Book Chapter: Verse
1 Gen 18:24 | deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen,
2 Gen 21:6 | zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand,
3 Gen 21:7 | zoon! En hij zeide: Zie het vuur en het hout; maar waar is
4 Exo 3:2 | braambos brandde in het vuur, en het braambos werd niet
5 Exo 9:23 | donder en hagel, en het vuur schoot naar de aarde; en
6 Exo 9:24 | 24 En er was hagel, en vuur in het midden des hagels
7 Exo 12:8 | denzelfden nacht, aan het vuur gebraden, met ongezuurde
8 Exo 12:9 | water gezoden; maar aan het vuur gebraden, zijn hoofd met
9 Exo 12:10 | den morgen, zult gij met vuur verbranden. ~
10 Exo 19:18 | op denzelven nederkwam in vuur; en zijn rook ging op, als
11 Exo 22:6 | 6 Wanneer een vuur uitgaat, en vat de doornen,
12 Exo 24:17 | HEEREN was als een verterend vuur, op het opperste diens bergs,
13 Exo 29:14 | zijn drek, zult gij met vuur verbranden, buiten het leger;
14 Exo 29:34 | gij het overgeblevene met vuur verbranden; het zal niet
15 Exo 32:20 | en verbrandde het in het vuur, en vermaalde het, totdat
16 Exo 32:24 | en ik wierp het in het vuur, en dit kalf is er uit gekomen. ~
17 Exo 33:20 | en verbrandde het in het vuur, en vermaalde het, totdat
18 Exo 33:24 | en ik wierp het in het vuur, en dit kalf is er uit gekomen. ~
19 Exo 35:3 | 3 Gij zult geen vuur aansteken in enige uwer
20 Exo 40:38 | tabernakel bij dag, en het vuur was er bij nacht op, voor
21 Lev 1:7 | Aaron, den priester, zullen vuur maken op het altaar, en
22 Lev 1:7 | en zullen het hout op het vuur schikken. ~
23 Lev 1:8 | op het hout, dat op het vuur is, hetwelk op het altaar
24 Lev 1:12 | op het hout, dat op het vuur is, hetwelk op het altaar
25 Lev 1:17 | op het hout, dat op het vuur is; het is een brandoffer,
26 Lev 2:14 | van groene aren, bij het vuur gedord, dat is, het klein
27 Lev 3:5 | hout zal zijn, dat op het vuur is; het is een vuuroffer,
28 Lev 4:12 | uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden;
29 Lev 6:9 | morgen opvaart; alwaar het vuur des altaars zal brandende
30 Lev 6:10 | zal de as opnemen, als het vuur het brandoffer op het altaar
31 Lev 6:12 | 12 Het vuur nu op het altaar zal daarop
32 Lev 6:13 | 13 Het vuur zal geduriglijk op het altaar
33 Lev 6:30 | gegeten worden; het zal in het vuur verbrand worden. ~
34 Lev 7:17 | zal op den derden dag met vuur verbrand worden; ~
35 Lev 7:19 | niet gegeten worden; met vuur zal het verbrand worden;
36 Lev 8:17 | hij buiten het leger met vuur verbrand, gelijk als de
37 Lev 8:32 | van het brood zult gij met vuur verbranden. ~
38 Lev 9:11 | huid verbrandde hij met vuur buiten het leger. ~
39 Lev 9:24 | 24 Want een vuur ging uit van het aangezicht
40 Lev 10:1 | zijn wierookvat, en deden vuur daarin, en legden reukwerk
41 Lev 10:1 | daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des
42 Lev 10:2 | 2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht des
43 Lev 13:52 | melaatsheid; het zal met vuur verbrand worden. ~
44 Lev 13:55 | onrein, gij zult het met vuur verbranden; het is een ingraving
45 Lev 13:57 | waaraan de plaag is, met vuur verbranden. ~
46 Lev 16:13 | zal dat reukwerk op het vuur leggen, voor het aangezicht
47 Lev 16:27 | hun mest zullen zij met vuur verbranden. ~
48 Lev 18:21 | voor den Molech door het vuur te doen gaan; en den Naam
49 Lev 19:6 | derden dag overblijft zal met vuur verbrand worden. ~
50 Lev 20:14 | zal hem, en diezelve met vuur verbranden, opdat geen schandelijke
51 Lev 21:9 | ontheiligt haar vader; met vuur zal zij verbrand worden. ~
52 Num 3:4 | des HEEREN, als zij vreemd vuur voor het aangezicht des
53 Num 6:18 | hij zal het leggen op het vuur, dat onder het dankoffer
54 Num 11:1 | Zijn toorn ontstak, en het vuur des HEEREN onder hen ontbrandde,
55 Num 11:2 | bad tot den HEERE; en het vuur werd gedempt. ~
56 Num 11:3 | plaats Thab-era, omdat het vuur des HEEREN onder hen gebrand
57 Num 16:7 | 7 En doet morgen vuur daarin, legt reukwerk daarop
58 Num 16:18 | zijn wierookvat, en deden vuur daarin, en legden reukwerk
59 Num 16:35 | 35 Daartoe ging een vuur uit van den HEERE, en verteerde
60 Num 16:37 | brand opneme; en strooi het vuur verre weg; want zij zijn
61 Num 16:46 | Neem het wierookvat, en doe vuur daarin van het altaar, en
62 Num 18:22 | der heiligheden, uit het vuur: al hun offeranden, met
63 Num 19:9 | der heiligheden, uit het vuur: al hun offeranden, met
64 Num 21:28 | 28 Want er is een vuur uitgegaan uit Hesbon; een
65 Num 26:10 | vergadering stierf, toen het vuur tweehonderd en vijftig mannen
66 Num 26:61 | gestorven, toen zij vreemd vuur brachten voor het aangezicht
67 Num 31:10 | burchten verbrandden zij met vuur. ~
68 Num 31:23 | 23 Alle ding, dat het vuur lijdt, zult gij door het
69 Num 31:23 | lijdt, zult gij door het vuur laten doorgaan, dat het
70 Num 31:23 | worden; maar al wat het vuur niet lijdt, zult gij door
71 Deu 1:33 | legeren; des nachts in het vuur, opdat Hij u den weg wees,
72 Deu 4:11 | die berg nu brandde van vuur, tot aan het midden des
73 Deu 4:24 | uw God, is een verterend vuur, een ijverig God. ~
74 Deu 4:36 | aarde heeft Hij u Zijn groot vuur doen zien; en gij hebt Zijn
75 Deu 5:5 | want gij vreesdet voor het vuur en klomt niet op den berg)
76 Deu 5:23 | hoordet, en de berg van vuur brandde, zo naderdet gij
77 Deu 5:25 | sterven? Want dit grote vuur zou ons verteren; indien
78 Deu 7:5 | hun gesnedene beelden met vuur verbranden. ~
79 Deu 7:25 | van hun goden zult gij met vuur verbranden; het zilver en
80 Deu 9:3 | doorgaat, een verterend vuur: Die zal hen verdelgen,
81 Deu 9:15 | de berg nu brandde van vuur, en de twee tafelen des
82 Deu 9:21 | ik, en verbrandde het met vuur, en stampte het, malende
83 Deu 12:3 | verbreken, en hun bossen met vuur verbranden, en de gesneden
84 Deu 12:31 | zonen en hun dochteren met vuur verbrand voor hun goden. ~
85 Deu 13:16 | haar roof ganselijk met vuur verbranden; en zij zal een
86 Deu 18:10 | of zijn dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen
87 Deu 18:16 | Gods, en ditzelve grote vuur zal ik niet meer zien, dat
88 Deu 32:22 | 22 Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn,
89 Joz 6:24 | stad nu verbrandden zij met vuur, en al wat daarin was; alleenlijk
90 Joz 7:15 | met den ban, die zal met vuur verbrand worden, hij en
91 Joz 7:25 | zij verbrandden hen met vuur, en zij overwierpen hen
92 Joz 8:8 | zo zult gij de stad met vuur aansteken; naar het woord
93 Joz 8:19 | en staken de stad aan met vuur. ~
94 Joz 11:6 | verlammen, en hun wagenen met vuur verbranden. ~
95 Joz 11:9 | wagenen verbrandde hij met vuur. ~
96 Joz 11:11 | Hazor verbrandde hij met vuur. ~
97 Ric 1:8 | zij hadden de stad in het vuur gezet. ~
98 Ric 5:21 | koeken aan; toen ging er vuur op uit de rots, en verteerde
99 Ric 8:15 | maar indien niet, zo ga vuur uit de doornenbos, en vertere
100 Ric 8:20 | Maar indien niet, zo ga vuur uit van Abimelech, en vertere
101 Ric 8:20 | en het huis van Millo; en vuur ga uit van de burgers van
102 Ric 8:49 | daardoor de sterkte met vuur; dat ook alle lieden des
103 Ric 8:52 | des torens, om dien met vuur te verbranden. ~
104 Ric 11:1 | zullen uw huis met u met vuur verbranden. ~
105 Ric 13:15 | het huis uws vaders, met vuur verbranden. Hebt gijlieden
106 Ric 14:5 | stak de fakkelen aan met vuur, en liet ze lopen in het
107 Ric 14:6 | verbrandden haar en haar vader met vuur. ~
108 Ric 14:14 | linnen draden, die van het vuur gebrand zijn, en zijn banden
109 Ric 15:9 | verbroken wordt, als het vuur riekt. Alzo werd zijn kracht
110 Ric 17:27 | stad verbrandden zij met vuur. ~
111 Ric 19:48 | gevonden werden, in het vuur. ~ ~
112 1Sa 30:1 | geslagen, en dezelve met vuur verbrand hadden; ~
113 1Sa 30:3 | stad, en ziet, zij was met vuur verbrand; en hun vrouwen,
114 1Sa 30:14 | en wij hebben Ziklag met vuur verbrand. ~
115 2Sa 14:30 | heen, en steekt het aan met vuur, en Absaloms knechten staken
116 2Sa 14:30 | dat stuk akkers aan met vuur. ~
117 2Sa 14:31 | akkers, dat mijn is, met vuur aangestoken? ~
118 2Sa 22:9 | op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde;
119 2Sa 23:7 | zij zullen ganselijk met vuur verbrand worden ter zelver
120 1Kon 9:16 | Gezer ingenomen, en haar met vuur verbrand, en de Kanaanieten,
121 1Kon 16:18 | het huis des konings met vuur, en stierf; ~
122 1Kon 18:23 | het hout leggen, maar geen vuur daaraan leggen; en ik zal
123 1Kon 18:23 | het hout leggen, en geen vuur daaraan leggen. ~
124 1Kon 18:24 | aanroepen; en de God, Die door vuur antwoorden zal, Die zal
125 1Kon 18:25 | uws gods aan, en legt geen vuur daaraan. ~
126 1Kon 18:38 | 38 Toen viel het vuur de HEEREN, en verteerde
127 1Kon 19:12 | En na de aardbeving een vuur; de HEERE was ook in het
128 1Kon 19:12 | de HEERE was ook in het vuur niet; en na het vuur het
129 1Kon 19:12 | het vuur niet; en na het vuur het suizen van een zachte
130 2Kon 1:10 | een man Gods ben, zo dale vuur van den hemel, en vertere
131 2Kon 1:10 | uw vijftigen. Toen daalde vuur van den hemel, en verteerde
132 2Kon 1:12 | ik een man Gods, zo dale vuur van den hemel, en vertere
133 2Kon 1:12 | uw vijftigen. Toen daalde vuur Gods van den hemel en verteerde
134 2Kon 1:14 | 14 Zie, het vuur is van den hemel gedaald,
135 2Kon 8:12 | zult hun sterkten in het vuur zetten, en hun jonge manschap
136 2Kon 17:3 | deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der
137 2Kon 18:3 | deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwelen der
138 2Kon 19:17 | en hun dochteren door het vuur gaan, en gebruikten waarzeggerijen,
139 2Kon 19:31 | goden van Sefarvaim, met vuur. ~
140 2Kon 21:18 | hebben hun goden in het vuur geworpen; want zij waren
141 2Kon 23:6 | deed zijn zoon door het vuur gaan, en pleegde guichelarij
142 2Kon 25:10 | voor den Molech door het vuur deed gaan. ~
143 2Kon 25:11 | der zon verbrandde hij met vuur. ~
144 2Kon 27:9 | groten verbrandde hij met vuur. ~
145 1Kro 14:12 | gebood, en zij werden met vuur verbrand. ~
146 1Kro 22:26 | antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel, op het brandofferaltaar. ~
147 2Kro 8:1 | te bidden, zo daalde het vuur van den hemel, en verteerde
148 2Kro 8:3 | de kinderen Israels dat vuur zagen afdalen, en de heerlijkheid
149 2Kro 28:3 | brandde zijn zonen in het vuur, naar de gruwelen der heidenen,
150 2Kro 33:6 | deed zijn zonen door het vuur gaan, in het dal des zoons
151 2Kro 35:13 | kookten het pascha bij het vuur, naar het recht; maar de
152 2Kro 36:13 | kookten het pascha bij het vuur, naar het recht; maar de
153 2Kro 37:19 | daarvan verbrandden zij met vuur, verdervende ook alle kostelijke
154 Neh 1:3 | en haar poorten zijn met vuur verbrand. ~
155 Neh 2:3 | is, en haar poorten met vuur verteerd zijn?
156 Neh 2:13 | waren, en haar poorten met vuur verteerd. ~
157 Neh 2:17 | is, en haar poorten met vuur verbrand zijn; komt, en
158 Job 1:16 | een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel,
159 Job 15:34 | huichelaren wordt eenzaam, en het vuur verteert de tenten der geschenken. ~
160 Job 20:26 | zijn schuilplaatsen; een vuur, dat niet opgeblazen is,
161 Job 22:20 | niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd
162 Job 28:5 | zij veranderd, alsof zij vuur ware. ~
163 Job 31:12 | 12 Want dat is een vuur, hetwelk tot de verderving
164 Psa 11:6 | goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige
165 Psa 18:9 | op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde;
166 Psa 21:10 | toorn verslinden, en het vuur zal hen verteren. ~
167 Psa 40:4 | heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking;
168 Psa 46:10 | twee slaat, de wagenen met vuur verbrandt. ~
169 Psa 50:3 | en zal niet zwijgen; een vuur voor Zijn aangezicht zal
170 Psa 66:12 | rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen;
171 Psa 68:3 | wordt; gelijk was voor het vuur smelt, zullen de goddelozen
172 Psa 74:7 | hebben Uw heiligdommen in het vuur gezet; ter aarde toe hebben
173 Psa 78:21 | en werd verbolgen; en een vuur werd ontstoken tegen Jakob,
174 Psa 78:63 | 63 Het vuur verteerde hun jongelingen,
175 Psa 79:5 | toornen? Zal Uw ijver als vuur branden? ~
176 Psa 80:17 | 17 Hij is met vuur verbrand; hij is afgehouwen;
177 Psa 83:15 | 15 Gelijk het vuur een woud verbrandt, en gelijk
178 Psa 89:47 | grimmigheid branden als een vuur? ~
179 Psa 97:3 | 3 Een vuur gaat voor Zijn aangezicht
180 Psa 104:4 | dienaars tot een vlammend vuur. ~
181 Psa 105:32 | regen tot hagel, vlammig vuur in hun land. ~
182 Psa 105:39 | wolk uit tot een deksel, en vuur om den nacht te verlichten. ~
183 Psa 106:18 | 18 En een vuur brandde onder hun vergadering,
184 Psa 140:11 | Hij doe hen vallen in het vuur, in diepe kuilen, dat zij
185 Psa 148:8 | 8 Vuur en hagel, sneeuw en damp;
186 Spre 6:27 | 27 Zal iemand vuur in zijn boezem nemen, dat
187 Spre 16:27 | zijn lippen is als brandend vuur. ~
188 Spre 26:20 | er geen hout is, gaat het vuur uit; en als er geen oorblazer
189 Spre 26:21 | kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig
190 Spre 30:16 | verzadigd wordt, en het vuur zegt niet: Het is genoeg! ~
191 Jes 1:7 | uw steden zijn met het vuur verbrand; uw land verteren
192 Jes 9:17 | goddeloosheid brandt als vuur, doornen en distelen zal
193 Jes 10:17 | Licht van Israel zal tot een vuur zijn, en zijn Heilige tot
194 Jes 26:11 | over Uw volk, ook zal het vuur Uw wederpartijders verteren. ~
195 Jes 30:14 | gevonden worden, om vuur uit den haard te nemen,
196 Jes 30:27 | tong, als een verterend vuur; ~
197 Jes 30:30 | en een vlam van verterend vuur, stralen, en een vloed,
198 Jes 30:33 | diep en wijd gemaakt, het vuur en hout van zijn brandstapel
199 Jes 31:9 | spreekt de HEERE, die te Sion vuur, en te Jeruzalem een oven
200 Jes 33:11 | baren; uw geest zal u als vuur verslinden. ~
201 Jes 33:12 | doornen zullen zij met het vuur verbrand worden. ~
202 Jes 33:14 | ons, die bij een verterend vuur wonen kan? Wie is er onder
203 Jes 37:19 | hebben hun goden in het vuur geworpen; want zij waren
204 Jes 43:2 | overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet
205 Jes 44:16 | helft brandt hij in het vuur, bij de andere helft daarvan
206 Jes 44:16 | geworden, ik heb het vuur gezien! ~
207 Jes 44:19 | daarvan heb ik verbrand in het vuur, ja, ook op de kolen daarvan
208 Jes 47:14 | zijn als stoppelen, het vuur zal ze verbranden, zij zullen
209 Jes 47:14 | zijn om bij te warmen, geen vuur om daarvoor neder te
210 Jes 50:11 | Ziet, gij allen, die een vuur aansteekt, die u met spranken
211 Jes 50:11 | wandelt in de vlam van uw vuur, en in de spranken, die
212 Jes 54:16 | geschapen, die de kolen in het vuur opblaast, en die het instrument
213 Jes 65:2 | smeltvuur brandt, en het vuur de wateren doet opbobbelen,
214 Jes 65:11 | vaders U loofden, is met vuur verbrand; en al onze gewenste
215 Jes 66:5 | een rook in Mijn neus, een vuur, den gansen dag brandende. ~
216 Jes 67:15 | Want ziet, de HEERE zal met vuur komen, en Zijn wagenen als
217 Jes 67:16 | 16 Want met vuur, en met Zijn zwaard zal
218 Jes 67:24 | zal niet sterven, en hun vuur zal niet uitgeblust
219 Jer 4:4 | grimmigheid niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand
220 Jer 5:14 | Mijn woorden in uw mond tot vuur maken, en dit volk tot hout,
221 Jer 6:29 | verbrand, het lood is van het vuur verteerd; te vergeefs heeft
222 Jer 7:18 | en de vaders steken het vuur aan, en de vrouwen kneden
223 Jer 7:31 | zonen en hun dochteren met vuur te verbranden; hetwelk Ik
224 Jer 11:16 | van een groot geroep een vuur om denzelven aangestoken,
225 Jer 15:14 | gij niet kent; want een vuur is aangestoken in Mijn toorn,
226 Jer 17:4 | want gijlieden hebt een vuur aangestoken in Mijn
227 Jer 17:27 | ingaat; zo zal Ik een vuur in haar poorten aansteken,
228 Jer 19:5 | gebouwd, om hun zonen met vuur te verbranden, aan Baal
229 Jer 20:9 | mijn hart als een brandend vuur, besloten in mijn beenderen;
230 Jer 21:10 | en hij zal ze met vuur verbranden. ~
231 Jer 21:12 | gramschap niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand
232 Jer 21:14 | de HEERE; en Ik zal een vuur aansteken in haar woud,
233 Jer 22:7 | cederen omhouwen, en in het vuur werpen. ~
234 Jer 23:29 | woord niet alzo, als een vuur? spreekt de HEERE, en als
235 Jer 29:22 | koning van Babel aan het vuur braadde; ~
236 Jer 32:29 | inkomen, en deze stad met vuur aansteken, en zullen ze
237 Jer 32:35 | dochteren den Molech door het vuur te laten gaan; hetwelk Ik
238 Jer 34:2 | Babel, en hij zal ze met vuur verbranden. ~
239 Jer 34:22 | innemen, en zullen ze met vuur verbranden; en Ik zal
240 Jer 36:22 | negende maand; en er was een vuur voor zijn aangezicht op
241 Jer 36:23 | schrijfmes, en wierp ze in het vuur, dat op den haard was, totdat
242 Jer 36:23 | verteerd was in het vuur, dat op den haard was. ~
243 Jer 36:32 | de koning van Juda, met vuur verbrand had; en tot dezelve
244 Jer 37:8 | innemen, en zullen ze met vuur verbranden. ~
245 Jer 37:10 | opmaken, en deze stad met vuur verbranden. ~
246 Jer 38:17 | niet verbrand worden met vuur; en gij zult leven, gij
247 Jer 38:18 | Chaldeen, en zij zullen ze met vuur verbranden; ook zult gij
248 Jer 38:23 | en gij zult deze stad met vuur verbranden. ~
249 Jer 39:8 | de huizen des volks met vuur; en zij braken de muren
250 Jer 43:12 | 12 En Ik zal een vuur aansteken in de huizen der
251 Jer 43:13 | der goden van Egypte met vuur verbranden. ~ ~
252 Jer 48:45 | schaduw van Hesbon; maar een vuur is uitgegaan van Hesbon,
253 Jer 49:2 | onderhorige plaatsen zullen met vuur aangestoken worden; en Israel
254 Jer 49:27 | 27 En Ik zal een vuur aansteken in den muur van
255 Jer 50:32 | opricht; ja, Ik zal een vuur aansteken in zijn steden,
256 Jer 51:32 | ingenomen, en de rietpoelen met vuur verbrand zijn; en dat de
257 Jer 51:58 | hoge poorten zullen met vuur aangestoken worden; zodat
258 Jer 52:13 | groten verbrandde hij met vuur. ~
259 Klaa 1:13 | de hoogte heeft Hij een vuur in mijn beenderen gezonden,
260 Klaa 1:25 | ontstoken als een vlammend vuur, dat rondom verteert. ~
261 Klaa 1:26 | Sions uitgestort als een vuur. ~
262 Klaa 1:121| en Hij heeft te Sion een vuur aangestoken, hetwelk haar
263 Eze 1:4 | een grote wolk, en een vuur daarin vervangen, en een
264 Eze 1:13 | gedaante der fakkelen; datzelve vuur ging steeds tussen die dieren;
265 Eze 1:13 | tussen die dieren; en het vuur had een glans, en uit
266 Eze 1:13 | had een glans, en uit het vuur kwam een bliksem voort. ~
267 Eze 1:27 | Hasmal, als de gedaante van vuur rondom daarbinnen, van de
268 Eze 1:27 | zag ik als de gedaante van vuur, en glans aan Hem rondom. ~
269 Eze 5:2 | het midden der stad met vuur verbranden, nadat de dagen
270 Eze 5:4 | en zult ze verbranden met vuur; daaruit zal voortkomen
271 Eze 5:4 | daaruit zal voortkomen een vuur tegen het gehele huis van
272 Eze 8:2 | gelijkenis, als de gedaante van vuur; van de gedaante Zijner
273 Eze 8:2 | lenden en nederwaarts was vuur; en van Zijn lenden en opwaarts,
274 Eze 10:6 | geboden had, zeggende: Neem vuur van tussen de wielen, van
275 Eze 10:7 | tussen de cherubs tot het vuur, hetwelk was tussen de cherubs,
276 Eze 15:4 | Ziet, het wordt aan het vuur overgegeven, opdat het verteerd
277 Eze 15:4 | het verteerd worde; het vuur verteert beide zijn einden,
278 Eze 15:5 | hoeveel te min als het vuur dat verteerd heeft, zodat
279 Eze 15:6 | wouds, hetwelk Ik aan het vuur overgeef, opdat het verteerd
280 Eze 15:7 | zetten; als zij van het ene vuur uitgaan, zal het andere
281 Eze 15:7 | uitgaan, zal het andere vuur hen verteren; en gij zult
282 Eze 16:21 | dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan? ~
283 Eze 16:41 | zullen ook uw huizen met vuur verbranden, en oordelen
284 Eze 19:12 | afgebroken en zijn verdroogd; het vuur heeft ze verteerd. ~
285 Eze 19:14 | 14 Daartoe is een vuur uitgegaan uit een roede
286 Eze 20:26 | giften, omdat zij door het vuur deden doorgaan al wat de
287 Eze 20:31 | met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij
288 Eze 20:47 | HEERE: Ziet, Ik zal een vuur in u aansteken, hetwelk
289 Eze 21:31 | Ik zal tegen u door het vuur Mijner verbolgenheid blazen;
290 Eze 21:32 | 32 Het vuur zult gij tot spijze zijn,
291 Eze 22:20 | vergaderd wordt, om het vuur daarover op te blazen, opdat
292 Eze 22:21 | en zal op u blazen in het vuur Mijner verbolgenheid, dat
293 Eze 22:31 | hen uitgegoten; door het vuur Mijner verbolgenheid heb
294 Eze 23:25 | laatste van u zal door het vuur verteerd worden. ~
295 Eze 23:37 | hadden, voor hen door het vuur laten doorgaan, tot spijze. ~
296 Eze 23:47 | doden, en haar huizen met vuur verbranden. ~
297 Eze 24:10 | veel houts toe, steek het vuur aan, verteer het vlees,
298 Eze 24:12 | haar schuim moet in het vuur. ~
299 Eze 28:18 | ontheiligd; daarom heb Ik een vuur uit het midden van u doen
300 Eze 30:8 | de HEERE ben, als Ik een vuur in Egypte zal hebben gelegd,
301 Eze 30:14 | Pathros verwoesten, en een vuur leggen in Zoan; en Ik zal
302 Eze 30:16 | 16 En Ik zal een vuur in Egypte leggen; Sin zal
303 Eze 36:5 | HEERE: Zo Ik niet in het vuur Mijns ijvers gesproken heb
304 Eze 38:19 | gesproken in Mijn ijver, in het vuur Mijner verbolgenheid: Zo
305 Eze 38:22 | plasregen, en grote hagelstenen, vuur en zwavel regenen op hem,
306 Eze 39:6 | 6 En Ik zal een vuur zenden in Magog, en onder
307 Eze 39:9 | Israels zullen uitgaan, en vuur stoken en branden van de
308 Eze 39:9 | spiesen; en zij zullen daarvan vuur stoken zeven jaren; ~
309 Eze 39:10 | houwen, maar van de wapenen vuur stoken; en zij zullen beroven
310 Dan 3:27 | mannen beziende, omdat het vuur over hun lichamen niet geheerst
311 Dan 7:9 | deszelfs raderen een brandend vuur. ~
312 Dan 7:11 | en overgegeven om van het vuur verbrand te worden. ~
313 Hos 7:6 | brandt hij als een vlammend vuur. ~
314 Hos 8:14 | vermenigvuldigd; maar Ik zal een vuur zenden in zijn steden, dat
315 Joe 1:19 | HEERE! roep ik; want een vuur heeft de weiden der woestijn
316 Joe 1:20 | zijn uitgedroogd, en een vuur heeft de weiden der woestijn
317 Joe 2:3 | Voor hetzelve verteert een vuur, en achter hetzelve brandt
318 Joe 2:30 | en op de aarde: bloed, en vuur, en rookpilaren. ~
319 Amos 1:4 | 4 Daarom zal Ik een vuur in het huis van Hazael zenden,
320 Amos 1:7 | 7 Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Gaza,
321 Amos 1:10 | 10 Daarom zal Ik een vuur zenden in den muur van Tyrus,
322 Amos 1:12 | 12 Daarom zal Ik een vuur zenden in Theman, dat zal
323 Amos 1:14 | 14 Daarom zal Ik een vuur aansteken in den muur van
324 Amos 2:2 | 2 Daarom zal Ik een vuur in Moab zenden, dat zal
325 Amos 2:5 | 5 Daarom zal Ik een vuur in Juda zenden, dat zal
326 Amos 5:6 | het huis van Jozef als een vuur, dat vertere, zodat er niemand
327 Amos 7:4 | dat Hij wilde twisten met vuur; en het verteerde een groten
328 Oba 1:18 | En Jakobs huis zal een vuur zijn, en Jozefs huis een
329 Mic 1:4 | worden, gelijk was voor het vuur, gelijk wateren, die uitgestort
330 Mic 1:7 | hoerenbeloningen zullen met vuur verbrand worden, en al haar
331 Nah 1:6 | grimmigheid is uitgestort als vuur, en de rotsstenen worden
332 Nah 2:3 | scharlakenvervig; de wagens zijn in het vuur der fakkelen, ten dage als
333 Nah 3:13 | wijd geopend worden; het vuur zal uw grendelen verteren. ~
334 Nah 3:15 | 15 Het vuur zal u aldaar verteren; het
335 Zep 1:18 | des HEEREN; maar door het vuur Zijns ijvers zal dit ganse
336 Zep 3:8 | ganse land zal door het vuur van Mijn ijver verteerd
337 Zac 3:2 | niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? ~
338 Zac 9:4 | verslaan; en zij zal met vuur verteerd worden. ~
339 Zac 11:1 | open, o Libanon! opdat het vuur uw cederen vertere. ~
340 Zac 13:9 | zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren,
341 Mal 1:10 | toesluit? En gij steekt het vuur niet aan op Mijn altaar
342 Mal 3:2 | Want Hij zal zijn als het vuur van een goudsmid, en als
343 Matt 2:33 | wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. ~
344 Matt 2:34 | den Heiligen Geest en met vuur dopen. ~
345 Matt 2:35 | kaf met onuitblusselijk vuur verbranden. ~
346 Matt 5:22 | strafbaar zijn door het helse vuur. ~
347 Matt 7:19 | wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. ~
348 Matt 13:40 | onkruid vergaderd, en met vuur verbrand wordt, alzo zal
349 Matt 17:15 | menigmaal valt hij in het vuur, en menigmaal in het water. ~
350 Matt 18:8 | hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden. ~
351 Matt 18:9 | ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden. ~
352 Matt 25:41 | vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn
353 Mark 9:22 | heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen,
354 Mark 9:43 | in het onuitblusselijk vuur; ~
355 Mark 9:44 | worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. ~
356 Mark 9:45 | in het onuitblusselijk vuur; ~
357 Mark 9:46 | worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. ~
358 Mark 9:47 | ogen hebbende, in het helse vuur geworpen te worden; ~
359 Mark 9:48 | worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. ~
360 Mark 9:49 | 49 Want een ieder zal met vuur gezouten worden, en iedere
361 Mark 14:54 | en zich warmende bij het vuur. ~
362 Luk 3:9 | wordt uitgehouwen, en in het vuur geworpen. ~
363 Luk 3:16 | den Heiligen Geest en met vuur; ~
364 Luk 3:17 | Hij met onuitblusselijk vuur verbranden. ~
365 Luk 9:54 | Gij, dat wij zeggen, dat vuur van den hemel nederdale,
366 Luk 12:49 | 49 Ik ben gekomen, om vuur op de aarde te werpen; en
367 Luk 17:29 | Sodom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel,
368 Luk 22:55 | 55 En als zij vuur ontstoken hadden in het
369 Luk 22:56 | dienstmaagd, ziende hem bij het vuur zitten, en haar ogen op
370 Joha 15:6 | en men werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand. ~
371 Hand 2:3 | verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk
372 Hand 2:19 | aarde beneden, bloed en vuur, en rookdamp. ~
373 Hand 22:2 | vriendelijkheid; want een groot vuur ontstoken hebbende, namen
374 Hand 22:3 | bijeengeraapt en op het vuur gelegd had, kwam er een
375 Hand 22:5 | schudde het beest af in het vuur, en leed niets kwaads. ~
376 1Kor 3:13 | verklaren, dewijl het door vuur ontdekt wordt; en hoedanig
377 1Kor 3:13 | iegelijks werk is, zal het vuur beproeven. ~
378 1Kor 3:15 | worden, doch alzo als door vuur. ~
379 2The 1:8 | 8 Met vlammend vuur wraak doende over degenen,
380 Heb 12:18 | tastelijken berg, en het brandende vuur, en donkerheid, en duisternis,
381 Heb 12:29 | onze God is een verterend vuur. ~ ~ ~
382 Jako 3:5 | dingen. Ziet, een klein vuur, hoe groten hoop houts het
383 Jako 3:6 | 6 De tong is ook een vuur, een wereld der ongerechtigheid;
384 Jako 5:3 | en zal uw vlees als een vuur verteren; gij hebt schatten
385 1Pet 1:7 | hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden
386 2Pet 3:12 | welken de hemelen, door vuur ontstoken zijnde, zullen
387 Jud 1:23 | vreze, en grijpt ze uit het vuur; en haat ook den rok, die
388 Open 3:18 | beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden;
389 Open 8:5 | wierookvat, en vulde dat met het vuur des altaars, en wierp het
390 Open 8:7 | er is geworden hagel en vuur, gemengd met bloed, en zij
391 Open 8:8 | als een grote berg, van vuur brandende, in de zee geworpen;
392 Open 9:17 | en uit hun monden ging vuur, en rook, en sulfer. ~
393 Open 9:18 | gedood, namelijk door het vuur, en door den rook, en door
394 Open 10:1 | voeten waren als pilaren van vuur. ~
395 Open 11:5 | die wil beschadigen, een vuur zal uit hun mond uitgaan,
396 Open 13:13 | grote tekenen, zodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen
397 Open 14:10 | zal gepijnigd worden met vuur en sulfer voor de heilige
398 Open 14:18 | die macht had over het vuur; en hij riep met een groot
399 Open 15:2 | als een glazen zee, met vuur gemengd; en die de overwinning
400 Open 16:8 | mensen te verhitten door vuur. ~
401 Open 17:16 | eten, en zullen haar met vuur verbranden. ~
402 Open 18:8 | en honger, en zij zal met vuur verbrand worden; want sterk
403 Open 20:9 | geliefde stad; en er kwam vuur neder van God uit den hemel,
404 Open 21:8 | poel, die daar brandt van vuur en sulfer; hetwelk is de
|