Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
demas 3
demetrius 3
dempen 1
den 11232
dengene 77
dengenen 95
denk 7
Frequency    [«  »]
18165 het
13263 zijn
12370 in
11232 den
10542 hij
10527 een
10033 zal

Bijbel

IntraText - Concordances

den

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232

      Book Chapter: Verse
1 Gen 1:1 | 1 In den beginne schiep God den hemel 2 Gen 1:1 | In den beginne schiep God den hemel en de aarde. ~ 3 Gen 1:2 | ledig, en duisternis was op den afgrond; en de Geest Gods 4 Gen 1:14 | scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; 5 Gen 1:14 | tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot 6 Gen 1:18 | 18 En om te heersen op den dag, en in den nacht, en 7 Gen 1:18 | heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te 8 Gen 1:27 | 27 En God schiep den mens naar Zijn beeld; naar 9 Gen 2:2 | had, heeft Hij gerust op den zevende dag van al Zijn 10 Gen 2:3 | 3 En God heeft den zevende dag gezegend, en 11 Gen 2:4 | de HEERE God de aarde en den hemel maakte. ~ 12 Gen 2:5 | was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen. ~ 13 Gen 2:6 | de aarde, en bevochtigde den ganse aardbodem. ~ 14 Gen 2:7 | 7 En de HEERE God had den mens geformeerd uit het 15 Gen 2:8 | oosten, en Hij stelde aldaar den mens, die Hij geformeerd 16 Gen 2:9 | en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden 17 Gen 2:9 | levens in het midden van den hof, en de boom der kennis 18 Gen 2:15 | 15 Zo nam de HEERE God den mens, en zette hem in den 19 Gen 2:15 | den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te 20 Gen 2:16 | 16 En de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van allen 21 Gen 2:17 | 17 Maar van den boom der kennis des goeds 22 Gen 2:17 | gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. ~ 23 Gen 2:23 | Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is. ~ 24 Gen 3:4 | de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven; ~ 25 Gen 3:8 | zij hoorden de stem van den HEERE God, wandelende in 26 Gen 3:8 | HEERE God, wandelende in den hof, aan de wind des daags. 27 Gen 3:8 | voor het aangezicht van den HEERE God, in het midden 28 Gen 3:10 | zeide: Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want 29 Gen 3:20 | 20 Voorts noemde Adam den naam zijner vrouw Heva, 30 Gen 3:22 | uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, 31 Gen 3:23 | verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem 32 Gen 3:23 | uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit 33 Gen 3:24 | omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens. ~  ~ 34 Gen 3:24 | om te bewaren den weg van den boom des levens. ~  ~ 35 Gen 4:3 | van de vrucht des lands den HEERE offer bracht. ~ 36 Gen 4:10 | broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem. ~ 37 Gen 4:11 | nu zijt gij vervloekt van den aardbodem, die zijn mond 38 Gen 4:12 | 12 Als gij den aardbodem bouwen zult, hij 39 Gen 4:13 | 13 En Kain zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, 40 Gen 4:14 | mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor 41 Gen 4:17 | bouwde een stad, en noemde den naam dier stad naar den 42 Gen 4:17 | den naam dier stad naar den naam zijns zoons, Henoch. ~ 43 Gen 4:26 | naam Enos. Toen begon men den naam des HEEREN aan te roepen. ~  ~ 44 Gen 5:1 | geslacht. Ten dage als God den mens schiep, maakte Hij 45 Gen 6:1 | geschiedde, als de mensen op den aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, 46 Gen 6:3 | in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees 47 Gen 6:6 | berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt 48 Gen 6:7 | En de HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, 49 Gen 6:7 | geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens 50 Gen 6:7 | verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het 51 Gen 6:17 | des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat 52 Gen 6:17 | wat op de aarde is, zal den geest geven. ~ 53 Gen 7:4 | veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat 54 Gen 7:8 | gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt, ~ 55 Gen 7:19 | alle hoge bergen, die onder den ganse hemel zijn, bedekt 56 Gen 7:21 | op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, 57 Gen 7:23 | verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens 58 Gen 7:23 | op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot 59 Gen 8:2 | gesloten, en de plasregen van den hemel werd opgehouden. ~ 60 Gen 8:4 | in de zevende maand, op den zeventiende dag der maand, 61 Gen 8:5 | in de tiende maand, op den eerste der maand, werden 62 Gen 8:8 | gelicht waren van boven den aardbodem. ~ 63 Gen 8:11 | duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en ziet, een 64 Gen 8:13 | in de eerste maand, op den eersten derzelver maand, 65 Gen 8:14 | En in de tweede maand, op den zeven en twintigsten dag 66 Gen 8:20 | 20 En Noach bouwde den HEERE een altaar; en hij 67 Gen 8:21 | Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken 68 Gen 9:2 | hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle 69 Gen 9:6 | vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want 70 Gen 9:6 | vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt. ~ 71 Gen 9:28 | 28 En Noach leefde na den vloed driehonderd en vijftig 72 Gen 10:1 | werden zonen geboren na den vloed. ~ 73 Gen 10:21 | Heber, broeder van Jafeth, den grootste. ~ 74 Gen 10:32 | op de aarde verdeeld na den vloed. ~  ~ 75 Gen 11:4 | toren, welks opperste in den hemel zij, en laat ons een 76 Gen 11:5 | om te bezien de stad en den toren, die de kinderen der 77 Gen 11:10 | Arfachsad, twee jaren na den vloed. ~ 78 Gen 12:7 | bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem aldaar verschenen 79 Gen 12:8 | oosten; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar, en riep 80 Gen 12:8 | HEERE een altaar, en riep den naam des HEEREN aan. ~ 81 Gen 13:4 | had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen. ~ 82 Gen 13:11 | werden gescheiden, de een van den ander. ~ 83 Gen 13:13 | en grote zondaars tegen den HEERE. ~ 84 Gen 13:18 | zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar. ~ 85 Gen 14:1 | van Elam, en van Tideal, den koning der volken; ~ 86 Gen 14:7 | der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Hazezon-Thamar 87 Gen 14:9 | 9 Tegen Kedor-Laomer, den koning van Elam, en Tideal, 88 Gen 14:9 | koning van Elam, en Tideal, den koning der volken, en Amrafel, 89 Gen 14:9 | der volken, en Amrafel, den koning van Sinear, en Arioch, 90 Gen 14:9 | koning van Sinear, en Arioch, den koning van Ellasar; vier 91 Gen 14:12 | 12 Ook namen zij Lot, den zoon van Abrams broeder, 92 Gen 14:13 | boodschapte het aan Abram, den Hebreer, die woonachtig 93 Gen 14:13 | de eikenbossen van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol, 94 Gen 14:22 | 22 Doch Abram zeide tot den koning van Sodom: Ik heb 95 Gen 14:22 | mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogste 96 Gen 14:22 | opgeheven tot den HEERE, den allerhoogste God, Die hemel 97 Gen 14:29 | en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, 98 Gen 14:30 | 6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het 99 Gen 14:43 | 19 Den Keniet, en den Keniziet, 100 Gen 14:43 | 19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, ~ 101 Gen 14:43 | Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet, ~ 102 Gen 14:44 | 20 En den Hethiet, en den Fereziet, 103 Gen 14:44 | 20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten, ~ 104 Gen 14:45 | 21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, 105 Gen 14:45 | 21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, 106 Gen 14:45 | Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet. ~  ~ 107 Gen 14:45 | Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet. ~  ~ 108 Gen 15:7 | woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. ~ 109 Gen 15:13 | 13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot 110 Gen 15:14 | Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi; ziet, hij 111 Gen 15:15 | een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar 112 Gen 16:15 | God tot Abraham: Gij zult den naam van uw huisvrouw Sarai, 113 Gen 16:27 | gekochten met geld, van den vreemde af, werden met hem 114 Gen 17:7 | goed, en hij gaf het aan den knecht, die haastte, om 115 Gen 17:14 | 14 Zou iets voor den HEERE te wonderlijk zijn? 116 Gen 17:19 | hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om 117 Gen 17:23 | en zeide: Zult Gij ook den rechtvaardige met den goddeloze 118 Gen 17:23 | ook den rechtvaardige met den goddeloze ombrengen? ~ 119 Gen 17:25 | een ding te doen, te doden den rechtvaardige met den goddeloze! 120 Gen 17:25 | doden den rechtvaardige met den goddeloze! dat de rechtvaardige 121 Gen 17:27 | onderwonden te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en 122 Gen 18:1 | engelen kwamen te Sodom in den avond; en Lot zat in de 123 Gen 18:4 | de mannen van Sodom, van den jongste tot den oudste toe, 124 Gen 18:4 | Sodom, van den jongste tot den oudste toe, dat huis omsingeld, 125 Gen 18:9 | En zij drongen zeer op den man, op Lot, en zij traden 126 Gen 18:11 | met verblindheden, van den kleinste tot aan den grootste, 127 Gen 18:11 | van den kleinste tot aan den grootste, zodat zij moede 128 Gen 18:22 | zijt. Daarom noemde men den naam dezer stad Zoar. ~ 129 Gen 18:24 | en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel. ~ 130 Gen 18:24 | regenen, van den HEERE uit den hemel. ~ 131 Gen 18:30 | op uit Zoar, en woonde op den berg, en zijn twee dochters 132 Gen 19:6 | En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, 133 Gen 20:3 | 3 En Abraham noemde den naam zijns zoons, dien hem 134 Gen 20:8 | Abraham een groten maaltijd op den dag, als Izak gespeend werd. ~ 135 Gen 20:9 | 9 En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, 136 Gen 20:12 | kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; 137 Gen 20:13 | 13 Doch Ik zal ook den zoon dezer dienstmaagd tot 138 Gen 20:17 | En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods 139 Gen 20:17 | Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: 140 Gen 20:18 | 18 Sta op, hef den jongen op, en houd hem vast 141 Gen 20:19 | de fles met water, en gaf den jongen te drinken. ~ 142 Gen 20:20 | 20 En God was met den jongen; en hij werd groot, 143 Gen 20:33 | Ber-seba, en riep aldaar den Naam des HEEREN, des eeuwigen 144 Gen 21:4 | 4 Aan den derden dag, toen hief Abraham 145 Gen 21:5 | jongeren: Blijft gij hier met den ezel, en ik en de jongen 146 Gen 21:11 | HEEREN riep tot hem van den hemel en zeide: Abraham, 147 Gen 21:12 | Strek uw hand niet uit aan den jongen, en doe hem niets! 148 Gen 21:14 | 14 En Abraham noemde den naam van die plaats: De 149 Gen 21:14 | ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal het 150 Gen 21:15 | Abraham ten tweeden male van den hemel; ~ 151 Gen 21:17 | en als het zand, dat aan den oever der zee is; en uw 152 Gen 21:23 | baarde Milka aan Nahor, den broeder van Abraham. ~ 153 Gen 22:8 | spreekt voor mij bij Efron, den zoon van Zohar, ~ 154 Gen 22:11 | Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de 155 Gen 22:16 | sikkelen zilvers, onder den koopman gangbaar. ~ 156 Gen 22:17 | al het geboomte, dat op den akker stond, dat rondom 157 Gen 23:2 | Abraham tot zijn knecht, den oudste van zijn huis, regerende 158 Gen 23:3 | Opdat ik u doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, 159 Gen 23:3 | doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, en den God 160 Gen 23:3 | den God des hemels, en den God der aarde, dat gij voor 161 Gen 23:20 | drinkbak, en liep weder naar den put om te putten, en zij 162 Gen 23:26 | man zijn hoofd, en aanbad den HEERE; ~ 163 Gen 23:32 | ontgordde de kemelen, en men gaf den kemelen stro en voeder; 164 Gen 23:44 | vrouw zij, die de HEERE aan den zoon van mijn heer heeft 165 Gen 23:47 | De dochter van Bethuel, den zoon van Nahor, welken Milka 166 Gen 23:48 | aanbad de HEERE; en ik loofde den HEERE, den God van mijn 167 Gen 23:48 | en ik loofde den HEERE, den God van mijn heer Abraham, 168 Gen 23:48 | heer Abraham, Die mij op den rechten weg geleid had, 169 Gen 23:50 | Bethuel, en zeiden: Van den HEERE is deze zaak voortgekomen; 170 Gen 23:51 | henen; zij zij de vrouw van den zoon uws heren, gelijk de 171 Gen 23:52 | hij zich ter aarde voor den HEERE. ~ 172 Gen 23:61 | reden op kemelen, en volgden den man; en die knecht nam Rebekka, 173 Gen 23:62 | kwam, van daar men komt tot den put Lachai-Roi; en hij woonde 174 Gen 23:63 | veld, tegen het naken van den avond; en hij hief zijn 175 Gen 23:64 | zag Izak; en zij viel van den kemel af. ~ 176 Gen 23:65 | 65 En zij zeide tot den knecht: Wie is die man, 177 Gen 23:65 | mijn heer! Toen nam zij den sluier, en bedekte zich. ~ 178 Gen 23:75 | 8 En Abraham gaf den geest en stierf, in goede 179 Gen 23:76 | spelonk van Machpela, in den akker van Efron, den zoon 180 Gen 23:76 | in den akker van Efron, den zoon van Zohar, den Hethiet, 181 Gen 23:76 | Efron, den zoon van Zohar, den Hethiet, welke tegenover 182 Gen 23:77 | 10 In den akker, dien Abraham van 183 Gen 23:79 | de geboorten van Ismael, den zoon van Abraham, dien Hagar, 184 Gen 23:84 | dertig jaren; en hij gaf den geest, en stierf, en hij 185 Gen 23:86 | zijn de geboorten van Izak, den zoon van Abraham: Abraham 186 Gen 23:87 | de dochter van Betuel, den Syrier, uit Paddan-Aram, 187 Gen 23:87 | Paddan-Aram, de zuster van Laban, den Syrier, zich ter vrouw nam. ~ 188 Gen 23:88 | 21 En Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid 189 Gen 23:89 | ben ik dus? en zij ging om den HEERE te vragen. ~ 190 Gen 23:90 | volk; en de meerdere zal den mindere dienen. ~ 191 Gen 24:1 | honger in dat land, behalve den eerste honger, die in de 192 Gen 24:3 | landen geven, en Ik zal den eed bevestigen, dien Ik 193 Gen 24:25 | daar een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan. En 194 Gen 24:31 | vroeg op, en zwoeren de een den ander; daarna liet Izak 195 Gen 24:34 | Judith, de dochter van Beeri, den Hethiet, en Basmath, de 196 Gen 24:34 | Basmath, de dochter van Elon, den Hethiet. ~ 197 Gen 25:2 | ben oud geworden, ik weet den dag mijns doods niet. ~ 198 Gen 25:39 | uw woningen zijn, en van den dauw des hemels van boven 199 Gen 25:41 | zijn hart: De dagen van den rouw mijns vaders naderen, 200 Gen 26:2 | ten huize van Bethuel, den vader uwer moeder, en neem 201 Gen 26:4 | 4 En Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, 202 Gen 26:5 | Paddan-Aram, tot Laban, den zoon van Bethuel, den Syrier, 203 Gen 26:5 | Laban, den zoon van Bethuel, den Syrier, den broeder van 204 Gen 26:5 | van Bethuel, den Syrier, den broeder van Rebekka, Jakobs 205 Gen 26:9 | de dochter van Ismael, den zoon van Abraham, de zuster 206 Gen 26:19 | 19 En hij noemde den naam dier plaats Beth-El; 207 Gen 27:2 | er was een grote steen op den mond van dien put. ~ 208 Gen 27:3 | verzameld, en zij wentelden den steen van den mond des puts, 209 Gen 27:3 | wentelden den steen van den mond des puts, en drenkten 210 Gen 27:3 | drenkten de schapen, en legden den steen weder op den mond 211 Gen 27:3 | legden den steen weder op den mond van dien put, op zijn 212 Gen 27:5 | tot hen: Kent gij Laban, den zoon van Nahor? En zij zeiden: 213 Gen 27:8 | vergaderd zijn, en dat men den steen van den mond des puts 214 Gen 27:8 | en dat men den steen van den mond des puts afwentele, 215 Gen 27:10 | Jakob toetrad, en wentelde den steen van den mond des puts, 216 Gen 27:10 | en wentelde den steen van den mond des puts, en drenkte 217 Gen 27:27 | wij u ook die geven, voor den dienst, dien gij nog andere 218 Gen 27:35 | en zeide: Ditmaal zal ik den HEERE loven; daarom noemde 219 Gen 27:42 | bevrucht, en baarde Jakob den tweeden zoon. ~ 220 Gen 27:52 | bevrucht, en baarde Jakob den vijfden zoon. ~ 221 Gen 27:54 | bevrucht, en zij baarde Jakob den zesden zoon. ~ 222 Gen 27:68 | zal mijn gerechtigheid op den dag van morgen met mij getuigen, 223 Gen 28:10 | ogen ophief, en ik zag in den droom; en ziet, de bokken, 224 Gen 28:20 | aan het hart van Laban, den Syrier, overmits hij hem 225 Gen 28:24 | Doch God kwam tot Laban, den Syrier, in een droom des 226 Gen 28:42 | God heeft mijn ellende, en den arbeid mijner handen aangezien, 227 Gen 28:49 | wanneer wij de een van den ander zullen verborgen zijn! ~ 228 Gen 29:2 | heirleger Gods! en hij noemde den naam derzelver plaats Mahanaim. ~ 229 Gen 29:19 | 19 En hij gebood ook den tweede, ook den derde, ook 230 Gen 29:19 | gebood ook den tweede, ook den derde, ook allen, die de 231 Gen 29:30 | 30 En Jakob noemde den naam dier plaats Pniel: 232 Gen 30:4 | tegemoet, en nam hem in den arm, en viel hem aan den 233 Gen 30:4 | den arm, en viel hem aan den hals, en kuste hem; en zij 234 Gen 30:14 | als leidsman voegen, naar den gang van het werk, hetwelk 235 Gen 30:14 | mijn aangezicht is, en naar den gang dezer kinderen, totdat 236 Gen 30:17 | zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats Sukkoth. ~ 237 Gen 30:19 | hand der zonen van Hemor, den vader van Sichem, voor honderd 238 Gen 31:2 | Sichem nu, de zoon van Hemor den Heviet, den landvorst, zag 239 Gen 31:2 | zoon van Hemor den Heviet, den landvorst, zag haar, en 240 Gen 31:12 | 12 Vergroot zeer over mij den bruidschat en het geschenk; 241 Gen 32:3 | en met mij geweest is op den weg, die ik gewandeld heb. ~ 242 Gen 32:4 | en Jakob verborg ze onder den eikeboom, die bij Sichem 243 Gen 32:15 | 15 En Jakob noemde den naam dier plaats, alwaar 244 Gen 32:19 | en zij werd begraven aan den weg naar Efrath, hetwelk 245 Gen 32:29 | 29 En Izak gaf den geest en stierf, en werd 246 Gen 33:12 | een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde 247 Gen 33:15 | Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, 248 Gen 33:17 | zijn de zonen van Rehuel, den zoon van Ezau: de vorst 249 Gen 33:20 | zijn de zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat 250 Gen 34:14 | Ga toch heen, zie naar den welstand van uw broederen, 251 Gen 34:14 | van uw broederen, en naar den welstand van de kudde, en 252 Gen 34:19 | En zij zeiden de een tot den ander: Ziet, daar komt die 253 Gen 34:23 | zij Jozef zijn rok uit, den veelvervigen rok, dien hij 254 Gen 34:24 | namen hem, en wierpen hem in den kuil; doch de kuil was ledig; 255 Gen 34:28 | hieven zij Jozef op uit den kuil, en verkochten Jozef 256 Gen 34:29 | 29 Als nu Ruben tot den kuil wederkeerde, ziet, 257 Gen 34:29 | ziet, zo was Jozef niet in den kuil; toen scheurde hij 258 Gen 34:31 | geitenbok, en zij doopten den rok in het bloed. ~ 259 Gen 34:32 | 32 En zij zonden den veelvervigen rok, en deden 260 Gen 35:14 | zich, en zette zich aan den ingang der twee fonteinen, 261 Gen 35:14 | der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is; want 262 Gen 35:16 | En hij week tot haar naar den weg, en zeide: Kom toch, 263 Gen 35:20 | 20 En Juda zond den geitenbok door de hand van 264 Gen 35:20 | de hand van zijn vriend, den Adullamiet, om het pand 265 Gen 35:21 | deze twee fonteinen aan den weg was? En zij zeiden: 266 Gen 35:25 | schoonvader, om te zeggen: Bij den man, wiens deze dingen zijn, 267 Gen 36:2 | het huis van zijn heer, den Egyptenaar. ~ 268 Gen 36:14 | zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen man ingebracht, 269 Gen 36:21 | hem genade in de ogen van den overste van het gevangenhuis. ~ 270 Gen 36:24 | zondigden tegen hun heer, tegen den koning van Egypte. ~ 271 Gen 36:25 | zijn twee hovelingen, op den overste der schenkers, en 272 Gen 36:25 | overste der schenkers, en op den overste der bakkers. ~ 273 Gen 36:26 | bewaring, ten huize van den overste der trawanten, in 274 Gen 36:33 | 10 En aan den wijnstok waren drie ranken; 275 Gen 36:34 | Farao's beker, en ik gaf den beker op Farao's hand. ~ 276 Gen 36:40 | 17 En in den opperste korf was van alle 277 Gen 36:43 | 20 En het geschiedde op den derden dag, den dag van 278 Gen 36:43 | geschiedde op den derden dag, den dag van Farao's geboorte, 279 Gen 36:43 | hij verhief het hoofd van den overste der schenkers, en 280 Gen 36:43 | schenkers, en het hoofd van den overste der bakkers, in 281 Gen 36:44 | 21 En hij deed den overste der schenkers wederkeren 282 Gen 36:44 | zijn schenkambt, zodat hij den beker op Farao's hand gaf. ~ 283 Gen 36:45 | 22 Maar den overste der bakkers hing 284 Gen 37:3 | bij de andere koeien aan den oever der rivier. ~ 285 Gen 37:6 | ziet, zeven dunne en van den oostenwind verzengde aren 286 Gen 37:8 | 8 En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn geest 287 Gen 37:10 | in bewaring ten huize van den overste der trawanten, mij 288 Gen 37:10 | overste der trawanten, mij en den overste der bakkers. ~ 289 Gen 37:12 | jongeling, een knecht van den overste der trawanten; en 290 Gen 37:14 | deden hem haastelijk uit den kuil komen; en men schoor 291 Gen 37:17 | mijn droom stond ik aan den oever der rivier; ~ 292 Gen 37:23 | zeven dorre, dunne en van den oostenwind verzengde aren, 293 Gen 37:24 | goede aren. En ik heb het den tovenaars gezegd; maar er 294 Gen 37:27 | en die zeven ranke van den oostenwind verzengde aren 295 Gen 37:43 | En hij deed hem rijden op den tweeden wagen, dien hij 296 Gen 37:51 | 51 En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen 297 Gen 37:52 | 52 En den naam des tweeden noemde 298 Gen 38:19 | heen, brengt het koren voor den honger uwer huizen. ~ 299 Gen 38:21 | Toen zeiden zij de een tot den ander: Voorwaar, wij zijn 300 Gen 38:25 | men hun teerkost gave tot den weg; en men deed hun alzo. ~ 301 Gen 38:27 | geld; want ziet, het was in den mond van zijn zak. ~ 302 Gen 38:28 | verschrikten, de een tot den ander zeggende: Wat is dit, 303 Gen 38:33 | broederen bij mij, en neemt voor den honger uwer huizen, en trekt 304 Gen 38:35 | ziet, zo had een iegelijk den bundel zijns gelds in zijn 305 Gen 38:38 | een verderf ontmoette op den weg, dien gij zult gaan, 306 Gen 39:2 | geschiedde het, als zij den leeftocht, dien zij uit 307 Gen 39:8 | Israel, zijn vader: Zend den jongeling met mij, zo zullen 308 Gen 39:12 | brengt het geld, hetwelk in den mond uwer zakken wedergekeerd 309 Gen 39:21 | was ieders mans geld in den mond van zijn zak, ons geld 310 Gen 39:25 | geschenk, totdat Jozef kwam op den middag; want zij hadden 311 Gen 39:27 | Is het wel met uw vader, den oude, waarvan gij zeidet? 312 Gen 39:29 | Benjamin, zijn broeder, den zoon zijner moeder, en zeide: 313 Gen 39:32 | de Hebreen, dewijl zulks den Egyptenaren een gruwel is. ~ 314 Gen 40:1 | leg ieders mans geld in den mond van zijn zak; ~ 315 Gen 40:2 | 2 En mijn beker, den zilveren beker, zult gij 316 Gen 40:2 | beker, zult gij leggen in den mond van den zak des kleinsten, 317 Gen 40:2 | gij leggen in den mond van den zak des kleinsten, met het 318 Gen 40:8 | Zie, het geld, dat wij in den mond onzer zakken vonden, 319 Gen 40:12 | doorzocht, beginnende met den grootste, en voleindigende 320 Gen 40:12 | grootste, en voleindigende met den kleinste; en die beker werd 321 Gen 40:12 | die beker werd gevonden in den zak van Benjamin. ~ 322 Gen 40:20 | jongeling des ouderdoms, den kleinsten, wiens broeder 323 Gen 40:33 | mijn heer blijven, en laat den jongeling met zijn broederen 324 Gen 40:34 | niet met mij was, opdat ik den jammer niet zie, welke mijn 325 Gen 41:14 | 14 En hij viel aan den hals van Benjamin, zijn 326 Gen 41:21 | gaf hij hun teerkost op den weg. ~ 327 Gen 41:23 | spijze voor zijn vader op den weg. ~ 328 Gen 41:24 | hen: Verstoort u niet op den weg. ~ 329 Gen 42:1 | hij offerde offeranden aan den God van zijn vader Izak. ~ 330 Gen 42:20 | de dochter van Potifera, den overste te On, baarde. ~ 331 Gen 43:12 | zijns vaders, met brood, tot den mond der kinderkens toe. ~ 332 Gen 44:7 | gestorven in het land Kanaan, op den weg, als het nog een kleine 333 Gen 44:7 | begroef haar aldaar aan den weg van Efrath, welke is 334 Gen 45:8 | loven; uw hand zal zijn op den nek uwer vijanden; voor 335 Gen 45:11 | bindt zijn jongen ezel aan den wijnstok, en het veulen 336 Gen 45:11 | veulen zijner ezelin aan den edelste wijnstok; hij wast 337 Gen 45:11 | hij wast zijn kleed in den wijn, en zijn mantel in 338 Gen 45:12 | roodachtig van ogen door den wijn, en wit van tanden 339 Gen 45:17 | Dan zal een slang zijn aan den weg, een adderslang nevens 340 Gen 45:22 | elk der takken loopt over den muur. ~ 341 Gen 45:25 | Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen, 342 Gen 45:26 | het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel des afgezonderden 343 Gen 45:29 | in de spelonk, die is in den akker van Efron, den Hethiet; ~ 344 Gen 45:29 | in den akker van Efron, den Hethiet; ~ 345 Gen 45:30 | de spelonk, welke is op den akker van Machpela, die 346 Gen 45:30 | gekocht heeft van Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis. ~ 347 Gen 45:33 | samen op het bed, en hij gaf den geest, en hij werd verzameld 348 Gen 46:2 | Jozef gebood zijn knechten, den medicijnmeesters, dat zij 349 Gen 46:13 | Machpela, welke Abraham met den akker gekocht had tot een 350 Gen 46:13 | erfbegrafenis van Efron, den Hethiet, tegenover Mamre. ~ 351 Gen 46:17 | overtreding der dienaren van den God uws vaders! En Jozef 352 Gen 46:23 | werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs 353 Exo 2:3 | legde het in de biezen, aan den oever der rivier. ~ 354 Exo 2:5 | jonkvrouwen wandelden aan den kant der rivier; toen zij 355 Exo 2:12 | niemand was, zo versloeg hij den Egyptenaar, en verborg hem 356 Exo 2:13 | twistten; en hij zeide tot den ongerechte: Waarom slaat 357 Exo 2:14 | mij te doden, gelijk gij den Egyptenaar gedood hebt? 358 Exo 2:20 | hij toch, waarom liet gij den man nu gaan? roept hem, 359 Exo 2:21 | En Mozes bewilligde bij den man te wonen; en hij gaf 360 Exo 2:23 | zuchtten en schreeuwden over den dienst; en hun gekrijt over 361 Exo 3:1 | woestijn, en hij kwam aan den berg Gods, aan Horeb. ~ 362 Exo 3:18 | oudsten van Israel, tot den koning van Egypte, en gijlieden 363 Exo 3:18 | zo laat ons nu toch gaan den weg van drie dagen in de 364 Exo 3:18 | in de woestijn, opdat wij den HEERE, onzen God, offeren! 365 Exo 4:11 | zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of 366 Exo 4:11 | hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of wie heeft 367 Exo 4:11 | mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove, of ziende, 368 Exo 4:20 | Egypteland; en Mozes nam den staf Gods in zijn hand. ~ 369 Exo 4:24 | 24 En het geschiedde op den weg, in de herberg, dat 370 Exo 4:27 | ging, en ontmoette hem aan den berg Gods, en hij kuste 371 Exo 5:2 | te laten trekken? Ik ken den HEERE niet, en ik zal ook 372 Exo 5:3 | laat ons toch heentrekken, den weg van drie dagen in de 373 Exo 5:3 | dagen in de woestijn, en den HEERE, onzen God, offeren, 374 Exo 5:9 | 9 Men verzware den dienst over deze mannen, 375 Exo 5:17 | Laat ons gaan, laat ons den HEERE offeren! ~ 376 Exo 5:22 | Toen keerde Mozes weder tot den HEERE, en zeide: Heere! 377 Exo 6:10 | heen, spreek tot Farao, den koning van Egypte, dat hij 378 Exo 6:11 | 11 Doch Mozes sprak voor den HEERE, zeggende: Zie, de 379 Exo 6:12 | kinderen Israels, en aan Farao, den koning van Egypte, om de 380 Exo 6:26 | zijn het, die tot Farao, den koning van Egypte, spraken, 381 Exo 6:28 | HEERE! spreek tot Farao, den koning van Egypte, alles, 382 Exo 7:15 | 15 Ga heen tot Farao in den morgenstond; zie, hij zal 383 Exo 7:15 | stel u tegen hem over aan den oever der rivier, en den 384 Exo 7:15 | den oever der rivier, en den staf, die in een slang is 385 Exo 7:20 | geboden had; en hij hief den staf op, en sloeg het water, 386 Exo 8:8 | zeide: Bidt vuriglijk tot den HEERE, dat Hij de vorsen 387 Exo 8:8 | volk trekken laten, dat zij den HEERE offeren. ~ 388 Exo 8:12 | Farao; en Mozes riep tot den HEERE, ter oorzake der vorsen, 389 Exo 8:26 | zouden der Egyptenaren gruwel den HEERE, onzen God, mogen 390 Exo 8:27 | 27 Laat ons den weg van drie dagen in de 391 Exo 8:27 | de woestijn gaan, dat wij den HEERE onzen God offeren, 392 Exo 8:28 | trekken laten, dat gijlieden den HEERE, uwen God, offert 393 Exo 8:29 | ik ga van u, en zal tot den HEERE vuriglijk bidden, 394 Exo 8:29 | volk niet latende gaan, om den HEERE te offeren. ~ 395 Exo 8:30 | Farao, en bad vuriglijk tot den HEERE. ~ 396 Exo 9:8 | gijlieden uw vuisten vol as uit den oven; en Mozes strooie die 397 Exo 9:10 | 10 En zij namen as uit den oven, en stonden voor Farao' 398 Exo 9:10 | Mozes strooide die naar den hemel; toen werden er zweren, 399 Exo 9:22 | Strek uw hand uit naar den hemel, en er zal hagel zijn 400 Exo 9:23 | strekte Mozes zijn staf naar den hemel; en de HEERE gaf donder 401 Exo 9:28 | 28 Bidt vuriglijk tot den HEERE (want het is genoeg), 402 Exo 9:29 | mijn handen uitbreiden voor den HEERE; de donder zal ophouden, 403 Exo 9:30 | voor het aangezicht van den HEERE God nog niet vrezen 404 Exo 9:31 | aar, en het vlas was in den halm. ~ 405 Exo 9:33 | breidde zijn handen tot den HEERE; de donder en de hagel 406 Exo 10:5 | ulieden overgebleven was van den hagel; zij zullen ook al 407 Exo 10:6 | dien dag af, dat zij op den aardbodem geweest zijn, 408 Exo 10:7 | mannen trekken, dat zij den HEERE hun God dienen! weet 409 Exo 10:8 | tot hen: Gaat henen, dient den HEERE, uw God! wie en wie 410 Exo 10:11 | gaat nu heen, en dient den HEERE; want dat hebt gijlieden 411 Exo 10:16 | Ik heb gezondigd tegen den HEERE, uw God, en tegen 412 Exo 10:17 | ditmaal, en bidt vuriglijk tot den HEERE, uw God, dat Hij slechts 413 Exo 10:18 | Farao, en bad vuriglijk tot den HEERE. ~ 414 Exo 10:21 | Strek uw hand uit naar den hemel, en er zal duisternis 415 Exo 10:22 | zijn hand uitstrekte naar den hemel, werd er een dikke 416 Exo 10:24 | zeide: Gaat heen, dient den HEERE! alleen uw schapen 417 Exo 10:25 | onze handen geven, die wij den HEERE, onzen God, doen mogen; ~ 418 Exo 10:26 | hetzelve zullen wij nemen, om den HEERE, onzen God, te dienen; 419 Exo 10:26 | weten niet, waarmede wij den HEERE, onzen God, dienen 420 Exo 11:5 | zijn troon zitten zou, tot den eerstgeborene der dienstmaagd, 421 Exo 12:3 | van Israel, zeggende: Aan den tienden dezer maand neme 422 Exo 12:6 | het in bewaring hebben tot den veertienden dag dezer maand; 423 Exo 12:7 | beide zijposten, en aan den bovendorpel, aan de huizen, 424 Exo 12:10 | niet laten overblijven tot den morgen; maar hetgeen daarvan 425 Exo 12:10 | hetgeen daarvan overblijft tot den morgen, zult gij met vuur 426 Exo 12:14 | gedachtenis, en gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; 427 Exo 12:15 | ongezuurde broden eten; maar aan den eersten dag zult gij het 428 Exo 12:15 | wie het gedesemde eet, van den eersten dag af tot op den 429 Exo 12:15 | den eersten dag af tot op den zevenden dag, diezelve ziel 430 Exo 12:16 | 16 En op den eersten dag zal er een heilige 431 Exo 12:16 | heilige verzameling hebben op den zevenden dag; er zal geen 432 Exo 12:18 | In de eerste maand, aan den veertienden dag der maand, 433 Exo 12:18 | veertienden dag der maand, in den avond, zult gij ongezuurde 434 Exo 12:18 | ongezuurde broden eten, tot den een en twintigsten dag der 435 Exo 12:18 | twintigsten dag der maand, in den avond. ~ 436 Exo 12:22 | zal wezen; en strijkt aan den bovendorpel, en aan de beide 437 Exo 12:22 | deur van zijn huis, tot aan den morgen. ~ 438 Exo 12:23 | Hij het bloed zien zal aan den bovendorpel en aan de twee 439 Exo 12:23 | de deur voorbijgaan, en den verderver niet toelaten 440 Exo 12:27 | zult gij zeggen: Dit is den HEERE een paasoffer, Die 441 Exo 12:29 | in Egypteland sloeg, van den eerstgeborene van Farao 442 Exo 12:29 | troon zitten zou, tot op den eerstgeborene van de gevangene, 443 Exo 12:31 | riep hij Mozes en Aaron in den nacht, en zeide: Maakt u 444 Exo 12:31 | Israel; en gaat heen, dient den HEERE, gelijk gijlieden 445 Exo 12:42 | 42 Dezen nacht zal men den HEERE op het vlijtigst houden, 446 Exo 12:48 | vreemdeling bij u verkeert, en den HEERE het pascha houden 447 Exo 12:49 | zij voor de ingeborene, en den vreemdeling, die als vreemdeling 448 Exo 13:6 | ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag zal den HEERE 449 Exo 13:6 | aan den zevenden dag zal den HEERE een feest zijn. ~ 450 Exo 13:12 | 12 Zo zult gij tot den HEERE doen overgaan alles, 451 Exo 13:13 | niet lost, zo zult gij het den nek breken; maar alle eerstgeborenen 452 Exo 13:15 | mensen eerstgeborene af, tot den eerstgeborene der beesten; 453 Exo 13:15 | beesten; daarom offer ik den HEERE de mannetjes van alles, 454 Exo 13:17 | zo leidde hen God niet op den weg van het land der Filistijnen, 455 Exo 13:17 | want God zeide: Dat het den volke niet rouwe, als zij 456 Exo 13:17 | volke niet rouwe, als zij den strijd zien zouden, en wederkeren 457 Exo 13:18 | leidde het volk om, langs den weg van de woestijn der 458 Exo 13:21 | wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en des nachts 459 Exo 14:8 | verstokte het hart van Farao, den koning van Egypte, dat hij 460 Exo 14:10 | de kinderen Israels tot den HEERE. ~ 461 Exo 14:15 | Wat roept gij tot Mij? Zeg den kinderen Israels, dat zij 462 Exo 14:20 | duisternis en verlichtte den nacht; zodat de een tot 463 Exo 14:20 | nacht; zodat de een tot den ander niet naderde den gansen 464 Exo 14:20 | tot den ander niet naderde den gansen nacht. ~ 465 Exo 14:27 | weder, tegen het naken van den morgenstond, tot haar kracht; 466 Exo 14:30 | de Egyptenaren dood aan den oever der zee. ~ 467 Exo 14:31 | had; en het volk vreesde den HEERE, en geloofde in den 468 Exo 14:31 | den HEERE, en geloofde in den HEERE, en aan Mozes, Zijn 469 Exo 15:1 | spraken, zeggende: Ik zal den HEERE zingen; want Hij is 470 Exo 15:6 | rechterhand, o HEERE! heeft den vijand verbroken! ~ 471 Exo 15:9 | zal achterhalen, ik zal den buit delen, mijn ziel zal 472 Exo 15:17 | inbrengen, en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse, 473 Exo 15:21 | Mirjam hunlieden: Zingt den HEERE; want Hij is hogelijk 474 Exo 15:25 | 25 Hij dan riep tot den HEERE; en de HEERE wees 475 Exo 16:1 | Elim en tussen Sinai, aan den vijftienden dag der tweede 476 Exo 16:3 | deze ganse gemeente door den honger te doden. ~ 477 Exo 16:4 | zal voor ulieden brood uit den hemel regenen; en het volk 478 Exo 16:5 | En het zal geschieden op den zesden dag, dat zij bereiden 479 Exo 16:6 | de kinderen Israels: Aan den avond, dan zult gij weten, 480 Exo 16:7 | Hij uw murmureringen tegen den HEERE gehoord heeft; want 481 Exo 16:8 | Als de HEERE ulieden aan den avond vlees te eten zal 482 Exo 16:8 | te eten zal geven, en aan den morgen brood tot verzadiging, 483 Exo 16:8 | niet tegen ons, maar tegen den HEERE. ~ 484 Exo 16:12 | zult gij vlees eten, en aan den morgen zult gij met brood 485 Exo 16:13 | 13 En het geschiedde aan den avond, dat er kwakkelen 486 Exo 16:13 | het leger bedekten; en aan den morgen lag de dauw rondom 487 Exo 16:15 | zo zeiden zij, de een tot den ander: Het is Man, want 488 Exo 16:19 | Niemand late daarvan over tot den morgen. ~ 489 Exo 16:20 | lieten daarvan over tot den morgen. Toen wiesen er wormen 490 Exo 16:22 | 22 En het geschiedde op den zesden dag, dat zij dubbel 491 Exo 16:23 | op voor u in bewaring tot den morgen. ~ 492 Exo 16:24 | En zij legden het op tot den morgen, gelijk als Mozes 493 Exo 16:26 | het verzamelen; doch op den zevenden dag is het sabbat, 494 Exo 16:27 | 27 En het geschiedde aan den zevenden dag, dat sommigen 495 Exo 16:29 | omdat de HEERE ulieden den sabbat gegeven heeft, daarom 496 Exo 16:29 | daarom geeft Hij u aan den zesden dag voor twee dagen 497 Exo 16:29 | niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag! ~ 498 Exo 16:30 | Alzo rustte het volk op den zevenden dag! ~ 499 Exo 17:2 | mij? Waarom verzoekt gij den HEERE? ~ 500 Exo 17:4 | 4 Zo riep Mozes tot den HEERE, zeggende: Wat zal


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License