Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
2zo 2
3 1198
30 405
31 379
32 337
33 311
34 280
Frequency    [«  »]
384 bloed
381 aldaar
381 maakte
379 31
378 hoofd
376 koningen
376 zwaard

Bijbel

IntraText - Concordances

31

    Book Chapter: Verse
1 Gen 1:31 | 31 En God zag al wat Hij gemaakt 2 Gen 5:31 | 31 Zo waren al de dagen van 3 Gen 10:31 | 31 Deze zijn zonen van Sem, 4 Gen 11:31 | 31 En Terah nam Abram, zijn 5 Gen 17:31 | 31 En hij zeide: Zie toch, 6 Gen 18:31 | 31 Toen zeide de eerstgeborene 7 Gen 20:31 | 31 Daarom noemde men die plaats 8 Gen 23:31 | 31 En hij zeide: Kom in, gij, 9 Gen 23:98 | 31 Toen zeide Jakob: Verkoop 10 Gen 24:31 | 31 En zij stonden des morgens 11 Gen 25:31 | 31 Hij nu maakte smakelijke 12 Gen 27:31 | 31 Toen nu de HEERE zag, dat 13 Gen 27:66 | 31 En hij zeide: Wat zal ik 14 Gen 28 | 31 ~ 15 Gen 28:31 | 31 Toen antwoordde Jakob, en 16 Gen 29:31 | 31 En de zon rees hem op, als 17 Gen 31:31 | 31 En zij zeiden: Zou hij dan 18 Gen 33:31 | 31 En dit zijn koningen, die 19 Gen 34:31 | 31 Toen namen zij Jozefs rok, 20 Gen 37:31 | 31 Ook zal de overvloed in 21 Gen 38:31 | 31 Maar wij zeiden tot hem: 22 Gen 39:31 | 31 Daarna wies hij zijn aangezicht 23 Gen 40:31 | 31 Zo zal het geschieden, als 24 Gen 42:31 | 31 Daarna zeide Jozef tot zijn 25 Gen 43:31 | 31 En hij zeide: Zweer mij! 26 Gen 45:31 | 31 Aldaar hebben zij Abraham 27 Exo 4:31 | 31 En het volk geloofde, en 28 Exo 8:31 | 31 En de HEERE deed naar het 29 Exo 9:31 | 31 Het vlas nu, en de gerst 30 Exo 12:31 | 31 Toen riep hij Mozes en Aaron 31 Exo 14:31 | 31 Ook zag Israel de grote 32 Exo 16:31 | 31 En het huis Israels noemde 33 Exo 21:31 | 31 Hetzij dat hij een zoon 34 Exo 22:31 | 31 Gij nu zult Mij heilige 35 Exo 23:31 | 31 En Ik zal uw landpalen zetten 36 Exo 25:31 | 31 Gij zult ook een kandelaar 37 Exo 26:31 | 31 Daarna zult gij een voorhang 38 Exo 28:31 | 31 Gij zult ook den mantel 39 Exo 29:31 | 31 Gij zult den ram der vulling 40 Exo 30:31 | 31 En gij zult tot de kinderen 41 Exo 31 | 31 ~ 42 Exo 32:31 | 31 Zo keerde Mozes weder tot 43 Exo 33:31 | 31 Zo keerde Mozes weder tot 44 Exo 34:54 | 31 Toen riep Mozes hen; en 45 Exo 35:31 | 31 En de Geest Gods heeft hem 46 Exo 36:31 | 31 Hij maakte ook richelen 47 Exo 38:31 | 31 En de voeten des voorhofs 48 Exo 39:31 | 31 En zij hechtten een snoer 49 Exo 40:31 | 31 En Mozes en Aaron, en zijn 50 Lev 4:31 | 31 En al haar vet zal hij afnemen, 51 Lev 7:31 | 31 En de priester zal dat vet 52 Lev 8:31 | 31 En Mozes zeide tot Aaron 53 Lev 11:31 | 31 Die zullen u onrein zijn 54 Lev 13:31 | 31 Maar als de priester de 55 Lev 14:31 | 31 Van hetgeen zijn hand bereikt 56 Lev 15:31 | 31 Alzo zult gij de kinderen 57 Lev 16:31 | 31 Dat zal u een sabbat der 58 Lev 19:31 | 31 Gij zult u niet keren tot 59 Lev 22:31 | 31 Daarom zult gij Mijn geboden 60 Lev 22:62 | 31 Gij zult geen werk doen; 61 Lev 24:31 | 31 Doch de huizen der dorpen, 62 Lev 25:31 | 31 En Ik zal uw steden een 63 Lev 26:31 | 31 Maar zo iemand van zijn 64 Num 1:31 | 31 Waren hun getelden van den 65 Num 2:31 | 31 Al de getelden in het leger 66 Num 3:31 | 31 Hun wacht nu zal zijn de 67 Num 4:31 | 31 Dit zal nu zijn de onderhouding 68 Num 5:31 | 31 En de man zal van de ongerechtigheid 69 Num 7:31 | 31 Zijn offerande was: een 70 Num 10:31 | 31 En hij zeide: Verlaat ons 71 Num 11:31 | 31 Toen voer een wind uit van 72 Num 13:31 | 31 Maar de mannen, die met 73 Num 14:31 | 31 En uw kinderkens, waarvan 74 Num 15:31 | 31 Want zij heeft het woord 75 Num 16:31 | 31 En het geschiedde, als hij 76 Num 18:44 | 31 En gij zult dat eten in 77 Num 19:31 | 31 En gij zult dat eten in 78 Num 21:31 | 31 Alzo woonde Israel in het 79 Num 22:31 | 31 Toen ontdekte de HEERE de 80 Num 26:31 | 31 En van Asriel het geslacht 81 Num 28:31 | 31 Behalve het gedurig brandoffer, 82 Num 29:31 | 31 En een bok ten zondoffer; 83 Num 31 | 31 ~ 84 Num 31:31 | 31 En Mozes, en Eleazar, de 85 Num 31:84 | 31 En de kinderen van Gad en 86 Num 32:31 | 31 En zij verreisden van Moseroth, 87 Num 34:31 | 31 En gij zult geen verzoening 88 Deu 1:31 | 31 En in de woestijn, waar 89 Deu 2:31 | 31 En de HEERE zeide tot mij: 90 Deu 4:31 | 31 Want de HEERE, uw God, is 91 Deu 5:31 | 31 Maar gij, sta hier bij Mij, 92 Deu 11:31 | 31 Want gijlieden zult over 93 Deu 12:31 | 31 Gij zult alzo niet doen 94 Deu 28:31 | 31 Uw os zal voor uw ogen geslacht 95 Deu 31 | 31 ~ 96 Deu 32:31 | 31 Want hun rotssteen is niet 97 Joz 8:31 | 31 Gelijk als Mozes, de knecht 98 Joz 10:31 | 31 Toen toog Jozua voort, en 99 Joz 13:31 | 31 En het halve Gilead, en 100 Joz 15:31 | 31 En Ziklag, en Madmanna, 101 Joz 19:31 | 31 Dit is het erfdeel van den 102 Joz 22:4 | 31 En Helkath en haar voorsteden, 103 Joz 23:31 | 31 En Pinehas, de zoon van 104 Joz 25:31 | 31 Israel nu diende den HEERE 105 Ric 1:31 | 31 Aser verdreef de inwoners 106 Ric 3:31 | 31 Na hem nu was Samgar, een 107 Ric 4:55 | 31 Alzo moeten omkomen al Uw 108 Ric 5:31 | 31 Joas daarentegen zeide tot 109 Ric 7:31 | 31 En zijn bijwijf, hetwelk 110 Ric 8:31 | 31 En hij zond listiglijk boden 111 Ric 10:31 | 31 Zo zal het uitgaande, dat 112 Ric 15:31 | 31 Toen kwamen zijn broeders 113 Ric 17:31 | 31 Alzo stelden zij onder zich 114 Ric 19:31 | 31 Toen togen de kinderen van 115 1Sa 2:31 | 31 Zie, de dagen komen, dat 116 1Sa 14:31 | 31 Doch zij sloegen te dien 117 1Sa 15:31 | 31 Toen keerde Samuel wederom 118 1Sa 17:31 | 31 Toen die woorden gehoord 119 1Sa 20:31 | 31 Want al de dagen, die de 120 1Sa 25:31 | 31 Zo zal dit u, mijn heer, 121 1Sa 30:31 | 31 En tot die te Hebron, en 122 1Sa 31 | 1 Samuël 31 ~ 123 2Sa 2:31 | 31 Maar Davids knechten hadden 124 2Sa 3:31 | 31 David dan zeide tot Joab 125 2Sa 12:31 | 31 Het volk nu, dat daarin 126 2Sa 13:31 | 31 Toen stond de koning op, 127 2Sa 14:31 | 31 Toen maakte zich Joab op 128 2Sa 15:31 | 31 Toen gaf men David te kennen, 129 2Sa 18:31 | 31 En ziet, Cuschi kwam aan; 130 2Sa 19:31 | 31 Barzillai, de Gileadiet, 131 2Sa 22:31 | 31 Gods weg is volmaakt; de 132 2Sa 23:31 | 31 Abi-Albon, de Arbathiet; 133 1Kon 1:31| 31 Toen neigde zich Bathseba 134 1Kon 2:31| 31 En de koning zeide tot hem: 135 1Kon 4:31| 31 Ja, hij was wijzer dan alle 136 1Kon 6:31| 31 En aan den ingang der aanspraakplaats 137 1Kon 7:31| 31 En de mond daarvan was van 138 1Kon 8:31| 31 Wanneer iemand tegen zijn 139 1Kon 11:31| 31 En hij zeide tot Jerobeam: 140 1Kon 12:31| 31 Hij maakte ook een huis 141 1Kon 13:31| 31 Het geschiedde nu, nadat 142 1Kon 14:31| 31 En Rehabeam ontsliep met 143 1Kon 15:31| 31 Het overige nu der geschiedenissen 144 1Kon 16:31| 31 En het geschiedde (was het 145 1Kon 18:31| 31 En Elia nam twaalf stenen, 146 1Kon 20:31| 31 Toen zeiden de knechten 147 1Kon 22:31| 31 De koning nu van Syrie had 148 2Kon 4:31| 31 Gehazi nu was voor hun aangezicht 149 2Kon 6:31| 31 En hij zeide: Zo doe mij 150 2Kon 9:31| 31 Toen nu Jehu ter poorte 151 2Kon 10:31| 31 Maar Jehu nam niet waar 152 2Kon 16:31| 31 Het overige nu der geschiedenissen 153 2Kon 19:31| 31 En de Avieten maakten Nibhaz 154 2Kon 20:31| 31 Hoort naar Hizkia niet; 155 2Kon 21:31| 31 Want van Jeruzalem zal het 156 2Kon 25:31| 31 Drie en twintig jaren was 157 1Kro 1:31| 31 Jetur, Nafis, en Kedma; 158 1Kro 2:31| 31 En de kinderen van Appaim 159 1Kro 4:31| 31 En te Beth-markaboth, en 160 1Kro 6:31| 31 Dezen nu zijn het, die David 161 1Kro 7:31| 31 De kinderen van Beria nu 162 1Kro 8:31| 31 En Gedor, en Ahio, en Zecher. ~ 163 1Kro 9:31| 31 En Mattithja uit de Levieten, 164 1Kro 11:31| 31 Ithai, de zoon van Ribai, 165 1Kro 12:31| 31 En van den halven stam van 166 1Kro 16:31| 31 Dat de hemelen zich verblijden, 167 1Kro 24:31| 31 En tot al het offeren der 168 1Kro 25:31| 31 En zij wierpen ook loten, 169 1Kro 26:31| 31 Het vier en twintigste voor 170 1Kro 27:31| 31 Van de Hebronieten was Jeria 171 1Kro 28:31| 31 En over het kleine vee was 172 2Kro 7:31| 31 Opdat zij U vrezen, om te 173 2Kro 10:31| 31 En Salomo ontsliep met zijn 174 2Kro 19:31| 31 Het geschiedde dan, als 175 2Kro 21:31| 31 Zo regeerde Josafat over 176 2Kro 29:31| 31 En Jehizkia antwoordde en 177 2Kro 31 | 2 Kronieken 31 ~ 178 2Kro 32:31| 31 Maar het is alzo, als de 179 2Kro 34:31| 31 En de koning stond in zijn 180 Ezra 2:31| 31 De kinderen van den anderen 181 Ezra 8:31| 31 Alzo verreisden wij van 182 Ezra 10:31| 31 En van de kinderen van Harim: 183 Neh 3:31 | 31 Na hem verbeterde Malchia, 184 Neh 7:31 | 31 De mannen van Michmas, honderd 185 Neh 9:31 | 31 Doch door Uw grote barmhartigheden 186 Neh 10:31 | 31 Ook als de volken des lands 187 Neh 11:31 | 31 De kinderen van Benjamin 188 Neh 12:31 | 31 Toen deed ik de vorsten 189 Neh 13:31 | 31 Ook tot het offer des houts, 190 Est 53:2 | 31 Dat zij deze dagen van Purim 191 Job 9:31 | 31 Dan zult Gij mij in de gracht 192 Job 15:31 | 31 Hij betrouwe niet op ijdelheid, 193 Job 21:31 | 31 Wie zal hem in het aangezicht 194 Job 30:31 | 31 Hierom is mijn harp tot 195 Job 31 | 31 ~ 196 Job 31:31 | 31 Zo de lieden mijner tent 197 Job 33:31 | 31 Merk op, o Job! Hoor naar 198 Job 34:31 | 31 Zekerlijk heeft hij tot 199 Job 36:31 | 31 Want daardoor richt Hij 200 Job 37:31 | 31 Kunt gij de liefelijkheden 201 Job 38:31 | 31 Hij woont en vernacht in 202 Psa 18:31 | 31 Gods weg is volmaakt; de 203 Psa 22:31 | 31 Het zaad zal Hem dienen; 204 Psa 31 | 31 ~ 205 Psa 38:31 | 31 De wet zijns Gods is in 206 Psa 68:31 | 31 Scheld het wild gedierte 207 Psa 69:31 | 31 Ik zal Gods Naam prijzen 208 Psa 78:31 | 31 Als Gods toorn tegen hen 209 Psa 89:31 | 31 Indien zijn kinderen Mijn 210 Psa 104:31 | 31 De heerlijkheid des HEEREN 211 Psa 105:31 | 31 Hij sprak, en er kwam een 212 Psa 106:31 | 31 En het is hem gerekend tot 213 Psa 107:31 | 31 Laat hen voor den HEERE 214 Psa 109:31 | 31 Want Hij zal den nooddruftige 215 Psa 119:31 | 31  Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; 216 Spre 1:31| 31      Zo zullen zij eten 217 Spre 3:31| 31      Zijt niet nijdig over 218 Spre 6:31| 31      En gevonden zijnde, 219 Spre 8:31| 31      Spelende in de wereld 220 Spre 10:31| 31      De mond des rechtvaardigen 221 Spre 11:31| 31      Ziet, den rechtvaardige 222 Spre 14:31| 31      Die den arme verdrukt, 223 Spre 15:31| 31      Het oor, dat de bestraffing 224 Spre 16:31| 31      De grijsheid is een 225 Spre 21:31| 31      Het paard wordt bereid 226 Spre 23:31| 31      Zie den wijn niet aan, 227 Spre 24:31| 31      En ziet, hij was gans 228 Spre 30:31| 31      Een windhond van goede 229 Spre 31 | 31 ~ 230 Spre 31:31| 31      Thau. Geef haar van 231 Jes 1:31 | 31      En de sterke zal wezen 232 Jes 10:31 | 31      Madmena vliedt weg, 233 Jes 14:31 | 31      Huil, gij poort, schreeuw, 234 Jes 30:31 | 31      Want door de stem des 235 Jes 31 | 31 ~ 236 Jes 37:31 | 31      Want het ontkomene, 237 Jes 40:31 | 31      Maar dien den HEERE 238 Jer 2:31 | 31      O geslacht, aanmerkt 239 Jer 4:31 | 31      Want ik hoor een stem 240 Jer 5:31 | 31      De profeten profeteren 241 Jer 7:31 | 31      En zij hebben gebouwd 242 Jer 23:31 | 31      Ziet, Ik wil aan de 243 Jer 25:31 | 31      Het geschal zal komen 244 Jer 29:31 | 31      Zend henen tot allen, 245 Jer 31 | 31 ~ 246 Jer 31:31 | 31      Ziet, de dagen komen, 247 Jer 32:31 | 31      Want tot Mijn toorn 248 Jer 36:31 | 31      En Ik zal over hem, 249 Jer 48:31 | 31      Daarom zal Ik over 250 Jer 49:31 | 31      Maakt u op, trekt op 251 Jer 50:31 | 31      Ziet, Ik wil aan u, 252 Jer 51:31 | 31      De loper zal den loper 253 Jer 52:31 | 31      Het geschiedde daarna, 254 Klaa 1:75| 31      Caph. Want de Heere 255 Eze 16:31 | 31      Als gij uw verwelfsel 256 Eze 18:31 | 31      Werpt van u weg al 257 Eze 20:31 | 31      Ja, met het offeren 258 Eze 21:31 | 31      En Ik zal over u Mijn 259 Eze 22:31 | 31      Daarom heb Ik Mijn 260 Eze 23:31 | 31      In den weg uwer zuster 261 Eze 27:31 | 31      En zij zullen zich 262 Eze 31 | 31 ~ 263 Eze 32:31 | 31      Farao zal henlieden 264 Eze 33:31 | 31      En zij komen tot u, 265 Eze 34:31 | 31      Gij nu, o Mijn schapen, 266 Eze 36:31 | 31      Dan zult gij gedenken 267 Eze 40:31 | 31      En haar voorhuizen 268 Eze 44:31 | 31      Geen aas, noch wat 269 Eze 48:31 | 31      En de poorten der stad 270 Dan 2:31 | 31      Gij, o koning! zaagt, 271 Dan 4:31 | 31      Dit woord nog zijnde 272 Dan 11:31 | 31      En er zullen armen 273 Joe 2:31 | 31      De zon zal veranderd 274 Matt 5:31| 31 Er is ook gezegd: Zo wie 275 Matt 6:31| 31 Daarom zijt niet bezorgd, 276 Matt 8:31| 31 En de duivelen baden Hem, 277 Matt 9:31| 31 Maar zij, uitgegaan zijnde, 278 Matt 10:31| 31 Vreest dan niet; gij gaat 279 Matt 12:31| 31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde 280 Matt 13:31| 31 Een andere gelijkenis heeft 281 Matt 14:31| 31 En Jezus, terstond de hand 282 Matt 15:31| 31 Alzo dat de scharen zich 283 Matt 18:31| 31 Als nu zijn mededienstknechten 284 Matt 20:31| 31 En de schare bestrafte hen, 285 Matt 21:31| 31 Wie van deze twee heeft 286 Matt 22:31| 31 En wat aangaat de opstanding 287 Matt 23:31| 31 Aldus getuigt gij tegen 288 Matt 24:31| 31 En Hij zal Zijn engelen 289 Matt 25:31| 31 En wanneer de Zoon des mensen 290 Matt 26:31| 31 Toen zeide Jezus tot hen: 291 Matt 27:31| 31 En toen zij Hem bespot hadden, 292 Mark 1:31| 31 En Hij, tot haar gaande, 293 Mark 3:31| 31 Zo kwamen dan Zijn broeders 294 Mark 4:31| 31 Namelijk bij een mosterdzaad, 295 Mark 5:31| 31 En Zijn discipelen zeiden 296 Mark 6:31| 31 En Hij zeide tot hen: Komt 297 Mark 7:31| 31 En Hij wederom weggegaan 298 Mark 8:31| 31 En Hij begon hun te leren, 299 Mark 9:31| 31 Want Hij leerde Zijn discipelen, 300 Mark 10:31| 31 Maar vele eersten zullen 301 Mark 11:31| 31 En zij overlegden onder 302 Mark 12:31| 31 En het tweede aan dit gelijk, 303 Mark 13:31| 31 De hemel en de aarde zullen 304 Mark 14:31| 31 Maar hij zeide nog des te 305 Mark 15:31| 31 En insgelijks ook de overpriesters, 306 Luk 1:31 | 31 En zie, gij zult bevrucht 307 Luk 2:31 | 31 Die Gij bereid hebt voor 308 Luk 3:31 | 31 Den zoon van Meleas, den 309 Luk 4:31 | 31 En Hij kwam af te Kapernaum, 310 Luk 5:31 | 31 En Jezus, antwoordende, 311 Luk 6:31 | 31 En gelijk gij wilt, dat 312 Luk 7:31 | 31 En de Heere zeide: Bij wien 313 Luk 8:31 | 31 En zij baden Hem, dat Hij 314 Luk 9:31 | 31 Dewelke, gezien zijnde in 315 Luk 10:31 | 31 En bij geval kwam een zeker 316 Luk 11:31 | 31 De koningin van het Zuiden 317 Luk 12:31 | 31 Maar zoekt het Koninkrijk 318 Luk 13:31 | 31 Te dienzelfden dage kwamen 319 Luk 14:31 | 31 Of wat koning, gaande naar 320 Luk 15:31 | 31 En hij zeide tot hem: Kind, 321 Luk 16:31 | 31 Doch Abraham zeide tot hem: 322 Luk 17:31 | 31 In dienzelven dag, wie op 323 Luk 18:31 | 31 En Hij nam de twaalven bij 324 Luk 19:31 | 31 En indien iemand u vraagt: 325 Luk 20:31 | 31 En de derde nam dezelve 326 Luk 21:31 | 31 Alzo ook gij, wanneer gij 327 Luk 22:31 | 31 En de Heere zeide: Simon, 328 Luk 23:31 | 31 Want indien zij dit doen 329 Luk 24:31 | 31 En hun ogen werden geopend, 330 Joha 1:31| 31 En ik kende Hem niet; maar 331 Joha 3:31| 31 Die van boven komt, is boven 332 Joha 4:31| 31 En ondertussen baden Hem 333 Joha 5:31| 31 Indien Ik van Mijzelven 334 Joha 6:31| 31 Onze vaders hebben het Manna 335 Joha 7:31| 31 En velen uit de schare geloofden 336 Joha 8:31| 31 Jezus dan zeide tot de Joden, 337 Joha 9:31| 31 En wij weten, dat God de 338 Joha 10:31| 31 De Joden dan namen wederom 339 Joha 11:31| 31 De Joden dan, die met haar 340 Joha 12:31| 31 Nu is het oordeel dezer 341 Joha 13:31| 31 Als hij dan uitgegaan was, 342 Joha 14:31| 31 Maar opdat de wereld wete, 343 Joha 16:31| 31 Jezus antwoordde hun: Gelooft 344 Joha 18:31| 31 Pilatus dan zeide tot hen: 345 Joha 19:31| 31 De Joden dan, opdat de lichamen 346 Joha 20:31| 31 Maar deze zijn geschreven, 347 Hand 2:31| 31 Zo heeft hij, dit voorziende, 348 Hand 4:31| 31 En als zij gebeden hadden, 349 Hand 5:31| 31 En ziet, een man stond voor 350 Hand 7:31| 31 Welke gezien is geweest, 351 Hand 9:31| 31 En zij, dien gelezen hebbende, 352 Hand 10:31| 31 En zij zeiden: Geloof in 353 Hand 11:31| 31 Daarom dat Hij een dag gesteld 354 Hand 13:31| 31 En sommigen ook der oversten 355 Hand 14:31| 31 Daarom waakt, en gedenkt, 356 Hand 15:31| 31 En als zij hem zochten te 357 Hand 17:31| 31 De krijgsknechten dan, gelijk 358 Hand 20:31| 31 En aan een zijde gegaan 359 Hand 21:31| 31 Zeide Paulus tot den hoofdman 360 Hand 22:31| 31 Predikende het Koninkrijk 361 Rom 1:31 | 31 Onverstandigen, verbondbrekers, 362 Rom 3:31 | 31 Doen wij dan de wet te niet 363 Rom 8:31 | 31 Wat zullen wij dan tot deze 364 Rom 9:31 | 31 Maar Israel, die de wet 365 Rom 11:31 | 31 Alzo zijn ook dezen nu ongehoorzaam 366 Rom 15:31 | 31 Opdat ik mag bevrijd worden 367 1Kor 1:31| 31 Opdat het zij, gelijk geschreven 368 1Kor 7:31| 31 En die deze wereld gebruiken, 369 1Kor 10:31| 31 Hetzij dan dat gijlieden 370 1Kor 11:31| 31 Want indien wij onszelven 371 1Kor 12:31| 31 Doch ijvert naar de beste 372 1Kor 14:31| 31 Want gij kunt allen, de 373 1Kor 15:31| 31 Ik sterf alle dagen, hetwelk 374 2Kor 11:31| 31 De God en Vader van onzen 375 Gal 4:31 | 31 Zo dan, broeders, wij zijn 376 Efez 4:31| 31 Alle bitterheid, en toornigheid, 377 Efez 5:31| 31 Daarom zal een mens zijn 378 Heb 10:31 | 31 Vreselijk is het te vallen 379 Heb 11:31 | 31 Door het geloof is Rachab,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License