Book Chapter: Verse
1 Gen 3:6 | zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en
2 Gen 7:21 | zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte,
3 Gen 9:22 | vaders naaktheid, en hij gaf het zijn beiden broederen
4 Gen 14:20 | hand geleverd heeft! En hij gaf hem de tiende van alles. ~
5 Gen 15:3 | Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man,
6 Gen 17:7 | kalf, teder en goed, en hij gaf het aan den knecht, die
7 Gen 19:14 | dienstknechten en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en
8 Gen 19:14 | dezelve aan Abraham; en hij gaf hem Sara zijn huisvrouw
9 Gen 20:14 | brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende
10 Gen 20:14 | leggende op haar schouder; ook gaf hij haar het kind, en zond
11 Gen 20:19 | vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken. ~
12 Gen 20:27 | schapen en runderen, en gaf die aan Abimelech; en die
13 Gen 23:18 | kruik neder op haar hand, en gaf hem te drinken. ~
14 Gen 23:28 | die jonge dochter liep, en gaf ten huize harer moeder te
15 Gen 23:32 | ontgordde de kemelen, en men gaf den kemelen stro en voeder;
16 Gen 23:53 | kleinoden, en klederen, en hij gaf die aan Rebekka; hij gaf
17 Gen 23:53 | gaf die aan Rebekka; hij gaf ook aan haar broeder en
18 Gen 23:72 | 5 Doch Abraham gaf aan Izak al wat hij had. ~
19 Gen 23:73 | bijwijven, die Abraham had, gaf Abraham geschenken; en zond
20 Gen 23:75 | 8 En Abraham gaf den geest en stierf, in
21 Gen 23:84 | en dertig jaren; en hij gaf den geest, en stierf, en
22 Gen 23:101| 34 En Jakob gaf aan Ezau brood, en het linzenkooksel;
23 Gen 25:17 | 17 En zij gaf de smakelijke spijzen, en
24 Gen 27:12 | 12 En Jakob gaf Rachel te kennen, dat hij
25 Gen 27:12 | Toen liep zij heen, en gaf het aan haar vader te kennen. ~
26 Gen 27:24 | 24 En Laban gaf haar Zilpa, zijn dienstmaagd,
27 Gen 27:28 | vervulde de week van deze. Toen gaf hij hem Rachel, zijn dochter,
28 Gen 27:29 | 29 En Laban gaf aan zijn dochter Rachel
29 Gen 27:39 | 4 Zo gaf zij hem haar dienstmaagd
30 Gen 27:44 | haar dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een vrouw. ~
31 Gen 27:70 | onder de lammeren; en hij gaf dezelve in de hand zijner
32 Gen 28:20 | overmits hij hem niet te kennen gaf, dat hij vlood. ~
33 Gen 29:16 | 16 En hij gaf die in de hand zijner knechten,
34 Gen 32:29 | 29 En Izak gaf den geest en stierf, en
35 Gen 35:13 | 13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende:
36 Gen 35:18 | hand is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar in; en
37 Gen 35:24 | dat men Juda te kennen gaf, zeggende: Thamar, uw schoondochter,
38 Gen 36:4 | huis; en al wat hij had, gaf hij in zijn hand. ~
39 Gen 36:21 | goedertierenheid tot hem; en gaf hem genade in de ogen van
40 Gen 36:22 | overste van het gevangenhuis gaf al de gevangenen, die in
41 Gen 36:34 | in Farao's beker, en ik gaf den beker op Farao's hand. ~
42 Gen 36:44 | den beker op Farao's hand gaf. ~
43 Gen 37:45 | naam Zafnath Paaneah, en gaf hem Asnath, de dochter van
44 Gen 39:24 | het huis van Jozef, en hij gaf water; en zij wiesen hun
45 Gen 39:24 | zij wiesen hun voeten; hij gaf ook aan hun ezelen voeder. ~
46 Gen 41:21 | van Israel deden alzo. Zo gaf Jozef hun wagenen, naar
47 Gen 41:21 | naar Farao's bevel; ook gaf hij hun teerkost op den
48 Gen 41:22 | 22 Hij gaf hun allen, iedereen, wisselklederen;
49 Gen 41:22 | wisselklederen; maar Benjamin gaf hij driehonderd zilverlingen,
50 Gen 43:11 | broederen woningen, en hij gaf hun een bezitting in Egypteland,
51 Gen 43:17 | vee tot Jozef; en Jozef gaf hun brood voor paarden en
52 Gen 45:33 | samen op het bed, en hij gaf den geest, en hij werd verzameld
53 Exo 2:21 | den man te wonen; en hij gaf Mozes zijn dochter Zippora; ~
54 Exo 4:28 | 28 En Mozes gaf Aaron te kennen al de woorden
55 Exo 6:12 | tot Mozes en tot Aaron, en gaf hun bevel aan de kinderen
56 Exo 9:23 | naar den hemel; en de HEERE gaf donder en hagel, en het
57 Exo 11:3 | 3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen
58 Exo 31:18 | 18 En Hij gaf aan Mozes, als Hij met hem
59 Lev 8:27 | 27 En hij gaf dat alles in de handen van
60 Num 3:51 | 51 En Mozes gaf dat geld der gelosten aan
61 Num 7:6 | wagens, en die runderen, en gaf dezelve den Levieten. ~
62 Num 7:7 | wagens en vier runderen gaf hij den zonen van Gerson,
63 Num 7:8 | wagens en acht runderen gaf hij den zonen van Merari,
64 Num 7:9 | Maar de zonen van Kohath gaf hij niet; want de dienst
65 Num 21:3 | verhoorde de stem van Israel, en gaf de Kanaanieten over; en
66 Num 27:23 | legde zijn handen op hem, en gaf hem bevel; gelijk als de
67 Num 31:41 | 41 En Mozes gaf Eleazar, den priester, de
68 Num 31:47 | mensen en van beesten; en hij gaf ze aan de Levieten, die
69 Num 31:86 | 33 Alzo gaf Mozes hunlieden, den kinderen
70 Num 31:93 | 40 Zo gaf Mozes Gilead aan Machir,
71 Deu 2:33 | 33 En de HEERE, onze God, gaf hem voor ons aangezicht;
72 Deu 2:36 | was; de HEERE, onze God, gaf dat alles voor ons aangezicht. ~
73 Deu 3:3 | 3 En de HEERE, onze God, gaf ook Og, den koning van Bazan,
74 Deu 3:12 | de steden van hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en
75 Deu 3:13 | het koninkrijk van Og, gaf ik aan den halven stam van
76 Deu 3:15 | 15 En aan Machir gaf ik Gilead. ~
77 Deu 3:16 | de Rubenieten en Gadieten gaf ik van Gilead af tot aan
78 Deu 5:22 | twee stenen tafelen, en gaf ze mij. ~
79 Deu 6:22 | 22 En de HEERE gaf tekenen, en grote en kwade
80 Deu 9:10 | 10 En de HEERE gaf mij de twee stenen tafelen,
81 Deu 9:11 | de tafelen des verbonds, gaf,
82 Deu 10:4 | gesproken had; en de HEERE gaf ze mij. ~
83 Deu 31:9 | Mozes schreef deze wet, en gaf ze aan de priesteren, de
84 Joz 9:27 | 27 Alzo gaf Jozua hen over ten zelven
85 Joz 10:30 | 30 En de HEERE gaf dezelve ook in de hand van
86 Joz 10:32 | 32 En de HEERE gaf Lachis in de hand van Israel;
87 Joz 11:8 | 8 En de HEERE gaf hen in de hand van Israel,
88 Joz 11:23 | gesproken had; en Jozua gaf het Israel ten erve, naar
89 Joz 12:6 | Mozes, de knecht des HEEREN, gaf aan de Rubenieten en aan
90 Joz 12:7 | naar Seir opgaat; en Jozua gaf het aan de stammen Israels
91 Joz 13:8 | dewelke Mozes hunlieden gaf aan gene zijde van de Jordaan
92 Joz 13:14 | 14 Alleenlijk gaf hij den stam Levi geen erfenis.
93 Joz 13:15 | 15 Alzo gaf Mozes aan den stam der kinderen
94 Joz 13:24 | naar hun huisgezinnen, gaf Mozes, ~
95 Joz 13:33 | Maar aan den stam van Levi gaf Mozes geen erfdeel; de HEERE,
96 Joz 14:13 | zegende hem Jozua, en hij gaf Kaleb, den zoon van Jefunne,
97 Joz 15:17 | Kaleb, nam haar in; en hij gaf hem Achsa, zijn dochter,
98 Joz 15:19 | ook waterwellingen. Toen gaf hij haar hoge waterwellingen
99 Joz 17:4 | onzer broederen. Daarom gaf hij haar, naar den mond
100 Joz 22:16 | 43 Alzo gaf de HEERE aan Israel het
101 Joz 22:17 | 44 En de HEERE gaf hun rust rondom, naar alles,
102 Joz 22:17 | aangezicht; al hun vijanden gaf de HEERE in hun hand. ~
103 Joz 23:7 | andere helft van denzelven gaf Jozua een erfdeel bij hun
104 Joz 25:3 | vermeerderde ook zijn zaad en gaf hem Izak. ~
105 Joz 25:4 | 4 En aan Izak gaf Ik Jakob en Ezau; en Ik
106 Joz 25:4 | Ik Jakob en Ezau; en Ik gaf aan Ezau het gebergte Seir,
107 Joz 25:8 | streden tegen u; maar Ik gaf hen in uw hand, en gij bezat
108 Joz 25:11 | en de Jebusieten; doch Ik gaf hen in ulieder hand. ~
109 Ric 1:4 | Juda toog op, en de HEERE gaf de Kanaanieten en de Ferezieten
110 Ric 1:13 | jonger was dan hij; en Kaleb gaf hem Achsa, zijn dochter,
111 Ric 1:15 | ook waterwellingen. Toen gaf Kaleb haar hoge wellingen
112 Ric 2:14 | toorn tegen Israel, en Hij gaf hen in de hand der rovers,
113 Ric 3:10 | ten strijde; en de HEERE gaf Cuschan Rischataim, den
114 Ric 4:19 | opende zij een melkfles, en gaf hem te drinken, en dekte
115 Ric 4:49 | 25 Water eiste hij, melk gaf zij; in een herenschaal
116 Ric 5:1 | in de ogen des HEEREN; zo gaf hen de HEERE in de hand
117 Ric 6:16 | man in drie hopen; en hij gaf een iegelijk een bazuin
118 Ric 10:17 | de koning der Edomieten gaf geen gehoor. En hij zond
119 Ric 10:21 | de HEERE, de God Israels, gaf Sihon met al zijn volk in
120 Ric 10:32 | te strijden; en de HEERE gaf hen in zijn hand. ~
121 Ric 11:3 | kinderen Ammons, en de HEERE gaf hen in mijn hand; waarom
122 Ric 12:1 | in de ogen des HEEREN; zo gaf de HEERE hen in de hand
123 Ric 12:6 | waar Hij was, en Zijn naam gaf Hij mij niet te kennen. ~
124 Ric 12:10 | haastte de vrouw, en liep, en gaf het haar man te kennen;
125 Ric 13:2 | Zo ging hij opwaarts, en gaf het zijn vader en zijn moeder
126 Ric 13:6 | niets in zijn hand; doch hij gaf zijn vader en zijn moeder
127 Ric 13:9 | vader en tot zijn moeder, en gaf hun daarvan, en zij aten;
128 Ric 13:9 | daarvan, en zij aten; doch hij gaf hun niet te kennen, dat
129 Ric 13:19 | en hij nam hun gewaad, en gaf de wisselklederen aan degenen,
130 Ric 16:3 | 3 Alzo gaf hij aan zijn moeder de duizend
131 Ric 16:4 | 4 Maar hij gaf dat geld aan zijn moeder
132 Ric 16:4 | tweehonderd zilverlingen, en gaf ze den goudsmid, die maakte
133 Ric 18:21 | bracht hem in zijn huis, en gaf aan de ezelen voeder; en
134 Rut 2:18 | ook bracht zij voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging
135 Rut 4:7 | de man zijn schoen uit en gaf die aan zijn naaste; en
136 Rut 4:13 | tot haar in; en de HEERE gaf haar, dat zij zwanger werd
137 1Sa 1:4 | als Elkana offerde, zo gaf hij aan Peninna, zijn huisvrouw,
138 1Sa 1:5 | 5 Maar aan Hanna gaf hij een aanzienlijk deel,
139 1Sa 1:12 | aangezicht des HEEREN, zo gaf Eli acht op haar mond. ~
140 1Sa 3:18 | 18 Toen gaf hem Samuel te kennen al
141 1Sa 9:22 | bracht ze in de kamer; en hij gaf hun plaats aan het opperste
142 1Sa 10:16 | waarvan Samuel gezegd had, gaf hij hem niet te kennen. ~
143 1Sa 12:18 | Samuel den HEERE aanriep, zo gaf de HEERE donder en regen
144 1Sa 14:1 | gene zijde is; doch hij gaf het zijn vader niet te kennen. ~
145 1Sa 14:43 | wat gij gedaan hebt. Toen gaf het Jonathan hem te kennen,
146 1Sa 17:30 | achtervolgens dat woord; en het volk gaf hem weder antwoord, achtervolgens
147 1Sa 18:4 | af, dien hij aan had, en gaf hem aan David, ook zijn
148 1Sa 18:27 | konings worden zou. Toen gaf Saul hem zijn dochter Michal
149 1Sa 19:7 | riep David, en Jonathan gaf hem al deze woorden te kennen;
150 1Sa 19:11 | des morgens doodden. Dit gaf Michal, zijn huisvrouw,
151 1Sa 19:18 | tot Samuel te Rama, en hij gaf hem te kennen al wat Saul
152 1Sa 20:40 | 40 Toen gaf Jonathan zijn gereedschap
153 1Sa 21:6 | 6 Toen gaf de priester hem dat heilige,
154 1Sa 22:10 | HEERE voor hem vraagde, en gaf hem teerkost; hij gaf hem
155 1Sa 22:10 | en gaf hem teerkost; hij gaf hem ook het zwaard van Goliath,
156 1Sa 23:14 | hem alle dagen, doch God gaf hem niet over in zijn hand. ~
157 1Sa 24:2 | achter de Filistijnen, zo gaf men hem te kennen, zeggende:
158 1Sa 25:19 | ulieden; doch haar man Nabal gaf zij het niet te kennen. ~
159 1Sa 25:36 | was zeer dronken; daarom gaf zij hem niet een woord,
160 1Sa 25:37 | van Nabal gegaan was, zo gaf hem zijn huisvrouw die woorden
161 1Sa 27:6 | 6 Toen gaf Achis te dien dage Ziklag;
162 2Sa 10:10 | En het overige des volks gaf hij onder de hand van zijn
163 2Sa 11:22 | ging heen, en kwam in, en gaf David te kennen alles, waar
164 2Sa 15:31 | 31 Toen gaf men David te kennen, zeggende:
165 2Sa 17:23 | zijn huis in zijn stad, en gaf bevel aan zijn huis, en
166 2Sa 18:10 | Als dat een man zag, zo gaf hij het Joab te kennen,
167 2Sa 18:11 | man, die het hem te kennen gaf: Zie toch, gij hebt het
168 2Sa 21:9 | 9 En hij gaf hen in de hand der Gibeonieten,
169 2Sa 22:14 | hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem. ~
170 2Sa 22:21 | mijn gerechtigheid; Hij gaf mij weder naar de reinigheid
171 2Sa 22:25 | 25 Zo gaf mij de HEERE weder naar
172 2Sa 24:9 | 9 En Joab gaf de som van het getelde volk
173 2Sa 24:15 | 15 Toen gaf de HEERE een pestilentie
174 2Sa 24:23 | 23 Dit alles gaf Arauna, de koning, aan den
175 1Kon 2:39| koning van Gath; en men gaf het Simei te kennen, zeggende:
176 1Kon 4:29| 29 En God gaf Salomo wijsheid en zeer
177 1Kon 5:3 | hen onder zijn voetzolen gaf. ~
178 1Kon 5:10| 10 Alzo gaf Hiram aan Salomo cederenhout
179 1Kon 5:11| 11 En Salomo gaf Hiram twintig duizend kor
180 1Kon 5:11| kor gestoten olie; zulks gaf Salomo aan Hiram jaar op
181 1Kon 5:12| 12 De HEERE dan gaf Salomo wijsheid, gelijk
182 1Kon 9:11| aan Hiram twintig steden gaf in het land van Galilea. ~
183 1Kon 10:10| 10 En zij gaf den koning honderd en twintig
184 1Kon 10:10| Scheba den koning Salomo gaf, is er nooit meer in menigte
185 1Kon 10:13| 13 En de koning Salomo gaf de koningin van Scheba al
186 1Kon 10:13| begeerde; behalve dat hij haar gaf naar het vermogen van den
187 1Kon 11:18| Egypte, die hem een huis gaf, en hem voeding toezeide,
188 1Kon 11:18| toezeide, en hem een land gaf. ~
189 1Kon 11:19| zodat hij hem tot een vrouw gaf de zuster zijner huisvrouw,
190 1Kon 12:16| naar hen niet hoorde, zo gaf het volk den koning weder
191 1Kon 13:3 | 3 En hij gaf ten zelfden dage een wonderteken,
192 1Kon 15:4 | 4 Maar om Davids wil, gaf de HEERE, zijn God, hem
193 1Kon 15:18| het huis des konings, en gaf ze in de hand zijner knechten;
194 1Kon 17:23| opperzaal in het huis, en gaf het aan zijn moeder; en
195 1Kon 19:21| hetwelk hij aan het volk gaf; en zij aten. Daarna stond
196 2Kon 4:7 | 7 Toen kwam zij, en gaf het den man Gods te kennen;
197 2Kon 5:4 | 4 Toen ging hij in en gaf het zijn heer te kennen,
198 2Kon 8:6 | zij vertelde het hem. Toen gaf de koning haar een kamerling,
199 2Kon 9:18| achter mij. En de wachter gaf het te kennen, zeggende:
200 2Kon 9:20| 20 En de wachter gaf dit te kennen, zeggende:
201 2Kon 10:15| is; geef uw hand. En hij gaf zijn hand, en hij deed hem
202 2Kon 11:10| 10 En de priester gaf aan de oversten van honderd
203 2Kon 11:12| zette hem de kroon op, en gaf hem de getuigenis; en zij
204 2Kon 14:3 | toorn tegen Israel; en Hij gaf hen in de hand van Hazael,
205 2Kon 14:5 | 5 (Zo gaf de HEERE Israel een verlosser,
206 2Kon 16:19| tegen het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten
207 2Kon 19:3 | dat hij hem een geschenk gaf. ~
208 2Kon 19:20| Israel, en bedrukte hen, en gaf ze in de hand der rovers,
209 2Kon 19:34| dien Hij den naam Israel gaf. ~
210 2Kon 20:15| 15 Alzo gaf Hizkia al het zilver, dat
211 2Kon 20:16| had laten overtrekken, en gaf dat aan de koning van Assyrie. ~
212 2Kon 23:6 | en pleegde guichelarij en gaf op vogelgeschrei acht; en
213 2Kon 24:8 | HEEREN gevonden; en Hilkia gaf dat boek aan Safan, die
214 2Kon 24:10| 10 Ook gaf Safan, de schrijver, den
215 2Kon 25:35| 35 En Jojakim gaf dat zilver en dat goud aan
216 1Kro 2:35| 35 Sesan nu gaf zijn dochter aan zijn knecht
217 1Kro 14:17| die landen; en de HEERE gaf Zijn verschrikking over
218 1Kro 16:7 | 7 Te dienzelven dage gaf David ten eerste dezen psalm,
219 1Kro 20:11| En het overige des volks gaf hij in de hand van zijn
220 1Kro 22:5 | 5 En Joab gaf David de som van het gestelde
221 1Kro 22:14| 14 De HEERE dan gaf pestilentie in Israel; en
222 1Kro 22:25| 25 En David gaf aan Ornan voor die plaats
223 1Kro 29:11| 11 En David gaf zijn zoon Salomo een voorbeeld
224 1Kro 29:14| 14 Het goud gaf hij naar het goudgewicht,
225 1Kro 29:16| 16 Ook gaf hij het goud naar het gewicht
226 1Kro 30:25| van gans Israel; en Hij gaf aan hem een koninklijke
227 2Kro 10:9 | 9 En zij gaf de koning honderd en twintig
228 2Kro 10:9 | Scheba den koning Salomo gaf, geen geweest. ~
229 2Kro 10:12| 12 En de koning Salomo gaf de koningin van Scheba al
230 2Kro 12:23| verspreidde, denwelken hij spijze gaf in overvloed; en hij begeerde
231 2Kro 14:16| aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun hand. ~
232 2Kro 15:6 | dewijl de HEERE hem rust gaf. ~
233 2Kro 16:15| hen gevonden, en de HEERE gaf hun rust rondom henen. ~
234 2Kro 18:5 | zijn hand, en gans Juda gaf Josafat geschenken; en hij
235 2Kro 21:30| Josafat stil; en zijn God gaf hem rust rondom henen. ~
236 2Kro 22:3 | Juda; maar het koninkrijk gaf hij Joram, omdat hij de
237 2Kro 22:23| Juda; maar het koninkrijk gaf hij Joram, omdat hij de
238 2Kro 23:22| 9 Verder gaf de priester Jojada aan de
239 2Kro 24:24| weinig mannen kwam, evenwel gaf de HEERE in hun hand een
240 2Kro 28:5 | 5 Daarom gaf hem de HEERE, zijn God,
241 2Kro 28:21| hij den koning van Assyrie gaf; maar hij hielp hem niet. ~
242 2Kro 30:24| Jehizkia, de koning van Juda, gaf de gemeente duizend varren
243 2Kro 32:24| Die sprak tot hem, en Hij gaf hem een wonderteken. ~
244 2Kro 32:29| runderen in menigte; want God gaf hem zeer grote have. ~
245 2Kro 33:6 | pleegde guichelarij, en gaf op vogelgeschrei acht, en
246 2Kro 34:15| huis des HEEREN. En Hilkia gaf Safan dat boek. ~
247 2Kro 34:18| 18 Voorts gaf Safan, de schrijver, den
248 2Kro 35:7 | 7 En Josia gaf voor het volk, van klein
249 2Kro 36:7 | 7 En Josia gaf voor het volk, van klein
250 2Kro 37:17| oudsten noch de stokouden; Hij gaf hen allen in zijn hand. ~
251 Ezra 6:1 | 1 Toen gaf de koning Darius bevel;
252 Ezra 6:3 | jaar van den koning Kores, gaf de koning Kores dit bevel:
253 Ezra 7:6 | gegeven heeft; en de koning gaf hem, naar de hand des HEEREN,
254 Ezra 7:11| dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester,
255 Ezra 8:17| 17 En ik gaf hun bevel aan Iddo, het
256 Neh 2:1 | dat ik den wijn opnam, en gaf hem den koning; nu was ik
257 Neh 2:8 | intrekken zal. En de koning gaf ze mij, naar de goede hand
258 Neh 2:9 | gene zijde der rivier, en gaf hun de brieven des konings.
259 Neh 2:12 | weinig mannen met mij, en ik gaf geen mens te kennen, wat
260 Neh 2:18 | 18 En ik gaf hun te kennen de hand mijns
261 Neh 2:20 | 20 Toen gaf ik hun tot antwoord, en
262 Neh 7:2 | 2 En ik gaf bevel aan mijn broeder Hanani,
263 Neh 7:5 | 5 Zo gaf mijn God in mijn hart, dat
264 Neh 7:70 | tot het werk. Hattirsatha gaf tot den schat, aan goud,
265 Neh 12:47 | 47 Daarom gaf gans Israel, in de dagen
266 Neh 13:9 | 9 Voorts gaf ik bevel, en zij reinigden
267 Neh 13:19 | den sabbat, dat ik bevel gaf, en de deuren werden gesloten;
268 Est 1:7 | 7 En men gaf te drinken in vaten van
269 Est 11 | en hij gaf den landschappen rust, en
270 Est 11 | landschappen rust, en hij gaf geschenken naar des konings
271 Est 13:2 | Mordechai bekend gemaakt, en hij gaf ze de koningin ~
272 Est 16:10 | ring van zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den zoon
273 Est 17:10 | ring van zijn hand, en hij gaf hem aan Haman, den zoon
274 Est 41:1 | 1 Te dienzelfden dage gaf de koning Ahasveros aan
275 Est 43:1 | van Haman genomen had, en gaf hem aan Mordechai; en ~
276 Job 41:15 | dochteren van Job; en haar vader gaf haar erfdeel onder haar
277 Psa 18:14 | hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige
278 Psa 18:21 | mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid
279 Psa 18:25 | 25 Zo gaf mij de HEERE weder naar
280 Psa 68:12 | 12 De HEERE gaf te spreken; der boodschappers
281 Psa 78:24 | hen het Man om te eten, en gaf hun hemels koren. ~
282 Psa 78:46 | 46 En Hij gaf hun gewas den kruidworm,
283 Psa 78:48 | 48 Ook gaf Hij hun vee den hagel over,
284 Psa 78:50 | den dood; en hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over. ~
285 Psa 78:61 | 61 En Hij gaf Zijn sterkte in de gevangenis,
286 Psa 105:44 | 44 En Hij gaf hun de landen der heidenen,
287 Psa 106:15 | 15 Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar
288 Psa 106:41 | 41 En Hij gaf hen in de hand der heidenen,
289 Psa 106:46 | 46 Dies gaf Hij hun barmhartigheid voor
290 Psa 135:12 | 12 En Hij gaf hun land ten erve, ten erve
291 Psa 142:3 | voor Zijn aangezicht; ik gaf te kennen voor Zijn aangezicht
292 Hoo 8:7 | zouden ze niet verdrinken; al gaf iemand al het goed van zijn
293 Hoo 8:11 | wijngaard, te Baal-Hamon; hij gaf dezen wijngaard aan de hoeders,
294 Jes 47:6 | ontheiligde Mijn erve, en Ik gaf hen over in uw hand; doch
295 Jer 25:17 | van des HEEREN hand, en ik gaf te drinken al den volken,
296 Jer 32:12 | 12 En ik gaf den koopbrief aan Baruch,
297 Jer 36:32 | dan nam een andere rol, en gaf ze aan den schrijver Baruch,
298 Jer 37:21 | 21 Toen gaf de koning Zedekia bevel;
299 Jer 37:21 | voorhof der bewaring, en men gaf hem des daags een bol broods
300 Jer 39:10 | het land van Juda; en hij gaf hun te dien dage wijngaarden
301 Jer 40:5 | de overste der trawanten gaf hem reiskost en een geschenk,
302 Eze 3:2 | opende ik mijn mond, en Hij gaf mij die rol te eten. ~
303 Eze 10:7 | cherubs, en nam daarvan, en gaf het in de vuisten desgenen,
304 Eze 16:19 | Mijn brood, hetwelk Ik u gaf, meelbloem en olie, en honig,
305 Eze 16:27 | uw bescheiden deel; en Ik gaf u over in den lust dergenen,
306 Eze 20:11 | 11 Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen,
307 Eze 20:12 | 12 Daartoe ook gaf Ik hun Mijn sabbatten, om
308 Eze 20:25 | 25 Daarom gaf Ik hun ook besluitingen,
309 Eze 23:9 | 9 Daarom gaf Ik haar in de hand van haar
310 Eze 31:11 | 11 Daarom gaf Ik hem in de hand van den
311 Eze 41:7 | naar boven al wijder, en gaf zich rondom; want het huis
312 Dan 1:2 | 2 En de HEERE gaf Jojakim, den koning van
313 Dan 1:7 | overste der kamerlingen gaf hun andere namen, en Daniel
314 Dan 1:9 | 9 En God gaf Daniel genade en barmhartigheid
315 Dan 1:16 | wijn huns dranks, en hij gaf hun van het gezaaide. ~
316 Dan 1:17 | deze vier jongelingen nu gaf God wetenschap en verstand
317 Dan 1:17 | en wijsheid; maar Daniel gaf Hij verstand in allerlei
318 Dan 2:15 | zo verhaast worden? Toen gaf Arioch aan Daniel de zaak
319 Dan 2:17 | Daniel naar zijn huis, en hij gaf de zaak zijn metgezellen,
320 Dan 2:48 | koning Daniel groot, en hij gaf hem vele grote geschenken,
321 Dan 5:12 | koning den naam van Beltsazar gaf; laat nu Daniel geroepen
322 Dan 5:21 | was bij de woudezelen; men gaf hem gras te smaken gelijk
323 Dan 7:16 | en hij zeide ze mij, en gaf mij de uitlegging dezer
324 Hos 13:11 | 11 Ik gaf u een koning in Mijn toorn
325 Jona 1:3 | gaande naar Tarsis, en hij gaf de vracht daarvan,
326 Mal 2:5 | leven, en de vrede; en Ik gaf hem die tot een vreze; en
327 Matt 13:8 | viel in de goede aarde, en gaf vrucht, het een honderd-,
328 Matt 14:19| als Hij ze gebroken had, gaf Hij de broden den discipelen,
329 Matt 15:36| gedankt had, brak Hij ze, en gaf ze Zijn discipelen; en de
330 Matt 25:14| dienstknechten riep, en gaf hun zijn goederen over. ~
331 Matt 25:15| 15 En den ene gaf hij vijf talenten, en den
332 Matt 26:26| hebbende, brak Hij het, en gaf het den discipelen, en zeide:
333 Matt 26:27| drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien, zeggende: Drinkt
334 Matt 27:26| Jezus gegeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd
335 Matt 27:48| stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken. ~
336 Matt 27:50| een grote stem roepende, gaf den geest. ~
337 Mark 3:16| 16 En Simon gaf Hij den toe naam Petrus; ~
338 Mark 3:17| broeder van Jakobus; en gaf hun toe namen, Boanerges,
339 Mark 4:7 | verstikten hetzelve, en het gaf geen vrucht. ~
340 Mark 4:8 | viel in de goede aarde, en gaf vrucht, die opging en wies;
341 Mark 6:7 | zenden twee en twee, en gaf hun macht over de onreine
342 Mark 6:28| hoofd in een schotel, en gaf hetzelve het dochtertje,
343 Mark 6:28| dochtertje, en het dochtertje gaf hetzelve harer moeder. ~
344 Mark 6:41| zegende en brak de broden, en gaf ze Zijn discipelen, opdat
345 Mark 8:6 | hebbende, brak Hij ze, en gaf ze Zijn discipelen, opdat
346 Mark 13:34| zijn dienstknechten macht gaf, en elk zijn werk, en den
347 Mark 14:22| gezegend had, brak Hij het, en gaf het hun, en zeide: Neemt,
348 Mark 14:23| drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien; en zij dronken
349 Mark 15:15| Bar-abbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem
350 Mark 15:36| stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende:
351 Mark 15:37| van Zich gegeven hebbende, gaf den geest. ~
352 Luk 7:15 | begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder. ~
353 Luk 7:21 | geesten; en velen blinden gaf Hij het gezicht. ~
354 Luk 9:1 | samengeroepen hebbende, gaf Hij hun kracht en macht
355 Luk 9:16 | zegende die, en brak ze, en gaf ze den discipelen, om der
356 Luk 9:42 | maakte het kind gezond, en gaf hem zijn vader weder. ~
357 Luk 10:35 | hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot
358 Luk 15:16 | zwijnen aten; en niemand gaf hem dien. ~
359 Luk 18:43 | al het volk, dat ziende, gaf Gode lof. ~ ~
360 Luk 19:13 | zijn tien dienstknechten, gaf hij hun tien ponden, en
361 Luk 22:19 | gedankt had, brak Hij het, en gaf het hun, zeggende: Dat is
362 Luk 23:25 | geeist hadden; maar Jezus gaf hij over tot hun wil. ~
363 Luk 23:46 | als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest. ~
364 Luk 24:30 | als Hij het gebroken had, gaf Hij het hun. ~
365 Joha 4:5 | hetwelk Jakob zijn zoon Jozef gaf. ~
366 Joha 6:31| gelijk geschreven is: Hij gaf hun het brood uit den hemel
367 Joha 13:26| Hij de bete ingedoopt had, gaf Hij ze Judas, Simons zoon,
368 Joha 18:22| 22 En als Hij dit zeide, gaf een van de dienaren, die
369 Joha 19:9 | waar zijt Gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord. ~
370 Joha 19:16| 16 Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat
371 Joha 19:30| En het hoofd buigende, gaf den geest. ~
372 Joha 21:13| kwam, en nam het brood, en gaf het hun, en den vis desgelijks. ~
373 Hand 2:4 | talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. ~
374 Hand 6:28| name Agabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest,
375 Hand 6:34| de gevangenis zette, en gaf hem over aan vier wachten,
376 Hand 6:53| dat hij Gode de eer niet gaf; en hij werd van de wormen
377 Hand 6:53| van de wormen gegeten, en gaf den geest. ~
378 Hand 7:20| vierhonderd en vijftig jaren, gaf Hij hun rechters, tot op
379 Hand 7:21| begeerden zij een koning; en God gaf hun Saul, den zoon van Kis,
380 Hand 7:22| denwelken Hij ook getuigenis gaf, en zeide: Ik heb gevonden
381 Hand 8:3 | den Heere, Die getuigenis gaf aan het Woord Zijner genade,
382 Hand 8:3 | Woord Zijner genade, en gaf, dat tekenen en wonderen
383 Hand 22:16| wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen
384 Heb 11:4 | over zijn gave getuigenis gaf; en door hetzelve geloof
385 Heb 12:25 | aarde Goddelijke antwoorden gaf, veelmeer zullen wij niet
386 Jako 5:18| bad wederom, en de hemel gaf regen, en de aarde bracht
387 1Pet 2:23| leed, niet dreigde; maar gaf het over aan Dien, Die rechtvaardiglijk
388 Open 13:2 | eens leeuws; en de draak gaf hem zijn kracht, en zijn
389 Open 15:7 | 7En een van de vier dieren gaf den zeven engelen zeven
390 Open 20:13| 13 En de zee gaf de doden, die in haar waren;
|