Book Chapter: Verse
1 Gen 4:2 | voer voort te baren zijn broeder Habel; en Habel werd een
2 Gen 4:8 | 8 En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde,
3 Gen 4:8 | waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg
4 Gen 4:9 | Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het
5 Gen 4:10 | een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den
6 Gen 10:21 | vader aller zonen van Heber, broeder van Jafeth, den grootste. ~
7 Gen 14:12 | Lot, den zoon van Abrams broeder, en zijn have, en trokken
8 Gen 14:13 | van Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol, en broeder van
9 Gen 14:13 | Amoriet, broeder van Eskol, en broeder van Aner, welke Abrams bondgenoten
10 Gen 14:14 | Als Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende
11 Gen 14:16 | have weder, en ook Lot zijn broeder en deszelfs have bracht
12 Gen 19:5 | heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten
13 Gen 19:13 | zeg van mij: Hij is mijn broeder! ~
14 Gen 19:16 | zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven;
15 Gen 21:20 | Milka heeft ook Nahor, uw broeder, zonen gebaard: ~
16 Gen 21:21 | eerstgeborene, en Buz, zijn broeder, en Kemuel, de vader van
17 Gen 21:23 | baarde Milka aan Nahor, den broeder van Abraham. ~
18 Gen 23:15 | huisvrouw van Nahor, de broeder van Abraham; en zij had
19 Gen 23:29 | 29 En Rebekka had een broeder, wiens naam was Laban; en
20 Gen 23:53 | Rebekka; hij gaf ook aan haar broeder en haar moeder kostelijkheden. ~
21 Gen 23:55 | 55 Toen zeide haar broeder, en haar moeder: Laat de
22 Gen 23:93 | 26 En daarna kwam zijn broeder uit, wiens hand Ezau's verzenen
23 Gen 25:6 | heb uw vader tot Ezau, uw broeder, horen spreken, zeggende: ~
24 Gen 25:11 | zijn moeder: Zie, mijn broeder Ezau is een harig man, en
25 Gen 25:30 | uitgegaan was, dat Ezau, zijn broeder, van zijn jacht kwam. ~
26 Gen 25:35 | 35 En hij zeide: Uw broeder is gekomen met bedrog, en
27 Gen 25:40 | zult gij leven, en zult uw broeder dienen; doch het zal geschieden,
28 Gen 25:41 | naderen, en ik zal mijn broeder Jakob doden. ~
29 Gen 25:42 | en zeide tot hem: Zie, uw broeder Ezau troost zich over u,
30 Gen 25:43 | naar Haran, tot Laban, mijn broeder. ~
31 Gen 26:2 | van Laban, uwer moeders broeder. ~
32 Gen 26:5 | Bethuel, den Syrier, den broeder van Rebekka, Jakobs en Ezau'
33 Gen 27:10 | van Laban, zijner moeders broeder, en de schapen van Laban,
34 Gen 27:10 | van Laban, zijner moeders broeder, dat Jakob toetrad, en wentelde
35 Gen 27:10 | van Laban, zijner moeders broeder. ~
36 Gen 27:12 | Rachel te kennen, dat hij een broeder van haar vader, en dat hij
37 Gen 27:15 | tot Jakob: Omdat gij mijn broeder zijt, zoudt gij mij derhalve
38 Gen 29:3 | aangezicht tot Ezau, zijn broeder, naar het land Seir, de
39 Gen 29:6 | Wij zijn gekomen tot uw broeder, tot Ezau; en ook trekt
40 Gen 29:13 | geschenk voor Ezau zijn broeder; ~
41 Gen 29:17 | zeggende: Wanneer Ezau, mijn broeder, u ontmoeten zal, en u vragen,
42 Gen 30:3 | aarde, totdat hij bij zijn broeder kwam. ~
43 Gen 30:9 | zeide: Ik heb veel, mijn broeder! het zij het uwe, wat gij
44 Gen 32:1 | voor het aangezicht van uw broeder Ezau. ~
45 Gen 33:6 | het aangezicht van zijn broeder Jakob. ~
46 Gen 34:26 | het zijn, dat wij onzen broeder doodslaan, en zijn bloed
47 Gen 34:27 | aan hem; want hij is onze broeder, ons vlees, en zijn broederen
48 Gen 35:8 | broeders naam, en verwek uw broeder zaad. ~
49 Gen 35:9 | tegen de aarde, om zijn broeder geen zaad te geven. ~
50 Gen 35:29 | intoog, ziet, zo kwam zijn broeder uit; en zij zeide: Hoe zijt
51 Gen 35:30 | 30 En daarna kwam zijn broeder uit, om wiens hand de scharlaken
52 Gen 38:4 | 4 Doch Benjamin, Jozefs broeder, zond Jakob niet met zijn
53 Gen 38:15 | dan, wanneer uw kleinste broeder herwaarts zal gekomen zijn! ~
54 Gen 38:16 | Zendt een uit u, die uw broeder hale; maar weest gijlieden
55 Gen 38:20 | 20 En brengt uw kleinsten broeder tot mij, zo zullen uw woorden
56 Gen 38:21 | zijn schuldig aan onzen broeder, wiens benauwdheid der ziele
57 Gen 38:34 | 34 En brengt uw kleinsten broeder tot mij; zo zal ik weten,
58 Gen 38:34 | maar dat gij vroom zijt; uw broeder zal ik u wedergeven, en
59 Gen 38:38 | niet aftrekken; want zijn broeder is dood, en hij is alleen
60 Gen 39:3 | niet zien, tenzij dat uw broeder met u is. ~
61 Gen 39:4 | 4 Indien gij onzen broeder met ons zendt, wij zullen
62 Gen 39:5 | niet zien, tenzij dat uw broeder met u is. ~
63 Gen 39:6 | kennen gaaft, of gij nog een broeder hadt? ~
64 Gen 39:7 | vader nog; hebt gij nog een broeder? Zo gaven wij het hem te
65 Gen 39:7 | hij zeggen zou: Brengt uw broeder af? ~
66 Gen 39:13 | 13 Neemt ook uw broeder mede, en maakt u op, keert
67 Gen 39:14 | man, dat hij uw anderen broeder en Benjamin met u late gaan!
68 Gen 39:29 | op, en zag Benjamin, zijn broeder, den zoon zijner moeder,
69 Gen 39:29 | zeide: Is dit uw kleinste broeder, waarvan gij tot mij zeidet?
70 Gen 39:30 | ingewand ontstak jegens zijn broeder, en hij zocht te wenen;
71 Gen 40:19 | gijlieden een vader, of broeder? ~
72 Gen 40:20 | ouderdoms, den kleinsten, wiens broeder dood is, en hij is alleen
73 Gen 40:23 | knechten: Indien uw kleinste broeder met u niet afkomt, zo zult
74 Gen 40:26 | aftrekken; indien onze kleinste broeder bij ons is, zo zullen wij
75 Gen 40:26 | zien, zo deze onze kleinste broeder niet bij ons is. ~
76 Gen 41:4 | zeide hij: Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar Egypte verkocht
77 Gen 41:12 | het, en de ogen van mijn broeder Benjamin, dat mijn mond
78 Gen 41:14 | hals van Benjamin, zijn broeder, en weende; en Benjamin
79 Gen 44:19 | nochtans zal zijn kleinste broeder groter worden dan hij, en
80 Exo 4:14 | niet Aaron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel
81 Exo 7:1 | over Farao; en Aaron, uw broeder, zal uw profeet zijn. ~
82 Exo 7:2 | gebieden zal; en Aaron, uw broeder, zal tot Farao spreken,
83 Exo 28:1 | 1 Daarna zult gij uw broeder Aaron, en zijn zonen met
84 Exo 28:2 | 2 En gij zult voor uw broeder Aaron heilige klederen maken,
85 Exo 28:4 | zij zullen dan voor uw broeder Aaron heilige klederen maken,
86 Exo 28:41 | 41 En gij zult die uw broeder Aaron en ook zijn zonen
87 Exo 32:27 | en een iegelijk dode zijn broeder, en elk zijn vriend, en
88 Exo 32:29 | zijn zoon, en tegen zijn broeder; en dit, opdat Hij heden
89 Exo 33:27 | en een iegelijk dode zijn broeder, en elk zijn vriend, en
90 Exo 33:29 | zijn zoon, en tegen zijn broeder; en dit, opdat Hij heden
91 Lev 16:2 | tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aaron, dat hij niet te allen
92 Lev 18:14 | zult de schaamte van den broeder uws vaders niet ontdekken;
93 Lev 19:17 | 17 Gij zult uw broeder in uw hart niet haten; gij
94 Lev 21:2 | zijn dochter, en over zijn broeder. ~
95 Lev 24:25 | 25 Wanneer uw broeder zal verarmd zijn, en iets
96 Lev 24:35 | 35 En als uw broeder zal verarmd zijn, en zijn
97 Lev 24:36 | vrezen voor uw God, opdat uw broeder bij u leve. ~
98 Lev 24:39 | 39 Desgelijks, wanneer uw broeder bij u zal verarmd zijn,
99 Lev 24:46 | een iegelijk over zijn broeder, gij zult over hem geen
100 Lev 24:47 | bekomen zal hebben, en uw broeder, die bij hem is, verarmd
101 Num 6:7 | om zijn moeder, om zijn broeder of om zijn zuster, om hen
102 Num 20:8 | vergadering, gij en Aaron, uw broeder, en spreekt gijlieden tot
103 Num 20:14 | welke zeiden: Alzo zegt uw broeder Israel: Gij weet al de moeite,
104 Num 27:13 | gij ook, gelijk als uw broeder Aaron verzameld geworden
105 Num 35:2 | geboden, de erfenis van onzen broeder Zelafead te geven aan zijn
106 Deu 1:16 | tussen den man en tussen zijn broeder, en tussen deszelfs vreemdeling. ~
107 Deu 13:6 | 6 Wanneer uw broeder, de zoon uwer moeder, of
108 Deu 15:2 | zal zijn naaste of zijn broeder niet manen, dewijl men den
109 Deu 15:3 | manen; maar wat gij bij uw broeder hebt, zal uw hand vrijlaten; ~
110 Deu 15:7 | hand toesluiten voor uw broeder, die arm is; ~
111 Deu 15:9 | uw oog boos zij tegen uw broeder, die arm is, en dat gij
112 Deu 15:11 | mildelijk opendoen aan uw broeder, aan uw bedrukten en aan
113 Deu 15:12 | 12 Wanneer uw broeder, een Hebreer of een Hebreinne,
114 Deu 17:15 | een vreemden man, die uw broeder niet zij. ~
115 Deu 19:18 | valsheid betuigd tegen zijn broeder; ~
116 Deu 19:19 | doen, gelijk als hij zijn broeder dacht te doen; alzo zult
117 Deu 22:1 | verbergen; gij zult ze uw broeder ganselijk weder toesturen. ~
118 Deu 22:2 | 2 En indien uw broeder niet nabij u is, of gij
119 Deu 22:2 | zij bij u zijn, totdat uw broeder die zoeke, en gij ze hem
120 Deu 23:7 | gruwel houden, want hij is uw broeder; den Egyptenaar zult gij
121 Deu 23:19 | 19 Gij zult aan uw broeder niet woekeren, met woeker
122 Deu 23:20 | gij woekeren; maar aan uw broeder zult gij niet woekeren;
123 Deu 25:3 | slagen te doen slaan, uw broeder dan voor uw ogen verachtelijk
124 Deu 25:5 | daarbuiten geworden; haar mans broeder zal tot haar ingaan en nemen
125 Deu 25:5 | den plicht van eens mans broeder. ~
126 Deu 25:7 | oudsten, en zeggen: Mijns mans broeder weigert zijn broeder een
127 Deu 25:7 | mans broeder weigert zijn broeder een naam te verwekken in
128 Deu 28:54 | zal kwaad zijn tegen zijn broeder en tegen de huisvrouw zijns
129 Deu 32:50 | uw volken; gelijk als uw broeder Aaron stierf op den berg
130 Joz 15:17 | de zoon van Kenaz, den broeder van Kaleb, nam haar in;
131 Ric 1:3 | Toen zeide Juda tot zijn broeder Simeon: Trek met mij op
132 Ric 1:13 | haar in, de zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was
133 Ric 1:17 | 17 Juda dan toog met zijn broeder Simeon, en zij sloegen de
134 Ric 3:9 | Othniel, zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was
135 Ric 8:1 | henen naar Sichem, tot de broeder zijner moeder; en hij sprak
136 Ric 8:3 | zij zeiden: Hij is onze broeder. ~
137 Ric 8:18 | van Sichem, omdat hij uw broeder is); ~
138 Ric 8:21 | woonde aldaar vanwege zijn broeder Abimelech. ~
139 Ric 8:24 | wierd op Abimelech, hun broeder, die hen gedood had, en
140 Ric 19:23 | kinderen van Benjamin, mijn broeder? En de HEERE zeide: Trekt
141 Ric 19:28 | kinderen van Benjamin, mijn broeder, of zal ik ophouden? en
142 Ric 20:6 | Israels over Benjamin, hun broeder; en zij zeiden: Heden is
143 Rut 4:3 | stuk lands, dat van onzen broeder Elimelech was, heeft Naomi,
144 1Sa 14:3 | de zoon van Ahitub, den broeder van Ikabod, den zoon van
145 1Sa 17:28 | Als Eliab, zijn grootste broeder, hem tot die mannen hoorde
146 1Sa 20:29 | offer in de stad, en mijn broeder heeft het mij zelfs geboden;
147 1Sa 26:6 | den zoon van Zeruja, den broeder van Joab, zeggende: Wie
148 2Sa 1:26 | benauwd om uwentwil, mijn broeder Jonathan! Gij waart mij
149 2Sa 2:22 | aangezicht opheffen voor uw broeder Joab? ~
150 2Sa 2:27 | geweest, een iegelijk van zijn broeder te vervolgen! ~
151 2Sa 3:27 | des bloeds wil van zijn broeder Asahel. ~
152 2Sa 3:30 | Alzo hebben Joab en zijn broeder Abisai Abner doodgeslagen,
153 2Sa 3:30 | doodgeslagen, omdat hij hun broeder Asahel te Gibeon in den
154 2Sa 4:6 | vijfde rib; en Rechab en zijn broeder Baena ontkwamen. ~
155 2Sa 4:9 | antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, den zonen van Rimmon,
156 2Sa 10:10 | hij onder de hand van zijn broeder Abisai, die het in orde
157 2Sa 13:3 | een zoon van Simea, Davids broeder; en Jonadab was een zeer
158 2Sa 13:4 | Thamar, de zuster van mijn broeder Absalom, lief. ~
159 2Sa 13:7 | heen in het huis van uw broeder Amnon, en maak hem een spijze. ~
160 2Sa 13:8 | heen in het huis van haar broeder Amnon, (hij nu was nederliggende),
161 2Sa 13:10 | gemaakt had, en bracht ze haar broeder Amnon in de kamer. ~
162 2Sa 13:12 | zeide tot hem: Niet, mijn broeder, verkracht mij niet, want
163 2Sa 13:20 | 20 En haar broeder Absalom zeide tot haar:
164 2Sa 13:20 | Absalom zeide tot haar: Is uw broeder Amnon bij u geweest? Nu
165 2Sa 13:20 | zuster, zwijg stil, hij is uw broeder; zet uw hart niet op deze
166 2Sa 13:20 | eenzaam in het huis van haar broeder Absalom. ~
167 2Sa 13:26 | Zo niet, laat toch mijn broeder Amnon met ons gaan. Maar
168 2Sa 13:32 | de zoon van Simea, Davids broeder, antwoordde en zeide: Mijn
169 2Sa 14:7 | Geef dien hier, die zijn broeder geslagen heeft, dat wij
170 2Sa 18:2 | den zoon van Zeruja, Joabs broeder, en een derde deel onder
171 2Sa 20:9 | Is het wel met u, mijn broeder? En Joab vatte met de rechterhand
172 2Sa 20:10 | Toen jaagden Joab en zijn broeder Abisai, Seba, den zoon van
173 2Sa 21:21 | de zoon van Simea, Davids broeder, sloeg hem. ~
174 2Sa 23:18 | 18 Abisai, Joabs broeder, de zoon van Zeruja, die
175 2Sa 23:24 | 24 Asahel, Joabs broeder, was onder de dertig; Elhanan,
176 1Kon 1:10| helden, en Salomo, zijn broeder, noodde hij niet. ~
177 1Kon 2:7 | voor het aangezicht van uw broeder Absalom. ~
178 1Kon 2:21| Sunamietische, aan Adonia, uw broeder, ter vrouwe gegeven worden. ~
179 1Kon 2:22| koninkrijk (want hij is mijn broeder, die ouder is dan ik ben),
180 1Kon 9:13| zijn dat voor steden, mijn broeder, die gij mij gegeven hebt?
181 1Kon 13:30| een weeklage: Ach, mijn broeder! ~
182 1Kon 20:32| hij dan nog? Hij is mijn broeder. ~
183 1Kon 20:33| hem ware, en zeiden: Uw broeder Benhadad leeft. En hij zeide:
184 1Kro 2:32| de kinderen van Jada, den broeder van Sammai, waren Jether
185 1Kro 2:42| kinderen van Kaleb nu, den broeder van Jerahmeel, zijn Mesa,
186 1Kro 4:11| 11 En Chelub, de broeder van Suha, gewon Mechir;
187 1Kro 6:39| 39 En zijn broeder Asaf stond aan zijn rechter
188 1Kro 7:35| En de kinderen van zijn broeder Helem waren Zofah, en Jimna,
189 1Kro 8:39| de zonen van Esek, zijn broeder, waren Ulam, zijn eerstgeborene,
190 1Kro 11:20| 20 Abisai nu, de broeder van Joab, was ook het hoofd
191 1Kro 11:26| heiren waren: Asahel, de broeder van Joab; Elhanan, de zoon
192 1Kro 11:38| 38 Joel, de broeder van Nathan; Mibhar, de zoon
193 1Kro 11:45| van Simri, en Joha, zijn broeder, de Tiziet; ~
194 1Kro 20:11| hij in de hand van zijn broeder Abisai, en zij stelden hen
195 1Kro 20:15| aangezicht van Abisai, zijn broeder, en zij kwamen in de stad;
196 1Kro 21:5 | Jair, versloeg Lachmi, den broeder van Goliath, den Gethiet,
197 1Kro 21:7 | de zoon van Simea, den broeder van David, versloeg hem. ~
198 1Kro 25:25| 25 De broeder van Micha was Jissia; van
199 1Kro 25:31| vaderen tegen zijn kleinsten broeder. ~ ~
200 1Kro 27:22| waren Zetham en Joel, zijn broeder; dezen waren over de schatten
201 1Kro 28:7 | vierde maand, was Asahel, de broeder van Joab, en na hem Zebadja,
202 2Kro 31:12| overste, en Simei, zijn broeder, de tweede. ~
203 2Kro 31:13| Chonanja en Simei, zijn broeder; door het bevel van den
204 2Kro 37:4 | koning van Egypte maakte zijn broeder Eljakim koning over Juda
205 2Kro 37:4 | naam in Jojakim; maar zijn broeder Joahaz nam Necho, en bracht
206 2Kro 37:10| HEEREN; en hij maakte zijn broeder Zedekia koning over Juda
207 Ezra 8:17| te zeggen tot Iddo, zijn broeder, en de Nethinim, in de plaats
208 Neh 5:7 | last, een iegelijk van zijn broeder. Voorts belegde ik een grote
209 Neh 7:2 | En ik gaf bevel aan mijn broeder Hanani, en aan Hananja,
210 Job 1:13 | dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene. ~
211 Job 1:18 | wijn, in het huis van hun broeder, den eerstgeborene; ~
212 Job 30:29 | 29 Ik ben den draken een broeder geworden, en een metgezel
213 Psa 36:14 | vriend, alsof het mij een broeder geweest ware; ik ging gebukt
214 Psa 49:8 | Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen;
215 Psa 50:20 | zit, gij spreekt tegen uw broeder; tegen den zoon uwer moeder
216 Spre 17:17| aller tijd lief; en een broeder wordt in de benauwdheid
217 Spre 18:9 | in zijn werk, die is een broeder van een doorbrenger. ~
218 Spre 18:19| 19 Een broeder is wederspanniger dan een
219 Spre 18:24| die meer aankleeft dan een broeder. ~ ~
220 Spre 27:10| gebuur die nabij is, dan een broeder, die verre is. ~
221 Pred 4:8 | heeft ook geen kind, noch broeder; nochtans is van al zijn
222 Hoo 8:1 | Och, dat Gij mij als een Broeder waart, zuigende de borsten
223 Jes 3:6 | Wanneer iemand zijn broeder uit het huis zijns vaders
224 Jes 19:2 | een iegelijk tegen zijn broeder, en een iegelijk tegen zijn
225 Jer 9:4 | vertrouwt niet op enigen broeder; want elk broeder doet niet
226 Jer 9:4 | enigen broeder; want elk broeder doet niet dan bedriegen,
227 Jer 22:18 | niet beklagen: Och mijn broeder! of, och zuster! Zij zullen
228 Jer 23:35 | en een iegelijk tot zijn broeder: Wat heeft de HEERE geantwoord,
229 Jer 31:34 | naaste, en een iegelijk zijn broeder, leren, zeggende: Kent den
230 Jer 34:9 | hen, van een Jood, zijn broeder, zou doen dienen. ~
231 Jer 34:14 | gaan, een iegelijk zijn broeder, een Hebreer, die u zal
232 Jer 34:17 | een iegelijk voor zijn broeder, en een iegelijk voor zijn
233 Eze 18:10 | bloed vergiet, die zijn broeder doet een van deze dingen; ~
234 Eze 24:23 | iegelijk tegen zijn broeder zuchten. ~
235 Eze 33:30 | ander, een iegelijk met zijn broeder, zeggende: Komt toch
236 Eze 38:21 | een ieder zal tegen zijn broeder zijn. ~
237 Eze 44:25 | of om een dochter, om een broeder of om een zuster, die
238 Hos 12:4 | moeders buik hield hij zijn broeder bij de verzenen; en in zijn
239 Oba 1:10 | het geweld, begaan aan uw broeder Jakob, zal schaamte u bedekken;
240 Mic 7:2 | jagen, een iegelijk zijn broeder, met een jachtgaren. ~
241 Mal 1:2 | liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de HEERE; nochtans
242 Matt 4:18| Petrus, en Andreas, zijn broeder, het net in de zee werpende (
243 Matt 4:21| Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader
244 Matt 5:22| Zo wie te onrecht op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar
245 Matt 5:22| gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar
246 Matt 5:23| gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft; ~
247 Matt 5:24| verzoent u eerst met uw broeder, en komt dan en offert uw
248 Matt 7:4 | Of, hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Laat toe, dat ik
249 Matt 10:2 | Petrus, en Andreas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedeus,
250 Matt 10:2 | Zebedeus, en Johannes, zijn broeder; ~
251 Matt 10:21| 21 En de ene broeder zal den anderen broeder
252 Matt 10:21| broeder zal den anderen broeder overleveren tot den dood,
253 Matt 12:50| hemelen is, dezelve is Mijn broeder, en zuster, en moeder. ~ ~ ~
254 Matt 14:3 | huisvrouw van Filippus, zijn broeder. ~
255 Matt 17:1 | Jakobus, en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hoge
256 Matt 18:15| 15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft,
257 Matt 18:15| u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. ~
258 Matt 18:21| hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik
259 Matt 18:35| vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden. ~ ~
260 Matt 22:24| kinderen hebbende, zo zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen,
261 Matt 22:24| deszelfs vrouw trouwen, en zijn broeder zaad verwekken. ~
262 Matt 22:25| hij zijn vrouw voor zijn broeder. ~
263 Mark 1:16| Hij Simon en Andreas, zijn broeder, werpende het net in de
264 Mark 1:19| Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, en dezelven in het schip
265 Mark 3:17| Zebedeus, en Johannes, den broeder van Jakobus; en gaf hun
266 Mark 3:35| van God doet, die is Mijn broeder, en Mijn zuster, en moeder. ~ ~
267 Mark 5:37| Jakobus, en Johannes, den broeder van Jakobus; ~
268 Mark 6:3 | de zoon van Maria, en de broeder van Jakobus en Joses, en
269 Mark 6:17| Herodias, de huisvrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar
270 Mark 12:19| geschreven: Indien iemands broeder sterft, en een vrouw achterlaat,
271 Mark 12:19| kinderen nalaat, dat zijn broeder deszelfs vrouw nemen zal
272 Mark 12:19| vrouw nemen zal en zijn broeder zaad verwekken. ~
273 Mark 13:12| 12 En de ene broeder zal den anderen overleveren
274 Luk 3:1 | Galilea, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Iturea
275 Luk 3:19 | vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken,
276 Luk 6:14 | noemde; en Andreas zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus
277 Luk 6:16 | 16 Judas, den broeder van Jakobus, en Judas Iskariot,
278 Luk 6:42 | 42 Of hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: Broeder, laat toe,
279 Luk 6:42 | gij tot uw broeder zeggen: Broeder, laat toe, dat ik den splinter,
280 Luk 12:13 | tot Hem: Meester, zeg mijn broeder, dat hij met mij de erfenis
281 Luk 15:27 | En deze zeide tot hem: Uw broeder is gekomen, en uw vader
282 Luk 15:32 | blijde te zijn; want deze uw broeder was dood, en is weder levend
283 Luk 17:3 | Wacht uzelven. En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf
284 Luk 20:28 | ons geschreven: Zo iemands broeder sterft, die een vrouw heeft,
285 Luk 20:28 | zonder kinderen, dat zijn broeder de vrouw nemen zal, en zijn
286 Luk 20:28 | vrouw nemen zal, en zijn broeder zaad verwekken. ~
287 Joha 1:41| 41 Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een
288 Joha 1:42| 42 Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem:
289 Joha 6:8 | discipelen, namelijk Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide
290 Joha 11:2 | heeft met haar haren; welker broeder Lazarus krank was.) ~
291 Joha 11:19| vertroosten zouden over haar broeder. ~
292 Joha 11:21| hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven; ~
293 Joha 11:23| Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal wederopstaan. ~
294 Joha 11:32| geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven. ~
295 Hand 1:13| Simon Zelotes, en Judas, de broeder van Jakobus. ~
296 Hand 6:32| hij doodde Jakobus, den broeder van Johannes, met het zwaard. ~
297 Hand 15:20| zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele duizenden van Joden
298 Hand 16:13| staande, zeide tot mij: Saul, broeder, word weder ziende! En ter
299 Rom 14:10 | gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht
300 Rom 14:10 | gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor
301 Rom 14:13 | liever, namelijk, dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis
302 Rom 14:15 | 15 Maar indien uw broeder om der spijze wil bedroefd
303 Rom 14:21 | drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot, of geergerd
304 Rom 16:23 | rentmeester der stad, en de broeder Quartus. ~
305 1Kor 1:1 | van God, en Sosthenes, de broeder, ~
306 1Kor 5:11| namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder
307 1Kor 6:6 | 6 Maar de ene broeder gaat met den anderen broeder
308 1Kor 6:6 | broeder gaat met den anderen broeder te recht, en dat voor ongelovigen. ~
309 1Kor 7:12| niet de Heere: Indien enig broeder een ongelovige vrouw heeft,
310 1Kor 7:15| scheidt, dat hij scheide. De broeder of de zuster wordt in zodanige
311 1Kor 8:11| 11 En zal de broeder, die zwak is, door uw kennis
312 1Kor 8:13| Daarom, indien de spijs mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid
313 1Kor 8:13| vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere. ~ ~
314 1Kor 16:12| wat aangaat Apollos, den broeder, ik heb hem zeer gebeden,
315 2Kor 1:1 | van God, en Timotheus, de broeder, aan de Gemeente Gods, die
316 2Kor 2:12| geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond; ~
317 2Kor 8:18| ook met hem gezonden den broeder, die lof heeft in het Evangelie
318 2Kor 8:22| ook met hen gezonden onzen broeder, welken wij in vele dingen
319 2Kor 12:18| heb Titus gebeden, en den broeder medegezonden; heeft ook
320 Gal 1:19 | apostelen, dan Jakobus, den broeder des Heeren. ~
321 Efez 6:21| u Tychikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar in den
322 Fili 2:25| zenden Epafroditus, mijn broeder, en medearbeider en medestrijder,
323 Kol 1:1 | van God, en Timotheus, de broeder, ~
324 Kol 4:7 | maken Tychikus, de geliefde broeder, en getrouwe dienaar, en
325 Kol 4:9 | den getrouwen en geliefden broeder, dewelke uit de uwen is;
326 1The 3:2 | gezonden Timotheus, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen
327 1The 4:6 | 6 Dat niemand zijn broeder vertrede, noch bedriege
328 2The 3:6 | onttrekt van een iegelijk broeder, die ongeregeld wandelt,
329 2The 3:15| maar vermaant hem als een broeder. ~
330 File 1:1 | Jezus, en Timotheus, de broeder, aan Filemon, den geliefde,
331 File 1:7 | verkwikt zijn geworden door u, broeder! ~
332 File 1:16| namelijk een geliefden broeder, inzonderheid mij, hoeveel
333 File 1:20| 20 Ja, broeder, laat mij uwer hierin genieten
334 Heb 8:11 | naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken de Heere;
335 Heb 13:23 | 23 Weet, dat de broeder Timotheus losgelaten is,
336 Jako 1:9 | 9 Maar de broeder, die nederig is, roeme in
337 Jako 2:15| 15 Indien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn,
338 Jako 4:11| van elkander. Die van zijn broeder kwalijk spreekt en zijn
339 Jako 4:11| kwalijk spreekt en zijn broeder oordeelt, die spreekt kwalijk
340 1Pet 5:12| Silvanus, die u een getrouw broeder is, zo ik acht, heb ik met
341 2Pet 3:15| gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid,
342 1Joh 2:9 | in het licht is, en zijn broeder haat, die is in de duisternis
343 1Joh 2:10| 10 Die zijn broeder liefheeft, blijft in het
344 1Joh 2:11| 11 Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis,
345 1Joh 3:10| niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft, ~
346 1Joh 3:12| uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak
347 1Joh 3:12| boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig. ~
348 1Joh 3:14| broeders liefhebben; die zijn broeder niet liefheeft, blijft in
349 1Joh 3:15| 15 Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager;
350 1Joh 3:17| wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en sluit
351 1Joh 4:20| heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want
352 1Joh 4:20| leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij
353 1Joh 4:21| God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe. ~ ~ ~
354 1Joh 5:16| 16 Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde
355 Jud 1:1 | dienstknecht van Jezus Christus, en broeder van Jakobus, aan de geroepenen,
356 Open 1:9 | Ik, Johannes, die ook uw broeder ben, en medegenoot in de
|