Book Chapter: Verse
1 Gen 2:15 | 15 Zo nam de HEERE God den mens, en
2 Gen 2:21 | vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en
3 Gen 3:6 | verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en
4 Gen 4:19 | 19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de naam
5 Gen 5:24 | was niet meer; want God nam hem weg. ~
6 Gen 8:9 | hij stak zijn hand uit, en nam haar, en bracht haar tot
7 Gen 8:20 | HEERE een altaar; en hij nam van al het reine vee, en
8 Gen 11:31 | 31 En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot,
9 Gen 12:5 | 5 En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en
10 Gen 15:3 | 3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw,
11 Gen 16:23 | 23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismael,
12 Gen 17:7 | tot de runderen, en hij nam een kalf, teder en goed,
13 Gen 17:8 | 8 En hij nam boter en melk, en het kalf,
14 Gen 19:2 | de koning van Gerar, en nam Sara weg. ~
15 Gen 19:14 | 14 Toen nam Abimelech schapen en runderen,
16 Gen 20:14 | des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water,
17 Gen 20:21 | woestijn Paran; en zijn moeder nam hem een vrouw uit Egypteland. ~
18 Gen 20:27 | 27 En Abraham nam schapen en runderen, en
19 Gen 21:3 | en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren met
20 Gen 21:6 | 6 En Abraham nam het hout des brandoffers,
21 Gen 21:6 | Izak, zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn
22 Gen 21:10 | strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te
23 Gen 21:13 | hoornen; en Abraham ging, en nam dien ram, en offerde hem
24 Gen 23:10 | 10 En die knecht nam tien kemelen van zijns heren
25 Gen 23:22 | gouden voorhoofdsiersel nam, welks gewicht was een halve
26 Gen 23:61 | volgden den man; en die knecht nam Rebekka, en toog heen. ~
27 Gen 23:65 | Dat is mijn heer! Toen nam zij den sluier, en bedekte
28 Gen 23:67 | zijn moeder Sara; en hij nam Rebekka, en zij werd hem
29 Gen 23:68 | En Abraham voer voort, en nam een vrouw, wier naam was
30 Gen 23:87 | den Syrier, zich ter vrouw nam. ~
31 Gen 24:34 | Ezau veertig jaren oud was, nam hij tot een vrouw Judith,
32 Gen 25:15 | 15 Daarna nam Rebekka de kostelijke klederen
33 Gen 26:9 | ging Ezau tot Ismael, en nam zich tot een vrouw boven
34 Gen 26:11 | was ondergegaan; en hij nam van de stenen dier plaats,
35 Gen 26:18 | morgens vroeg op, en hij nam dien steen, dien hij tot
36 Gen 27:23 | dat hij zijn dochter Lea nam, en bracht haar tot hem;
37 Gen 27:44 | dat zij ophield van baren, nam zij ook haar dienstmaagd
38 Gen 27:72 | 37 Toen nam zich Jakob roeden van groen
39 Gen 28:23 | 23 Toen nam hij zijn broeders met zich,
40 Gen 28:45 | 45 Toen nam Jakob een steen, en hij
41 Gen 29:13 | dienzelfden nacht; en hij nam van hetgeen, dat hem in
42 Gen 29:22 | dienzelfden nacht, en hij nam zijn twee vrouwen, en zijn
43 Gen 29:23 | 23 En hij nam ze, en deed hen over die
44 Gen 30:4 | liep Ezau hem tegemoet, en nam hem in den arm, en viel
45 Gen 30:11 | bij hem aan, zodat hij het nam. ~
46 Gen 31:2 | landvorst, zag haar, en hij nam ze, en lag bij haar, en
47 Gen 33:2 | 2 Ezau nam zijn vrouwen uit de dochteren
48 Gen 35:2 | wiens naam was Sua; en hij nam haar, en ging tot haar in. ~
49 Gen 35:6 | 6 Juda nu nam een vrouw voor Er, zijn
50 Gen 35:28 | uitgaf; en de vroedvrouw nam dezelve, en zij bond een
51 Gen 36:20 | 20 En Jozefs heer nam hem, en leverde hem in het
52 Gen 36:34 | was in mijn hand; en ik nam die druiven, en drukte ze
53 Gen 37:42 | 42 En Farao nam zijn ring van zijn hand
54 Gen 38:24 | hen, en sprak tot hen, en nam Simeon van hen, en bond
55 Gen 43:2 | 2 En hij nam een deel zijner broederen,
56 Gen 44:1 | uw vader is krank! Toen nam hij zijn twee zonen met
57 Gen 44:13 | 13 En Jozef nam die beiden, Efraim met zijn
58 Exo 2:1 | het huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi. ~
59 Exo 2:3 | langer verbergen kon, zo nam zij voor hem een kistje
60 Exo 2:9 | loon geven. En de vrouw nam het knechtje en zoogde het. ~
61 Exo 4:20 | 20 Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen,
62 Exo 4:20 | in Egypteland; en Mozes nam den staf Gods in zijn hand. ~
63 Exo 4:25 | 25 Toen nam Zippora een stenen mes en
64 Exo 6:19 | 19 En Amram nam Jochebed, zijn moei, zich
65 Exo 6:22 | 22 En Aaron nam zich tot een vrouw Eliseba,
66 Exo 6:24 | Eleazar, de zoon van Aaron, nam voor zich een van de dochteren
67 Exo 12:34 | 34 En het volk nam zijn deeg op, eer het gedesemd
68 Exo 13:19 | 19 En Mozes nam de beenderen van Jozef met
69 Exo 13:22 | 22 Hij nam de wolkkolom des daags,
70 Exo 14:6 | spande zijn wagen aan, en nam zijn volk met zich. ~
71 Exo 14:7 | 7 En hij nam zeshonderd uitgelezene wagens,
72 Exo 15:20 | profetes, Aarons zuster, nam een trommel in haar hand;
73 Exo 18:2 | 2 Zo nam Jethro, Mozes' schoonvader,
74 Exo 18:12 | 12 Toen nam Jethro, de schoonvader van
75 Exo 24:6 | 6 En Mozes nam de helft van het bloed,
76 Exo 24:7 | 7 En hij nam het boek des verbonds, en
77 Exo 24:8 | 8 Toen nam Mozes dat bloed, en sprengde
78 Exo 32:4 | 4 En hij nam ze uit hun hand, en hij
79 Exo 32:20 | 20 En hij nam dat kalf, dat zij gemaakt
80 Exo 33:4 | 4 En hij nam ze uit hun hand, en hij
81 Exo 33:20 | 20 En hij nam dat kalf, dat zij gemaakt
82 Exo 34:7 | 7 En Mozes nam de tent, en spande ze zich
83 Exo 34:27 | HEERE geboden had; en hij nam de twee stenen tafelen in
84 Exo 34:57 | om met Hem te spreken, zo nam hij het deksel af, totdat
85 Exo 40:20 | 20 Voorts nam hij, en legde de getuigenis
86 Lev 8:10 | 10 Toen nam Mozes de zalfolie, en zalfde
87 Lev 8:15 | men slachtte hem; en Mozes nam het bloed, en deed het met
88 Lev 8:16 | 16 Voorts nam hij al het vet, dat aan
89 Lev 8:23 | men slachtte hem; en Mozes nam van zijn bloed, en deed
90 Lev 8:25 | 25 En hij nam het vet, en den staart,
91 Lev 8:26 | 26 Ook nam hij uit den korf van de
92 Lev 8:28 | 28 Daarna nam Mozes ze uit hun handen,
93 Lev 8:29 | 29 Voorts nam Mozes de borst, en bewoog
94 Lev 8:30 | 30 Mozes nam ook van de zalfolie, en
95 Lev 9:15 | des volks toebrengen; en nam den bok des zondoffers,
96 Num 3:49 | 49 Toen nam Mozes dat losgeld van degenen,
97 Num 3:50 | van de kinderen Israels nam hij dat geld, duizend driehonderd
98 Num 7:6 | 6 Alzo nam Mozes die wagens, en die
99 Num 16:1 | van Kohath, zoon van Levi, nam tot zich zo Dathan als Abiram,
100 Num 16:39 | En Eleazar, de priester, nam de koperen wierookvaten,
101 Num 16:47 | 47 En Aaron nam het, gelijk als Mozes gesproken
102 Num 20:9 | 9 Toen nam Mozes den staf van voor
103 Num 21:24 | scherpte des zwaards, en nam zijn land in erfelijke bezitting,
104 Num 21:25 | 25 Alzo nam Israel al deze steden in;
105 Num 22:41 | morgens, dat Balak Bileam nam, en voerde hem op de hoogten
106 Num 23:14 | 14 Alzo nam hij hem mede tot het veld
107 Num 23:28 | 28 Toen nam Balak Bileam mede tot de
108 Num 25:7 | midden der vergadering, en nam een spies in zijn hand; ~
109 Num 27:22 | hem geboden had; want hij nam Jozua, en stelde hem voor
110 Num 31:47 | helft der kinderen Israels nam Mozes een gevangene uit
111 Num 31:51 | 51 Zo nam Mozes en Eleazar, de priester,
112 Num 31:54 | 54 Zo nam Mozes en Eleazar, de priester,
113 Num 31:94 | van Manasse, ging heen en nam hunlieder dorpen in, en
114 Num 31:95 | 42 En Nobah ging heen, en nam Kenath in, met haar onderhorige
115 Deu 1:15 | 15 Zo nam ik de hoofden uwer stammen,
116 Deu 1:23 | was goed in mijn ogen; zo nam ik uit u twaalf mannen,
117 Deu 9:21 | kalf, dat gij hadt gemaakt, nam ik, en verbrandde het met
118 Joz 7:1 | uit den stam van Juda, nam van het verbannene. Toen
119 Joz 7:21 | kreeg lust daartoe, en ik nam ze; en zie, zij zijn verborgen
120 Joz 7:24 | 24 Toen nam Jozua, en gans Israel met
121 Joz 8:12 | 12 Hij nam ook omtrent vijf duizend
122 Joz 10:28 | 28 Op denzelven dag nam ook Jozua Makkeda in, en
123 Joz 10:32 | hand van Israel; en hij nam haar in op den tweeden dag,
124 Joz 10:39 | 39 En hij nam haar in, met haar koning,
125 Joz 10:42 | 42 En Jozua nam al deze koningen en hun
126 Joz 11:10 | ter zelver tijd, en hij nam Hazor in, en haar koning
127 Joz 11:12 | 12 En Jozua nam al de steden dezer koningen
128 Joz 11:16 | 16 Alzo nam Jozua al dat land in, het
129 Joz 11:17 | Hermon; al hun koningen nam hij ook, en sloeg hen, en
130 Joz 11:23 | 23 Alzo nam Jozua al dat land in, naar
131 Joz 15:17 | den broeder van Kaleb, nam haar in; en hij gaf hem
132 Joz 25:3 | 3 Toen nam Ik uw vader Abraham van
133 Joz 25:26 | het wetboek Gods; en hij nam een groten steen, en hij
134 Ric 1:13 | 13 Toen nam Othniel haar in, de zoon
135 Ric 1:18 | 18 Daartoe nam Juda Gaza in, met haar landpale,
136 Ric 3:21 | zijn linkerhand uit, en nam het zwaard van zijn rechterheup,
137 Ric 4:21 | 21 Daarna nam Jael, de huisvrouw van Heber,
138 Ric 5:27 | 27 Toen nam Gideon tien mannen uit zijn
139 Ric 6:8 | 8 En het volk nam den teerkost in hun hand,
140 Ric 7:16 | 16 En hij nam de oudsten dier stad, en
141 Ric 7:21 | doodde Zebah en Tsalmuna, en nam de maantjes, die aan de
142 Ric 8:43 | 43 Toen nam hij het volk, en deelde
143 Ric 8:45 | dienzelven gansen dag, en nam de stad in, en doodde het
144 Ric 8:48 | met hem was; en Abimelech nam een bijl in zijn hand, en
145 Ric 8:48 | een tak van de bomen, en nam hem op, en legde hem op
146 Ric 8:50 | legerde zich tegen Thebez, en nam haar in. ~
147 Ric 10:21 | dat zij hen sloegen; alzo nam Israel erfelijk in het ganse
148 Ric 12:19 | 19 Toen nam Manoach een geitenbokje,
149 Ric 13:9 | 9 En hij nam dien in zijn handen, en
150 Ric 13:19 | van hen dertig man; en hij nam hun gewaad, en gaf de wisselklederen
151 Ric 14:4 | driehonderd vossen; en hij nam fakkelen, en keerde staart
152 Ric 14:15 | strekte zijn hand uit, en nam het, en sloeg daarmede duizend
153 Ric 15:3 | met de beide posten, en nam ze weg met den grendelboom,
154 Ric 15:12 | 12 Toen nam Delila nieuwe touwen, en
155 Ric 15:14 | hij op uit zijn slaap, en nam weg de pin der gevlochten
156 Ric 16:4 | moeder weder. En zijn moeder nam tweehonderd zilverlingen,
157 Ric 17:20 | priester vrolijk, en hij nam den efod, en de terafim,
158 Ric 18:1 | een vrouw, een bijwijf, nam van Bethlehem-Juda. ~
159 Ric 18:15 | niemand, die hen in huis nam, om te vernachten. ~
160 Ric 18:28 | niemand antwoordde. Toen nam hij haar op den ezel, en
161 Ric 18:29 | nu in zijn huis kwam, zo nam hij een mes, en greep zijn
162 Rut 2:18 | 18 En zij nam het op, en kwam in de stad;
163 Rut 4:2 | 2 En hij nam tien mannen van de oudsten
164 Rut 4:13 | 13 Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem
165 Rut 4:16 | 16 En Naomi nam dat kind, en zette het op
166 1Sa 2:14 | wat de krauwel optrok, dat nam de priester voor zich. Alzo
167 1Sa 2:26 | 26 En de jongeling Samuel nam toe, en werd groot en aangenaam
168 1Sa 4:20 | zij antwoordde niet, en nam het niet ter harte. ~
169 1Sa 7:9 | 9 Toen nam Samuel een melklam, en hij
170 1Sa 7:12 | 12 Samuel nu nam een steen, en stelde dien
171 1Sa 9:22 | 22 Samuel dan nam Saul en zijn jongen, en
172 1Sa 10:1 | 1 Toen nam Samuel een oliekruik, en
173 1Sa 11:7 | 7 En hij nam een paar runderen, en hieuw
174 1Sa 14:47 | 47 Toen nam Saul het koninkrijk over
175 1Sa 16:13 | 13 Toen nam Samuel den oliehoorn, en
176 1Sa 16:20 | 20 Toen nam Isai een ezel met brood,
177 1Sa 16:23 | geest Gods over Saul was, zo nam David de harp, en hij speelde
178 1Sa 17:20 | schapen bij den hoeder, en hij nam het op, en ging henen, gelijk
179 1Sa 17:34 | een leeuw en een beer, en nam een schaap van de kudde
180 1Sa 17:40 | 40 En hij nam zijn staf in zijn hand,
181 1Sa 17:49 | zijn hand in de tas, en hij nam een steen daaruit, en hij
182 1Sa 17:51 | stond op den Filistijn, en nam zijn zwaard, en hij trok
183 1Sa 17:54 | 54 Daarna nam David het hoofd van den
184 1Sa 17:57 | slaan des Filistijns, zo nam hem Abner, en hij bracht
185 1Sa 18:2 | 2 En Saul nam hem te dien dage, en liet
186 1Sa 19:13 | 13 En Michal nam een beeld, en zij legde
187 1Sa 24:3 | 3 Toen nam Saul drie duizend uitgelezen
188 1Sa 25:18 | haastte zich Abigail, en nam tweehonderd broden, en twee
189 1Sa 25:35 | 35 Toen nam David uit haar hand, wat
190 1Sa 25:39 | dat hij ze zich ter vrouwe nam. ~
191 1Sa 25:43 | 43 Ook nam David Ahinoam van Jizreel;
192 1Sa 26:12 | 12 Zo nam David de spies en de waterfles
193 1Sa 27:9 | man noch vrouw leven; ook nam hij de schapen en runderen,
194 1Sa 28:24 | en slachtte het; en zij nam meel, en kneedde het, en
195 1Sa 30:20 | 20 David nam ook al de schapen en de
196 1Sa 31:4 | want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel
197 2Sa 1:10 | val niet leven zou; en ik nam de kroon, die op zijn hoofd
198 2Sa 2:8 | krijgsoverste, dien Saul gehad had, nam Isboseth, Sauls zoon, en
199 2Sa 3:15 | Isboseth dan zond heen, en nam haar van den man, van Paltiel,
200 2Sa 5:7 | 7 Maar David nam den burg Sion in; dezelve
201 2Sa 5:13 | 13 En David nam meer bijwijven, en vrouwen
202 2Sa 8:1 | hen ten onder; en David nam Meteg-Amma uit der Filistijnen
203 2Sa 8:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en
204 2Sa 8:7 | 7 En David nam de gouden schilden die bij
205 2Sa 8:8 | 8 Daartoe nam de koning David zeer veel
206 2Sa 9:5 | koning David heen, en hij nam hem uit het huis van Machir,
207 2Sa 10:4 | 4 Toen nam Hanun Davids knechten, en
208 2Sa 11:27 | overgegaan, zond David heen, en nam haar in zijn huis; en zij
209 2Sa 12:4 | wat te bereiden; en hij nam des armen mans ooilam, en
210 2Sa 12:26 | kinderen Ammons; en hij nam de koninklijke stad in. ~
211 2Sa 12:29 | hij krijgde tegen haar, en nam ze in. ~
212 2Sa 12:30 | 30 En hij nam de kroon haars konings van
213 2Sa 13:8 | was nederliggende), en zij nam deeg, en kneedde het, en
214 2Sa 13:9 | 9 En zij nam een pan, en goot ze uit
215 2Sa 13:10 | dat ik van uw hand ete; zo nam Thamar de koekjes, die zij
216 2Sa 13:19 | 19 Toen nam Thamar as op haar hoofd,
217 2Sa 14:2 | Joab heen naar Thekoa, en nam van daar een wijze vrouw;
218 2Sa 17:19 | 19 En de vrouw nam en spreidde een deksel over
219 2Sa 18:14 | alzo niet vertoeven; en hij nam drie pijlen, en stak ze
220 2Sa 20:3 | huis te Jeruzalem kwam, nam de koning de tien vrouwen,
221 2Sa 21:8 | 8 Maar de koning nam de twee zonen van Rizpa,
222 2Sa 21:10 | 10 Toen nam Rizpa, de dochter van Aja,
223 2Sa 21:12 | Zo ging David henen, en nam de beenderen van Saul, en
224 2Sa 22:17 | zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit
225 2Sa 24:4 | 4 Doch des konings woord nam de overhand tegen Joab,
226 1Kon 1:39| 39 En Zadok, de priester, nam den oliehoorn uit de tent,
227 1Kon 3:1 | den koning van Egypte; en nam de dochter van Farao, en
228 1Kon 3:20| stond ter middernacht op, en nam mijn zoon van bij mij, als
229 1Kon 4:15| Ahimaaz was in Nafthali; deze nam ook Salomo's dochter, Basmath,
230 1Kon 13:29| 29 Toen nam de profeet het dode lichaam
231 1Kon 14:26| 26 En hij nam de schatten van het huis
232 1Kon 14:26| des konings weg, ja, hij nam alles weg; hij nam ook al
233 1Kon 14:26| hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden
234 1Kon 15:12| 12 Want hij nam weg de schandjongens uit
235 1Kon 15:18| 18 Toen nam Asa al het zilver en goud,
236 1Kon 16:31| dat hij nog ter vrouwe nam Izebel, de dochter van Eth-Baal,
237 1Kon 17:19| Geef mij uw zoon. En hij nam hem van haar schoot, en
238 1Kon 17:23| 23 En Elia nam het kind, en bracht het
239 1Kon 18:4 | Obadja honderd profeten nam, en verborg ze bij vijftig
240 1Kon 18:10| zeiden: Hij is hier niet; zo nam hij dat koninkrijk en dat
241 1Kon 18:31| 31 En Elia nam twaalf stenen, naar het
242 1Kon 19:21| weder van achter hem af, en nam een juk runderen, en slachtte
243 1Kon 22:35| 35 En de strijd nam op denzelven dag toe, en
244 2Kon 2:8 | 8 Toen nam Elia zijn mantel, en wond
245 2Kon 2:14| 14 En hij nam den mantel van Elia, die
246 2Kon 3:26| de strijd te sterk was, nam hij tot zich zevenhonderd
247 2Kon 3:27| 27 Toen nam hij zijn eerstgeboren zoon,
248 2Kon 4:37| boog zich ter aarde, en zij nam haar zoon op, en ging uit. ~
249 2Kon 5:5 | zenden. En hij ging heen, en nam in zijn hand tien talenten
250 2Kon 5:16| bij hem aan, opdat hij het nam, doch hij weigerde het. ~
251 2Kon 5:24| hij nu op de hoogte kwam, nam hij ze van hun hand, en
252 2Kon 6:7 | stak hij zijn hand uit, en nam het, ~
253 2Kon 8:9 | Hazael hem tegemoet, en nam een geschenk in zijn hand,
254 2Kon 8:15| daags, dat hij een deken nam, en in het water doopte,
255 2Kon 9:13| zij zich, en een iegelijk nam zijn kleed, en legde het
256 2Kon 10:31| 31 Maar Jehu nam niet waar te wandelen in
257 2Kon 11:2 | Joram, de zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia,
258 2Kon 11:4 | jaar nu zond Jojada, en nam de oversten van honderd
259 2Kon 11:19| 19 En hij nam de oversten van honderd,
260 2Kon 12:9 | Maar de priester Jojada nam een kist, en boorde een
261 2Kon 12:17| en krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna stelde Hazael
262 2Kon 12:18| Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde dingen,
263 2Kon 13:9 | Maar de priester Jojada nam een kist, en boorde een
264 2Kon 13:17| en krijgde tegen Gath, en nam haar in; daarna stelde Hazael
265 2Kon 13:18| Joas, de koning van Juda, nam al de geheiligde dingen,
266 2Kon 14:15| een boog en pijlen. En hij nam tot zich een boog en pijlen. ~
267 2Kon 14:18| Neem de pijlen. En hij nam ze. Toen zeide hij tot den
268 2Kon 14:25| nu, de zoon van Joahaz, nam de steden weder in, uit
269 2Kon 15:7 | Zoutdal tien duizend, en nam Sela in met krijg, en noemde
270 2Kon 15:14| 14 En hij nam al het goud, en het zilver,
271 2Kon 15:21| het ganse volk van Juda nam Azaria (die nu zestien jaren
272 2Kon 16:29| de koning van Assyrie, en nam Ijon in, en Abel-Beth-maacha,
273 2Kon 17:8 | 8 En Achaz nam het zilver en het goud,
274 2Kon 17:9 | toog op tegen Damaskus, en nam haar in, en voerde hen gevankelijk
275 2Kon 17:17| lijsten der stellingen af, en nam die van boven het wasvat
276 2Kon 17:18| buitensten ingang des konings nam hij weg van het huis des
277 2Kon 18:8 | 8 En Achaz nam het zilver en het goud,
278 2Kon 18:9 | toog op tegen Damaskus, en nam haar in, en voerde hen gevankelijk
279 2Kon 18:17| lijsten der stellingen af, en nam die van boven het wasvat
280 2Kon 18:18| buitensten ingang des konings nam hij weg van het huis des
281 2Kon 19:6 | negende jaar van Hosea, nam de koning van Assyrie Samaria
282 2Kon 20:4 | 4 Hij nam de hoogten weg, en brak
283 2Kon 20:13| vaste steden van Juda, en nam ze in. ~
284 2Kon 25:16| waren, en zond henen, en nam de beenderen uit de graven,
285 2Kon 25:19| 19 Daartoe nam Josia ook weg al de huizen
286 2Kon 25:30| graf; en het volk des lands nam Joahaz, den zoon Josia,
287 2Kon 25:34| in Jojakim; maar Joahaz nam hij mede, en hij kwam in
288 2Kon 26:12| en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste
289 2Kon 27:15| de overste der trawanten nam weg de wierookvaten en de
290 2Kon 27:18| 18 Ook nam de overste der trawanten
291 2Kon 27:19| 19 En uit de stad nam hij een hoveling, die over
292 1Kro 2:19| Azuba gestorven was, zo nam zich Kaleb Efrath, die baarde
293 1Kro 2:21| vader van Gilead, en hij nam ze, toen hij zestig jaren
294 1Kro 2:23| 23 En hij nam Gesur en Aram, met de vlekken
295 1Kro 7:15| 15 Machir nu nam tot een vrouw de zuster
296 1Kro 10:4 | want hij vreesde zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel
297 1Kro 12:18| want uw God helpt u. Toen nam David hen aan, en stelde
298 1Kro 14:3 | 3 En David nam meer vrouwen te Jeruzalem,
299 1Kro 18:1 | ten onderbracht; en hij nam Gath, en haar onderhorige
300 1Kro 18:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en
301 1Kro 18:7 | 7 En David nam de gouden schilden, die
302 1Kro 18:8 | 8 Ook nam David zeer veel kopers uit
303 1Kro 19:1 | ten onderbracht; en hij nam Gath, en haar onderhorige
304 1Kro 19:4 | 4 En David nam hem duizend wagens af, en
305 1Kro 19:7 | 7 En David nam de gouden schilden, die
306 1Kro 19:8 | 8 Ook nam David zeer veel kopers uit
307 1Kro 20:4 | 4 Daarom nam Hanun de knechten van David,
308 1Kro 21:2 | 2En David nam de kroon huns konings van
309 1Kro 22:4 | Doch het woord des konings nam de overhand tegen Joab;
310 1Kro 28:23| 23 Maar David nam het getal van die niet op,
311 2Kro 12:18| 18 En Rehabeam nam zich, benevens Mahalath,
312 2Kro 12:20| 20 En na haar nam hij Maacha, de dochter van
313 2Kro 13:4 | 4 En hij nam de vaste steden in, die
314 2Kro 13:9 | tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis
315 2Kro 13:9 | huis des konings weg; hij nam alles weg; hij nam ook al
316 2Kro 13:9 | hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden
317 2Kro 14:19| jaagde Jerobeam achterna, en nam van hem de steden, Beth-El
318 2Kro 14:21| versterkte zich Abia; en hij nam zich veertien vrouwen, en
319 2Kro 15:3 | 3 Want hij nam de altaren der vreemden,
320 2Kro 15:5 | 5 Hij nam ook weg uit alle steden
321 2Kro 17:6 | 6 Toen nam de koning Asa gans Juda,
322 2Kro 18:6 | wegen des HEEREN; en hij nam verder de hoogten en de
323 2Kro 18:12| 12 Alzo nam Josafat toe, en werd ten
324 2Kro 19:34| 34 En de strijd nam op dien dag toe, en de koning
325 2Kro 23:11| de dochter des konings, nam Joas, den zoon van Ahazia,
326 2Kro 23:14| versterkte zich Jojada, en nam de oversten der honderden,
327 2Kro 23:33| 20 En hij nam de oversten der honderden,
328 2Kro 24:3 | 3 En Jojada nam voor hem twee vrouwen; en
329 2Kro 25:24| 24 Daartoe nam hij al het goud, en het
330 2Kro 26:1 | 1 Toen nam het ganse volk van Juda
331 2Kro 28:21| 21 Want Achaz nam een deel van het huis des
332 2Kro 33:15| 15 En hij nam de vreemde goden en die
333 2Kro 37:1 | 1 Toen nam het volk des lands Joahaz,
334 2Kro 37:4 | maar zijn broeder Joahaz nam Necho, en bracht hem in
335 Est 30:11 | 11 En Haman nam dat kleed en dat paard,
336 Job 2:8 | 8 En hij nam zich een potscherf, om zich
337 Job 41:9 | gesproken had; en de HEERE nam het aangezicht van Job aan. ~
338 Psa 18:17 | zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit
339 Psa 78:70 | verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de schaapskooien; ~
340 Psa 139:9 | 9 Nam ik vleugelen des dageraads,
341 Spre 24:32| Als ik dat aanschouwde, nam ik het ter harte; ik zag
342 Spre 24:32| ter harte; ik zag het, en nam onderwijzing aan; ~
343 Pred 2:9 | En ik werd groot, en nam toe, meer dan iemand, die
344 Jes 8:2 | 2 Toen nam ik mij getrouwe getuigen,
345 Jes 36:1 | vaste steden van Juda, en nam ze in. ~
346 Jes 64:9 | Hij hen verlost; en Hij nam hen op, en Hij droeg
347 Jer 13:7 | den Frath, en groef, en nam den gordel van de plaats,
348 Jer 25:17 | 17 En ik nam den beker van des HEEREN
349 Jer 28:10 | 10 Toen nam de profeet Hananja het juk
350 Jer 32:11 | 11 En ik nam den koopbrief, die verzegeld
351 Jer 35:3 | 3 Toen nam ik Jaazanja, den zoon van
352 Jer 36:14 | in uw hand, en kom. Alzo nam Baruch, de zoon van Nerija,
353 Jer 36:32 | 32 Jeremia dan nam een andere rol, en gaf ze
354 Jer 38:11 | 11 Alzo nam Ebed-melech de mannen onder
355 Jer 38:11 | onder de schatkamer, en nam van daar enige oude verscheurde
356 Jer 41:16 | 16 Toen nam Johanan, de zoon van Kareah,
357 Jer 52:19 | de overste der trawanten nam weg de schalen, en de wierookvaten,
358 Jer 52:24 | 24 Ook nam de overste der trawanten
359 Jer 52:25 | 25 En uit de stad nam hij een hoveling, die over
360 Eze 3:12 | 12 Toen nam de Geest mij op, en ik hoorde
361 Eze 3:14 | hief de Geest mij op, en nam mij weg, en ik ging henen,
362 Eze 8:3 | gelijkenis ener hand uit, en nam mij bij het haar mijns hoofds;
363 Eze 10:7 | was tussen de cherubs, en nam daarvan, en gaf het in de
364 Eze 10:7 | linnen bekleed was; die nam het, en ging uit. ~
365 Eze 11:24 | 24 Daarna nam mij de Geest op, en bracht
366 Eze 17:3 | kwam op den Libanon, en nam den oppersten tak van
367 Eze 17:5 | 5 Hij nam ook van het zaad des lands,
368 Eze 17:5 | het in een zaadakker; hij nam het, hij zette het bij vele
369 Eze 19:5 | verwachting verloren was, zo nam zij een ander van haar welpen,
370 Eze 43:5 | 5 En de Geest nam mij op, en bracht mij in
371 Dan 1:8 | 8 Daniel nu nam voor in zijn hart, dat hij
372 Dan 2:35 | dorsvloeren des zomers, en de wind nam ze weg, en er werd geen
373 Dan 5:20 | koninkrijks afgestoten, en men nam de eer van hem weg. ~
374 Dan 7:8 | 8 Ik nam acht op de hoornen, en ziet,
375 Dan 7:12 | ook de overige dieren, men nam hun heerschappij weg, want
376 Hos 1:3 | Zo ging hij henen, en nam Gomer, een dochter van Diblaim;
377 Hos 11:3 | leerde Efraim gaan; Hij nam ze op Zijn armen, maar zij
378 Hos 13:11 | koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid. ~
379 Amos 7:15| 15 Maar de HEERE nam mij van achter de kudde;
380 Zac 11:10 | 10 En ik nam mijn stok LIEFELIJKHEID,
381 Zac 11:13 | ben geweest van hen! En ik nam die dertig zilverlingen,
382 Matt 2:14| Hij dan opgestaan zijnde, nam het Kindeken en Zijn moeder
383 Matt 2:23| En daar gekomen zijnde, nam hij zijn woonplaats in de
384 Matt 4:5 | 5 Toen nam Hem de duivel mede naar
385 Matt 4:8 | 8 Wederom nam Hem de duivel mede op een
386 Matt 13:33| zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten
387 Matt 14:19| te zitten op het gras, en nam de vijf broden en de twee
388 Matt 15:36| 36 En Hij nam de zeven broden en de vissen,
389 Matt 17:1 | 1 En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en
390 Matt 20:17| opgaande naar Jeruzalem, nam tot Zich de twaalf discipelen
391 Matt 26:26| 26 En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend
392 Matt 26:27| 27 En Hij nam den drinkbeker, en gedankt
393 Matt 27:24| meer dat er oproer werd, nam hij water en wies de handen
394 Matt 27:48| een van hen toe lopende, nam een spons, en die met edik
395 Mark 5:40| hen allen had uitgedreven, nam bij Zich den vader en de
396 Mark 8:6 | zitten op de aarde, en Hij nam de zeven broden, en gedankt
397 Mark 9:2 | 2 En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en
398 Mark 10:14| Maar Jezus, dat ziende, nam het zeer kwalijk, en zeide
399 Mark 12:20| zeven broeders, en de eerste nam een vrouw, en stervende
400 Mark 12:21| 21 De tweede nam haar ook, en is gestorven,
401 Mark 14:22| 22 En als zij aten, nam Jezus brood, en als Hij
402 Mark 14:23| 23 En Hij nam den drinkbeker, en gedankt
403 Mark 14:33| 33 En Hij nam met Zich Petrus, en Jakobus,
404 Mark 15:23| wijn te drinken; maar Hij nam dien niet. ~
405 Luk 2:28 | 28 Zo nam hij Hetzelve in zijn armen,
406 Luk 2:52 | 52 En Jezus nam toe in wijsheid, en in grootte,
407 Luk 9:10 | zij gedaan hadden. En Hij nam hen mede en vertrok alleen
408 Luk 9:47 | overleggingen hunner harten, nam een kindeken, en stelde
409 Luk 13:21 | zuurdesem, welken een vrouw nam, en verborg in drie maten
410 Luk 14:4 | zij zwegen stil. En Hij nam hem, en genas hem, en liet
411 Luk 18:31 | 31 En Hij nam de twaalven bij Zich, en
412 Luk 20:29 | zeven broeders; en de eerste nam een vrouw, en hij stierf
413 Luk 20:30 | 30 En de tweede nam die vrouw, en ook deze stierf
414 Luk 20:31 | 31 En de derde nam dezelve vrouw; en desgelijks
415 Luk 22:19 | 19 En Hij nam brood, en als Hij gedankt
416 Luk 24:30 | als Hij met hen aanzat, nam Hij het brood, en zegende
417 Luk 24:43 | 43 En Hij nam het, en at het voor hun
418 Joha 5:9 | werd de mens gezond, en nam zijn beddeken op en wandelde.
419 Joha 6:11| 11 En Jezus nam de broden, en gedankt hebbende,
420 Joha 19:1 | 1 Toen nam Pilatus dan Jezus, en geselde
421 Joha 19:27| moeder. En van die ure aan nam haar de discipel in zijn
422 Joha 19:38| het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg. ~
423 Joha 21:13| 13 Jezus dan kwam, en nam het brood, en gaf het hun,
424 Hand 1:9 | zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen. ~
425 Hand 10:3 | met hem zou reizen; en hij nam en besneed hem, om der Joden
426 Hand 10:14| heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken
427 Hand 10:33| 33 En hij nam hen tot zich in dezelve
428 Hand 12:18| vele dagen gebleven was, nam hij afscheid van de broederen,
429 Hand 12:21| 21 Maar hij nam afscheid van hen, zeggende:
430 Hand 13:20| des Heeren met macht, en nam de overhand. ~
431 Hand 13:21| dingen volbracht waren, nam Paulus voor in den Geest,
432 Hand 15:11| En hij kwam tot ons, en nam den gordel van Paulus, en
433 Hand 15:26| 26 Toen nam Paulus de mannen met zich,
434 Hand 15:32| hoofdmannen over honderd tot zich nam, en liep af naar hen toe.
435 Hand 17:18| 18 Deze dan nam hem en bracht hem tot den
436 Hand 17:19| 19 De overste nu nam hem bij de hand, en bezijden
437 1Kor 11:23| verraden werd, het brood nam; ~
438 1Kor 11:25| 25 Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker,
439 Heb 8:9 | als Ik hen bij de hand nam, om hen uit Egypteland te
440 Heb 9:19 | volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren
441 Open 8:5 | 5 En de engel nam het wierookvat, en vulde
442 Open 10:10| 10 En ik nam dat boeksken uit de hand
|