| 29 Het geschiedde nu, toen 194 1Kro 16:29| 29 Geeft den HEERE de eer Zijns 195 1Kro 22:29| 29 Want de tabernakel des HEEREN, 196 1Kro 24:29| 29 Te weten tot het brood der 197 1Kro 25:29| 29 Aangaande Kis: de kinderen 198 1Kro 26:29| 29 Het twee en twintigste voor 199 1Kro 27:29| 29 Van de Jizharieten waren 200 1Kro 28:29| 29 En over de runderen, die 201 1Kro 30 | 1 Kronieken 29 ~ 202 1Kro 30:29| 29 De geschiedenissen nu van 203 2Kro 7:29| 29 Alle gebed, alle smeking, 204 2Kro 10:29| 29 Het overige nu der geschiedenissen 205 2Kro 19:29| 29 En de koning van Israel 206 2Kro 21:29| 29 En er werd een verschrikking 207 2Kro 29 | 29 ~ 208 2Kro 29:29| 29 Als men nu geeindigd had 209 2Kro 32:29| 29 Daartoe had hij zich steden 210 2Kro 34:29| 29 Toen zond de koning henen, 211 Ezra 2:29| 29 De kinderen van Nebo, twee 212 Ezra 8:29| 29 Waakt en bewaart het, totdat 213 Ezra 10:29| 29 En van de kinderen van Bani: 214 Neh 3:29 | 29 Daarna verbeterde Zadok, 215 Neh 7:29 | 29 De mannen van Kirjath-Jearim, 216 Neh 9:29 | 29 En Gij hebt tegen hen betuigd, 217 Neh 10:29 | 29 Die hielden zich aan hun 218 Neh 11:29 | 29 En te En-Rimmon, en te Zora, 219 Neh 12:29 | 29 En uit het huis van Gilgal, 220 Neh 13:29 | 29 Gedenk aan hen, mijn God, 221 Est 52:16 | 29 Daarna schreef de koningin ~ 222 Job 6:29 | 29 Keert toch weder, laat er 223 Job 9:29 | 29 Ik zal toch goddeloos zijn; 224 Job 15:29 | 29 Hij zal niet rijk worden, 225 Job 19:29 | 29 Schroomt u vanwege het zwaard; 226 Job 20:29 | 29 Dit is het deel des goddelozen 227 Job 21:29 | 29 Hebt gijlieden niet gevraagd 228 Job 22:29 | 29 Als men iemand vernederen 229 Job 29 | 29 ~ 230 Job 30:29 | 29 Ik ben den draken een broeder 231 Job 31:29 | 29 Zo ik verblijd ben geweest 232 Job 33:29 | 29 Zie, dit alles werkt God 233 Job 34:29 | 29 Als Hij stilt, wie zal dan 234 Job 36:29 | 29 Kan men ook verstaan de 235 Job 37:29 | 29 Uit wiens buik komt het 236 Job 38:29 | 29 Vliegt de sperwer door uw 237 Psa 18:29 | 29 Want Gij doet mijn lamp 238 Psa 22:29 | 29 Want het koninkrijk is des 239 Psa 29 | 29 ~ 240 Psa 38:29 | 29 De rechtvaardigen zullen 241 Psa 68:29 | 29 Uw God heeft uw sterkte 242 Psa 69:29 | 29 Laat hen uitgedelgd worden 243 Psa 78:29 | 29 Toen aten zij, en werden 244 Psa 89:29 | 29 Ik zal hem Mijn goedertierenheid 245 Psa 102:29 | 29 De kinderen Uwer knechten 246 Psa 104:29 | 29 Verbergt Gij Uw aangezicht, 247 Psa 105:29 | 29 Hij keerde hun wateren in 248 Psa 106:29 | 29 En zij hebben den HEERE 249 Psa 107:29 | 29 Hij doet de storm stilstaan, 250 Psa 109:29 | 29 Laat mijn tegenstanders 251 Psa 118:29 | 29 Loof den HEERE, want Hij 252 Psa 119:29 | 29  Wend van mij den weg der 253 Spre 1:29| 29      Daarom, dat zij de 254 Spre 3:29| 29      Smeed geen kwaad tegen 255 Spre 6:29| 29      Alzo die tot zijns 256 Spre 8:29| 29      Toen Hij der zee haar 257 Spre 10:29| 29      De weg des HEEREN is 258 Spre 11:29| 29      Wie zijn huis beroert, 259 Spre 14:29| 29      De lankmoedige is groot 260 Spre 15:29| 29      De HEERE is ver van 261 Spre 16:29| 29      Een man des gewelds 262 Spre 19:29| 29      Gerichten zijn voor 263 Spre 20:29| 29      Der jongelingen sieraad 264 Spre 21:29| 29      Een goddeloos man sterkt 265 Spre 22:29| 29      Hebt gij een man gezien, 266 Spre 23:29| 29      Bij wien is wee? bij 267 Spre 24:29| 29      Zeg niet: Gelijk als 268 Spre 29 | 29 ~ 269 Spre 30:29| 29      Deze drie maken een 270 Spre 31:29| 29      Resch. Vele dochteren 271 Pred 7:29| 29      Alleenlijk ziet, dit 272 Jes 1:29 | 29      Want zij zullen beschaamd 273 Jes 5:29 | 29      Hun gebrul zal zijn 274 Jes 10:29 | 29      Zij trekken door den 275 Jes 14:29 | 29      Verheug u niet, gij 276 Jes 28:29 | 29      Zulks komt ook voort 277 Jes 29 | 29 ~ 278 Jes 30:29 | 29      Er zal een lofzang 279 Jes 37:29 | 29      Om uw woeden tegen 280 Jes 40:29 | 29      Hij geeft den moeden 281 Jes 41:29 | 29      Ziet, zij zijn altemaal 282 Jer 2:29 | 29      Waarom twist gij tegen 283 Jer 4:29 | 29      Van het geroep der 284 Jer 5:29 | 29      Zou Ik over die dingen 285 Jer 6:29 | 29      De blaasbalg is verbrand, 286 Jer 7:29 | 29      Scheer uw hoofdhaar 287 Jer 22:29 | 29      O land, land, land! 288 Jer 23:29 | 29      Is Mijn woord niet 289 Jer 25:29 | 29      Want ziet, in de stad, 290 Jer 29 | 29 ~ 291 Jer 29:29 | 29      Zefanja nu, de priester, 292 Jer 31:29 | 29      In die dagen zullen 293 Jer 32:29 | 29      En de Chaldeen, die 294 Jer 36:29 | 29      En tot Jojakim, den 295 Jer 44:29 | 29      En dit zal ulieden 296 Jer 48:29 | 29      Wij hebben Moabs hovaardij 297 Jer 49:29 | 29      Zij zullen hun tenten 298 Jer 50:29 | 29      Laat u horen tegen 299 Jer 51:29 | 29      Dan zal het land beven 300 Jer 52:29 | 29      In het achttiende jaar 301 Klaa 1:73| 29      Jod. Hij steke zijn 302 Eze 16:29 | 29      Maar gij hebt uw hoererij 303 Eze 18:29 | 29      Evenwel zegt het huis 304 Eze 20:29 | 29      En Ik zeide tot hen: 305 Eze 21:29 | 29      Terwijl zij u ijdelheid 306 Eze 22:29 | 29      Het volk des lands 307 Eze 23:29 | 29      Die zullen met u handelen 308 Eze 27:29 | 29      En allen, die den riem 309 Eze 29 | l 29 ~ 310 Eze 32:29 | 29      Daar is Edom, haar 311 Eze 33:29 | 29      Dan zullen zij weten, 312 Eze 34:29 | 29      En Ik zal hun een plant 313 Eze 36:29 | 29      En Ik zal u verlossen 314 Eze 39:29 | 29      En Ik zal Mijn aangezicht 315 Eze 40:29 | 29      En haar kamertjes, 316 Eze 44:29 | 29      Het spijsoffer, en 317 Eze 48:29 | 29      Dit is het land, dat 318 Dan 2:29 | 29      Gij, o koning! op uw 319 Dan 3:29 | 29      Daarom wordt van mij 320 Dan 4:29 | 29      Want op het einde van 321 Dan 5:29 | 29      Toen beval Belsazar, 322 Dan 6:29 | 29      Deze Daniel nu had 323 Dan 11:29 | 29      Ter bestemder tijd 324 Joe 2:29 | 29      Ja, ook over de dienstknechten, 325 Matt 5:29| 29 Indien dan uw rechteroog 326 Matt 6:29| 29 En Ik zeg u, dat ook Salomo, 327 Matt 7:29| 29 Want Hij leerde hen, als 328 Matt 8:29| 29 En ziet, zij riepen, zeggende: 329 Matt 9:29| 29 Toen raakte Hij hun ogen 330 Matt 10:29| 29 Worden niet twee musjes 331 Matt 11:29| 29 Neemt Mijn juk op u, en 332 Matt 12:29| 29 Of hoe kan iemand in het 333 Matt 13:29| 29 Maar hij zeide: Neen, opdat 334 Matt 14:29| 29 En Hij zeide: Kom. En Petrus 335 Matt 15:29| 29 En Jezus, van daar vertrekkende, 336 Matt 18:29| 29 Zijn mededienstknecht dan, 337 Matt 19:29| 29 En zo wie zal verlaten hebben, 338 Matt 20:29| 29 En als zij van Jericho uitgingen, 339 Matt 21:29| 29 Doch hij antwoordde en zeide: 340 Matt 22:29| 29 Maar Jezus antwoordde en 341 Matt 23:29| 29 Wee u, gij Schriftgeleerden 342 Matt 24:29| 29 En terstond na de verdrukking 343 Matt 25:29| 29 Want een iegelijk, die heeft, 344 Matt 26:29| 29 En Ik zeg u, dat Ik van 345 Matt 27:29| 29 En een kroon van doornen 346 Mark 1:29| 29 En van stonde aan uit de 347 Mark 3:29| 29 Maar zo wie zal gelasterd 348 Mark 4:29| 29 En als de vrucht zich voordoet, 349 Mark 5:29| 29 En terstond is de fontein 350 Mark 6:29| 29 En als zijn discipelen dit 351 Mark 7:29| 29 En Hij zeide tot haar: Om 352 Mark 8:29| 29 En Hij zeide tot hen: Maar 353 Mark 9:29| 29 En Hij zeide tot hen: Dit 354 Mark 10:29| 29 En Jezus, antwoordende, 355 Mark 11:29| 29 Maar Jezus, antwoordende, 356 Mark 12:29| 29 En Jezus antwoordde hem: 357 Mark 13:29| 29 Alzo ook gij, wanneer gij 358 Mark 14:29| 29 En Petrus zeide tot Hem: 359 Mark 15:29| 29 En die voorbijgingen, lasterden 360 Luk 1:29 | 29 En als zij hem zag, werd 361 Luk 2:29 | 29 Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht 362 Luk 3:29 | 29 Den zoon van Joses, den 363 Luk 4:29 | 29 En opstaande, wierpen zij 364 Luk 5:29 | 29 En Levi richtte Hem een 365 Luk 6:29 | 29 Dengene, die u aan de wang 366 Luk 7:29 | 29 En al het volk, Hem horende, 367 Luk 8:29 | 29 Want Hij had den onreinen 368 Luk 9:29 | 29 En als Hij bad, werd de 369 Luk 10:29 | 29 Maar hij, willende zichzelven 370 Luk 11:29 | 29 En als de scharen dicht 371 Luk 12:29 | 29 En gijlieden, vraagt niet, 372 Luk 13:29 | 29 En daar zullen er komen 373 Luk 14:29 | 29 Opdat niet misschien, als 374 Luk 15:29 | 29 Doch hij, antwoordende, 375 Luk 16:29 | 29 Abraham zeide tot hem: Zij 376 Luk 17:29 | 29 Maar op den dag, op welken 377 Luk 18:29 | 29 En Hij zeide tot hen: Voorwaar, 378 Luk 19:29 | 29 En het geschiedde, als Hij 379 Luk 20:29 | 29 Er waren nu zeven broeders; 380 Luk 21:29 | 29 En Hij zeide tot hen een 381 Luk 22:29 | 29 En Ik verordineer u het 382 Luk 23:29 | 29 Want ziet, er komen dagen, 383 Luk 24:29 | 29 En zij dwongen Hem, zeggende: 384 Joha 1:29| 29 Des anderen daags zag Johannes 385 Joha 3:29| 29 Die de bruid heeft, is de 386 Joha 4:29| 29 Komt, ziet een Mens, Die 387 Joha 5:29| 29 En zullen uitgaan, die het 388 Joha 6:29| 29 Jezus antwoordde en zeide 389 Joha 7:29| 29 Maar Ik ken Hem; want Ik 390 Joha 8:29| 29 En Die Mij gezonden heeft, 391 Joha 9:29| 29 Wij weten, dat God tot Mozes 392 Joha 10:29| 29 Mijn Vader, die ze Mij gegeven 393 Joha 11:29| 29 Deze, als zij dat hoorde, 394 Joha 12:29| 29 De schare dan, die daar 395 Joha 13:29| 29 Want sommigen meenden, dewijl 396 Joha 14:29| 29 En nu heb Ik het u gezegd, 397 Joha 16:29| 29 Zijn discipelen zeiden tot 398 Joha 18:29| 29 Pilatus dan ging tot hen 399 Joha 19:29| 29 Daar stond dan een vat vol 400 Joha 20:29| 29 Jezus zeide tot hem: Omdat 401 Hand 2:29| 29 Gij mannen broeders, het 402 Hand 4:29| 29 En nu dan, Heere, zie op 403 Hand 5:29| 29 Daarom ben ik ook zonder 404 Hand 6:29| 29 En naardat een iegelijk 405 Hand 7:29| 29 En als zij alles volbracht 406 Hand 9:29| 29 Namelijk, dat gij u onthoudt 407 Hand 10:29| 29 En als hij licht geeist 408 Hand 11:29| 29 Wij dan, zijnde Gods geslacht, 409 Hand 13:29| 29 En de gehele stad werd vol 410 Hand 14:29| 29 Want dit weet ik, dat na 411 Hand 15:29| 29 Want zij hadden te voren 412 Hand 16:29| 29 Terstond dan lieten zij 413 Hand 17:29| 29 Welken ik bevond beschuldigd 414 Hand 20:29| 29 En Paulus zeide: Ik wenste 415 Hand 21:29| 29 En vrezende, dat zij ergens 416 Hand 22:29| 29 En als hij dit gezegd had, 417 Rom 1:29 | 29 Vervuld zijnde met alle 418 Rom 2:29 | 29 Maar die is een Jood, die 419 Rom 3:29 | 29 Is God een God der Joden 420 Rom 8:29 | 29 Want die Hij te voren gekend 421 Rom 9:29 | 29 En gelijk Jesaja te voren 422 Rom 11:29 | 29 Want de genadegiften en 423 Rom 15:29 | 29 En ik weet, dat ik, tot 424 1Kor 1:29| 29 Opdat geen vlees zou roemen 425 1Kor 7:29| 29 Maar dit zeg ik, broeders, 426 1Kor 10:29| 29 Doch ik zeg: om het geweten, 427 1Kor 11:29| 29 Want die onwaardiglijk eet 428 1Kor 12:29| 29 Zijn zij allen apostelen? 429 1Kor 14:29| 29 En dat twee of drie profeten 430 1Kor 15:29| 29 Anders, wat zullen zij doen, 431 2Kor 11:29| 29 Wie is er zwak, dat ik niet 432 Gal 3:29 | 29 En indien gij van Christus 433 Gal 4:29 | 29 Doch gelijkerwijs toen, 434 Efez 4:29| 29 Geen vuile rede ga uit uw 435 Efez 5:29| 29 Want niemand heeft ooit 436 Fili 1:29| 29 Want u is uit genade gegeven 437 Fili 2:29| 29 Ontvangt hem dan in den 438 Kol 1:29 | 29 Waartoe ik ook arbeide, 439 Heb 10:29 | 29 Hoeveel te zwaarder straf, 440 Heb 11:29 | 29 Door het geloof zijn zij 441 Heb 12:29 | 29 Want onze God is een verterend 442 1Joh 2:29| 29 Indien gij weet, dat Hij 443 Open 2:29| 29 Die oren heeft, die hore


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License