Book Chapter: Verse
1 Gen 25:40 | 40 En op uw zwaard zult gij leven, en zult
2 Gen 28:26 | als gevangenen met het zwaard? ~
3 Gen 31:25 | Dina, een iegelijk zijn zwaard, en kwamen stoutelijk in
4 Gen 44:22 | broederen; hetwelk ik, met mijn zwaard en met mijn boog, uit de
5 Exo 5:3 | pestilentie, of met het zwaard. ~
6 Exo 5:21 | zijn knechten, gevende een zwaard in hun handen, om ons te
7 Exo 15:9 | vervuld worden, ik zal mijn zwaard uittrekken, mijn hand zal
8 Exo 18:4 | mij verlost van Farao's zwaard. ~
9 Exo 22:24 | en Ik zal ulieden met het zwaard doden; en uw vrouwen zullen
10 Exo 32:27 | Israel: Een ieder doe zijn zwaard aan zijn heup; gaat door
11 Exo 33:27 | Israel: Een ieder doe zijn zwaard aan zijn heup; gaat door
12 Lev 25:6 | land doen ophouden, en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. ~
13 Lev 25:7 | voor uw aangezicht door het zwaard vallen. ~
14 Lev 25:8 | voor uw aangezicht door het zwaard vallen. ~
15 Lev 25:25 | 25 Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de wraak
16 Lev 25:33 | heidenen verstrooien; en een zwaard achter u uittrekken; en
17 Lev 25:36 | gelijk men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, waar
18 Lev 25:37 | op den ander als voor het zwaard vallen, waar niemand is,
19 Num 14:3 | dat land, dat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen,
20 Num 14:43 | aangezicht, en gij zult door het zwaard vallen; want, omdat gij
21 Num 20:18 | ik niet misschien met het zwaard uitga u tegemoet! ~
22 Num 22:23 | weg, met Zijn uitgetrokken zwaard in Zijn hand; daarom week
23 Num 22:29 | bespot hebt; och, of ik een zwaard in mijn hand had! want ik
24 Num 22:31 | weg, en Zijn uitgetrokken zwaard in Zijn hand; daarom neigde
25 Num 31:8 | ook doodden zij met het zwaard Bileam, den zoon van Beor. ~
26 Deu 32:25 | 25 Van buiten zal het zwaard beroven, en uit de binnenkameren
27 Deu 32:41 | Indien Ik Mijn glinsterend zwaard wette, en Mijn hand ten
28 Deu 32:42 | maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten; van het
29 Deu 33:29 | Schild uwer hulp, en Die een Zwaard is uwer hoogheid; daarom
30 Joz 5:13 | hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua
31 Joz 10:11 | kinderen Israels met het zwaard doodden. ~
32 Joz 11:10 | koning sloeg hij met het zwaard; want Hazor was te voren
33 Joz 13:22 | kinderen Israels met het zwaard gedood Bileam, den zoon
34 Joz 25:12 | Amorieten, niet door uw zwaard, noch door uw boog. ~
35 Ric 3:16 | En Ehud maakte zich een zwaard, dat twee scherpten had,
36 Ric 3:21 | linkerhand uit, en nam het zwaard van zijn rechterheup, en
37 Ric 3:22 | toesloot (want hij trok het zwaard niet uit zijn buik), en
38 Ric 6:14 | is niet anders, dan het zwaard van Gideon, de zoon van
39 Ric 6:20 | blazen; en zij riepen: Het zwaard van den HEERE, en van Gideon! ~
40 Ric 6:22 | bliezen, zo zette de HEERE het zwaard des een tegen den anderen,
41 Ric 7:10 | duizend mannen, die het zwaard uittrokken. ~
42 Ric 7:20 | maar de jongeling trok zijn zwaard niet uit, want hij vreesde,
43 Ric 8:54 | en zeide tot hem: Trek uw zwaard uit, en dood mij, opdat
44 Ric 19:2 | duizend man te voet, die het zwaard uittrokken. ~
45 Ric 19:15 | duizend mannen, die het zwaard uittrokken, behalve dat
46 Ric 19:17 | duizend mannen, die het zwaard uittrokken; deze allen waren
47 Ric 19:25 | aarde; die allen trokken het zwaard uit. ~
48 Ric 19:35 | mannen; die allen trokken het zwaard uit. ~
49 Ric 19:46 | duizend mannen, die het zwaard uittrokken; die allen waren
50 1Sa 13:19 | gezegd: Opdat de Hebreen geen zwaard noch spies maken. ~
51 1Sa 13:22 | des strijds, dat er geen zwaard noch spies gevonden werd
52 1Sa 14:20 | ten strijde; en ziet, het zwaard des enen was tegen den anderen,
53 1Sa 15:33 | Samuel zeide: Gelijk als uw zwaard de vrouwen van haar kinderen
54 1Sa 17:39 | 39 En David gordde zijn zwaard aan over zijn klederen,
55 1Sa 17:45 | Gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies, en met
56 1Sa 17:47 | dat de HEERE niet door het zwaard, noch door de spies verlost;
57 1Sa 17:50 | hem; doch David had geen zwaard in de hand. ~
58 1Sa 17:51 | den Filistijn, en nam zijn zwaard, en hij trok het uit zijn
59 1Sa 18:4 | zijn klederen, ja, tot zijn zwaard toe, en tot zijn boog toe,
60 1Sa 21:8 | onder uw hand geen spies of zwaard? Want ik heb noch mijn zwaard
61 1Sa 21:8 | zwaard? Want ik heb noch mijn zwaard noch ook mijn wapenen in
62 1Sa 21:9 | Toen zeide de priester: Het zwaard van Goliath, den Filistijn,
63 1Sa 22:10 | teerkost; hij gaf hem ook het zwaard van Goliath, den Filistijn. ~
64 1Sa 22:13 | gegeven hebt brood en het zwaard, en God voor hem gevraagd,
65 1Sa 25:13 | Een iegelijk gorde zijn zwaard aan. Toen gordde een iegelijk
66 1Sa 25:13 | gordde een iegelijk zijn zwaard aan, en David gordde ook
67 1Sa 25:13 | en David gordde ook zijn zwaard aan; en zij togen op achter
68 1Sa 31:4 | zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit, en doorsteek mij daarmede,
69 1Sa 31:4 | zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin. ~
70 1Sa 31:5 | zo viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem. ~
71 2Sa 1:12 | Israels, omdat zij door het zwaard gevallen waren. ~
72 2Sa 1:22 | achterwaarts gedreven; en Sauls zwaard keerde niet ledig weder. ~
73 2Sa 2:16 | het hoofd, en stiet zijn zwaard in de zijde des anderen,
74 2Sa 2:26 | Joab, en zeide: Zal dan het zwaard eeuwiglijk verteren? Weet
75 2Sa 3:29 | stok houde, en door het zwaard valle, en broodsgebrek hebbe! ~
76 2Sa 11:25 | zijn in uw ogen, want het zwaard verteert zowel dezen als
77 2Sa 12:9 | Uria, den Hethiet, met het zwaard verslagen, en zijn huisvrouw
78 2Sa 12:9 | en hem hebt gij met het zwaard van de kinderen Ammons doodgeslagen. ~
79 2Sa 12:10 | 10 Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken
80 2Sa 18:8 | van het volk, dan die het zwaard verteerde, te denzelven
81 2Sa 20:8 | was een gordel, daar het zwaard aan vastgemaakt was op zijn
82 2Sa 20:10 | hoedde zich niet voor het zwaard, dat in Joabs hand was;
83 2Sa 21:16 | aangegord met een nieuw zwaard; deze dacht David te slaan. ~
84 2Sa 23:10 | werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; en de HEERE wrocht
85 2Sa 24:9 | strijdbare mannen, die het zwaard uittrokken, en de mannen
86 1Kon 1:51 | hij zijn knecht met het zwaard niet doden zal! ~
87 1Kon 2:8 | zeggende: Zo ik hem met het zwaard dode! ~
88 1Kon 2:32 | aangevallen is, en die met het zwaard gedood heeft, daar het mijn
89 1Kon 3:24 | de koning: Haalt mij een zwaard; en zij brachten een zwaard
90 1Kon 3:24 | zwaard; en zij brachten een zwaard voor het aangezicht des
91 1Kon 19:1 | al de profeten, met het zwaard. ~
92 1Kon 19:10 | afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben
93 1Kon 19:14 | afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben
94 1Kon 19:17 | dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazael ontkomt, doden
95 1Kon 19:17 | doden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal
96 2Kon 3:23 | hebben voorzeker zich met het zwaard verdorven, en hebben de
97 2Kon 3:26 | zevenhonderd mannen, die het zwaard uittogen, om door te breken
98 2Kon 6:22 | ook slaan, die gij met uw zwaard en met uw boog gevangen
99 2Kon 8:12 | hun jonge manschap met het zwaard doden, en hun jonge kinderen
100 2Kon 10:25 | hen met de scherpte des zwaard; en de trawanten en hoofdmannen
101 2Kon 11:15 | wie haar volgt, met het zwaard; want de priester had gezegd:
102 2Kon 11:20 | nadat zij Athalia met het zwaard gedood hadden bij des konings
103 2Kon 21:7 | en ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. ~
104 2Kon 21:37 | zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen
105 1Kro 5:18 | strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende, en den boog spannende,
106 1Kro 10:4 | zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit en doorsteek mij daarmede,
107 1Kro 10:4 | zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin. ~
108 1Kro 10:5 | zo viel hij ook in het zwaard en stierf. ~
109 1Kro 22:5 | elfhonderd duizend man, die het zwaard uittrokken, en Juda vierhonderd
110 1Kro 22:5 | zeventig duizend man, die het zwaard uittrokken. ~
111 1Kro 22:12 | wederpartij, en dat het zwaard uwer vijanden u achterhale;
112 1Kro 22:12 | achterhale; of drie dagen het zwaard des HEEREN, dat is, de pestilentie
113 1Kro 22:16 | hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand, uitgestrekt
114 1Kro 22:27 | den engel, dat hij zijn zwaard weder in zijn schede steken
115 1Kro 22:30 | was verschrikt voor het zwaard van den engel des HEEREN. ~ ~
116 2Kro 21:9 | ons enig kwaad komt, het zwaard des oordeels, of pestilentie,
117 2Kro 22:4 | al zijn broederen met het zwaard, mitsgaders ook enige van
118 2Kro 22:24 | al zijn broederen met het zwaard, mitsgaders ook enige van
119 2Kro 23:27 | haar volgt, zal met het zwaard gedood worden; want de priester
120 2Kro 23:34 | nadat zij Athalia met het zwaard gedood hadden. ~
121 2Kro 29:9 | onze vaders zijn door het zwaard gevallen; daartoe onze zonen,
122 2Kro 32:21 | velden hem daar met het zwaard, die uit zijn lijf voortgekomen
123 2Kro 37:17 | hun jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms
124 2Kro 37:20 | overgebleven was van het zwaard, voerde hij weg naar Babel,
125 Ezra 9:7 | koningen der landen, in zwaard, in gevangenis, en in roof,
126 Neh 4:18 | hadden een iegelijk zijn zwaard aan zijn lenden gegord,
127 Job 5:15 | verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de
128 Job 19:29 | 29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is
129 Job 20:25 | 25 Men zal het zwaard uittrekken, het zal uit
130 Job 33:18 | leven, dat het door het zwaard niet doorga. ~
131 Job 36:12 | horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest
132 Job 38:25 | niet wederom vanwege het zwaard. ~
133 Job 39:14 | gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht. ~
134 Job 40:17 | Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, spies,
135 Psa 7:13 | bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog
136 Psa 17:13 | bevrijd mijn ziel met Uw zwaard van den goddeloze; ~
137 Psa 22:21 | 21 Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld
138 Psa 38:14 | De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hun boog
139 Psa 38:15 | 15 Hun zwaard zal in hunlieder hart gaan;
140 Psa 44:4 | land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen
141 Psa 44:7 | niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen. ~
142 Psa 45:4 | 4 Gord Uw zwaard aan de heup, o Held! Uw
143 Psa 57:5 | en hun tong een scherp zwaard. ~
144 Psa 64:4 | hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen
145 Psa 76:4 | boog, het schild, en het zwaard, en den krijg. Sela. ~
146 Psa 78:64 | priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden
147 Psa 144:10 | David ontzet van het boze zwaard; ~
148 Psa 149:6 | zijn; en een tweesnijdend zwaard in hun hand; ~
149 Spre 5:4 | scherp als een tweesnijdend zwaard. ~
150 Spre 12:18 | woorden als steken van een zwaard onbedachtelijk uitspreekt;
151 Spre 25:18 | sprekende, is een hamer, en zwaard, en scherpe pijl. ~
152 Hoo 3:8 | oorlog, elk hebbende zijn zwaard aan zijn heup, vanwege den
153 Jes 1:20 | zijt, zo zult gij van het zwaard gegeten worden; want de
154 Jes 2:4 | het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen
155 Jes 3:25 | Uw mannen zullen door het zwaard vallen, en uw helden in
156 Jes 13:15 | gevoegd is, zal door het zwaard vallen. ~
157 Jes 14:19 | der gedoden, die met het zwaard doorstoken zijn; als die
158 Jes 21:15 | zwaarden, voor het uitgetrokken zwaard, en voor den gespannen boog,
159 Jes 22:2 | zijn niet verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd. ~
160 Jes 27:1 | hard, en groot, en sterk zwaard bezoeken den Leviathan,
161 Jes 31:8 | Assur zal vallen door het zwaard, niet eens mans, en het
162 Jes 31:8 | niet eens mans, en het zwaard, niet eens mensen, zal hem
163 Jes 31:8 | verteren; en hij zal voor het zwaard vlieden, en zijn jongelingen
164 Jes 34:5 | 5 Want Mijn zwaard is dronken geworden in den
165 Jes 34:6 | 6 Het zwaard des HEEREN is vol van bloed,
166 Jes 37:7 | en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. ~
167 Jes 37:38 | zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen
168 Jes 41:2 | heerste? heeft ze zijn zwaard gegeven als stof, zijn boog
169 Jes 49:2 | mond gemaakt als een scherp zwaard, onder de schaduw Zijner
170 Jes 51:19 | verbreking, en honger, en zwaard, door wien zal Ik u troosten? ~
171 Jes 67:16 | Want met vuur, en met Zijn zwaard zal de HEERE in het recht
172 Jer 2:30 | niet aangenomen; ulieder zwaard heeft uw profeten verteerd,
173 Jer 4:10 | zult vrede hebben; daar het zwaard tot aan de ziel raakt. ~
174 Jer 5:12 | overkomen, wij zullen noch zwaard noch honger zien. ~
175 Jer 5:17 | het arm maken, door het zwaard. ~
176 Jer 6:25 | den weg; want des vijands zwaard is er, schrik van rondom! ~
177 Jer 9:16 | hun vaders; en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat
178 Jer 11:22 | jongelingen zullen door het zwaard sterven, hun zonen en hun
179 Jer 12:12 | verstoorders gekomen, want het zwaard des HEEREN verteert van
180 Jer 14:12 | welgevallen hebben; maar door het zwaard, en door den honger,
181 Jer 14:13 | zeggen hun: Gij zult geen zwaard zien, en gij zult geen honger
182 Jer 14:15 | nog zeggen: Er zal geen zwaard noch honger in dit
183 Jer 14:15 | profeten zullen door het zwaard en door den honger verteerd
184 Jer 14:16 | vanwege den honger en het zwaard; en er zal niemand zijn,
185 Jer 14:18 | daar de verslagenen van het zwaard, en zo ik in de stad komen,
186 Jer 15:2 | dode; en wie tot het zwaard, ten zwaarde, en wie tot
187 Jer 15:3 | spreekt de HEERE: met het zwaard, om te doden; en met de
188 Jer 15:9 | overblijfsel zal Ik aan het zwaard overgeven, voor het aangezicht
189 Jer 16:4 | en zij zullen door het zwaard en door den honger
190 Jer 18:21 | hun jongelingen met het zwaard geslagen worden in den strijd. ~
191 Jer 19:7 | vijanden doen vallen door het zwaard, en door de hand dergenen,
192 Jer 20:4 | die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het
193 Jer 20:4 | wegvoeren, en slaan hen met het zwaard. ~
194 Jer 21:7 | de pestilentie, van het zwaard en van den honger,
195 Jer 21:9 | blijft, zal sterven door het zwaard, of door den honger, of
196 Jer 24:10 | zal onder hen zenden het zwaard, den honger en de pestilentie,
197 Jer 25:16 | dol worden, vanwege het zwaard, dat Ik onder hen zal zenden. ~
198 Jer 25:27 | weder opstaat, vanwege het zwaard, dat Ik onder u zal
199 Jer 25:29 | worden; want Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde,
200 Jer 25:31 | goddelozen heeft Hij aan het zwaard overgegeven, spreekt
201 Jer 26:23 | en hij sloeg hem met het zwaard, en hij wierp zijn dood
202 Jer 27:8 | bezoeking doen door het zwaard, en door den honger, en
203 Jer 27:13 | gij en uw volk door het zwaard, door den honger en door
204 Jer 29:17 | heirscharen: Ziet, Ik zal het zwaard, den honger en de pestilentie
205 Jer 29:18 | ze achterna jagen met het zwaard, met den honger en met de
206 Jer 31:2 | der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in
207 Jer 32:24 | haar strijden; vanwege het zwaard en den honger en de
208 Jer 32:36 | konings van Babel, door het zwaard, en door den honger, en
209 Jer 33:4 | door de wallen en door het zwaard zijn afgebroken: ~
210 Jer 34:4 | van u: Gij zult door het zwaard niet sterven. ~
211 Jer 38:2 | stad blijft, zal door het zwaard, door den honger of door
212 Jer 39:18 | bevrijden, en gij zult door het zwaard niet vallen; maar gij zult
213 Jer 41:2 | van Safan, met het zwaard; alzo doodde hij hem, dien
214 Jer 42:16 | het geschieden, dat het zwaard, waar gij voor vreest, u
215 Jer 42:17 | zullen sterven door het zwaard, door den honger en
216 Jer 42:22 | zekerlijk, dat gij door het zwaard, door den honger en door
217 Jer 43:11 | ter gevangenis; en wie ten zwaard, ten zwaarde. ~
218 Jer 44:12 | verteerd worden; door het zwaard zullen zij vallen, door
219 Jer 44:12 | den grootste toe; door het zwaard en door den honger
220 Jer 44:13 | over Jeruzalem, door het zwaard, door den honger en door
221 Jer 44:18 | gehad, en zijn door het zwaard en door den honger
222 Jer 44:27 | Egypteland zijn, zullen door het zwaard en door den honger verteerd
223 Jer 44:28 | 28 Maar die van het zwaard ontkomen, zullen uit Egypteland
224 Jer 46:10 | wederpartijders, en het zwaard zal vreten, en verzadigd,
225 Jer 46:14 | maakt u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat
226 Jer 46:16 | vanwege het verdrukkende zwaard. ~
227 Jer 47:6 | 6 O wee, gij zwaard des HEEREN! Hoe lang zult
228 Jer 47:7 | HEERE heeft toch aan het zwaard bevel gegeven; tegen Askelon
229 Jer 48:2 | nedergehouwen worden, het zwaard zal achter u heengaan. ~
230 Jer 48:10 | vervloekt zij, die zijn zwaard van het bloed onthoudt! ~
231 Jer 49:37 | de HEERE; en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat
232 Jer 50:16 | vanwege het verdrukkende zwaard, zich keren, een iegelijk
233 Jer 50:27 | 27 Doodt met het zwaard al haar varren, laat ze
234 Jer 50:35 | 35 Het zwaard zal zijn over de Chaldeen,
235 Jer 50:36 | 36 Het zwaard zal zijn over de leugenaars,
236 Jer 50:36 | dat zij zot worden; het zwaard zal zijn over haar helden,
237 Jer 50:37 | 37 Het zwaard zal zijn over zijn paarden
238 Jer 50:37 | zij tot wijven worden; het zwaard zal zijn over haar
239 Jer 51:50 | Gij ontkomenen van het zwaard, gaat weg, en blijft niet
240 Klaa 1:20 | buiten heeft mij het zwaard van kinderen beroofd, van
241 Klaa 1:43 | jongelingen zijn door het zwaard gevallen; Gij hebt ze in
242 Klaa 1:119| De verslagenen van het zwaard zijn gelukkiger dan de verslagenen
243 Klaa 2:9 | levens halen, vanwege het zwaard der woestijn. ~
244 Eze 5:2 | deel nemen, slaande met een zwaard rondom hetzelve, en
245 Eze 5:2 | strooien; want Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. ~
246 Eze 5:12 | een derde deel zal in het zwaard vallen rondom u; en een
247 Eze 5:12 | verstrooien, en Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. ~
248 Eze 5:17 | bloed onder u omgaan; en het zwaard zal Ik over u brengen; Ik,
249 Eze 6:3 | Ik breng over u het zwaard, en Ik zal uw hoogten verderven. ~
250 Eze 6:8 | enigen zult hebben, die het zwaard ontkomen onder de heidenen,
251 Eze 6:11 | want zij zullen door het zwaard, door den honger en
252 Eze 6:12 | die nabij is, zal door het zwaard vallen; maar die overgebleven
253 Eze 7:15 | 15 Het zwaard is buiten, en de pest, en
254 Eze 7:15 | het veld is, zal door het zwaard sterven, en die in de stad
255 Eze 11:8 | Gijlieden hebt het zwaard gevreesd; en het zwaard
256 Eze 11:8 | zwaard gevreesd; en het zwaard zal Ik over u brengen, spreekt
257 Eze 11:10 | 10 Gij zult door het zwaard vallen; in de landpale Israels
258 Eze 12:14 | verstrooien; en Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. ~
259 Eze 12:16 | doen overblijven van het zwaard, van den honger en van de
260 Eze 14:17 | 17 Of als Ik het zwaard brenge over datzelve land,
261 Eze 14:17 | datzelve land, en zegge: Zwaard! ga door, door dat land,
262 Eze 14:21 | vier boze gerichten, het zwaard, en den honger, en het boze
263 Eze 17:21 | al zijn benden door het zwaard vallen, en de overgeblevenen
264 Eze 21:3 | wil aan u, en Ik zal Mijn zwaard uit zijn schede trekken;
265 Eze 21:4 | goddeloze, daarom zal Mijn zwaard uit zijn schede uitgaan
266 Eze 21:5 | dat Ik, de HEERE, Mijn zwaard uit zijn schede getrokken
267 Eze 21:9 | zegt de HEERE: Zeg: Het zwaard, het zwaard is gescherpt,
268 Eze 21:9 | HEERE: Zeg: Het zwaard, het zwaard is gescherpt, en ook geveegd. ~
269 Eze 21:11 | de hand handelen zou; dat zwaard is gescherpt, en dat is
270 Eze 21:12 | verschrikkingen zullen vanwege het zwaard bij Mijn volk zijn;
271 Eze 21:14 | hand tegen hand; want het zwaard zal verdubbeld worden ten
272 Eze 21:14 | derden male, het is het zwaard dergenen, die verslagen
273 Eze 21:14 | worden; het is het zwaard der groten, die verslagen
274 Eze 21:16 | 16 Houd u bijeen, o zwaard! keer u rechtsom, schik
275 Eze 21:19 | wegen voor, waardoor het zwaard des konings van Babel komt;
276 Eze 21:20 | voorstellen, waardoor het zwaard inkomen zal tegen Rabba
277 Eze 21:28 | hun smading; zo zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken,
278 Eze 21:28 | zo zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken, het is
279 Eze 21:30 | 30 Keer uw zwaard weder in zijn schede! In
280 Eze 23:10 | haar doodden zij met het zwaard; en zij kreeg een naam onder
281 Eze 23:25 | laatste van u zal door het zwaard vallen; zij zullen
282 Eze 24:21 | verlaten hebt, zullen door het zwaard vallen. ~
283 Eze 25:13 | zullen tot Dedan toe door het zwaard vallen. ~
284 Eze 26:6 | veld zijn, zullen met het zwaard gedood worden; en zij zullen
285 Eze 26:8 | dochteren op het veld met het zwaard doden, en hij zal sterkten
286 Eze 26:11 | uw volk zal hij met het zwaard doden, en elk een van de
287 Eze 28:23 | midden van haar, door het zwaard, dat tegen haar zal zijn
288 Eze 29:8 | Heere HEERE: Zie, Ik zal het zwaard over u brengen, en Ik zal
289 Eze 30:4 | 4 En het zwaard zal komen in Egypte, en
290 Eze 30:5 | met hen vallen door het zwaard. ~
291 Eze 30:6 | zullen zij daarin door het zwaard vallen, spreekt de
292 Eze 30:17 | Pibeseth zullen door het zwaard vallen, en de dochters zullen
293 Eze 30:21 | te sterken, dat hij het zwaard houde. ~
294 Eze 30:22 | verbrokenen; en Ik zal het zwaard uit zijn hand doen
295 Eze 30:24 | van Babel sterken, en Mijn zwaard in zijn hand geven; maar
296 Eze 30:25 | de HEERE ben, als Ik Mijn zwaard in de hand des konings
297 Eze 31:17 | tot de verslagenen van het zwaard; en die zijn arm geweest
298 Eze 31:18 | de verslagenen door het zwaard. Dat is Farao, en zijn ganse
299 Eze 32:10 | berge staan, als Ik Mijn zwaard zal zwaaien voor hun aangezichten;
300 Eze 32:11 | zegt de Heere HEERE: Het zwaard des konings van Babel zal
301 Eze 32:20 | der verslagenen van het zwaard zullen zij vallen; zij is
302 Eze 32:20 | zij vallen; zij is aan het zwaard overgegeven; trek haar henen
303 Eze 32:21 | liggen er, verslagen van het zwaard; ~
304 Eze 32:22 | verslagen, gevallen door het zwaard; ~
305 Eze 32:23 | verslagen, gevallen door het zwaard, die een schrik gaven in
306 Eze 32:24 | de gevallenen door het zwaard, die onbesneden zijn nedergedaald
307 Eze 32:25 | verslagenen van het zwaard, omdat een schrik van hen
308 Eze 32:26 | onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat zij hun schrik gegeven
309 Eze 32:28 | met de verslagenen van het zwaard. ~
310 Eze 32:29 | bij de verslagenen van het zwaard; diezelve liggen met de
311 Eze 32:30 | bij de verslagenen van het zwaard, en dragen hun schande met
312 Eze 32:31 | de verslagenen van het zwaard van Farao en zijn ganse
313 Eze 32:32 | bij de verslagenen van het zwaard, Farao en zijn ganse
314 Eze 33:2 | tot hen: Wanneer Ik het zwaard over enig land breng, en
315 Eze 33:3 | 3 En hij het zwaard ziet komen over het land,
316 Eze 33:4 | laat waarschuwen; en het zwaard komt, en neemt hem weg,
317 Eze 33:6 | daarentegen de wachter het zwaard ziet komen, en blaast niet
318 Eze 33:6 | is gewaarschuwd; en het zwaard komt, en neemt een ziel
319 Eze 33:26 | Gij staat op ulieder zwaard; gij doet gruwel, en verontreinigt,
320 Eze 33:27 | plaatsen zijn, door het zwaard zullen vallen, en zo Ik
321 Eze 35:8 | zullen de verslagenen van het zwaard liggen. ~
322 Eze 38:8 | wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit vele
323 Eze 38:21 | 21 Want Ik zal het zwaard over hem roepen op al Mijn
324 Eze 38:21 | spreekt de Heere HEERE; het zwaard van een ieder zal tegen
325 Eze 39:23 | zodat zij altemaal door het zwaard gevallen zijn; ~
326 Dan 11:33 | zij zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis
327 Hos 1:7 | verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door
328 Hos 2:17 | zal den boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde
329 Hos 7:16 | vorsten vallen door het zwaard; vanwege de gramschap hunner
330 Hos 11:6 | 6 En het zwaard zal in zijn steden blijven,
331 Hos 14:1 | God; zij zullen door het zwaard vallen, hun kinderkens zullen
332 Amos 1:11 | hij zijn broederen met het zwaard heeft vervolgd, en zijn
333 Amos 4:10 | uw jongelingen door het zwaard gedood, en uw paarden gevankelijk
334 Amos 7:9 | Jerobeams huis opstaan met het zwaard. ~
335 Amos 7:11 | Amos: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israel zal voorzeker
336 Amos 7:17 | dochteren zullen door het zwaard vallen, en uw land zal door
337 Amos 9:1 | zal hun achterste met het zwaard doden; en vliedende
338 Amos 9:4 | vijanden, zo zal Ik vandaar het zwaard gebieden, dat het hen dode;
339 Amos 9:10 | Mijns volks zullen door het zwaard sterven; die daar zeggen:
340 Mic 4:3 | het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen
341 Mic 5:5 | van Assur afweiden met het zwaard, en het land van Nimrod
342 Mic 6:14 | wegbrengen, zal Ik aan het zwaard overgeven. ~
343 Nah 2:13 | rook verbranden, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren,
344 Nah 3:3 | omhoog, zo het vlammende zwaard, als de bliksemende spies,
345 Nah 3:15 | zal u aldaar verteren; het zwaard zal u uitroeien, het zal
346 Zep 2:12 | de verslagenen van Mijn zwaard zijn. ~
347 Zac 9:13 | zal hebben als het zwaard van een held. ~
348 Zac 11:17 | verlater der kudde! Het zwaard zal over zijn arm zijn,
349 Zac 13:7 | 7 Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder,
350 Matt 10:34 | vrede te brengen, maar het zwaard. ~
351 Matt 26:51 | hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht
352 Matt 26:52 | zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want
353 Matt 26:52 | plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard
354 Matt 26:52 | zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. ~
355 Mark 14:47 | die daarbij stonden, het zwaard trekkende, sloeg den dienstknecht
356 Luk 2:35 | 35 (En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan)
357 Luk 22:36 | zijn kleed, en kope een zwaard. ~
358 Luk 22:49 | Heere, zullen wij met het zwaard slaan? ~
359 Joha 18:10 | Petrus dan, hebbende een zwaard, trok hetzelve uit, en sloeg
360 Joha 18:11 | zeide tot Petrus: Steek uw zwaard in de schede. Den drinkbeker,
361 Hand 6:32 | broeder van Johannes, met het zwaard. ~
362 Hand 10:27 | gevangenis geopend, trok een zwaard, en zou zichzelven omgebracht
363 Rom 8:35 | naaktheid, of gevaar, of zwaard? ~
364 Rom 13:4 | vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij
365 Efez 6:17 | helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is
366 Heb 4:12 | scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling
367 Heb 11:37 | gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht; hebben
368 Open 1:16 | een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was,
369 Open 2:12 | het tweesnijdend scherp zwaard heeft: ~
370 Open 2:16 | hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds. ~
371 Open 6:4 | doden; en hem werd een groot zwaard gegeven. ~
372 Open 6:8 | vierde deel der aarde, met zwaard, en met honger, en met den
373 Open 13:10 | gevangenis; indien iemand met het zwaard zal doden, die moet zelf
374 Open 13:10 | doden, die moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier is de
375 Open 19:15 | Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen
376 Open 19:21 | overigen werden gedood met het zwaard Desgenen, Die op het paard
|