Book Chapter: Verse
1 Gen 2:19 | Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou;
2 Gen 8:8 | duif van zich uit, om te zien, of de wateren gelicht waren
3 Gen 12:12 | u de Egyptenaars zullen zien, zo zullen zij zeggen: Dat
4 Gen 25:1 | geworden waren, en hij niet zien kon; toen riep hij Ezau,
5 Gen 29:20 | daarna zal ik zijn aangezicht zien; misschien zal hij mijn
6 Gen 34:20 | opgegeten; zo zullen wij zien, wat van zijn dromen worden
7 Gen 39:3 | zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat uw broeder met
8 Gen 39:5 | zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat uw broeder met
9 Gen 40:23 | mijn aangezicht niet meer zien. ~
10 Gen 40:26 | van dien man niet mogen zien, zo deze onze kleinste broeder
11 Gen 41:12 | 12 En ziet, uw ogen zien het, en de ogen van mijn
12 Gen 41:28 | nog! ik zal gaan, en hem zien, eer ik sterve! ~ ~
13 Gen 44:10 | van ouderdom; hij kon niet zien; en hij deed hen naderen
14 Gen 44:11 | gemeend uw aangezicht te zien; maar zie, God heeft mij
15 Gen 44:11 | heeft mij ook uw zaad doen zien! ~
16 Exo 3:6 | want hij vreesde God aan te zien. ~
17 Exo 5:24 | HEERE tot Mozes: Nu zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal;
18 Exo 10:5 | de aarde niet zal kunnen zien; en zij zullen afeten het
19 Exo 10:28 | gij mijn aangezicht zult zien, zult gij sterven! ~
20 Exo 10:29 | niet meer uw aangezicht zien! ~ ~ ~
21 Exo 12:23 | doch wanneer Hij het bloed zien zal aan den bovendorpel
22 Exo 13:17 | rouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren naar
23 Exo 14:13 | hebt, zult gij niet weder zien in eeuwigheid.
24 Exo 16:7 | des HEEREN heerlijkheid zien, dewijl Hij uw murmureringen
25 Exo 16:32 | uw geslachten, opdat zij zien het brood, dat Ik ulieden
26 Exo 19:21 | doorbreken tot den HEERE, om te zien, en velen van hen vallen. ~
27 Exo 34:20 | Mijn aangezicht niet kunnen zien; want Mij zal geen mens
28 Exo 34:20 | want Mij zal geen mens zien, en leven. ~
29 Exo 34:23 | gij Mijn achterste delen zien; maar Mijn aangezicht zal
30 Exo 34:33 | gij zijt, des HEEREN werk zien zal, dat het schrikkelijk
31 Lev 13:5 | de plaag, naar dat hij zien kan, is staande gebleven,
32 Lev 13:37 | schurftheid, naar dat hij zien kan, is staande gebleven,
33 Lev 13:53 | Doch indien de priester zal zien, dat, ziet, de plaag aan
34 Num 4:20 | zullen niet inkomen om te zien, als men het heiligdom inwindt,
35 Num 11:23 | verkort zijn? Gij zult nu zien, of Mijn woord u wedervaren
36 Num 13:26 | hen de vrucht des lands zien. ~
37 Num 14:23 | hun vaderen gezworen heb, zien zullen. Ja, geen van die
38 Num 14:23 | getergd hebben, zullen dat zien! ~
39 Num 23:13 | plaats, van waar gij hem zult zien; gij zult niet dan zijn
40 Num 23:13 | zult niet dan zijn einde zien, maar hem niet ganselijk
41 Num 23:13 | maar hem niet ganselijk zien; en vervloek hem mij van
42 Num 24:17 | 17 Ik zal hem zien, maar nu niet; ik aanschouw
43 Num 31:64 | daarboven, het land zullen zien, dat Ik Abraham, Izak en
44 Deu 1:33 | wandelde, om u de plaats uit te zien, waar gij zoudt legeren;
45 Deu 1:35 | dit kwade geslacht, zal zien dat goede land, hetwelk
46 Deu 1:36 | van Jefunne; die zal het zien, en aan hem zal Ik het land
47 Deu 3:21 | tijd, zeggende: Uw ogen zien alles, wat de HEERE, ulieder
48 Deu 3:28 | zal hun dat land, dat gij zien zult, doen erven. ~
49 Deu 4:28 | hout en steen, die niet zien, noch horen, noch eten,
50 Deu 4:36 | Hij u Zijn groot vuur doen zien; en gij hebt Zijn woorden
51 Deu 5:24 | en Zijn grootheid laten zien, en wij hebben Zijn stem
52 Deu 12:13 | in alle plaats, die gij zien zult. ~
53 Deu 18:16 | grote vuur zal ik niet meer zien, dat ik niet sterve. ~
54 Deu 20:1 | tegen uw vijanden, en zult zien paarden en wagenen, een
55 Deu 21:11 | onder de gevangenen zult zien een vrouw, schoon van gedaante,
56 Deu 22:1 | broeders os of klein vee niet zien afgedreven, en u van die
57 Deu 22:4 | broeders ezel of zijn os niet zien, vallende op den weg, en
58 Deu 28:10 | volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN
59 Deu 28:34 | gezicht uwer ogen, dat gij zien zult. ~
60 Deu 28:67 | gezicht uwer ogen, dat gij zien zult. ~
61 Deu 28:68 | Gij zult dien niet meer zien; en aldaar zult gij u aan
62 Deu 29:4 | verstaan, noch ogen om te zien, noch oren om te horen,
63 Deu 29:22 | komen zal, als zij zullen zien de plagen dezes lands en
64 Deu 32:20 | van hen verbergen; Ik zal zien, welk hunlieder einde zal
65 Deu 32:36 | knechten berouwen; want Hij zal zien, dat de hand is weggegaan,
66 Deu 32:52 | tegenover zult gij dat land zien, maar daarheen niet inkomen,
67 Deu 34:4 | heb het u met uw ogen doen zien, maar gij zult daarheen
68 Joz 5:6 | Hij hun niet zoude laten zien het land, hetwelk de HEERE
69 Joz 15:7 | Achor, en zal noordwaarts zien naar Gilgal, hetwelk tegen
70 Ric 8:48 | hem was: Wat gij mij hebt zien doen, haast u, doet als
71 1Sa 3:2 | te worden, dat hij niet zien kon), ~
72 1Sa 4:15 | stonden stijf, dat hij niet zien kon.) ~
73 1Sa 19:3 | mijn vader spreken, en zal zien wat het zij; dat zal ik
74 1Sa 24:16 | tussen mij en tussen u, en zien daarin, en twisten mijn
75 2Sa 3:13 | zult mijn aangezicht niet zien, tenzij dat gij Michal,
76 2Sa 3:13 | komt om mijn aangezicht te zien. ~
77 2Sa 13:5 | vader zal komen om u te zien, zo zult gij tot hem zeggen:
78 2Sa 13:6 | de koning kwam om hem te zien, zeide Amnon tot den koning:
79 2Sa 14:32 | het aangezicht des konings zien; is er dan nog een misdaad
80 2Sa 15:25 | wederhalen, en zal ze mij laten zien, mitsgaders Zijn woning. ~
81 2Sa 17:17 | want zij mochten zich niet zien laten, dat zij in de stad
82 2Sa 18:10 | zeide: Zie, ik heb Absalom zien hangen aan een eik. ~
83 1Kon 14:4 | van Ahia. Ahia nu kon niet zien, want zijn ogen stonden
84 1Kon 22:25 | zeide: Zie, gij zult het zien, op dienzelfden dag, als
85 2Kon 2:10 | begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van bij u weggenomen
86 2Kon 3:17 | Gijlieden zult geen wind zien, en gij zult geen regen
87 2Kon 3:17 | en gij zult geen regen zien; nochtans zal dit dal met
88 2Kon 6:20 | ogen van dezen, dat zij zien! En de HEERE opende hun
89 2Kon 7:2 | gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten. ~
90 2Kon 7:13 | laat ons die zenden, en zien. ~
91 2Kon 7:19 | gij zult het met uw ogen zien, doch daarvan niet eten. ~
92 2Kon 15:8 | ons elkanders aangezicht zien. ~
93 2Kon 24:20 | zullen al het kwaad niet zien, dat Ik over deze plaats
94 2Kro 19:24 | zeide: Zie, gij zult het zien aan dienzelfden dag, als
95 2Kro 24:22 | zeide: De HEERE zal het zien en zoeken! ~
96 2Kro 25:17 | ons elkanders aangezicht zien. ~
97 2Kro 34:28 | zullen al dat kwaad niet zien, dat Ik over deze plaats
98 Ezra 4:14 | betaamt des konings oneer te zien, daarom hebben wij gezonden,
99 Neh 4:11 | zullen het niet weten, noch zien, totdat wij in het midden
100 Job 6:19 | 19 De reizigers van Thema zien ze, de wandelaars van Scheba
101 Job 7:7 | wederkomen, om het goede te zien. ~
102 Job 7:8 | mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen op mij zijn;
103 Job 9:11 | henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan,
104 Job 19:27 | aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde;
105 Job 20:17 | honig en boter zal hij niet zien. ~
106 Job 21:20 | zijn ogen zijn ondergang zien, en hij drinkt van de grimmigheid
107 Job 24:1 | kennen, Zijn dagen niet zien? ~
108 Job 24:15 | zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel
109 Job 31:19 | 19 Zo ik iemand heb zien omkomen, omdat hij zonder
110 Job 36:25 | 25 Alle mensen zien het aan; de mens schouwt
111 Job 38:32 | de spijze op; zijn ogen zien van verre af. ~
112 Psa 4:7 | Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het
113 Psa 14:2 | de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware,
114 Psa 22:8 | 8 Allen, die mij zien, bespotten mij; zij steken
115 Psa 22:18 | zij schouwen het aan, zij zien op mij. ~
116 Psa 27:13 | het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden,
117 Psa 31:12 | schrik; die mij op de straten zien, vlieden van mij weg. ~
118 Psa 35:13 | liefheeft, om het goede te zien? ~
119 Psa 37:10 | des levens; in Uw licht zien wij het licht. ~
120 Psa 38:34 | erfelijk te bezitten; gij zult zien, dat de goddelozen worden
121 Psa 41:4 | onzen Gode; velen zullen het zien, en vrezen, en op den HEERE
122 Psa 41:13 | dat ik niet heb kunnen zien; zij zijn menigvuldiger
123 Psa 42:7 | van hen komt, om mij te zien, hij spreekt valsheid; zijn
124 Psa 49:10 | leven, en de verderving niet zien. ~
125 Psa 49:20 | zullen zij het licht niet zien. ~
126 Psa 50:23 | dien zal Ik Gods heil doen zien. ~ ~ ~
127 Psa 52:8 | rechtvaardigen zullen het zien, en vrezen; en zij zullen
128 Psa 53:3 | de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware,
129 Psa 59:11 | op mijn verspieders doen zien. ~
130 Psa 60:5 | volk een harde zaak doen zien; Gij hebt ons gedrenkt met
131 Psa 64:6 | zij zeggen: Wie zal ze zien? ~
132 Psa 69:24 | duister worden, dat zij niet zien; en doe hun lenden gedurig
133 Psa 71:20 | benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken,
134 Psa 74:9 | 9 Wij zien onze tekenen niet; er is
135 Psa 78:11 | wonderen, die Hij hun had doen zien. ~
136 Psa 86:17 | goede, opdat het mijn haters zien, en beschaamd worden, als
137 Psa 89:49 | leeft er, die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrijden
138 Psa 91:8 | vergelding der goddelozen zien. ~
139 Psa 91:16 | Ik zal hem Mijn heil doen zien. ~ ~ ~
140 Psa 97:6 | gerechtigheid, en alle volken zien Zijn eer. ~
141 Psa 107:24 | 24 Die zien de werken des HEEREN, en
142 Psa 107:42 | 42 De oprechten zien het, en zijn verblijd, maar
143 Psa 109:25 | hun een smaad; als zij mij zien, zo schudden zij hun hoofd. ~
144 Psa 112:10 | Resch. De goddeloze zal het zien, en hij zal zich vertoornen;
145 Psa 115:5 | niet; zij hebben ogen, maar zien niet; ~
146 Psa 118:7 | daarom zal ik mijn lust zien aan degenen, die mij haten. ~
147 Psa 119:37 | dat zij geen ijdelheid zien; maak mij levend door Uw
148 Psa 128:6 | gij zult uw kindskinderen zien. Vrede over Israel! ~ ~
149 Psa 135:16 | niet; zij hebben ogen, maar zien niet; ~
150 Spre 4:25 | Laat uw ogen rechtuit zien, en uw oogleden zich recht
151 Spre 23:33 | zullen naar vreemde vrouwen zien, en uw hart zal verkeerdheden
152 Pred 1:8 | wordt niet verzadigd met zien; en het oor wordt niet vervuld
153 Pred 2:3 | te houden, totdat ik zou zien wat den kinderen der
154 Pred 2:12 | Daarna wendde ik mij, om te zien wijsheid, ook onzinnigheden
155 Pred 3:18 | verklaren, en dat zij zullen zien, dat zij als de beesten
156 Pred 8:16 | wijsheid te weten, en om aan te zien de bezigheid, die op de
157 Pred 12:3 | die door de vensteren zien, verduisterd zullen worden; ~
158 Hoo 6:9 | heeft; als de dochters haar zien, zo zullen zij haar welgelukzalig
159 Hoo 6:11 | groene vruchten der vallei te zien; om te zien, of de wijnstok
160 Hoo 6:11 | der vallei te zien; om te zien, of de wijnstok bloeide,
161 Hoo 7:12 | de wijnbergen, laat ons zien, of de wijnstok bloeit,
162 Jes 5:12 | des HEEREN niet, en zij zien niet op het maaksel Zijner
163 Jes 5:19 | bespoedige, opdat wij het zien; en laat naderen en komen
164 Jes 8:21 | God, als hij opwaarts zal zien; ~
165 Jes 9:1 | wandelt, zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het
166 Jes 14:16 | 16 Die u zien zullen, zullen u aanschouwen,
167 Jes 16:12 | zal geschieden, als men zien zal, dat Moab vermoeid is
168 Jes 17:7 | Te dien dage zal de mens zien naar Dien, Die hem gemaakt
169 Jes 17:7 | zullen op den Heilige Israels zien. ~
170 Jes 18:3 | bergen, zult gijlieden het zien, en als de bazuin zal blazen,
171 Jes 18:4 | gezegd: Ik zal stil zijn, en zien in Mijn woning, als de glinsterende
172 Jes 22:8 | en te dien dage zult gij zien naar de wapenen in het huis
173 Jes 22:11 | maar gij zult niet opwaarts zien op Dien, Die zulks gedaan
174 Jes 26:11 | is Uw hand verhoogd, zij zien het niet; maar zij zullen
175 Jes 26:11 | niet; maar zij zullen het zien, en beschaamd worden, vanwege
176 Jes 29:18 | uit de duisternis, zullen zien. ~
177 Jes 29:23 | het werk Mijner handen, zien zal in het midden van hen,
178 Jes 30:20 | ogen zullen uw leraars zien; ~
179 Jes 30:30 | nederlating Zijns arms doen zien, met grimmigheid van toorn,
180 Jes 31:1 | die zeer machtig zijn; en zien niet op den Heilige Israels,
181 Jes 32:3 | En de ogen dergenen, die zien, zullen niet terugzien,
182 Jes 33:17 | Uw ogen zullen den Koning zien in Zijn schoonheid; zij
183 Jes 33:17 | zullen een ver gelegen land zien. ~
184 Jes 33:19 | niet meer dat stuurse volk zien, het volk, dat zo diep van
185 Jes 33:20 | uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats,
186 Jes 35:2 | Karmel en Saron; zij zullen zien de heerlijkheid des
187 Jes 38:11 | zal den HEERE niet meer zien, den HEERE, in het land
188 Jes 40:5 | alle vlees te gelijk zal zien, dat het de mond des HEEREN
189 Jes 41:20 | 20 Opdat zij zien, en bekennen, en overleggen,
190 Jes 42:18 | aan, gij blinden! om te zien. ~
191 Jes 44:9 | zelven zijn hun getuigen; zij zien niet, en zij weten niet,
192 Jes 44:18 | bestreken, dat zij niet zien, en hun harten, dat zij
193 Jes 49:7 | Koningen zullen het zien en opstaan, ook vorsten,
194 Jes 52:8 | want zij zullen oog aan oog zien, als de HEERE Sion wederbrengen
195 Jes 52:10 | einden der aarde zullen zien het heil onzes Gods. ~
196 Jes 52:15 | verkondigd was, die zullen het zien, en welken het niet
197 Jes 53:10 | hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen;
198 Jes 53:11 | Zijner ziel zal Hij het zien, en verzadigd worden; door
199 Jes 61:5 | 5 Dan zult gij het zien en samenvloeien, en uw hart
200 Jes 62:9 | der volken; allen, die hen zien zullen, zullen hen kennen,
201 Jes 63:2 | zullen uw gerechtigheid zien, en alle koningen uw heerlijkheid;
202 Jes 67:2 | HEERE; maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene
203 Jes 67:14 | 14 En gij zult het zien, en uw hart zal vrolijk
204 Jes 67:18 | zullen Mijn heerlijkheid zien. ~
205 Jes 67:24 | dode lichamen der lieden zien, die tegen Mij overtreden
206 Jer 4:21 | Hoe lang zal ik de banier zien, het geluid der bazuin horen? ~
207 Jer 5:3 | 3 O HEERE! zien Uw ogen niet naar waarheid?
208 Jer 5:12 | noch zwaard noch honger zien. ~
209 Jer 5:21 | volk! die ogen hebben, maar zien niet, die oren hebben, maar
210 Jer 11:18 | mij hun handelingen doen zien. ~
211 Jer 11:20 | laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn
212 Jer 14:13 | hun: Gij zult geen zwaard zien, en gij zult geen honger
213 Jer 18:17 | niet het aangezicht laten zien, ten dage huns verderfs. ~
214 Jer 20:12 | laat mij Uw wraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak
215 Jer 20:18 | om moeite en droefenis te zien, en dat mijn dagen in beschaamdheid
216 Jer 22:12 | dit land zal hij niet meer zien. ~
217 Jer 23:24 | verbergen, dat Ik hem niet zou zien? spreekt de HEERE; vervul
218 Jer 24:1 | 1 De HEERE deed mij zien, en ziet, er waren twee
219 Jer 29:32 | zal het goede niet zien, dat Ik Mijn volke doen
220 Jer 32:4 | ogen zullen deszelfs ogen zien; ~
221 Jer 34:3 | ogen des konings van Babel zien, en zijn mond zal tot uw
222 Jer 38:21 | de HEERE mij heeft doen zien; ~
223 Jer 42:2 | gelijk als uw ogen ons zien; ~
224 Jer 42:14 | alwaar wij geen krijg zullen zien, noch het geluid der bazuin
225 Jer 42:18 | deze plaats niet meer zien. ~
226 Jer 46:5 | en nemen de vlucht, en zien niet om; er is schrik van
227 Jer 47:3 | zijner raderen; de vaders zien niet om naar de kinderen,
228 Jer 51:61 | Babel komt, zo zult gij zien en lezen al deze woorden; ~
229 Klaa 1:7 | heeft; de tegenpartijders zien haar aan, zij spotten met
230 Klaa 1:80 | twistzaak; zou het de Heere niet zien? ~
231 Klaa 1:124| besmet, zodat men niet kon zien, of men raakte hun klederen
232 Eze 8:6 | wederom grote gruwelen zien. ~
233 Eze 8:13 | nog wederom grote gruwelen zien, die zij doen. ~
234 Eze 8:15 | wederom grotere gruwelen zien dan deze. ~
235 Eze 11:25 | HEEREN, die Hij mij had doen zien. ~ ~
236 Eze 12:2 | dewelke ogen hebben om te zien, en niet zien, oren hebben
237 Eze 12:2 | hebben om te zien, en niet zien, oren hebben om te horen,
238 Eze 12:13 | Chaldeen; ook zal hij dat niet zien, hoewel hij daar sterven
239 Eze 13:6 | 6 Zij zien ijdelheid en leugenachtige
240 Eze 13:9 | profeten, die ijdelheid zien, en leugen voorzeggen; zij
241 Eze 13:16 | haar een gezicht des vredes zien, waar geen vrede is, spreekt
242 Eze 13:23 | gij niet meer ijdelheid zien, noch waarzegging gebruiken;
243 Eze 14:22 | uitkomen, en gij zult hun weg zien, en hun handelingen;
244 Eze 14:23 | hun weg en hun handelingen zien zult; en gij zult weten,
245 Eze 16:37 | dat zij uw ganse naaktheid zien zullen. ~
246 Eze 20:48 | 48 En alle vlees zal zien, dat Ik, de HEERE, dat aangestoken
247 Eze 21:29 | Terwijl zij u ijdelheid zien, terwijl zij u leugen voorzeggen,
248 Eze 28:17 | gesteld, om op u te zien. ~
249 Eze 28:18 | ogen van al degenen, die u zien. ~
250 Eze 32:31 | Farao zal henlieden zien, en zich troosten over zijn
251 Eze 39:21 | heidenen zullen Mijn oordeel zien, dat Ik gedaan heb, en Mijn
252 Eze 40:4 | alles, wat ik u zal doen zien; want, opdat ik u zou doen
253 Eze 40:4 | want, opdat ik u zou doen zien, zijt gij herwaarts
254 Dan 1:10 | aangezichten droeviger zien, dan der jongelingen, die
255 Dan 1:13 | uw knechten, naar dat gij zien zult. ~
256 Dan 5:23 | hout en steen, die niet zien, noch horen, noch weten,
257 Dan 8:6 | hoornen had, dien ik had zien staan voor den vloed; en
258 Hos 3:1 | Israels bemint, maar zij zien om, naar andere goden, en
259 Hos 14:9 | verhoord, en zal op hem zien; Ik zal hem zijn als een
260 Joe 2:28 | jongelingen zullen gezichten zien; ~
261 Amos 7:1 | Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet, Hij formeerde
262 Amos 7:4 | mij de Heere HEERE aldus zien; en ziet, de Heere HEERE
263 Amos 7:7 | Nog deed Hij mij aldus zien; en ziet, de Heere stond
264 Amos 8:1 | Heere HEERE deed mij aldus zien; en ziet, een korf met zomervruchten. ~
265 Mic 7:9 | licht; ik zal mijn lust zien aan Zijn gerechtigheid. ~
266 Mic 7:10 | En mijn vijandin zal het zien, en schaamte zal haar bedekken;
267 Mic 7:10 | Mijn ogen zullen aan haar zien; nu zal zij worden tot vertreding,
268 Mic 7:15 | Ik zal haar wonderen doen zien, als in de dagen, toen gij
269 Mic 7:16 | De heidenen zullen het zien, en beschaamd zijn, vanwege
270 Nah 3:7 | geschieden, dat allen, die u zien, van u wegvlieden zullen
271 Zep 3:15 | gij zult geen kwaad meer zien. ~
272 Zac 2:2 | Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte,
273 Zac 4:10 | het tinnen gewicht zullen zien in de hand van Zerubbabel;
274 Zac 9:5 | 5 Askelon zal het zien, en zal vrezen; desgelijks
275 Zac 10:2 | ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken
276 Zac 10:7 | hun kinderen zullen het zien, en zich verblijden, hun
277 Mal 1:5 | En uw ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen:
278 Mal 3:18 | Dan zult gijlieden wederom zien, het onderscheid tussen
279 Matt 5:8 | hart; want zij zullen God zien. ~
280 Matt 5:16 | zij uw goede werken mogen zien, en uw Vader, Die in de
281 Matt 11:8 | wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen
282 Matt 11:9 | wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg
283 Matt 12:38 | willen van U wel een teken zien. ~
284 Matt 13:13 | gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien, en horende niet horen,
285 Matt 13:14 | verstaan; en ziende zult gij zien, en geenszins bemerken. ~
286 Matt 13:15 | tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en
287 Matt 13:16 | ogen zijn zalig, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen. ~
288 Matt 13:17 | rechtvaardigen hebben begeerd te zien de dingen, die gij ziet,
289 Matt 16:28 | des mensen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk. ~ ~
290 Matt 18:10 | engelen, in de hemelen, altijd zien het aangezicht Mijns Vaders,
291 Matt 23:39 | zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult:
292 Matt 24:15 | 15 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting,
293 Matt 24:30 | zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des
294 Matt 24:33 | gij al deze dingen zult zien, zo weet, dat het nabij
295 Matt 26:58 | dienaren, om het einde te zien. ~
296 Matt 26:64 | ulieden: Van nu aan zult gij zien den Zoon des mensen, zittende
297 Matt 27:49 | zeiden: Houd op, laat ons zien, of Elias komt, om Hem te
298 Matt 28:7 | Galilea, daar zult gij Hem zien. Ziet, ik heb het ulieden
299 Matt 28:10 | en aldaar zullen zij Mij zien. ~
300 Mark 4:12 | 12 Opdat zij ziende zien, en niet bemerken, en horende
301 Mark 5:14 | En zij gingen uit, om te zien, wat het was, dat er geschied
302 Mark 5:32 | Hij zag rondom om haar te zien, die dat gedaan had. ~
303 Mark 11:13 | bladeren had, ging Hij om te zien, of Hij ook iets op denzelven
304 Mark 13:14 | 14 Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting,
305 Mark 13:26 | zij den Zoon des mensen zien, komende in de wolken, met
306 Mark 13:29 | wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet, dat
307 Mark 14:62 | zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechter hand
308 Mark 15:32 | het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen. Ook die
309 Mark 15:36 | zeggende: Houdt stil, laat ons zien, of Elias komt, om Hem af
310 Mark 16:7 | Galilea; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd
311 Luk 2:15 | naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied
312 Luk 2:26 | Geest, dat hij den dood niet zien zoude, eer hij den Christus
313 Luk 2:26 | Christus des Heeren zou zien. ~
314 Luk 3:6 | vlees zal de zaligheid Gods zien. ~
315 Luk 7:25 | wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen
316 Luk 7:26 | wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg
317 Luk 8:10 | gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien, en horende niet verstaan. ~
318 Luk 8:16 | die inkomen, het licht zien mogen. ~
319 Luk 8:20 | daar buiten, begerende U te zien. ~
320 Luk 8:35 | En zij gingen uit, om te zien hetgeen geschied was, en
321 Luk 9:9 | hoor? En hij zocht Hem te zien. ~
322 Luk 10:23 | Zalig zijn de ogen, die zien, hetgeen gij ziet. ~
323 Luk 10:24 | koningen hebben begeerd te zien, hetgeen gij ziet, en hebben
324 Luk 11:33 | die inkomen, het licht zien mogen. ~
325 Luk 13:28 | tanden, wanneer gij zult zien Abraham, en Izak, en Jakob,
326 Luk 13:35 | u, dat gij Mij niet zult zien, totdat de tijd zal gekomen
327 Luk 14:29 | voleindigen, allen, die het zien, hem beginnen te bespotten. ~
328 Luk 17:22 | van den Zoon des mensen te zien, en gij zult dien niet zien. ~
329 Luk 17:22 | zien, en gij zult dien niet zien. ~
330 Luk 19:3 | 3 En zocht Jezus te zien, wie Hij was; en kon niet
331 Luk 19:4 | vijgeboom, opdat hij Hem mocht zien; want Hij zou door dien
332 Luk 21:20 | 20 Maar wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem van
333 Luk 21:27 | zij den Zoon des mensen zien komen in een wolk, met grote
334 Luk 21:31 | wanneer gij deze dingen zult zien geschieden, zo weet, dat
335 Luk 23:8 | lang begerig geweest Hem te zien, omdat hij veel van Hem
336 Luk 23:8 | en hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou
337 Joha 1:32 | zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel,
338 Joha 1:33 | Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven,
339 Joha 1:51 | gij zult grotere dingen zien dan deze. ~
340 Joha 1:52 | nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de engelen Gods
341 Joha 3:3 | het Koninkrijk Gods niet zien. ~
342 Joha 3:36 | die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft
343 Joha 6:30 | dan, opdat wij het mogen zien, en U geloven? Wat werkt
344 Joha 8:51 | hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid. ~
345 Joha 8:56 | verlangd, opdat hij Mijn dag zien zou; en hij heeft hem gezien,
346 Joha 9:39 | opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien,
347 Joha 9:39 | degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind
348 Joha 9:39 | zien, zien mogen, en die zien, blind worden. ~
349 Joha 9:41 | hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; zo blijft dan uw zonde. ~ ~ ~
350 Joha 11:40 | gij de heerlijkheid Gods zien zult? ~
351 Joha 12:9 | opdat zij ook Lazarus zouden zien, dien Hij uit de doden opgewekt
352 Joha 12:21 | Heer, wij wilden Jezus wel zien. ~
353 Joha 12:40 | opdat zij met de ogen niet zien, en met het hart niet verstaan,
354 Joha 14:19 | wereld zal Mij niet meer zien; maar gij zult Mij zien;
355 Joha 14:19 | zien; maar gij zult Mij zien; want Ik leef, en gij zult
356 Joha 16:10 | en gij zult Mij niet meer zien; ~
357 Joha 16:16 | tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen
358 Joha 16:16 | kleinen tijd, en gij zult Mij zien, want Ik ga heen tot den
359 Joha 16:17 | tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen
360 Joha 16:17 | kleinen tijd, en gij zult Mij zien; en: Want Ik ga heen tot
361 Joha 16:19 | tijd, en gij zult Mij niet zien, en wederom een kleinen
362 Joha 16:19 | kleinen tijd, en gij zult Mij zien? ~
363 Joha 16:22 | droefheid; maar Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden,
364 Joha 19:37 | andere Schrift: Zij zullen zien, in Welken zij gestoken
365 Hand 1:11 | Hem naar den hemel hebt zien heenvaren. ~
366 Hand 2:17 | jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen
367 Hand 2:27 | geven, om verderving te zien. ~
368 Hand 7:11 | blind zijn, en de zon niet zien voor een tijd. En van stonde
369 Hand 7:35 | geven, om verderving te zien. ~
370 Hand 13:21 | geweest zijn, moet ik ook Rome zien. ~
371 Hand 14:25 | mijn aangezicht niet meer zien zult. ~
372 Hand 14:38 | zijn aangezicht niet meer zien zouden; en zij geleidden
373 Hand 16:14 | en den Rechtvaardige te zien, en de stem uit Zijn mond
374 Hand 22:20 | bij mij geroepen, om u te zien en aan te spreken; want
375 Hand 22:26 | verstaan; en ziende zult gij zien, en geenszins bemerken. ~
376 Hand 22:27 | tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en
377 Rom 1:11 | Want ik verlang om u te zien, opdat ik u enige geestelijke
378 Rom 8:25 | hopen, hetgeen wij niet zien, zo verwachten wij het met
379 Rom 11:8 | slaaps; ogen om niet te zien, en oren om niet te horen)
380 Rom 11:10 | verduisterd worden, om niet te zien; en verkrom hun rug allen
381 Rom 15:21 | geboodschapt, die zullen het zien; en dewelke het niet gehoord
382 Rom 15:24 | hoop in het doorreizen u te zien, en van u derwaarts geleid
383 1Kor 13:12 | 12 Want wij zien nu door een spiegel in een
384 1Kor 13:12 | maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht;
385 1Kor 16:7 | 7 Want ik wil u nu niet zien in het voorbijgaan, maar
386 2Kor 3:13 | Israels niet zouden sterk zien op het einde van hetgeen
387 1The 2:17 | benaarstigd, om uw aangezicht te zien, met grote begeerte. ~
388 1The 3:6 | begerig zijnde om ons te zien, gelijk wij ook om ulieden; ~
389 1The 3:10 | om uw aangezicht te mogen zien, en te volmaken, hetgeen
390 1Tim 6:16 | mens gezien heeft, noch zien kan; Welken zij eer en eeuwige
391 2Tim 1:4 | Zeer begerig zijnde om u te zien, als ik gedenk aan uw tranen,
392 Heb 2:8 | onderworpen zij; doch nu zien wij nog niet, dat hem alle
393 Heb 2:9 | 9 Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en
394 Heb 3:19 | 19 En wij zien, dat zij niet hebben kunnen
395 Heb 11:5 | opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden,
396 Heb 12:14 | welke niemand den Heere zien zal; ~
397 Heb 13:23 | hij haast komt) ik u zal zien. ~
398 1Pet 1:12 | engelen begerig zijn in te zien. ~
399 1Pet 2:12 | goede werken, die zij in u zien, God verheerlijken mogen
400 1Pet 3:10 | liefhebben, en goede dagen zien, die stille zijn tong van
401 2Pet 2:8 | rechtvaardige ziel gekweld, door het zien en horen van hun ongerechtige
402 1Joh 3:2 | wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is. ~
403 3Joh 1:14 | Maar ik hoop u haast te zien, en wij zullen mond tot
404 Open 1:7 | wolken en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken
405 Open 1:12 | ik keerde mij om, om te zien de stem, die met mij gesproken
406 Open 3:18 | met ogenzalf, opdat gij zien moogt. ~
407 Open 5:3 | openen, noch hetzelve in zien. ~
408 Open 5:4 | lezen, noch hetzelve in te zien. ~
409 Open 9:20 | houten afgoden, die noch zien kunnen, noch horen, noch
410 Open 11:9 | zullen hun dode lichamen zien drie dagen en een halven,
411 Open 18:7 | weduwe, en zal geen rouw zien. ~
412 Open 18:9 | rook haar brands zullen zien; ~
413 Open 22:4 | En zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun
|