Book Chapter: Verse
1 Gen 3:5 | 5 Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan
2 Gen 4:9 | broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders
3 Gen 12:11 | huisvrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt,
4 Gen 14:37 | Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd
5 Gen 19:7 | gij haar niet wedergeeft, weet, dat gij voorzeker sterven
6 Gen 21:12 | en doe hem niets! want nu weet Ik, dat gij God vrezende
7 Gen 25:2 | ik ben oud geworden, ik weet den dag mijns doods niet. ~
8 Gen 27:61 | dat ik vertrek; want gij weet mijn dienst, die ik u gediend
9 Gen 27:64 | Toen zeide hij tot hem: Gij weet, hoe ik u gediend heb, en
10 Gen 28:6 | 6 En gijlieden weet, dat ik met al mijn macht
11 Gen 30:13 | zeide tot hem: Mijn heer weet, dat deze kinderen teder
12 Gen 40:15 | dit, die gij gedaan hebt? Weet gij niet, dat zulk een man
13 Gen 40:27 | vader, tot ons: Gijlieden weet, dat mijn huisvrouw er mij
14 Gen 43:6 | land Gosen wonen, en zo gij weet, dat er onder hen kloeke
15 Gen 44:19 | weigerde het, en zeide: Ik weet het, mijn zoon! ik weet
16 Gen 44:19 | weet het, mijn zoon! ik weet het; hij zal ook tot een
17 Exo 3:19 | 19 Doch Ik weet, dat de koning van Egypte
18 Exo 4:14 | de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken
19 Exo 8:10 | naar uw woord, opdat gij weet, dat er niemand is, gelijk
20 Exo 8:22 | ongedierte zij, opdat gij weet, dat Ik, de HEERE, in het
21 Exo 9:14 | over uw volk, opdat gij weet, dat er niemand is gelijk
22 Exo 9:29 | niet meer zijn; opdat gij weet, dat de aarde des HEEREN
23 Exo 9:30 | en uw knechten aangaande, weet ik, dat gijlieden voor het
24 Exo 10:2 | gesteld heb; opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben. ~
25 Exo 10:7 | den HEERE hun God dienen! weet gij nog niet, dat Egypte
26 Exo 11:7 | beesten toe; opdat gijlieden weet, dat de HEERE tussen de
27 Exo 18:11 | 11 Nu weet ik, dat de HEERE groter
28 Num 10:31 | toch niet; want dewijl gij weet, dat wij ons legeren in
29 Num 11:16 | van Israel, dewelke gij weet, dat zij de oudsten des
30 Num 20:14 | zegt uw broeder Israel: Gij weet al de moeite, die ons ontmoet
31 Num 22:6 | land verdrijven; want ik weet, dat, wien gij zegent, die
32 Num 24:16 | wetenschap des Allerhoogsten weet; die het gezicht des Almachtigen
33 Deu 3:19 | kinderkens, en uw vee (ik weet, dat gij veel vee hebt),
34 Deu 9:6 | 6 Weet dan, dat u de HEERE, uw
35 Deu 29:16 | 16 Want gij weet, hoe wij in Egypteland gewoond
36 Deu 31:21 | vergeten worden; dewijl Ik weet zijn gedichtsel dat het
37 Deu 31:29 | 29 Want ik weet, dat gij het na mijn dood
38 Joz 2:5 | die mannen uitgingen; ik weet niet, waarheen die mannen
39 Joz 2:9 | sprak tot die mannen: Ik weet, dat de HEERE u dit land
40 Joz 14:6 | Keneziet, zeide tot hem: Gij weet het woord, dat de HEERE
41 Joz 23:22 | der goden, de HEERE, Die weet het; Israel zelf zal het
42 Joz 24:13 | 13 Weet voorzeker, dat de HEERE,
43 Joz 24:14 | der ganse aarde; en gij weet in uw ganse hart en in uw
44 Ric 16:13 | 13 Toen zeide Micha: Nu weet ik, dat de HEERE mij weldoen
45 Ric 17:14 | zeiden tot hun broederen: Weet gijlieden ook, dat in die
46 Ric 17:14 | en een gegoten beeld? Zo weet nu, wat u te doen zij. ~
47 Rut 3:11 | de ganse stad mijns volks weet, dat gij een deugdelijke
48 Rut 3:18 | mijn dochter, totdat gij weet, hoe de zaak zal vallen;
49 1Sa 12:17 | donder en regen geven; zo weet dan, en ziet, dat uw kwaad
50 1Sa 17:55 | ziel leeft, o koning! ik weet het niet. ~
51 1Sa 20:3 | verder, en zeide: Uw vader weet zeer wel, dat ik genade
52 1Sa 20:7 | hij gans ontstoken is, zo weet, dat het kwaad bij hem ten
53 1Sa 20:30 | verkeerde in wederspannigheid, weet ik het niet, dat gij den
54 1Sa 22:3 | ulieden uitgaan, totdat ik weet, wat God mij doen zal. ~
55 1Sa 23:17 | de tweede bij u zijn; ook weet mijn vader Saul zulks wel. ~
56 1Sa 23:22 | de zaak nog meer, dat gij weet en beziet zijn plaats, waar
57 1Sa 24:21 | 21 En nu, zie, ik weet, dat gij voorzeker koning
58 1Sa 25:11 | mannen geven, die ik niet weet, van waar zij zijn? ~
59 1Sa 25:17 | 17 Weet dan nu, en zie, wat gij
60 1Sa 28:9 | vrouw tot hem: Zie, gij weet, wat Saul gedaan heeft,
61 1Sa 29:9 | antwoordde en zeide tot David: Ik weet het; voorwaar, gij zijt
62 2Sa 1:5 | de boodschap bracht: Hoe weet gij, dat Saul dood is, en
63 2Sa 2:26 | zwaard eeuwiglijk verteren? Weet gij niet, dat het in het
64 2Sa 3:38 | koning tot zijn knechten: Weet gij niet, dat te dezen dage
65 2Sa 12:22 | geweend; want ik zeide: Wie weet, de HEERE zou mij mogen
66 2Sa 17:10 | smelten; want gans Israel weet, dat uw vader een held is,
67 2Sa 18:29 | uw knecht afzond, maar ik weet niet wat. ~
68 2Sa 19:20 | 20 Want uw knecht weet het zekerlijk, ik heb gezondigd;
69 2Sa 19:22 | gedood worden in Israel? Want weet ik niet, dat ik heden koning
70 1Kon 1:11| koning is? En onze heer David weet dat niet. ~
71 1Kon 1:18| nu, mijn heer koning, gij weet het niet. ~
72 1Kon 2:5 | 5 Zo weet gij ook, wat Joab, de zoon
73 1Kon 2:15| 15 Hij zeide dan: Gij weet, dat het koninkrijk mijn
74 1Kon 2:37| de beek Kidron zult gaan, weet voorzeker, dat gij den dood
75 1Kon 2:42| herwaarts of derwaarts gaan, weet voorzeker, dat gij den dood
76 1Kon 2:44| de koning tot Simei: Gij weet al de boosheid, die uw hart
77 1Kon 2:44| de boosheid, die uw hart weet, die gij aan mijn vader
78 1Kon 3:7 | een klein jongeling, ik weet niet uit te gaan noch in
79 1Kon 5:3 | 3 Gij weet, dat mijn vader David den
80 1Kon 5:6 | gij zeggen zult; want gij weet, dat onder ons niemand is,
81 1Kon 5:6 | onder ons niemand is, die weet hout te houwen, gelijk de
82 1Kon 17:24| zeide de vrouw tot Elia: Nu weet ik, dat gij een man Gods
83 1Kon 18:12| des HEEREN u wegnam, ik weet niet waarheen; en ik kwam,
84 1Kon 20:13| uw hand geven, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben. ~
85 1Kon 20:28| hand geven, opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben.
86 1Kon 22:3 | tot zijn knechten zeide: Weet gij, dat Ramoth in Gilead
87 2Kon 2:3 | uit, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden
88 2Kon 2:3 | wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij
89 2Kon 2:5 | toe, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE heden
90 2Kon 2:5 | wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij
91 2Kon 4:1 | man, is gestorven, en gij weet, dat uw knecht den HEERE
92 2Kon 5:15| aangezicht en zeide: Zie, nu weet ik, dat er geen God is op
93 2Kon 8:12| En hij zeide: omdat ik weet, wat kwaad gij den kinderen
94 2Kon 10:10| 10 Weet nu, dat niets van het woord
95 2Kon 21:27| 27 Maar Ik weet uw zitten, en uw uitgaan,
96 1Kro 30:17| 17 En ik weet, mijn God, dat Gij het hart
97 2Kro 2:7 | en hemelsblauw, en die weet graveerselen te graveren,
98 2Kro 2:8 | algummimhout uit Libanon; want ik weet, dat uw knechten het hout
99 2Kro 2:14| geweest is van Tyrus, die weet te werken in goud, en in
100 2Kro 32:13| 13 Weet gij niet, wat ik gedaan
101 Ezra 7:25| Gods weten, en die ze niet weet, zult gijlieden die bekend
102 Job 9:2 | 2 Waarlijk, ik weet, dat het zo is; want hoe
103 Job 9:28 | voor al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig
104 Job 10:13 | verborgen in Uw hart; ik weet, dat dit bij U geweest is. ~
105 Job 11:6 | dubbel zijn in wezen! Daarom weet, dat God voor u vergeet
106 Job 12:9 | 9 Wie weet niet uit alle deze, dat
107 Job 13:2 | 2 Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht
108 Job 13:2 | Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet
109 Job 13:18 | ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal
110 Job 14:21 | kinderen komen tot eer, en hij weet het niet; of zij worden
111 Job 15:9 | 9 Wat weet gij, dat wij niet weten?
112 Job 15:23 | waar het zijn mag; hij weet, dat bij zijn hand gereed
113 Job 19:6 | 6 Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd,
114 Job 19:25 | 25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en
115 Job 19:29 | misdaden des zwaards; opdat gij weet, dat er een gericht zij. ~ ~ ~ ~
116 Job 20:4 | 4 Weet gij dit? Van altoos af,
117 Job 21:27 | 27 Ziet, ik weet ulieder gedachten, en de
118 Job 22:13 | 13 Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door
119 Job 28:13 | 13 De mens weet haar waarde niet, en zij
120 Job 28:23 | verstaat haar weg, en Hij weet haar plaats. ~
121 Job 30:23 | 23 Want ik weet, dat Gij mij ter dood brengen
122 Job 32:22 | 22 Want ik weet geen bijnamen te gebruiken;
123 Job 34:33 | verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek. ~
124 Job 36:48 | 15 Weet gij, wanneer God over dezelve
125 Job 37:5 | haar maten gezet, want gij weet het; of wie heeft over haar
126 Job 37:18 | kennen, indien gij dit alles weet. ~
127 Job 37:21 | 21 Gij weet het, want gij waart toen
128 Job 37:33 | 33 Weet gij de verordeningen des
129 Job 38:4 | 4 Weet gij den tijd van het baren
130 Job 38:5 | tellen, die zij vervullen, en weet gij den tijd van haar baren? ~
131 Job 41:2 | 2 Ik weet, dat Gij alles vermoogt,
132 Psa 20:7 | 7 Alsnu weet ik, dat de HEERE Zijn Gezalfde
133 Psa 36:11 | staan er op; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij. ~
134 Psa 40:7 | men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich
135 Psa 41:10 | bedwing ik niet; HEERE! Gij weet het. ~
136 Psa 42:12 | 12 Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij
137 Psa 44:22 | niet onderzoeken? Want Hij weet de verborgenheden des harten. ~
138 Psa 46:11 | 11 Laat af, en weet, dat Ik God ben; Ik zal
139 Psa 56:10 | dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is. ~
140 Psa 69:6 | 6 O God! Gij weet van mijn dwaasheid, en mijn
141 Psa 69:20 | 20 Gij weet mijn versmaadheid, en mijn
142 Psa 71:15 | hoewel ik de getallen niet weet. ~
143 Psa 74:9 | noch iemand bij ons, die weet, hoe lang. ~
144 Psa 92:7 | 7 Een onvernuftig man weet er niet van, en een dwaas
145 Psa 94:11 | 11 De HEERE weet de gedachten des mensen,
146 Psa 103:14 | 14 Want Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig
147 Psa 104:19 | de gezette tijden, de zon weet haar ondergang. ~
148 Psa 119:75 | 75 Ik weet, HEERE! dat Uw gerichten
149 Psa 135:5 | 5 Want ik weet, dat de HEERE groot is,
150 Psa 139:2 | 2 Gij weet mijn zitten en mijn opstaan;
151 Psa 139:4 | tong is, zie, HEERE! Gij weet het alles. ~
152 Psa 139:14 | wonderlijk zijn Uw werken! ook weet het mijn ziel zeer wel. ~
153 Psa 140:13 | 13 Ik weet, dat de HEERE de rechtzaak
154 Spre 7:23| naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn
155 Spre 9:13| de slechtigheid zelve, en weet niet met al. ~
156 Spre 9:18| 18 Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn;
157 Spre 17:27| 27 Wie wetenschap weet, houdt zijn woorden in;
158 Spre 24:22| haastelijk ontstaan; en wie weet hun beider ondergang? ~
159 Spre 27:1 | dag van morgen; want gij weet niet, wat de dag zal baren. ~
160 Spre 28:22| van een boos oog; maar hij weet niet, dat het gebrek hem
161 Spre 30:4 | Zijns Zoons, zo gij het weet? ~
162 Spre 30:18| wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet: ~
163 Pred 2:19| 19 Want wie weet, of hij wijs zal zijn, of
164 Pred 3:14| 14 Ik weet, dat al wat God doet, dat
165 Pred 4:13| en zot koning, die niet weet van meer vermaand te worden. ~
166 Pred 6:8 | meer, die voor de levenden weet te wandelen? ~
167 Pred 6:12| 12 Want wie weet, wat goed is voor den mens
168 Pred 8:1 | gelijk de wijze, en wie weet de uitlegging der dingen?
169 Pred 8:7 | 7 Want hij weet niet, wat er geschieden
170 Pred 8:12| hem de dagen verlengt; zo weet ik toch, dat het dien zal
171 Pred 9:1 | ook liefde, ook haat, weet de mens niet uit al hetgeen
172 Pred 9:12| ook de mens zijn tijd niet weet, gelijk de vissen, die gevangen
173 Pred 10:14| veel woorden; maar de mens weet niet, wat het zij, dat geschieden
174 Pred 11:2 | ook aan acht; want gij weet niet, wat kwaad op de aarde
175 Pred 11:5 | 5 Gelijk gij niet weet, welke de weg des winds
176 Pred 11:5 | een zwangere vrouw, alzo weet gij het werk Gods niet,
177 Pred 11:6 | avonds niet af; want gij weet niet, wat recht wezen zal,
178 Pred 11:9 | aanschouwingen uwer ogen; maar weet, dat God, om al deze dingen,
179 Hoo 1:8 | Indien gij het niet weet, o gij schoonste onder de
180 Jes 7:16 | Zekerlijk, eer dit Knechtje weet te verwerpen het kwade,
181 Jes 37:28 | 28 Maar Ik weet uw zitten, en uw uitgaan,
182 Jes 40:21 | 21 Weet gijlieden niet? Hoort gij
183 Jes 40:28 | 28 Weet gij het niet? Hebt gij niet
184 Jes 43:10 | uitverkoren heb; opdat gij het weet, en Mij gelooft, en verstaat,
185 Jes 50:7 | als een keisteen, want Ik weet, dat Ik niet zal beschaamd
186 Jes 59:3 | kwellen wij onze ziel, en Gij weet het niet? Ziet, ten dage,
187 Jes 64:16 | onze Vader, want Abraham weet van ons niet, en Israel
188 Jer 2:19 | afkeringen zullen u straffen; weet dan en ziet, dat het kwaad
189 Jer 8:7 | een ooievaar aan den hemel weet zijn gezette tijden, en
190 Jer 8:7 | aankomst waar; maar Mijn volk weet het recht des HEEREN
191 Jer 10:23 | 23 Ik weet, o HEERE! dat bij den mens
192 Jer 15:15 | 15 O HEERE! Gij weet het, gedenk mijner, en bezoek
193 Jer 15:15 | lankmoedigheid over hen; weet, dat ik om Uwentwil
194 Jer 17:16 | dodelijken dag niet begeerd, Gij weet het; wat uit mijn lippen
195 Jer 18:23 | 23 Doch Gij, HEERE! weet al hun raad tegen mij ten
196 Jer 26:15 | 15 Maar weet voorzeker, dat gij, zo gij
197 Jer 29:11 | 11 Want Ik weet de gedachten, die Ik over
198 Jer 29:23 | Ik ben Degene, Die het weet, en een getuige daarvan,
199 Jer 33:3 | vaste dingen, die gij niet weet. ~
200 Jer 40:14 | En zeiden tot hem: Weet gij wel, dat Baalis, de
201 Jer 42:19 | Juda! Gaat niet in Egypte; weet zekerlijk, dat ik heden
202 Jer 42:22 | 22 Zo weet nu zekerlijk, dat gij door
203 Jer 44:29 | bezoeking zal doen; opdat gij weet, dat Mijn woorden zekerlijk
204 Eze 6:7 | van u liggen, opdat gij weet, dat Ik de HEERE ben. ~
205 Eze 11:5 | o huis Israels! want Ik weet elkeen der dingen, die in
206 Eze 17:12 | tot dat wederspannig huis: Weet gij niet, wat deze dingen
207 Eze 20:20 | tussen ulieden, opdat gij weet, dat Ik, de HEERE, uw God
208 Eze 37:3 | zeide: Heere HEERE, Gij weet het! ~
209 Dan 2:8 | antwoordde en zeide: Ik weet vastelijk, dat gijlieden
210 Dan 2:22 | en verborgen dingen; Hij weet, wat in het duister is,
211 Dan 4:9 | der tovenaars! dewijl ik weet, dat de geest der heilige
212 Dan 6:16 | zij zeiden tot den koning: Weet, o koning! dat der Meden
213 Dan 9:25 | 25 Weet dan, en versta: van den
214 Dan 10:20 | 20 Toen zeide Hij: Weet gij, waarom dat Ik tot u
215 Joe 2:14 | 14 Wie weet, Hij mocht Zich wenden en
216 Amos 5:12| 12 Want Ik weet, dat uw overtredingen menigvuldig,
217 Jona 1:12| worden van ulieden; want ik weet, dat deze grote storm ulieden
218 Jona 3:9 | 9 Wie weet, God mocht Zich wenden,
219 Zep 3:5 | niet; doch de verkeerde weet van geen schaamte. ~
220 Zac 4:5 | sprak, en zeide tot mij: Weet gij niet, wat deze dingen
221 Zac 4:9 | ook voleinden; opdat gij weet, dat de HEERE der heirscharen
222 Zac 4:13 | sprak tot mij, zeggende: Weet gij niet, wat deze zijn?
223 Matt 6:8 | niet gelijk; want uw Vader weet, wat gij van node hebt,
224 Matt 6:32| heidenen; want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen
225 Matt 7:11| dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven
226 Matt 15:12| Hem, en zeiden tot Hem: Weet Gij wel, dat de Farizeen
227 Matt 16:3 | het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden,
228 Matt 20:22| antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt
229 Matt 20:25| geroepen had, zeide Hij: Gij weet, dat de oversten der volken
230 Matt 24:32| bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij
231 Matt 24:33| deze dingen zult zien, zo weet, dat het nabij is, voor
232 Matt 24:36| van dien dag en die ure weet niemand, ook niet de engelen
233 Matt 24:42| 42 Waakt dan; want gij weet niet, in welke ure uw Heere
234 Matt 24:43| 43 Maar weet dit, dat zo de heer des
235 Matt 24:50| en ter ure, die hij niet weet; ~
236 Matt 25:13| 13 Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure,
237 Matt 26:2 | 2 Gij weet, dat na twee dagen het pascha
238 Matt 26:70| voor allen, zeggende: Ik weet niet, wat gij zegt. ~
239 Matt 28:5 | gijlieden niet; want ik weet, dat gij zoekt Jezus, Die
240 Mark 4:13| 13 En Hij zeide tot hen: Weet gij deze gelijkenis niet,
241 Mark 10:19| 19 Gij weet de geboden: Gij zult geen
242 Mark 10:38| Jezus zeide tot hen: Gij weet niet, wat gij begeert. Kunt
243 Mark 10:42| hebbende, zeide tot hen: Gij weet, dat degenen, die geacht
244 Mark 12:24| dat gij de Schriften niet weet, noch de kracht Gods? ~
245 Mark 13:28| bladeren uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij
246 Mark 13:29| zult zien geschieden, zo weet, dat het nabij, voor de
247 Mark 13:32| van dien dag en die ure weet niemand, noch de engelen,
248 Mark 13:33| waakt en bidt; want gij weet niet, wanneer de tijd is. ~
249 Mark 13:35| 35 Zo waakt dan (want gij weet niet, wanneer de heer des
250 Mark 14:68| Ik ken Hem niet, en ik weet niet, wat gij zegt. En hij
251 Luk 9:55 | bestrafte Hij hen, en zeide: Gij weet niet van hoedanigen geest
252 Luk 10:11 | op ulieden; nochtans zo weet dit, dat het Koninkrijk
253 Luk 10:22 | overgegeven; en niemand weet, wie de Zoon is, dan de
254 Luk 11:13 | dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven
255 Luk 12:30 | der wereld; maar uw Vader weet, dat gij deze dingen behoeft. ~
256 Luk 12:39 | 39 Maar weet dit, dat, indien de heer
257 Luk 12:46 | en ter ure, die hij niet weet; en zal hem afscheiden,
258 Luk 12:56 | der aarde en des hemels weet gij te beproeven; en hoe
259 Luk 16:4 | 4 Ik weet, wat ik doen zal, opdat,
260 Luk 18:20 | 20 Gij weet de geboden: Gij zult geen
261 Luk 21:20 | heirlegers omsingeld wordt, zo weet alsdan, dat haar verwoesting
262 Luk 21:30 | uitspruiten, en gij dat ziet, zo weet gij uit uzelven, dat de
263 Luk 21:31 | zult zien geschieden, zo weet, dat het Koninkrijk Gods
264 Luk 22:60 | Maar Petrus zeide: Mens, ik weet niet, wat gij zegt. En terstond,
265 Luk 24:18 | vreemdeling te Jeruzalem, en weet niet de dingen, die dezer
266 Joha 3:8 | hoort zijn geluid; maar gij weet niet, van waar hij komt,
267 Joha 3:10| een leraar van Israel, en weet gij deze dingen niet? ~
268 Joha 4:22| Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij
269 Joha 4:25| vrouw zeide tot Hem: Ik weet, dat de Messias komt (Die
270 Joha 4:32| om te eten, die gij niet weet. ~
271 Joha 5:32| die van Mij getuigt, en Ik weet, dat de getuigenis, welke
272 Joha 7:15| verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze de Schriften, daar
273 Joha 7:28| En gij kent Mij, en gij weet, van waar Ik ben; en Ik
274 Joha 7:49| schare, die de wet niet weet, is vervloekt. ~
275 Joha 8:14| getuigenis waarachtig; want Ik weet, van waar Ik gekomen ben,
276 Joha 8:14| Ik heenga; maar gijlieden weet niet, van waar Ik kom, en
277 Joha 8:37| 37 Ik weet, dat gij Abrahams zaad zijt;
278 Joha 9:12| Waar is Die? Hij zeide: Ik weet het niet. ~
279 Joha 9:25| Of Hij een zondaar is, weet ik niet; een ding weet ik,
280 Joha 9:25| weet ik niet; een ding weet ik, dat ik blind was, en
281 Joha 9:30| wat wonders, dat gij niet weet, van waar Hij is, en nochtans
282 Joha 11:22| 22 Maar ook nu weet ik, dat alles, wat Gij van
283 Joha 11:24| Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij opstaan zal in
284 Joha 12:35| in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat. ~
285 Joha 12:50| 50 En Ik weet, dat Zijn gebod het eeuwige
286 Joha 13:7 | zeide tot hem: Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult
287 Joha 13:17| 17 Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij, zo gij
288 Joha 13:18| zeg niet van u allen: Ik weet, welke Ik uitverkoren heb;
289 Joha 14:4 | 4 En waar Ik heenga, weet gij, en den weg weet gij. ~
290 Joha 14:4 | heenga, weet gij, en den weg weet gij. ~
291 Joha 15:15| dienstknechten; want de dienstknecht weet niet, wat zijn heer doet;
292 Joha 15:18| Indien u de wereld haat, zo weet, dat zij Mij eer dan u gehaat
293 Joha 16:30| wij, dat Gij alle dingen weet, en Gij hebt niet van node,
294 Joha 19:10| Spreekt Gij tot mij niet? Weet Gij niet, dat ik macht heb
295 Joha 19:35| getuigenis is waarachtig; en hij weet, dat hij zegt, hetgeen waar
296 Joha 20:13| weggenomen hebben, en ik weet niet, waar zij Hem gelegd
297 Joha 21:15| tot Hem: Ja, Heere! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide
298 Joha 21:16| tot Hem: Ja, Heere, gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide
299 Joha 21:17| zeide tot Hem: Heere! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat
300 Joha 21:17| Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus
301 Hand 2:22| u, gelijk ook gijzelven weet; ~
302 Hand 3:17| 17 En nu, broeders, ik weet, dat gij het door onwetendheid
303 Hand 5:28| En hij zeide tot hen: Gij weet, hoe het een Joodsen man
304 Hand 5:37| 37 Gijlieden weet de zaak, die geschied is
305 Hand 6:41| gekomen zijnde, zeide: Nu weet ik waarachtiglijk dat de
306 Hand 9:7 | hen: Mannen broeders, gij weet, dat God van over langen
307 Hand 13:15| Jezus ken ik, en Paulus weet ik; maar gijlieden, wie
308 Hand 13:25| dingen, zeide: Mannen, gij weet, dat wij uit dit gewin onze
309 Hand 13:35| mens is er toch, die niet weet, dat de stad der Efezeren
310 Hand 14:18| zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den eersten dag af,
311 Hand 14:25| 25 En nu ziet, ik weet, dat gij allen, waar ik
312 Hand 14:29| 29 Want dit weet ik, dat na mijn vertrek
313 Hand 14:34| 34 En gijzelve weet, dat deze handen tot mijn
314 Hand 18:10| spreken, antwoordde: Dewijl ik weet, dat gij nu vele jaren over
315 Hand 19:10| gelijk gij ook zeer wel weet. ~
316 Hand 20:3 | 3 Allermeest, dewijl ik weet, dat gij kennis hebt van
317 Hand 20:26| 26 Want de koning weet van deze dingen, tot welken
318 Hand 20:27| Agrippa, de profeten? Ik weet dat gij ze gelooft. ~
319 Rom 2:18 | 18 En gij weet Zijn wil, en beproeft de
320 Rom 6:3 | 3 Of weet gij niet, dat zovelen als
321 Rom 6:16 | 16 Weet gij niet, dat wien gij uzelven
322 Rom 7:1 | 1 Weet gij niet, broeders! (want
323 Rom 7:18 | 18 Want ik weet, dat in mij, dat is, in
324 Rom 8:27 | Die de harten doorzoekt, weet, welke de mening des Geestes
325 Rom 11:2 | te voren gekend heeft. Of weet gij niet, wat de Schrift
326 Rom 14:14 | 14 Ik weet en ben verzekerd in den
327 Rom 15:29 | 29 En ik weet, dat ik, tot u komende,
328 1Kor 1:16| Stefanus gedoopt; voorts weet ik niet, of ik iemand anders
329 1Kor 2:11| 11 Want wie van de mensen weet, hetgeen des mensen is,
330 1Kor 2:11| mensen, die in hem is? Alzo weet ook niemand, hetgeen Gods
331 1Kor 3:16| 16 Weet gij niet, dat gij Gods tempel
332 1Kor 5:6 | 6 Uw roem is niet goed. Weet gij niet, dat een weinig
333 1Kor 6:2 | 2 Weet gij niet, dat de heiligen
334 1Kor 6:3 | 3 Weet gij niet, dat wij de engelen
335 1Kor 6:9 | 9 Of weet gij niet, dat de onrechtvaardigen
336 1Kor 6:15| 15 Weet gij niet, dat uw lichamen
337 1Kor 6:16| 16 Of weet gij niet, dat die de hoer
338 1Kor 6:19| 19 Of weet gij niet, dat ulieder lichaam
339 1Kor 7:16| 16 Want wat weet gij, vrouw, of gij den man
340 1Kor 7:16| zult zalig maken? Of wat weet gij, man, of gij de vrouw
341 1Kor 9:13| 13 Weet gij niet, dat degenen, die
342 1Kor 9:24| 24 Weet gijlieden niet, dat die
343 1Kor 11:3 | 3 Doch ik wil, dat gij weet, dat Christus het Hoofd
344 1Kor 12:2 | 2 Gij weet, dat gij heidenen waart,
345 1Kor 14:11| de kracht der stem niet weet, zo zal ik hem, die spreekt,
346 1Kor 14:16| dankzegging, dewijl hij niet weet, wat gij zegt? ~
347 1Kor 15:58| werk des Heeren, als die weet, dat uw arbeid niet ijdel
348 2Kor 8:9 | 9 Want gij weet de genade van onzen Heere
349 2Kor 9:2 | 2 Want ik weet de volvaardigheid uws gemoeds,
350 2Kor 11:11| omdat ik u niet liefheb? God weet het! ~
351 2Kor 11:31| geprezen is in der eeuwigheid, weet, dat ik niet lieg. ~
352 2Kor 12:2 | geschied zij in het lichaam, weet ik niet, of buiten het lichaam,
353 2Kor 12:2 | of buiten het lichaam, weet ik niet, God weet het),
354 2Kor 12:2 | lichaam, weet ik niet, God weet het), dat de zodanige opgetrokken
355 2Kor 12:3 | het lichaam geschied zij, weet ik niet, God weet het), ~
356 2Kor 12:3 | geschied zij, weet ik niet, God weet het), ~
357 Gal 4:13 | 13 En gij weet, dat ik u door zwakheid
358 Efez 5:5 | 5 Want dit weet gij, dat geen hoereerder,
359 Efez 6:9 | nalatende de dreiging; als die weet, dat ook uw eigen Heere
360 Fili 1:12| 12 En ik wil, dat gij weet, broeders, dat hetgeen aan
361 Fili 1:19| 19 Want ik weet, dat dit mij ter zaligheid
362 Fili 1:22| en wat ik verkiezen zal, weet ik niet. ~
363 Fili 1:25| 25 En dit vertrouw en weet ik, dat ik zal blijven,
364 Fili 2:22| 22 En gij weet zijn beproeving, dat hij,
365 Fili 4:12| 12 En ik weet vernederd te worden, ik
366 Fili 4:12| vernederd te worden, ik weet ook overvloed te hebben;
367 Fili 4:15| En ook gij, Filippensen, weet, dat in het begin des Evangelies,
368 Kol 2:1 | 1 Want ik wil, dat gij weet, hoe groten strijd ik voor
369 1The 1:5 | verzekerdheid; gelijk gij weet, hoedanigen wij onder u
370 1The 2:1 | 1 Want gij weet zelven, broeders, onzen
371 1The 2:2 | aangedaan was, gelijk gij weet, te Filippi, zo hebben wij
372 1The 2:5 | woorden omgegaan, gelijk gij weet, noch met enig bedeksel
373 1The 2:11| 11 Gelijk gij weet, hoe wij een iegelijk van
374 1The 3:3 | verdrukkingen; want gij weet zelven, dat wij hiertoe
375 1The 3:4 | ook geschied is, en gij weet het. ~
376 1The 4:2 | 2 Want gij weet, wat bevelen wij u gegeven
377 1The 5:2 | 2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de
378 2The 2:6 | nu, wat hem wederhoudt, weet gij, opdat hij geopenbaard
379 2The 3:7 | 7 Want gijzelven weet, hoe men ons behoort na
380 1Tim 1:9 | 9 En hij dit weet, dat den rechtvaardigen
381 1Tim 3:5 | iemand zijn eigen huis niet weet te regeren, hoe zal hij
382 1Tim 6:4 | 4 Die is opgeblazen, en weet niets, maar hij raast omtrent
383 2Tim 1:12| niet beschaamd; want ik weet, Wien ik geloofd heb, en
384 2Tim 1:15| 15 Gij weet dit, dat allen, die in Azie
385 2Tim 1:18| te Efeze gediend heeft, weet gij zeer wel. ~ ~
386 2Tim 3:1 | 1 En weet dit, dat in de laatste dagen
387 File 1:21| uw gehoorzaamheid; en ik weet, dat gij doen zult ook boven
388 Heb 12:17 | 17 Want gij weet, dat hij ook daarna, de
389 Heb 13:23 | 23 Weet, dat de broeder Timotheus
390 Jako 4:4 | Overspelers en overspeleressen, weet gij niet, dat de vriendschap
391 Jako 4:14| 14 Gij, die niet weet, wat morgen geschieden zal,
392 Jako 4:17| 17 Wie dan weet goed te doen, en niet doet,
393 2Pet 1:12| vermanen, hoewel gij het weet, en in de tegenwoordige
394 2Pet 1:14| 14 Alzo ik weet, dat de aflegging mijns
395 2Pet 2:9 | 9 Zo weet de Heere de godzaligen uit
396 1Joh 2:11| wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij henengaat;
397 1Joh 2:20| van den Heilige, en gij weet alle dingen. ~
398 1Joh 2:21| omdat gij de waarheid niet weet, maar omdat gij die weet,
399 1Joh 2:21| weet, maar omdat gij die weet, en omdat geen leugen uit
400 1Joh 2:29| 29 Indien gij weet, dat Hij rechtvaardig is,
401 1Joh 2:29| Hij rechtvaardig is, zo weet gij, dat een iegelijk, die
402 1Joh 3:5 | 5 En gij weet, dat Hij geopenbaard is,
403 1Joh 3:15| is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het
404 1Joh 5:13| Zoons van God; opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven
405 3Joh 1:12| wij getuigen ook, en gij weet, dat onze getuigenis waarachtig
406 Jud 1:5 | maken, als die dit eenmaal weet, dat de Heere, het volk
407 Open 2:2 | 2 Ik weet uw werken, en uw arbeid,
408 Open 2:9 | 9 Ik weet uw werken, en verdrukking,
409 Open 2:13| 13 Ik weet uw werken, en waar gij woont;
410 Open 2:19| 19 Ik weet uw werken, en liefde, en
411 Open 3:1 | en de zeven sterren: Ik weet uw werken, dat gij den naam
412 Open 3:8 | 8 Ik weet uw werken; zie, Ik heb een
413 Open 3:15| 15 Ik weet uw werken, dat gij noch
414 Open 3:17| geens dings gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig,
415 Open 7:14| sprak tot hem: Heere, gij weet het. En hij zeide tot mij:
|