Book Chapter: Verse
1 Gen 1:31 | 31 En God zag al wat Hij gemaakt
2 Gen 5:31 | 31 Zo waren al de dagen van
3 Gen 10:31 | 31 Deze zijn zonen van Sem,
4 Gen 11:31 | 31 En Terah nam Abram, zijn
5 Gen 17:31 | 31 En hij zeide: Zie toch,
6 Gen 18:31 | 31 Toen zeide de eerstgeborene
7 Gen 20:31 | 31 Daarom noemde men die plaats
8 Gen 23:31 | 31 En hij zeide: Kom in, gij,
9 Gen 23:98 | 31 Toen zeide Jakob: Verkoop
10 Gen 24:31 | 31 En zij stonden des morgens
11 Gen 25:31 | 31 Hij nu maakte smakelijke
12 Gen 27:31 | 31 Toen nu de HEERE zag, dat
13 Gen 27:66 | 31 En hij zeide: Wat zal ik
14 Gen 28 | 31 ~
15 Gen 28:31 | 31 Toen antwoordde Jakob, en
16 Gen 29:31 | 31 En de zon rees hem op, als
17 Gen 31:31 | 31 En zij zeiden: Zou hij dan
18 Gen 33:31 | 31 En dit zijn koningen, die
19 Gen 34:31 | 31 Toen namen zij Jozefs rok,
20 Gen 37:31 | 31 Ook zal de overvloed in
21 Gen 38:31 | 31 Maar wij zeiden tot hem:
22 Gen 39:31 | 31 Daarna wies hij zijn aangezicht
23 Gen 40:31 | 31 Zo zal het geschieden, als
24 Gen 42:31 | 31 Daarna zeide Jozef tot zijn
25 Gen 43:31 | 31 En hij zeide: Zweer mij!
26 Gen 45:31 | 31 Aldaar hebben zij Abraham
27 Exo 4:31 | 31 En het volk geloofde, en
28 Exo 8:31 | 31 En de HEERE deed naar het
29 Exo 9:31 | 31 Het vlas nu, en de gerst
30 Exo 12:31 | 31 Toen riep hij Mozes en Aaron
31 Exo 14:31 | 31 Ook zag Israel de grote
32 Exo 16:31 | 31 En het huis Israels noemde
33 Exo 21:31 | 31 Hetzij dat hij een zoon
34 Exo 22:31 | 31 Gij nu zult Mij heilige
35 Exo 23:31 | 31 En Ik zal uw landpalen zetten
36 Exo 25:31 | 31 Gij zult ook een kandelaar
37 Exo 26:31 | 31 Daarna zult gij een voorhang
38 Exo 28:31 | 31 Gij zult ook den mantel
39 Exo 29:31 | 31 Gij zult den ram der vulling
40 Exo 30:31 | 31 En gij zult tot de kinderen
41 Exo 31 | 31 ~
42 Exo 32:31 | 31 Zo keerde Mozes weder tot
43 Exo 33:31 | 31 Zo keerde Mozes weder tot
44 Exo 34:54 | 31 Toen riep Mozes hen; en
45 Exo 35:31 | 31 En de Geest Gods heeft hem
46 Exo 36:31 | 31 Hij maakte ook richelen
47 Exo 38:31 | 31 En de voeten des voorhofs
48 Exo 39:31 | 31 En zij hechtten een snoer
49 Exo 40:31 | 31 En Mozes en Aaron, en zijn
50 Lev 4:31 | 31 En al haar vet zal hij afnemen,
51 Lev 7:31 | 31 En de priester zal dat vet
52 Lev 8:31 | 31 En Mozes zeide tot Aaron
53 Lev 11:31 | 31 Die zullen u onrein zijn
54 Lev 13:31 | 31 Maar als de priester de
55 Lev 14:31 | 31 Van hetgeen zijn hand bereikt
56 Lev 15:31 | 31 Alzo zult gij de kinderen
57 Lev 16:31 | 31 Dat zal u een sabbat der
58 Lev 19:31 | 31 Gij zult u niet keren tot
59 Lev 22:31 | 31 Daarom zult gij Mijn geboden
60 Lev 22:62 | 31 Gij zult geen werk doen;
61 Lev 24:31 | 31 Doch de huizen der dorpen,
62 Lev 25:31 | 31 En Ik zal uw steden een
63 Lev 26:31 | 31 Maar zo iemand van zijn
64 Num 1:31 | 31 Waren hun getelden van den
65 Num 2:31 | 31 Al de getelden in het leger
66 Num 3:31 | 31 Hun wacht nu zal zijn de
67 Num 4:31 | 31 Dit zal nu zijn de onderhouding
68 Num 5:31 | 31 En de man zal van de ongerechtigheid
69 Num 7:31 | 31 Zijn offerande was: een
70 Num 10:31 | 31 En hij zeide: Verlaat ons
71 Num 11:31 | 31 Toen voer een wind uit van
72 Num 13:31 | 31 Maar de mannen, die met
73 Num 14:31 | 31 En uw kinderkens, waarvan
74 Num 15:31 | 31 Want zij heeft het woord
75 Num 16:31 | 31 En het geschiedde, als hij
76 Num 18:44 | 31 En gij zult dat eten in
77 Num 19:31 | 31 En gij zult dat eten in
78 Num 21:31 | 31 Alzo woonde Israel in het
79 Num 22:31 | 31 Toen ontdekte de HEERE de
80 Num 26:31 | 31 En van Asriel het geslacht
81 Num 28:31 | 31 Behalve het gedurig brandoffer,
82 Num 29:31 | 31 En een bok ten zondoffer;
83 Num 31 | 31 ~
84 Num 31:31 | 31 En Mozes, en Eleazar, de
85 Num 31:84 | 31 En de kinderen van Gad en
86 Num 32:31 | 31 En zij verreisden van Moseroth,
87 Num 34:31 | 31 En gij zult geen verzoening
88 Deu 1:31 | 31 En in de woestijn, waar
89 Deu 2:31 | 31 En de HEERE zeide tot mij:
90 Deu 4:31 | 31 Want de HEERE, uw God, is
91 Deu 5:31 | 31 Maar gij, sta hier bij Mij,
92 Deu 11:31 | 31 Want gijlieden zult over
93 Deu 12:31 | 31 Gij zult alzo niet doen
94 Deu 28:31 | 31 Uw os zal voor uw ogen geslacht
95 Deu 31 | 31 ~
96 Deu 32:31 | 31 Want hun rotssteen is niet
97 Joz 8:31 | 31 Gelijk als Mozes, de knecht
98 Joz 10:31 | 31 Toen toog Jozua voort, en
99 Joz 13:31 | 31 En het halve Gilead, en
100 Joz 15:31 | 31 En Ziklag, en Madmanna,
101 Joz 19:31 | 31 Dit is het erfdeel van den
102 Joz 22:4 | 31 En Helkath en haar voorsteden,
103 Joz 23:31 | 31 En Pinehas, de zoon van
104 Joz 25:31 | 31 Israel nu diende den HEERE
105 Ric 1:31 | 31 Aser verdreef de inwoners
106 Ric 3:31 | 31 Na hem nu was Samgar, een
107 Ric 4:55 | 31 Alzo moeten omkomen al Uw
108 Ric 5:31 | 31 Joas daarentegen zeide tot
109 Ric 7:31 | 31 En zijn bijwijf, hetwelk
110 Ric 8:31 | 31 En hij zond listiglijk boden
111 Ric 10:31 | 31 Zo zal het uitgaande, dat
112 Ric 15:31 | 31 Toen kwamen zijn broeders
113 Ric 17:31 | 31 Alzo stelden zij onder zich
114 Ric 19:31 | 31 Toen togen de kinderen van
115 1Sa 2:31 | 31 Zie, de dagen komen, dat
116 1Sa 14:31 | 31 Doch zij sloegen te dien
117 1Sa 15:31 | 31 Toen keerde Samuel wederom
118 1Sa 17:31 | 31 Toen die woorden gehoord
119 1Sa 20:31 | 31 Want al de dagen, die de
120 1Sa 25:31 | 31 Zo zal dit u, mijn heer,
121 1Sa 30:31 | 31 En tot die te Hebron, en
122 1Sa 31 | 1 Samuël 31 ~
123 2Sa 2:31 | 31 Maar Davids knechten hadden
124 2Sa 3:31 | 31 David dan zeide tot Joab
125 2Sa 12:31 | 31 Het volk nu, dat daarin
126 2Sa 13:31 | 31 Toen stond de koning op,
127 2Sa 14:31 | 31 Toen maakte zich Joab op
128 2Sa 15:31 | 31 Toen gaf men David te kennen,
129 2Sa 18:31 | 31 En ziet, Cuschi kwam aan;
130 2Sa 19:31 | 31 Barzillai, de Gileadiet,
131 2Sa 22:31 | 31 Gods weg is volmaakt; de
132 2Sa 23:31 | 31 Abi-Albon, de Arbathiet;
133 1Kon 1:31| 31 Toen neigde zich Bathseba
134 1Kon 2:31| 31 En de koning zeide tot hem:
135 1Kon 4:31| 31 Ja, hij was wijzer dan alle
136 1Kon 6:31| 31 En aan den ingang der aanspraakplaats
137 1Kon 7:31| 31 En de mond daarvan was van
138 1Kon 8:31| 31 Wanneer iemand tegen zijn
139 1Kon 11:31| 31 En hij zeide tot Jerobeam:
140 1Kon 12:31| 31 Hij maakte ook een huis
141 1Kon 13:31| 31 Het geschiedde nu, nadat
142 1Kon 14:31| 31 En Rehabeam ontsliep met
143 1Kon 15:31| 31 Het overige nu der geschiedenissen
144 1Kon 16:31| 31 En het geschiedde (was het
145 1Kon 18:31| 31 En Elia nam twaalf stenen,
146 1Kon 20:31| 31 Toen zeiden de knechten
147 1Kon 22:31| 31 De koning nu van Syrie had
148 2Kon 4:31| 31 Gehazi nu was voor hun aangezicht
149 2Kon 6:31| 31 En hij zeide: Zo doe mij
150 2Kon 9:31| 31 Toen nu Jehu ter poorte
151 2Kon 10:31| 31 Maar Jehu nam niet waar
152 2Kon 16:31| 31 Het overige nu der geschiedenissen
153 2Kon 19:31| 31 En de Avieten maakten Nibhaz
154 2Kon 20:31| 31 Hoort naar Hizkia niet;
155 2Kon 21:31| 31 Want van Jeruzalem zal het
156 2Kon 25:31| 31 Drie en twintig jaren was
157 1Kro 1:31| 31 Jetur, Nafis, en Kedma;
158 1Kro 2:31| 31 En de kinderen van Appaim
159 1Kro 4:31| 31 En te Beth-markaboth, en
160 1Kro 6:31| 31 Dezen nu zijn het, die David
161 1Kro 7:31| 31 De kinderen van Beria nu
162 1Kro 8:31| 31 En Gedor, en Ahio, en Zecher. ~
163 1Kro 9:31| 31 En Mattithja uit de Levieten,
164 1Kro 11:31| 31 Ithai, de zoon van Ribai,
165 1Kro 12:31| 31 En van den halven stam van
166 1Kro 16:31| 31 Dat de hemelen zich verblijden,
167 1Kro 24:31| 31 En tot al het offeren der
168 1Kro 25:31| 31 En zij wierpen ook loten,
169 1Kro 26:31| 31 Het vier en twintigste voor
170 1Kro 27:31| 31 Van de Hebronieten was Jeria
171 1Kro 28:31| 31 En over het kleine vee was
172 2Kro 7:31| 31 Opdat zij U vrezen, om te
173 2Kro 10:31| 31 En Salomo ontsliep met zijn
174 2Kro 19:31| 31 Het geschiedde dan, als
175 2Kro 21:31| 31 Zo regeerde Josafat over
176 2Kro 29:31| 31 En Jehizkia antwoordde en
177 2Kro 31 | 2 Kronieken 31 ~
178 2Kro 32:31| 31 Maar het is alzo, als de
179 2Kro 34:31| 31 En de koning stond in zijn
180 Ezra 2:31| 31 De kinderen van den anderen
181 Ezra 8:31| 31 Alzo verreisden wij van
182 Ezra 10:31| 31 En van de kinderen van Harim:
183 Neh 3:31 | 31 Na hem verbeterde Malchia,
184 Neh 7:31 | 31 De mannen van Michmas, honderd
185 Neh 9:31 | 31 Doch door Uw grote barmhartigheden
186 Neh 10:31 | 31 Ook als de volken des lands
187 Neh 11:31 | 31 De kinderen van Benjamin
188 Neh 12:31 | 31 Toen deed ik de vorsten
189 Neh 13:31 | 31 Ook tot het offer des houts,
190 Est 53:2 | 31 Dat zij deze dagen van Purim
191 Job 9:31 | 31 Dan zult Gij mij in de gracht
192 Job 15:31 | 31 Hij betrouwe niet op ijdelheid,
193 Job 21:31 | 31 Wie zal hem in het aangezicht
194 Job 30:31 | 31 Hierom is mijn harp tot
195 Job 31 | 31 ~
196 Job 31:31 | 31 Zo de lieden mijner tent
197 Job 33:31 | 31 Merk op, o Job! Hoor naar
198 Job 34:31 | 31 Zekerlijk heeft hij tot
199 Job 36:31 | 31 Want daardoor richt Hij
200 Job 37:31 | 31 Kunt gij de liefelijkheden
201 Job 38:31 | 31 Hij woont en vernacht in
202 Psa 18:31 | 31 Gods weg is volmaakt; de
203 Psa 22:31 | 31 Het zaad zal Hem dienen;
204 Psa 31 | 31 ~
205 Psa 38:31 | 31 De wet zijns Gods is in
206 Psa 68:31 | 31 Scheld het wild gedierte
207 Psa 69:31 | 31 Ik zal Gods Naam prijzen
208 Psa 78:31 | 31 Als Gods toorn tegen hen
209 Psa 89:31 | 31 Indien zijn kinderen Mijn
210 Psa 104:31 | 31 De heerlijkheid des HEEREN
211 Psa 105:31 | 31 Hij sprak, en er kwam een
212 Psa 106:31 | 31 En het is hem gerekend tot
213 Psa 107:31 | 31 Laat hen voor den HEERE
214 Psa 109:31 | 31 Want Hij zal den nooddruftige
215 Psa 119:31 | 31 Ik kleef vast aan Uw getuigenissen;
216 Spre 1:31| 31 Zo zullen zij eten
217 Spre 3:31| 31 Zijt niet nijdig over
218 Spre 6:31| 31 En gevonden zijnde,
219 Spre 8:31| 31 Spelende in de wereld
220 Spre 10:31| 31 De mond des rechtvaardigen
221 Spre 11:31| 31 Ziet, den rechtvaardige
222 Spre 14:31| 31 Die den arme verdrukt,
223 Spre 15:31| 31 Het oor, dat de bestraffing
224 Spre 16:31| 31 De grijsheid is een
225 Spre 21:31| 31 Het paard wordt bereid
226 Spre 23:31| 31 Zie den wijn niet aan,
227 Spre 24:31| 31 En ziet, hij was gans
228 Spre 30:31| 31 Een windhond van goede
229 Spre 31 | 31 ~
230 Spre 31:31| 31 Thau. Geef haar van
231 Jes 1:31 | 31 En de sterke zal wezen
232 Jes 10:31 | 31 Madmena vliedt weg,
233 Jes 14:31 | 31 Huil, gij poort, schreeuw,
234 Jes 30:31 | 31 Want door de stem des
235 Jes 31 | 31 ~
236 Jes 37:31 | 31 Want het ontkomene,
237 Jes 40:31 | 31 Maar dien den HEERE
238 Jer 2:31 | 31 O geslacht, aanmerkt
239 Jer 4:31 | 31 Want ik hoor een stem
240 Jer 5:31 | 31 De profeten profeteren
241 Jer 7:31 | 31 En zij hebben gebouwd
242 Jer 23:31 | 31 Ziet, Ik wil aan de
243 Jer 25:31 | 31 Het geschal zal komen
244 Jer 29:31 | 31 Zend henen tot allen,
245 Jer 31 | 31 ~
246 Jer 31:31 | 31 Ziet, de dagen komen,
247 Jer 32:31 | 31 Want tot Mijn toorn
248 Jer 36:31 | 31 En Ik zal over hem,
249 Jer 48:31 | 31 Daarom zal Ik over
250 Jer 49:31 | 31 Maakt u op, trekt op
251 Jer 50:31 | 31 Ziet, Ik wil aan u,
252 Jer 51:31 | 31 De loper zal den loper
253 Jer 52:31 | 31 Het geschiedde daarna,
254 Klaa 1:75| 31 Caph. Want de Heere
255 Eze 16:31 | 31 Als gij uw verwelfsel
256 Eze 18:31 | 31 Werpt van u weg al
257 Eze 20:31 | 31 Ja, met het offeren
258 Eze 21:31 | 31 En Ik zal over u Mijn
259 Eze 22:31 | 31 Daarom heb Ik Mijn
260 Eze 23:31 | 31 In den weg uwer zuster
261 Eze 27:31 | 31 En zij zullen zich
262 Eze 31 | 31 ~
263 Eze 32:31 | 31 Farao zal henlieden
264 Eze 33:31 | 31 En zij komen tot u,
265 Eze 34:31 | 31 Gij nu, o Mijn schapen,
266 Eze 36:31 | 31 Dan zult gij gedenken
267 Eze 40:31 | 31 En haar voorhuizen
268 Eze 44:31 | 31 Geen aas, noch wat
269 Eze 48:31 | 31 En de poorten der stad
270 Dan 2:31 | 31 Gij, o koning! zaagt,
271 Dan 4:31 | 31 Dit woord nog zijnde
272 Dan 11:31 | 31 En er zullen armen
273 Joe 2:31 | 31 De zon zal veranderd
274 Matt 5:31| 31 Er is ook gezegd: Zo wie
275 Matt 6:31| 31 Daarom zijt niet bezorgd,
276 Matt 8:31| 31 En de duivelen baden Hem,
277 Matt 9:31| 31 Maar zij, uitgegaan zijnde,
278 Matt 10:31| 31 Vreest dan niet; gij gaat
279 Matt 12:31| 31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde
280 Matt 13:31| 31 Een andere gelijkenis heeft
281 Matt 14:31| 31 En Jezus, terstond de hand
282 Matt 15:31| 31 Alzo dat de scharen zich
283 Matt 18:31| 31 Als nu zijn mededienstknechten
284 Matt 20:31| 31 En de schare bestrafte hen,
285 Matt 21:31| 31 Wie van deze twee heeft
286 Matt 22:31| 31 En wat aangaat de opstanding
287 Matt 23:31| 31 Aldus getuigt gij tegen
288 Matt 24:31| 31 En Hij zal Zijn engelen
289 Matt 25:31| 31 En wanneer de Zoon des mensen
290 Matt 26:31| 31 Toen zeide Jezus tot hen:
291 Matt 27:31| 31 En toen zij Hem bespot hadden,
292 Mark 1:31| 31 En Hij, tot haar gaande,
293 Mark 3:31| 31 Zo kwamen dan Zijn broeders
294 Mark 4:31| 31 Namelijk bij een mosterdzaad,
295 Mark 5:31| 31 En Zijn discipelen zeiden
296 Mark 6:31| 31 En Hij zeide tot hen: Komt
297 Mark 7:31| 31 En Hij wederom weggegaan
298 Mark 8:31| 31 En Hij begon hun te leren,
299 Mark 9:31| 31 Want Hij leerde Zijn discipelen,
300 Mark 10:31| 31 Maar vele eersten zullen
301 Mark 11:31| 31 En zij overlegden onder
302 Mark 12:31| 31 En het tweede aan dit gelijk,
303 Mark 13:31| 31 De hemel en de aarde zullen
304 Mark 14:31| 31 Maar hij zeide nog des te
305 Mark 15:31| 31 En insgelijks ook de overpriesters,
306 Luk 1:31 | 31 En zie, gij zult bevrucht
307 Luk 2:31 | 31 Die Gij bereid hebt voor
308 Luk 3:31 | 31 Den zoon van Meleas, den
309 Luk 4:31 | 31 En Hij kwam af te Kapernaum,
310 Luk 5:31 | 31 En Jezus, antwoordende,
311 Luk 6:31 | 31 En gelijk gij wilt, dat
312 Luk 7:31 | 31 En de Heere zeide: Bij wien
313 Luk 8:31 | 31 En zij baden Hem, dat Hij
314 Luk 9:31 | 31 Dewelke, gezien zijnde in
315 Luk 10:31 | 31 En bij geval kwam een zeker
316 Luk 11:31 | 31 De koningin van het Zuiden
317 Luk 12:31 | 31 Maar zoekt het Koninkrijk
318 Luk 13:31 | 31 Te dienzelfden dage kwamen
319 Luk 14:31 | 31 Of wat koning, gaande naar
320 Luk 15:31 | 31 En hij zeide tot hem: Kind,
321 Luk 16:31 | 31 Doch Abraham zeide tot hem:
322 Luk 17:31 | 31 In dienzelven dag, wie op
323 Luk 18:31 | 31 En Hij nam de twaalven bij
324 Luk 19:31 | 31 En indien iemand u vraagt:
325 Luk 20:31 | 31 En de derde nam dezelve
326 Luk 21:31 | 31 Alzo ook gij, wanneer gij
327 Luk 22:31 | 31 En de Heere zeide: Simon,
328 Luk 23:31 | 31 Want indien zij dit doen
329 Luk 24:31 | 31 En hun ogen werden geopend,
330 Joha 1:31| 31 En ik kende Hem niet; maar
331 Joha 3:31| 31 Die van boven komt, is boven
332 Joha 4:31| 31 En ondertussen baden Hem
333 Joha 5:31| 31 Indien Ik van Mijzelven
334 Joha 6:31| 31 Onze vaders hebben het Manna
335 Joha 7:31| 31 En velen uit de schare geloofden
336 Joha 8:31| 31 Jezus dan zeide tot de Joden,
337 Joha 9:31| 31 En wij weten, dat God de
338 Joha 10:31| 31 De Joden dan namen wederom
339 Joha 11:31| 31 De Joden dan, die met haar
340 Joha 12:31| 31 Nu is het oordeel dezer
341 Joha 13:31| 31 Als hij dan uitgegaan was,
342 Joha 14:31| 31 Maar opdat de wereld wete,
343 Joha 16:31| 31 Jezus antwoordde hun: Gelooft
344 Joha 18:31| 31 Pilatus dan zeide tot hen:
345 Joha 19:31| 31 De Joden dan, opdat de lichamen
346 Joha 20:31| 31 Maar deze zijn geschreven,
347 Hand 2:31| 31 Zo heeft hij, dit voorziende,
348 Hand 4:31| 31 En als zij gebeden hadden,
349 Hand 5:31| 31 En ziet, een man stond voor
350 Hand 7:31| 31 Welke gezien is geweest,
351 Hand 9:31| 31 En zij, dien gelezen hebbende,
352 Hand 10:31| 31 En zij zeiden: Geloof in
353 Hand 11:31| 31 Daarom dat Hij een dag gesteld
354 Hand 13:31| 31 En sommigen ook der oversten
355 Hand 14:31| 31 Daarom waakt, en gedenkt,
356 Hand 15:31| 31 En als zij hem zochten te
357 Hand 17:31| 31 De krijgsknechten dan, gelijk
358 Hand 20:31| 31 En aan een zijde gegaan
359 Hand 21:31| 31 Zeide Paulus tot den hoofdman
360 Hand 22:31| 31 Predikende het Koninkrijk
361 Rom 1:31 | 31 Onverstandigen, verbondbrekers,
362 Rom 3:31 | 31 Doen wij dan de wet te niet
363 Rom 8:31 | 31 Wat zullen wij dan tot deze
364 Rom 9:31 | 31 Maar Israel, die de wet
365 Rom 11:31 | 31 Alzo zijn ook dezen nu ongehoorzaam
366 Rom 15:31 | 31 Opdat ik mag bevrijd worden
367 1Kor 1:31| 31 Opdat het zij, gelijk geschreven
368 1Kor 7:31| 31 En die deze wereld gebruiken,
369 1Kor 10:31| 31 Hetzij dan dat gijlieden
370 1Kor 11:31| 31 Want indien wij onszelven
371 1Kor 12:31| 31 Doch ijvert naar de beste
372 1Kor 14:31| 31 Want gij kunt allen, de
373 1Kor 15:31| 31 Ik sterf alle dagen, hetwelk
374 2Kor 11:31| 31 De God en Vader van onzen
375 Gal 4:31 | 31 Zo dan, broeders, wij zijn
376 Efez 4:31| 31 Alle bitterheid, en toornigheid,
377 Efez 5:31| 31 Daarom zal een mens zijn
378 Heb 10:31 | 31 Vreselijk is het te vallen
379 Heb 11:31 | 31 Door het geloof is Rachab,
|