Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zuzieten 1
zwaaien 1
zwaar 66
zwaard 376
zwaarde 7
zwaarden 23
zwaarder 6
Frequency    [«  »]
379 31
378 hoofd
376 koningen
376 zwaard
375 andere
374 eeuwigheid
374 saul

Bijbel

IntraText - Concordances

zwaard

    Book Chapter: Verse
1 Gen 25:40 | 40 En op uw zwaard zult gij leven, en zult 2 Gen 28:26 | als gevangenen met het zwaard? ~ 3 Gen 31:25 | Dina, een iegelijk zijn zwaard, en kwamen stoutelijk in 4 Gen 44:22 | broederen; hetwelk ik, met mijn zwaard en met mijn boog, uit de 5 Exo 5:3 | pestilentie, of met het zwaard. ~ 6 Exo 5:21 | zijn knechten, gevende een zwaard in hun handen, om ons te 7 Exo 15:9 | vervuld worden, ik zal mijn zwaard uittrekken, mijn hand zal 8 Exo 18:4 | mij verlost van Farao's zwaard. ~ 9 Exo 22:24 | en Ik zal ulieden met het zwaard doden; en uw vrouwen zullen 10 Exo 32:27 | Israel: Een ieder doe zijn zwaard aan zijn heup; gaat door 11 Exo 33:27 | Israel: Een ieder doe zijn zwaard aan zijn heup; gaat door 12 Lev 25:6 | land doen ophouden, en het zwaard zal door uw land niet doorgaan. ~ 13 Lev 25:7 | voor uw aangezicht door het zwaard vallen. ~ 14 Lev 25:8 | voor uw aangezicht door het zwaard vallen. ~ 15 Lev 25:25 | 25 Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de wraak 16 Lev 25:33 | heidenen verstrooien; en een zwaard achter u uittrekken; en 17 Lev 25:36 | gelijk men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, waar 18 Lev 25:37 | op den ander als voor het zwaard vallen, waar niemand is, 19 Num 14:3 | dat land, dat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen, 20 Num 14:43 | aangezicht, en gij zult door het zwaard vallen; want, omdat gij 21 Num 20:18 | ik niet misschien met het zwaard uitga u tegemoet! ~ 22 Num 22:23 | weg, met Zijn uitgetrokken zwaard in Zijn hand; daarom week 23 Num 22:29 | bespot hebt; och, of ik een zwaard in mijn hand had! want ik 24 Num 22:31 | weg, en Zijn uitgetrokken zwaard in Zijn hand; daarom neigde 25 Num 31:8 | ook doodden zij met het zwaard Bileam, den zoon van Beor. ~ 26 Deu 32:25 | 25 Van buiten zal het zwaard beroven, en uit de binnenkameren 27 Deu 32:41 | Indien Ik Mijn glinsterend zwaard wette, en Mijn hand ten 28 Deu 32:42 | maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten; van het 29 Deu 33:29 | Schild uwer hulp, en Die een Zwaard is uwer hoogheid; daarom 30 Joz 5:13 | hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua 31 Joz 10:11 | kinderen Israels met het zwaard doodden. ~ 32 Joz 11:10 | koning sloeg hij met het zwaard; want Hazor was te voren 33 Joz 13:22 | kinderen Israels met het zwaard gedood Bileam, den zoon 34 Joz 25:12 | Amorieten, niet door uw zwaard, noch door uw boog. ~ 35 Ric 3:16 | En Ehud maakte zich een zwaard, dat twee scherpten had, 36 Ric 3:21 | linkerhand uit, en nam het zwaard van zijn rechterheup, en 37 Ric 3:22 | toesloot (want hij trok het zwaard niet uit zijn buik), en 38 Ric 6:14 | is niet anders, dan het zwaard van Gideon, de zoon van 39 Ric 6:20 | blazen; en zij riepen: Het zwaard van den HEERE, en van Gideon! ~ 40 Ric 6:22 | bliezen, zo zette de HEERE het zwaard des een tegen den anderen, 41 Ric 7:10 | duizend mannen, die het zwaard uittrokken. ~ 42 Ric 7:20 | maar de jongeling trok zijn zwaard niet uit, want hij vreesde, 43 Ric 8:54 | en zeide tot hem: Trek uw zwaard uit, en dood mij, opdat 44 Ric 19:2 | duizend man te voet, die het zwaard uittrokken. ~ 45 Ric 19:15 | duizend mannen, die het zwaard uittrokken, behalve dat 46 Ric 19:17 | duizend mannen, die het zwaard uittrokken; deze allen waren 47 Ric 19:25 | aarde; die allen trokken het zwaard uit. ~ 48 Ric 19:35 | mannen; die allen trokken het zwaard uit. ~ 49 Ric 19:46 | duizend mannen, die het zwaard uittrokken; die allen waren 50 1Sa 13:19 | gezegd: Opdat de Hebreen geen zwaard noch spies maken. ~ 51 1Sa 13:22 | des strijds, dat er geen zwaard noch spies gevonden werd 52 1Sa 14:20 | ten strijde; en ziet, het zwaard des enen was tegen den anderen, 53 1Sa 15:33 | Samuel zeide: Gelijk als uw zwaard de vrouwen van haar kinderen 54 1Sa 17:39 | 39 En David gordde zijn zwaard aan over zijn klederen, 55 1Sa 17:45 | Gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies, en met 56 1Sa 17:47 | dat de HEERE niet door het zwaard, noch door de spies verlost; 57 1Sa 17:50 | hem; doch David had geen zwaard in de hand. ~ 58 1Sa 17:51 | den Filistijn, en nam zijn zwaard, en hij trok het uit zijn 59 1Sa 18:4 | zijn klederen, ja, tot zijn zwaard toe, en tot zijn boog toe, 60 1Sa 21:8 | onder uw hand geen spies of zwaard? Want ik heb noch mijn zwaard 61 1Sa 21:8 | zwaard? Want ik heb noch mijn zwaard noch ook mijn wapenen in 62 1Sa 21:9 | Toen zeide de priester: Het zwaard van Goliath, den Filistijn, 63 1Sa 22:10 | teerkost; hij gaf hem ook het zwaard van Goliath, den Filistijn. ~ 64 1Sa 22:13 | gegeven hebt brood en het zwaard, en God voor hem gevraagd, 65 1Sa 25:13 | Een iegelijk gorde zijn zwaard aan. Toen gordde een iegelijk 66 1Sa 25:13 | gordde een iegelijk zijn zwaard aan, en David gordde ook 67 1Sa 25:13 | en David gordde ook zijn zwaard aan; en zij togen op achter 68 1Sa 31:4 | zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit, en doorsteek mij daarmede, 69 1Sa 31:4 | zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin. ~ 70 1Sa 31:5 | zo viel hij ook in zijn zwaard en stierf met hem. ~ 71 2Sa 1:12 | Israels, omdat zij door het zwaard gevallen waren. ~ 72 2Sa 1:22 | achterwaarts gedreven; en Sauls zwaard keerde niet ledig weder. ~ 73 2Sa 2:16 | het hoofd, en stiet zijn zwaard in de zijde des anderen, 74 2Sa 2:26 | Joab, en zeide: Zal dan het zwaard eeuwiglijk verteren? Weet 75 2Sa 3:29 | stok houde, en door het zwaard valle, en broodsgebrek hebbe! ~ 76 2Sa 11:25 | zijn in uw ogen, want het zwaard verteert zowel dezen als 77 2Sa 12:9 | Uria, den Hethiet, met het zwaard verslagen, en zijn huisvrouw 78 2Sa 12:9 | en hem hebt gij met het zwaard van de kinderen Ammons doodgeslagen. ~ 79 2Sa 12:10 | 10 Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken 80 2Sa 18:8 | van het volk, dan die het zwaard verteerde, te denzelven 81 2Sa 20:8 | was een gordel, daar het zwaard aan vastgemaakt was op zijn 82 2Sa 20:10 | hoedde zich niet voor het zwaard, dat in Joabs hand was; 83 2Sa 21:16 | aangegord met een nieuw zwaard; deze dacht David te slaan. ~ 84 2Sa 23:10 | werd, ja, zijn hand aan het zwaard kleefde; en de HEERE wrocht 85 2Sa 24:9 | strijdbare mannen, die het zwaard uittrokken, en de mannen 86 1Kon 1:51 | hij zijn knecht met het zwaard niet doden zal! ~ 87 1Kon 2:8 | zeggende: Zo ik hem met het zwaard dode! ~ 88 1Kon 2:32 | aangevallen is, en die met het zwaard gedood heeft, daar het mijn 89 1Kon 3:24 | de koning: Haalt mij een zwaard; en zij brachten een zwaard 90 1Kon 3:24 | zwaard; en zij brachten een zwaard voor het aangezicht des 91 1Kon 19:1 | al de profeten, met het zwaard. ~ 92 1Kon 19:10 | afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben 93 1Kon 19:14 | afgebroken en Uw profeten met het zwaard gedood; en ik alleen ben 94 1Kon 19:17 | dat Jehu hem, die van het zwaard van Hazael ontkomt, doden 95 1Kon 19:17 | doden zal; en die van het zwaard van Jehu ontkomt, dien zal 96 2Kon 3:23 | hebben voorzeker zich met het zwaard verdorven, en hebben de 97 2Kon 3:26 | zevenhonderd mannen, die het zwaard uittogen, om door te breken 98 2Kon 6:22 | ook slaan, die gij met uw zwaard en met uw boog gevangen 99 2Kon 8:12 | hun jonge manschap met het zwaard doden, en hun jonge kinderen 100 2Kon 10:25 | hen met de scherpte des zwaard; en de trawanten en hoofdmannen 101 2Kon 11:15 | wie haar volgt, met het zwaard; want de priester had gezegd: 102 2Kon 11:20 | nadat zij Athalia met het zwaard gedood hadden bij des konings 103 2Kon 21:7 | en ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. ~ 104 2Kon 21:37 | zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen 105 1Kro 5:18 | strijdbaarste mannen, schild en zwaard dragende, en den boog spannende, 106 1Kro 10:4 | zijn wapendrager: Trek uw zwaard uit en doorsteek mij daarmede, 107 1Kro 10:4 | zeer. Toen nam Saul het zwaard, en viel daarin. ~ 108 1Kro 10:5 | zo viel hij ook in het zwaard en stierf. ~ 109 1Kro 22:5 | elfhonderd duizend man, die het zwaard uittrokken, en Juda vierhonderd 110 1Kro 22:5 | zeventig duizend man, die het zwaard uittrokken. ~ 111 1Kro 22:12 | wederpartij, en dat het zwaard uwer vijanden u achterhale; 112 1Kro 22:12 | achterhale; of drie dagen het zwaard des HEEREN, dat is, de pestilentie 113 1Kro 22:16 | hemel, met zijn uitgetrokken zwaard in zijn hand, uitgestrekt 114 1Kro 22:27 | den engel, dat hij zijn zwaard weder in zijn schede steken 115 1Kro 22:30 | was verschrikt voor het zwaard van den engel des HEEREN. ~  ~ 116 2Kro 21:9 | ons enig kwaad komt, het zwaard des oordeels, of pestilentie, 117 2Kro 22:4 | al zijn broederen met het zwaard, mitsgaders ook enige van 118 2Kro 22:24 | al zijn broederen met het zwaard, mitsgaders ook enige van 119 2Kro 23:27 | haar volgt, zal met het zwaard gedood worden; want de priester 120 2Kro 23:34 | nadat zij Athalia met het zwaard gedood hadden. ~ 121 2Kro 29:9 | onze vaders zijn door het zwaard gevallen; daartoe onze zonen, 122 2Kro 32:21 | velden hem daar met het zwaard, die uit zijn lijf voortgekomen 123 2Kro 37:17 | hun jongelingen met het zwaard in het huis huns heiligdoms 124 2Kro 37:20 | overgebleven was van het zwaard, voerde hij weg naar Babel, 125 Ezra 9:7 | koningen der landen, in zwaard, in gevangenis, en in roof, 126 Neh 4:18 | hadden een iegelijk zijn zwaard aan zijn lenden gegord, 127 Job 5:15 | verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de 128 Job 19:29 | 29 Schroomt u vanwege het zwaard; want de grimmigheid is 129 Job 20:25 | 25 Men zal het zwaard uittrekken, het zal uit 130 Job 33:18 | leven, dat het door het zwaard niet doorga. ~ 131 Job 36:12 | horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest 132 Job 38:25 | niet wederom vanwege het zwaard. ~ 133 Job 39:14 | gemaakt heeft, heeft hem zijn zwaard aangehecht. ~ 134 Job 40:17 | Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, spies, 135 Psa 7:13 | bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog 136 Psa 17:13 | bevrijd mijn ziel met Uw zwaard van den goddeloze; ~ 137 Psa 22:21 | 21 Red mijn ziel van het zwaard, mijn eenzame van het geweld 138 Psa 38:14 | De goddelozen hebben het zwaard uitgetrokken, en hun boog 139 Psa 38:15 | 15 Hun zwaard zal in hunlieder hart gaan; 140 Psa 44:4 | land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen 141 Psa 44:7 | niet op mijn boog, en mijn zwaard zal mij niet verlossen. ~ 142 Psa 45:4 | 4 Gord Uw zwaard aan de heup, o Held! Uw 143 Psa 57:5 | en hun tong een scherp zwaard. ~ 144 Psa 64:4 | hun tong scherpen als een zwaard, een bitter woord aanleggen 145 Psa 76:4 | boog, het schild, en het zwaard, en den krijg. Sela. ~ 146 Psa 78:64 | priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden 147 Psa 144:10 | David ontzet van het boze zwaard; ~ 148 Psa 149:6 | zijn; en een tweesnijdend zwaard in hun hand; ~ 149 Spre 5:4 | scherp als een tweesnijdend zwaard. ~ 150 Spre 12:18 | woorden als steken van een zwaard onbedachtelijk uitspreekt; 151 Spre 25:18 | sprekende, is een hamer, en zwaard, en scherpe pijl. ~ 152 Hoo 3:8 | oorlog, elk hebbende zijn zwaard aan zijn heup, vanwege den 153 Jes 1:20 | zijt, zo zult gij van het zwaard gegeten worden; want de 154 Jes 2:4 | het andere volk      geen zwaard opheffen, en zij zullen 155 Jes 3:25 | Uw mannen zullen door het zwaard vallen, en uw helden in 156 Jes 13:15 | gevoegd is, zal door het zwaard vallen. ~ 157 Jes 14:19 | der gedoden, die met het zwaard doorstoken zijn; als die 158 Jes 21:15 | zwaarden, voor het uitgetrokken zwaard, en voor den gespannen boog, 159 Jes 22:2 | zijn niet verslagen met het zwaard, noch gestorven in den strijd. ~ 160 Jes 27:1 | hard, en groot, en sterk zwaard bezoeken den Leviathan, 161 Jes 31:8 | Assur zal vallen door het zwaard, niet eens mans, en het 162 Jes 31:8 | niet eens mans, en het zwaard, niet eens mensen, zal hem 163 Jes 31:8 | verteren; en hij zal voor het zwaard vlieden, en zijn jongelingen 164 Jes 34:5 | 5      Want Mijn zwaard is dronken geworden in den 165 Jes 34:6 | 6      Het zwaard des HEEREN is vol van bloed, 166 Jes 37:7 | en Ik zal hem door het zwaard in zijn land vellen. ~ 167 Jes 37:38 | zijn zonen, hem met het zwaard versloegen; doch zij ontkwamen 168 Jes 41:2 | heerste?      heeft ze zijn zwaard gegeven als stof, zijn boog 169 Jes 49:2 | mond gemaakt als een scherp zwaard, onder de schaduw Zijner 170 Jes 51:19 | verbreking, en honger, en zwaard, door wien zal Ik u troosten? ~ 171 Jes 67:16 | Want met vuur, en met Zijn zwaard zal de HEERE in het recht 172 Jer 2:30 | niet aangenomen; ulieder zwaard heeft uw profeten verteerd, 173 Jer 4:10 | zult vrede hebben; daar het zwaard tot aan de ziel raakt. ~ 174 Jer 5:12 | overkomen, wij zullen noch zwaard noch honger zien. ~ 175 Jer 5:17 | het arm maken, door het zwaard. ~ 176 Jer 6:25 | den weg; want des vijands zwaard is er, schrik van rondom! ~ 177 Jer 9:16 | hun vaders; en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat 178 Jer 11:22 | jongelingen zullen door het zwaard sterven, hun zonen en hun 179 Jer 12:12 | verstoorders gekomen, want het zwaard des HEEREN verteert van 180 Jer 14:12 | welgevallen hebben; maar door het zwaard, en door      den honger, 181 Jer 14:13 | zeggen hun: Gij zult geen zwaard zien, en gij zult geen honger 182 Jer 14:15 | nog zeggen: Er zal geen zwaard noch honger in dit      183 Jer 14:15 | profeten zullen door het zwaard en door den honger verteerd 184 Jer 14:16 | vanwege den honger en het zwaard; en er zal niemand zijn, 185 Jer 14:18 | daar de verslagenen van het zwaard, en zo ik in de stad komen, 186 Jer 15:2 | dode; en wie tot het      zwaard, ten zwaarde, en wie tot 187 Jer 15:3 | spreekt de HEERE: met het zwaard, om te doden; en met de 188 Jer 15:9 | overblijfsel zal Ik aan het zwaard overgeven, voor het aangezicht 189 Jer 16:4 | en zij zullen door het zwaard en door den honger      190 Jer 18:21 | hun jongelingen met het zwaard geslagen worden in den strijd. ~ 191 Jer 19:7 | vijanden doen vallen door het zwaard, en door de hand dergenen,      192 Jer 20:4 | die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het 193 Jer 20:4 | wegvoeren, en slaan hen met het zwaard. ~ 194 Jer 21:7 | de pestilentie, van het zwaard en van      den honger, 195 Jer 21:9 | blijft, zal sterven door het zwaard, of door den honger, of 196 Jer 24:10 | zal onder hen zenden het zwaard, den honger en de pestilentie, 197 Jer 25:16 | dol worden, vanwege het zwaard, dat Ik onder hen zal zenden. ~ 198 Jer 25:27 | weder opstaat, vanwege het zwaard,      dat Ik onder u zal 199 Jer 25:29 | worden; want      Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde, 200 Jer 25:31 | goddelozen heeft Hij aan het zwaard      overgegeven, spreekt 201 Jer 26:23 | en hij sloeg hem met het zwaard, en hij wierp zijn dood 202 Jer 27:8 | bezoeking doen door het zwaard, en door den honger, en 203 Jer 27:13 | gij en uw volk door het zwaard, door den honger en door 204 Jer 29:17 | heirscharen: Ziet, Ik zal het zwaard, den honger en de pestilentie 205 Jer 29:18 | ze achterna jagen met het zwaard, met den honger en met de 206 Jer 31:2 | der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in 207 Jer 32:24 | haar strijden; vanwege het zwaard en den honger en      de 208 Jer 32:36 | konings van Babel, door het zwaard, en door den honger, en      209 Jer 33:4 | door de wallen en door het zwaard zijn afgebroken: ~ 210 Jer 34:4 | van u: Gij zult door het zwaard niet sterven. ~ 211 Jer 38:2 | stad blijft, zal door het zwaard, door den honger of door 212 Jer 39:18 | bevrijden, en gij zult door het zwaard niet vallen; maar gij zult 213 Jer 41:2 | van Safan, met het      zwaard; alzo doodde hij hem, dien 214 Jer 42:16 | het geschieden, dat het zwaard, waar gij voor vreest, u 215 Jer 42:17 | zullen sterven door het zwaard, door den honger en      216 Jer 42:22 | zekerlijk, dat gij door het zwaard, door den honger en door 217 Jer 43:11 | ter gevangenis; en wie ten zwaard, ten zwaarde. ~ 218 Jer 44:12 | verteerd worden; door het zwaard zullen zij vallen, door 219 Jer 44:12 | den grootste toe; door het zwaard en door den      honger 220 Jer 44:13 | over Jeruzalem, door het zwaard, door den honger en door 221 Jer 44:18 | gehad, en zijn door het zwaard      en door den honger 222 Jer 44:27 | Egypteland zijn, zullen door het zwaard en door den honger verteerd 223 Jer 44:28 | 28      Maar die van het zwaard ontkomen, zullen uit Egypteland 224 Jer 46:10 | wederpartijders, en het zwaard zal vreten, en verzadigd, 225 Jer 46:14 | maakt u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat      226 Jer 46:16 | vanwege het      verdrukkende zwaard. ~ 227 Jer 47:6 | 6   O wee, gij zwaard des HEEREN! Hoe lang zult 228 Jer 47:7 | HEERE heeft toch aan het zwaard bevel gegeven; tegen Askelon 229 Jer 48:2 | nedergehouwen worden, het zwaard zal achter u heengaan. ~ 230 Jer 48:10 | vervloekt zij, die zijn zwaard van het bloed onthoudt! ~ 231 Jer 49:37 | de HEERE; en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat 232 Jer 50:16 | vanwege het verdrukkende zwaard, zich keren, een iegelijk 233 Jer 50:27 | 27      Doodt met het zwaard al haar varren, laat ze 234 Jer 50:35 | 35      Het zwaard zal zijn over de Chaldeen, 235 Jer 50:36 | 36      Het zwaard zal zijn over de leugenaars, 236 Jer 50:36 | dat zij zot worden; het zwaard zal zijn over haar helden, 237 Jer 50:37 | 37      Het zwaard zal zijn over zijn paarden 238 Jer 50:37 | zij tot wijven worden; het zwaard zal zijn over      haar 239 Jer 51:50 | Gij ontkomenen van het zwaard, gaat weg, en blijft niet 240 Klaa 1:20 | buiten heeft mij het zwaard van kinderen beroofd, van 241 Klaa 1:43 | jongelingen zijn door het zwaard gevallen; Gij hebt ze in 242 Klaa 1:119| De verslagenen van het zwaard zijn gelukkiger dan de verslagenen 243 Klaa 2:9 | levens halen, vanwege het zwaard der woestijn. ~ 244 Eze 5:2 | deel nemen, slaande met een zwaard      rondom hetzelve, en 245 Eze 5:2 | strooien; want Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. ~ 246 Eze 5:12 | een derde deel zal in het zwaard vallen rondom u; en een 247 Eze 5:12 | verstrooien, en Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. ~ 248 Eze 5:17 | bloed onder u omgaan; en het zwaard zal Ik over u brengen; Ik, 249 Eze 6:3 | Ik breng over u      het zwaard, en Ik zal uw hoogten verderven. ~ 250 Eze 6:8 | enigen zult hebben, die het zwaard ontkomen onder de heidenen, 251 Eze 6:11 | want zij zullen door het zwaard, door den      honger en 252 Eze 6:12 | die nabij is, zal door het zwaard vallen; maar die overgebleven 253 Eze 7:15 | 15      Het zwaard is buiten, en de pest, en 254 Eze 7:15 | het veld is, zal door het zwaard sterven, en die in de stad 255 Eze 11:8 | Gijlieden hebt het zwaard gevreesd; en het zwaard 256 Eze 11:8 | zwaard gevreesd; en het zwaard zal Ik over u brengen, spreekt 257 Eze 11:10 | 10      Gij zult door het zwaard vallen; in de landpale Israels 258 Eze 12:14 | verstrooien; en Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. ~ 259 Eze 12:16 | doen overblijven van het zwaard, van den honger en van de 260 Eze 14:17 | 17      Of als Ik het zwaard brenge over datzelve land, 261 Eze 14:17 | datzelve land, en zegge: Zwaard! ga door, door dat land, 262 Eze 14:21 | vier boze gerichten, het zwaard, en den honger, en het boze 263 Eze 17:21 | al zijn benden door het zwaard vallen, en de overgeblevenen 264 Eze 21:3 | wil aan u, en Ik zal Mijn zwaard uit zijn schede trekken; 265 Eze 21:4 | goddeloze, daarom zal Mijn zwaard uit zijn schede uitgaan 266 Eze 21:5 | dat Ik, de HEERE, Mijn zwaard uit zijn schede getrokken 267 Eze 21:9 | zegt de HEERE: Zeg: Het zwaard, het zwaard is gescherpt, 268 Eze 21:9 | HEERE: Zeg: Het zwaard, het zwaard is gescherpt, en ook geveegd. ~ 269 Eze 21:11 | de hand handelen zou; dat zwaard is gescherpt, en dat is 270 Eze 21:12 | verschrikkingen zullen vanwege het zwaard bij Mijn volk zijn;      271 Eze 21:14 | hand tegen hand; want het zwaard zal verdubbeld worden ten 272 Eze 21:14 | derden male, het is het zwaard dergenen, die verslagen 273 Eze 21:14 | worden;      het is het zwaard der groten, die verslagen 274 Eze 21:16 | 16      Houd u bijeen, o zwaard! keer u rechtsom, schik 275 Eze 21:19 | wegen voor, waardoor het zwaard des konings van Babel komt; 276 Eze 21:20 | voorstellen, waardoor het zwaard inkomen zal tegen Rabba 277 Eze 21:28 | hun smading; zo zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken, 278 Eze 21:28 | zo zeg: Het zwaard, het zwaard is uitgetrokken, het is 279 Eze 21:30 | 30      Keer uw zwaard weder in zijn schede! In 280 Eze 23:10 | haar doodden zij met het zwaard; en zij kreeg een naam onder 281 Eze 23:25 | laatste van u zal door het zwaard vallen; zij zullen      282 Eze 24:21 | verlaten hebt, zullen door het zwaard vallen. ~ 283 Eze 25:13 | zullen tot Dedan toe door het zwaard vallen. ~ 284 Eze 26:6 | veld zijn, zullen met het zwaard gedood worden; en zij zullen 285 Eze 26:8 | dochteren op het veld met het zwaard doden, en hij zal sterkten 286 Eze 26:11 | uw volk zal hij met het zwaard doden, en elk een van de 287 Eze 28:23 | midden van haar, door het zwaard, dat tegen haar zal zijn 288 Eze 29:8 | Heere HEERE: Zie, Ik zal het zwaard over u brengen, en Ik zal 289 Eze 30:4 | 4      En het zwaard zal komen in Egypte, en 290 Eze 30:5 | met hen vallen door het zwaard. ~ 291 Eze 30:6 | zullen zij daarin door het zwaard      vallen, spreekt de 292 Eze 30:17 | Pibeseth zullen door het zwaard vallen, en de dochters zullen 293 Eze 30:21 | te sterken, dat hij het zwaard houde. ~ 294 Eze 30:22 | verbrokenen; en Ik zal het zwaard uit      zijn hand doen 295 Eze 30:24 | van Babel sterken, en Mijn zwaard in zijn hand geven; maar 296 Eze 30:25 | de HEERE ben, als Ik Mijn zwaard in de hand des      konings 297 Eze 31:17 | tot de verslagenen van het zwaard; en die zijn arm geweest 298 Eze 31:18 | de verslagenen door het zwaard. Dat is Farao, en zijn ganse 299 Eze 32:10 | berge staan, als Ik Mijn zwaard zal zwaaien voor hun aangezichten; 300 Eze 32:11 | zegt de Heere HEERE: Het zwaard des konings van Babel zal 301 Eze 32:20 | der verslagenen van het zwaard zullen zij vallen; zij is 302 Eze 32:20 | zij vallen; zij is aan het zwaard overgegeven; trek haar henen 303 Eze 32:21 | liggen er, verslagen van het zwaard; ~ 304 Eze 32:22 | verslagen, gevallen door het zwaard; ~ 305 Eze 32:23 | verslagen, gevallen door het zwaard, die een schrik gaven in 306 Eze 32:24 | de gevallenen door het zwaard, die onbesneden zijn nedergedaald 307 Eze 32:25 | verslagenen van het      zwaard, omdat een schrik van hen 308 Eze 32:26 | onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat zij hun schrik gegeven 309 Eze 32:28 | met de verslagenen van het zwaard. ~ 310 Eze 32:29 | bij de verslagenen van het zwaard; diezelve liggen met de 311 Eze 32:30 | bij de verslagenen van het zwaard, en dragen hun schande met 312 Eze 32:31 | de verslagenen van het zwaard van Farao en zijn ganse 313 Eze 32:32 | bij de verslagenen van het zwaard, Farao en zijn      ganse 314 Eze 33:2 | tot hen: Wanneer Ik het zwaard over enig land breng, en 315 Eze 33:3 | 3      En hij het zwaard ziet komen over het land, 316 Eze 33:4 | laat waarschuwen; en het zwaard komt, en neemt hem weg, 317 Eze 33:6 | daarentegen de wachter het zwaard ziet komen, en blaast niet 318 Eze 33:6 | is gewaarschuwd; en het zwaard komt, en neemt een ziel 319 Eze 33:26 | Gij staat op ulieder zwaard; gij doet gruwel, en verontreinigt, 320 Eze 33:27 | plaatsen zijn, door het zwaard zullen vallen, en zo Ik 321 Eze 35:8 | zullen de verslagenen van het zwaard liggen. ~ 322 Eze 38:8 | wedergebracht is van het zwaard, dat vergaderd is uit vele 323 Eze 38:21 | 21      Want Ik zal het zwaard over hem roepen op al Mijn 324 Eze 38:21 | spreekt de Heere HEERE; het zwaard van een ieder zal tegen 325 Eze 39:23 | zodat zij altemaal door het zwaard gevallen zijn; ~ 326 Dan 11:33 | zij zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis 327 Hos 1:7 | verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door      328 Hos 2:17 | zal den      boog, en het zwaard, en den krijg van de aarde 329 Hos 7:16 | vorsten vallen door het zwaard; vanwege de gramschap hunner 330 Hos 11:6 | 6      En het zwaard zal in zijn steden blijven, 331 Hos 14:1 | God; zij zullen door het zwaard vallen, hun kinderkens zullen 332 Amos 1:11 | hij zijn broederen met het zwaard heeft vervolgd, en zijn 333 Amos 4:10 | uw jongelingen door het zwaard gedood, en uw paarden gevankelijk 334 Amos 7:9 | Jerobeams huis opstaan met het zwaard. ~ 335 Amos 7:11 | Amos: Jerobeam zal door het zwaard sterven, en Israel zal voorzeker 336 Amos 7:17 | dochteren zullen door het zwaard vallen, en uw land zal door 337 Amos 9:1 | zal hun achterste met het zwaard doden; en      vliedende 338 Amos 9:4 | vijanden, zo zal Ik vandaar het zwaard gebieden, dat het hen dode; 339 Amos 9:10 | Mijns volks zullen door het zwaard sterven; die daar zeggen: 340 Mic 4:3 | het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen 341 Mic 5:5 | van Assur afweiden met het zwaard, en het land van Nimrod 342 Mic 6:14 | wegbrengen, zal Ik aan      het zwaard overgeven. ~ 343 Nah 2:13 | rook verbranden, en het zwaard zal uw jonge leeuwen verteren, 344 Nah 3:3 | omhoog, zo het vlammende zwaard, als de bliksemende spies, 345 Nah 3:15 | zal u aldaar verteren; het zwaard zal u uitroeien, het zal 346 Zep 2:12 | de verslagenen van Mijn zwaard zijn. ~ 347 Zac 9:13 | zal      hebben als het zwaard van een held. ~ 348 Zac 11:17 | verlater der kudde! Het zwaard zal over zijn arm zijn, 349 Zac 13:7 | 7   Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, 350 Matt 10:34 | vrede te brengen, maar het zwaard. ~ 351 Matt 26:51 | hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht 352 Matt 26:52 | zeide Jezus tot hem: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want 353 Matt 26:52 | plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard 354 Matt 26:52 | zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. ~ 355 Mark 14:47 | die daarbij stonden, het zwaard trekkende, sloeg den dienstknecht 356 Luk 2:35 | 35 (En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan) 357 Luk 22:36 | zijn kleed, en kope een zwaard. ~ 358 Luk 22:49 | Heere, zullen wij met het zwaard slaan? ~ 359 Joha 18:10 | Petrus dan, hebbende een zwaard, trok hetzelve uit, en sloeg 360 Joha 18:11 | zeide tot Petrus: Steek uw zwaard in de schede. Den drinkbeker, 361 Hand 6:32 | broeder van Johannes, met het zwaard. ~ 362 Hand 10:27 | gevangenis geopend, trok een zwaard, en zou zichzelven omgebracht 363 Rom 8:35 | naaktheid, of gevaar, of zwaard? ~ 364 Rom 13:4 | vrees; want zij draagt het zwaard niet tevergeefs; want zij 365 Efez 6:17 | helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is 366 Heb 4:12 | scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling 367 Heb 11:37 | gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht; hebben 368 Open 1:16 | een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was, 369 Open 2:12 | het tweesnijdend scherp zwaard heeft: ~ 370 Open 2:16 | hen krijg voeren met het zwaard Mijns monds. ~ 371 Open 6:4 | doden; en hem werd een groot zwaard gegeven. ~ 372 Open 6:8 | vierde deel der aarde, met zwaard, en met honger, en met den 373 Open 13:10 | gevangenis; indien iemand met het zwaard zal doden, die moet zelf 374 Open 13:10 | doden, die moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier is de 375 Open 19:15 | Zijn mond ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen 376 Open 19:21 | overigen werden gedood met het zwaard Desgenen, Die op het paard


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License