Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
kloven 7
kluiten 3
knagende 3
knecht 347
knechten 389
knechtje 16
knechtjes 6
Frequency    [«  »]
349 gehoord
349 zee
347 gezien
347 knecht
347 spreken
345 totdat
341 dood

Bijbel

IntraText - Concordances

knecht

    Book Chapter: Verse
1 Gen 9:25 | Vervloekt zij Kanaan; een knecht der knechten zij hij zijn 2 Gen 9:26 | Sem; en Kanaan zij hem een knecht! ~ 3 Gen 9:27 | tenten! en Kanaan zij hem een knecht! ~ 4 Gen 17:3 | zo gaat toch niet aan Uw knecht voorbij. ~ 5 Gen 17:5 | daarom omdat Gij tot Uw knecht overgekomen zijt. En zij 6 Gen 17:7 | en hij gaf het aan den knecht, die haastte, om dat toe 7 Gen 18:2 | toch in ten huize van uw knecht, en vernacht, en wast uw 8 Gen 18:19 | 19 Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in 9 Gen 23:2 | Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den oudste van zijn huis, 10 Gen 23:5 | 5 En die knecht zeide tot hem: Misschien 11 Gen 23:9 | 9 Toen legde de knecht zijn hand onder de heup 12 Gen 23:10 | 10 En die knecht nam tien kemelen van zijns 13 Gen 23:14 | diezelve zij, die Gij Uw knecht Izak toegewezen hebt, en 14 Gen 23:17 | 17 Toen liep die knecht haar tegemoet, en hij zeide: 15 Gen 23:34 | Toen zeide hij: Ik ben een knecht van Abraham; ~ 16 Gen 23:52 | geschiedde, als Abrahams knecht hun woorden hoorde, zo boog 17 Gen 23:53 | 53 En de knecht langde voort zilveren kleinoden, 18 Gen 23:59 | trekken, mitsgaders Abrahams knecht en zijn mannen. ~ 19 Gen 23:61 | volgden den man; en die knecht nam Rebekka, en toog heen. ~ 20 Gen 23:65 | 65 En zij zeide tot den knecht: Wie is die man, die ons 21 Gen 23:65 | tegemoet wandelt? En de knecht zeide: Dat is mijn heer! 22 Gen 23:66 | 66 En de knecht vertelde aan Izak al de 23 Gen 29:4 | Ezau: Zo zegt Jakob, uw knecht: Ik heb als vreemdeling 24 Gen 29:10 | deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want ik ben 25 Gen 29:18 | Dat is een geschenk van uw knecht Jakob, gezonden tot mijn 26 Gen 29:20 | zult ook zeggen: Zie, uw knecht Jakob is achter ons! Want 27 Gen 30:5 | kinderen, die God aan uw knecht genadiglijk verleend heeft. ~ 28 Gen 30:14 | het aangezicht van zijn knecht; en ik zal mij op mijn gemak 29 Gen 36:17 | zeggende: De Hebreeuwse knecht, dien gij ons hebt ingebracht, 30 Gen 36:19 | zelfde woorden heeft mij uw knecht gedaan, zo ontstak zijn 31 Gen 37:12 | Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der trawanten; 32 Gen 39:28 | zeiden: Het is wel met uw knecht, onzen vader, hij leeft 33 Gen 40:18 | mijn heer! laat toch uw knecht een woord spreken voor mijns 34 Gen 40:18 | en laat uw toorn tegen uw knecht niet ontsteken; want gij 35 Gen 40:24 | geschied, als wij tot uw knecht, mijn vader, opgetrokken 36 Gen 40:27 | 27 Toen zeide uw knecht, mijn vader, tot ons: Gijlieden 37 Gen 40:30 | 30 Nu dan, als ik tot uw knecht, mijn vader, kome, en de 38 Gen 40:31 | zullen de grauwe haren van uw knecht, onzen vader, met droefenis 39 Gen 40:32 | 32 Want uw knecht is voor dezen jongeling 40 Gen 40:33 | 33 Nu dan, laat toch uw knecht voor dezen jongeling slaaf 41 Exo 4:10 | toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want ik 42 Exo 12:44 | 44 Doch alle knecht van iedereen, die voor geld 43 Exo 14:31 | HEERE, en aan Mozes, Zijn knecht. ~  ~ 44 Exo 21:2 | Als gij een Hebreeuwsen knecht kopen zult, die zal zes 45 Exo 21:5 | 5 Maar indien de knecht ronduit zeggen zal: Ik heb 46 Exo 21:32 | 32 Indien de os een knecht of een dienstmaagd stoot, 47 Lev 24:6 | zijn, voor u, en voor uw knecht, en voor uw dienstmaagd, 48 Num 11:11 | Waarom hebt Gij aan Uw knecht kwalijk gedaan, en waarom 49 Num 12:7 | 7 Alzo is Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn 50 Num 12:8 | niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, te spreken? ~ 51 Num 14:24 | 24 Doch Mijn knecht Kaleb, omdat een andere 52 Deu 3:24 | HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en 53 Deu 23:15 | 15 Gij zult een knecht aan zijn heer niet overleveren, 54 Deu 24:18 | zult gedenken, dat gij een knecht in Egypte geweest zijt, 55 Deu 24:22 | zult gedenken, dat gij een knecht in Egypteland geweest zijt; 56 Deu 34:5 | 5 Alzo stierf Mozes, de knecht des HEEREN, aldaar in het 57 Joz 1:1 | den dood van Mozes, den knecht des HEEREN, dat de HEERE 58 Joz 1:2 | 2 Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak 59 Joz 1:7 | ganse wet, welke Mozes, Mijn knecht, u geboden heeft, en wijk 60 Joz 1:13 | woord, hetwelk Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden geboden 61 Joz 1:15 | bezitten, dat Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden gegeven 62 Joz 5:14 | spreekt mijn Heere tot Zijn knecht? ~ 63 Joz 8:31 | 31 Gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, den kinderen 64 Joz 8:33 | Ebal, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, bevolen had; 65 Joz 9:24 | dat de HEERE, uw God, Zijn knecht Mozes geboden heeft, dat 66 Joz 11:12 | verbannende, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN geboden had. ~ 67 Joz 11:15 | als de HEERE Mozes, Zijn knecht, geboden had, alzo gebood 68 Joz 12:6 | 6 Mozes, de knecht des HEEREN, en de kinderen 69 Joz 12:6 | sloegen hen, en Mozes, de knecht des HEEREN, gaf aan de Rubenieten 70 Joz 13:8 | oosten, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, hun gegeven 71 Joz 14:7 | jaren oud, toen Mozes, de knecht des HEEREN, mij uitgezonden 72 Joz 18:7 | oostwaarts, hetwelk hun Mozes, de knecht des HEEREN, gegeven heeft. ~ 73 Joz 23:2 | onderhouden alles, wat u Mozes, de knecht des HEEREN, geboden heeft; 74 Joz 23:4 | bezitting, hetwelk u Mozes, de knecht des HEEREN, gegeven heeft 75 Joz 23:5 | de wet, die u Mozes, de knecht des HEEREN, geboden heeft, 76 Joz 25:29 | Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, stierf, oud 77 Ric 2:8 | Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, gestorven was, 78 Ric 14:18 | hebt door de hand van Uw knecht dit grote heil gegeven; 79 1Sa 3:9 | Spreek, HEERE, want Uw knecht hoort. Toen ging Samuel 80 1Sa 3:10 | Samuel zeide: Spreek, want Uw knecht hoort. ~ 81 1Sa 17:32 | hart, om zijnentwil. Uw knecht zal heengaan en hij zal 82 1Sa 17:34 | zeide David tot Saul: Uw knecht weid de schapen zijns vaders, 83 1Sa 17:36 | 36 Uw knecht heeft zo den leeuw als den 84 1Sa 17:58 | Ik ben een zoon van uw knecht Isai, den Bethlehemiet. ~  ~  ~  85 1Sa 19:4 | zondige niet tegen zijn knecht David, omdat hij tegen u 86 1Sa 20:7 | Het is goed, zo heeft uw knecht vrede; maar indien hij gans 87 1Sa 20:8 | dan barmhartigheid aan uw knecht, want gij hebt uw knecht 88 1Sa 20:8 | knecht, want gij hebt uw knecht in een verbond des HEEREN 89 1Sa 22:8 | want mijn zoon heeft mijn knecht tegen mij opgewekt, tot 90 1Sa 22:15 | de koning legge op zijn knecht geen ding, noch op het ganse 91 1Sa 22:15 | huis mijns vader; want uw knecht heeft van al deze dingen 92 1Sa 23:10 | HEERE, God van Israel! Uw knecht heeft zekerlijk gehoord, 93 1Sa 23:11 | Saul afkomen, gelijk als Uw knecht gehoord heeft? O HEERE, 94 1Sa 23:11 | Israel, geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide: 95 1Sa 25:39 | van Nabal, en heeft zijn knecht onthouden van het kwade, 96 1Sa 26:18 | vervolgt mijn heer zijn knecht alzo achterna, want wat 97 1Sa 27:5 | wone; want waarom zou uw knecht in de koninklijke stad bij 98 1Sa 27:12 | hij eeuwiglijk mij tot een knecht zijn. ~  ~  ~  99 1Sa 28:2 | Aldus zult gij weten, wat uw knecht doen zal. En Achis zeide 100 1Sa 29:3 | Is deze niet David, de knecht van Saul, den koning van 101 1Sa 29:8 | gedaan? Of wat hebt gij in uw knecht gevonden, van dien dag af, 102 1Sa 30:13 | Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietischen 103 2Sa 3:18 | de hand van David, Mijn knecht, zal Ik Mijn volk Israel 104 2Sa 7:5 | 5 Ga, en zeg tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE: 105 2Sa 7:8 | alzo zult gij tot Mijn knecht, tot David, zeggen: Zo zegt 106 2Sa 7:20 | spreken? Want Gij kent Uw knecht, Heere HEERE! ~ 107 2Sa 7:21 | dingen gedaan, om aan Uw knecht bekend te maken. ~ 108 2Sa 7:25 | dit woord, dat Gij over Uw knecht en over zijn huis gesproken 109 2Sa 7:26 | Israel; en het huis van Uw knecht David zal bestendig zijn 110 2Sa 7:27 | bouwen; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, dit 111 2Sa 7:28 | Gij hebt dit goede tot Uw knecht gesproken. ~ 112 2Sa 7:29 | en zegen het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid voor 113 2Sa 7:29 | zegen zal het huis van Uw knecht gezegend worden in eeuwigheid. ~  ~ 114 2Sa 9:2 | huis van Saul nu had een knecht, wiens naam was Ziba; en 115 2Sa 9:2 | gij Ziba? En hij zeide: Uw knecht. ~ 116 2Sa 9:6 | hij zeide: Zie, hier is uw knecht. ~ 117 2Sa 9:8 | zich, en zeide: Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar 118 2Sa 9:11 | mijn heer de koning zijn knecht gebiedt, alzo zal uw knecht 119 2Sa 9:11 | knecht gebiedt, alzo zal uw knecht doen. Ook zou Mefiboseth, 120 2Sa 11:21 | Dan zult gij zeggen: Uw knecht, Uria, de Hethiet, is ook 121 2Sa 11:24 | dood gebleven zijn; en uw knecht, Uria, de Hethiet, is ook 122 2Sa 13:24 | zeide: Zie, nu heeft uw knecht schaaps scheerders; dat 123 2Sa 13:24 | en zijn knechten met uw knecht gaan. ~ 124 2Sa 14:19 | gesproken heeft; want uw knecht Joab heeft het mij geboden, 125 2Sa 14:20 | omwenden zou, zulks heeft uw knecht Joab gedaan; doch mijn heer 126 2Sa 14:22 | Joab zeide: Heden heeft uw knecht gemerkt, dat ik genade gevonden 127 2Sa 14:22 | koning het woord van zijn knecht gedaan heeft. ~ 128 2Sa 15:2 | gij? Als hij dan zeide: Uw knecht is uit een der stammen Israels; ~ 129 2Sa 15:8 | 8 Want uw knecht heeft een gelofte beloofd, 130 2Sa 15:21 | hetzij ten leven, daar zal uw knecht voorzeker ook zijn! ~ 131 2Sa 15:34 | en tot Absalom zegt: Uw knecht, ik zal des konings zijn; 132 2Sa 15:34 | zijn; ik ben wel uws vaders knecht van te voren geweest, maar 133 2Sa 15:34 | geweest, maar nu zal ik uw knecht zijn; zo zoudt gij mij den 134 2Sa 18:29 | groot rumoer, als Joab, den knecht des konings, en mij uw knecht 135 2Sa 18:29 | knecht des konings, en mij uw knecht afzond, maar ik weet niet 136 2Sa 19:17 | Benjamin met hem; ook Ziba, de knecht van Sauls huis, en zijn 137 2Sa 19:19 | en gedenke niet, wat uw knecht verkeerdelijk gedaan heeft, 138 2Sa 19:20 | 20 Want uw knecht weet het zekerlijk, ik heb 139 2Sa 19:26 | Mijn heer koning, mijn knecht heeft mij bedrogen; want 140 2Sa 19:26 | heeft mij bedrogen; want uw knecht zeide: Ik zal mij een ezel 141 2Sa 19:26 | koning trekken, want uw knecht is kreupel. ~ 142 2Sa 19:27 | 27 Daartoe heeft hij uw knecht bij mijn heer den koning 143 2Sa 19:28 | koning; nochtans hebt gij uw knecht gezet onder degenen, die 144 2Sa 19:35 | tussen goed en kwaad? Zou uw knecht kunnen smaken, wat ik eet 145 2Sa 19:35 | zangeressen? En waarom zou uw knecht mijn heer den koning verder 146 2Sa 19:36 | 36 Uw knecht zal maar een weinig met 147 2Sa 19:37 | 37 Laat toch uw knecht wederkeren, dat ik sterve 148 2Sa 19:37 | moeder; maar zie, daar is uw knecht Chimham, laat dien met mijn 149 2Sa 24:21 | heer de koning tot zijn knecht? En David zeide: Om dezen 150 1Kon 1:19| den krijgsoverste, maar uw knecht Salomo heeft hij niet genood. ~ 151 1Kon 1:26| 26 Maar mij, die uw knecht ben, en Zadok, den priester, 152 1Kon 1:26| van Jojada, en Salomo, uw knecht, heeft hij niet genood. ~ 153 1Kon 1:27| geschied? En hebt gij uw knecht niet bekend gemaakt, wie 154 1Kon 1:51| heden zwere, dat hij zijn knecht met het zwaard niet doden 155 1Kon 2:38| gesproken heeft, alzo zal uw knecht doen. En Simei woonde te 156 1Kon 3:6 | Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader, grote 157 1Kon 3:7 | HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats 158 1Kon 3:8 | 8 En Uw knecht is in het midden van Uw 159 1Kon 3:9 | 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om 160 1Kon 8:24| 24 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden 161 1Kon 8:25| God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij 162 1Kon 8:26| Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David. ~ 163 1Kon 8:28| nog tot het gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o 164 1Kon 8:28| en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht 165 1Kon 8:29| naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. ~ 166 1Kon 8:30| dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israel, 167 1Kon 8:52| zijn tot de smeking van Uw knecht en tot de smeking van Uw 168 1Kon 8:53| den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit 169 1Kon 8:56| den dienst van Mozes, Zijn knecht. ~ 170 1Kon 8:59| opdat Hij het recht van Zijn knecht uitvoere, en het recht van 171 1Kon 8:66| de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israel, Zijn volk, 172 1Kon 11:11| scheuren, en datzelve uw knecht geven. ~ 173 1Kon 11:26| Efrathiet van Zereda, Salomo's knecht (wiens moeders naam was 174 1Kon 11:36| een stam geven; opdat Mijn knecht David altijd een lamp voor 175 1Kon 11:38| geboden, gelijk als Mijn knecht David gedaan heeft; dat 176 1Kon 12:7 | zeggende: Indien gij heden knecht van dit volk wezen zult, 177 1Kon 14:8 | geweest zijt, gelijk Mijn knecht David, die Mijn geboden 178 1Kon 14:18| door den dienst van Zijn knecht Ahia, den profeet. ~ 179 1Kon 15:29| door den dienst van Zijn knecht Ahia, den Siloniet; ~ 180 1Kon 16:9 | 9 En Zimri, zijn knecht, overste van de helft der 181 1Kon 18:9 | ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand van Achab, 182 1Kon 18:12| zou hij mij doden; ik, uw knecht, nu vrees den HEERE van 183 1Kon 18:36| in Israel zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen 184 1Kon 20:9 | gij in het eerst tot uw knecht gezonden hebt, zal ik doen; 185 1Kon 20:32| van Israel, en zeiden: Uw knecht Benhadad zegt: Laat toch 186 1Kon 20:39| koning riep, en zeide: Uw knecht was uitgegaan in het midden 187 1Kon 20:40| Het geschiedde nu, als uw knecht hier en daar doende was, 188 2Kon 4:1 | tot Elisa, zeggende: Uw knecht, mijn man, is gestorven, 189 2Kon 4:1 | gestorven, en gij weet, dat uw knecht den HEERE was vrezende; 190 2Kon 5:6 | gekomen zijn, zie, ik heb mijn knecht Naaman tot u gezonden, dat 191 2Kon 5:15| neem toch een zegen van uw knecht. ~ 192 2Kon 5:17| zeide: Zo niet; laat toch uw knecht gegeven worden een last 193 2Kon 5:17| juk muildieren; want uw knecht zal niet meer brandoffer 194 2Kon 5:18| zaak vergeve de HEERE uw knecht: wanneer mijn heer in het 195 2Kon 5:18| de HEERE vergeve toch uw knecht in deze zaak. ~ 196 2Kon 5:25| Gehazi? En hij zeide: Uw knecht is noch herwaarts noch derwaarts 197 2Kon 8:13| Hazael zeide: Maar wat is uw knecht, die een hond is, dat hij 198 2Kon 9:36| door den dienst van Zijn knecht Elia, den Thisbiet, zeggende: 199 2Kon 10:10| door den dienst van Zijn knecht Elia gesproken heeft. ~ 200 2Kon 15:25| door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, 201 2Kon 17:7 | Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos 202 2Kon 18:7 | Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos 203 2Kon 19:3 | Assyrie; en Hosea werd zijn knecht, dat hij hem een geschenk 204 2Kon 20:12| hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had, 205 2Kon 23:8 | naar de ganse wet, die Mijn knecht Mozes hun geboden heeft. ~ 206 2Kon 24:12| schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~ 207 2Kon 26:1 | op, en Jojakim werd zijn knecht drie jaren; daarna keerde 208 2Kon 27:8 | overste der trawanten, de knecht des konings van Babel, te 209 1Kro 2:34| Sesan had een Egyptischen knecht, wiens naam was Jarha. ~ 210 1Kro 2:35| gaf zijn dochter aan zijn knecht Jarha tot een vrouw; en 211 1Kro 6:49| naar alles wat Mozes, de knecht Gods, geboden had. ~ 212 1Kro 17:4 | heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt de HEERE: Gij 213 1Kro 17:7 | zult gij zeggen tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE 214 1Kro 17:18| voegen, vanwege de eer aan Uw knecht? Doch Gij kent Uw knecht 215 1Kro 17:18| knecht? Doch Gij kent Uw knecht wel. ~ 216 1Kro 17:23| het woord, dat Gij over Uw knecht gesproken hebt, en over 217 1Kro 17:24| en het huis van David, Uw knecht, zij bestendig voor Uw aangezicht. ~ 218 1Kro 17:25| bouwen zoudt; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, om 219 1Kro 17:26| Gij hebt dit goede over Uw knecht gesproken. ~ 220 2Kro 1:3 | samenkomst Gods, die Mozes, de knecht des HEEREN, in de woestijn 221 2Kro 7:15| 15 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden 222 2Kro 7:16| God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij 223 2Kro 7:17| Gij gesproken hebt tot Uw knecht, tot David. ~ 224 2Kro 7:19| en naar het gebed, dat Uw knecht voor Uw aangezicht bidt. ~ 225 2Kro 7:20| naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. ~ 226 2Kro 7:21| naar de smekingen van Uw knecht, en van Uw volk Israel, 227 2Kro 7:42| weldadigheden van David, Uw knecht. ~  ~ 228 2Kro 14:6 | Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht van Salomo, den zoon van 229 2Kro 24:6 | schatting van Mozes, den knecht des HEEREN, en van de gemeente 230 2Kro 24:9 | schatting van Mozes, den knecht Gods, over Israel in de 231 2Kro 32:16| den HEERE, en tegen Zijn knecht Jehizkia. ~ 232 2Kro 34:20| schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~ 233 Neh 1:7 | noch de rechten, die Gij Uw knecht Mozes geboden hebt. ~ 234 Neh 1:8 | toch des woords, dat Gij Uw knecht Mozes geboden hebt, zeggende: 235 Neh 1:11 | vrezen; en doe het toch Uw knecht heden wel gelukken, en geef 236 Neh 2:5 | koning goeddunkt, en zo uw knecht voor uw aangezicht aangenaam 237 Neh 2:10 | Tobia, de Ammonietische knecht dat hoorden, mishaagde het 238 Neh 2:19 | Tobia, de Ammonietische knecht, en Gesem, de Arabier, dit 239 Neh 9:14 | bevolen, door de hand van Uw knecht Mozes. ~ 240 Neh 10:29 | is door de hand van den knecht Gods, Mozes; en dat zij 241 Job 1:8 | ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op 242 Job 2:3 | ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op 243 Job 3:19 | de grote is daar; en de knecht vrij van zijn heer. ~ 244 Job 19:16 | 16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; 245 Job 41:7 | Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. ~ 246 Job 41:8 | en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer 247 Job 41:8 | voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; 248 Job 41:8 | Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. ~ 249 Psa 18:1 | een psalm van David, de knecht des HEEREN, die de woorden 250 Psa 19:12 | 12 Ook wordt Uw knecht door dezelve klaarlijk vermaand; 251 Psa 19:14 | 14 Houd Uw knecht ook terug van trotsheden; 252 Psa 27:9 | aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn; Gij zijt 253 Psa 31:17 | Laat Uw aangezicht over Uw knecht lichten; verlos mij door 254 Psa 37:1 | Een psalm van David, den knecht des HEEREN, voor den opperzangmeester. ~ 255 Psa 69:18 | Uw aangezicht niet van Uw knecht, want mij is bange; haast 256 Psa 78:70 | 70 En Hij verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de 257 Psa 86:2 | Gij, mijn God! verlos Uw knecht die op U betrouwt. ~ 258 Psa 86:16 | zijt mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos den 259 Psa 89:4 | uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: ~ 260 Psa 89:21 | 21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige 261 Psa 105:6 | Gij zaad van Abraham, Zijn knecht, gij kinderen van Jakob, 262 Psa 105:26 | 26 Hij zond Mozes, Zijn knecht, en Aaron, dien Hij verkoren 263 Psa 105:42 | woord, aan Abraham, Zijn knecht. ~ 264 Psa 109:28 | worden; doch dat zich Uw knecht verblijde. ~ 265 Psa 116:16 | HEERE! zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon 266 Psa 116:16 | ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd; 267 Psa 119:17 | 17  Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord 268 Psa 119:23 | gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. ~ 269 Psa 119:38 | Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan 270 Psa 119:49 | Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij 271 Psa 119:65 | 65  Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar 272 Psa 119:76 | naar Uw toezegging aan Uw knecht. ~ 273 Psa 119:122| 122  Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen 274 Psa 119:124| 124  Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid, 275 Psa 119:125| 125  Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en 276 Psa 119:135| aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen. ~ 277 Psa 119:140| is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief. ~ 278 Psa 119:176| verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik 279 Psa 136:22 | 22 Ten erve aan Zijn knecht Israel; want Zijn goedertierenheid 280 Psa 143:2 | niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, 281 Psa 143:12 | beangstigen; want ik ben Uw knecht. ~  ~  ~  ~  ~ 282 Psa 144:10 | overwinning geeft, Die Zijn knecht David ontzet van het boze 283 Spre 11:29| erven; en de dwaas zal een knecht zijn desgenen, die wijs 284 Spre 12:9 | zich gering acht, en een knecht heeft, dan die zichzelven 285 Spre 14:35| is over een verstandigen knecht; maar zijn verbolgenheid 286 Spre 17:2 | 2      Een verstandig knecht zal heersen over een zoon, 287 Spre 19:10| wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! ~ 288 Spre 22:7 | ontleent, is des leners knecht. ~ 289 Spre 29:19| 19      Een knecht zal door de woorden niet 290 Spre 29:21| 21      Als men zijn knecht van jongs op weeldig houdt, 291 Spre 30:10| Achterklap niet van den knecht bij zijn heer, opdat hij 292 Spre 30:22| 22      Om een knecht, als hij regeert; en een 293 Pred 7:21| opdat gij niet hoort, dat uw knecht u vloekt. ~ 294 Jes 20:3 | de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets 295 Jes 22:20 | geschieden, dat Ik Mijn knecht, Eljakim, den zoon van Hilkia, 296 Jes 24:2 | priester wezen; gelijk de knecht, alzo zijn heer; gelijk 297 Jes 41:8 | Maar gij, Israel, Mijn knecht! gij Jakob, dien Ik verkoren 298 Jes 41:9 | zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht; u heb Ik uitverkoren, en 299 Jes 42:1 | 1      Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn 300 Jes 42:19 | Wie is er blind als Mijn knecht, en doof, gelijk Mijn bode, 301 Jes 42:19 | volmaakte, en blind, gelijk de knecht des HEEREN? ~ 302 Jes 43:10 | spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb; 303 Jes 44:1 | 1      Maar hoor nu Mijn knecht Jakob, en Israel, dien Ik 304 Jes 44:2 | Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun, dien 305 Jes 44:21 | Israel! Want gij zijt Mijn knecht, Ik heb u geformeerd; gij 306 Jes 44:21 | geformeerd; gij zijt Mijn knecht, Israel, gij zult van Mij 307 Jes 48:20 | De HEERE heeft Zijn      knecht Jakob verlost! ~ 308 Jes 49:3 | Mij gezegd: Gij zijt Mijn Knecht, Israel, door Welken Ik 309 Jes 49:5 | moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik 310 Jes 49:6 | gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten 311 Jes 49:7 | een gruwel heeft, tot den Knecht dergenen, die heersen: Koningen      312 Jes 52:13 | 13      Ziet, Mijn Knecht zal verstandelijk handelen; 313 Jes 53:11 | door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen 314 Jer 2:14 | 14      Is dan Israel een knecht, of is hij een ingeborene 315 Jer 25:9 | den koning van Babel, Mijn knecht; en zal ze brengen over 316 Jer 27:6 | den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte 317 Jer 30:10 | dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob! spreekt de HEERE, 318 Jer 33:21 | worden Mijn verbond met Mijn knecht David, dat hij geen zoon 319 Jer 33:22 | vermenigvuldigen het zaad van Mijn knecht David, en de Levieten, die 320 Jer 33:26 | zaad van Jakob en van Mijn knecht David verwerpen, dat Ik 321 Jer 34:9 | Dat een iegelijk zijn knecht, en een iegelijk zijn maagd, 322 Jer 34:10 | dat zij, een iegelijk zijn knecht, en een iegelijk zijn maagd 323 Jer 34:16 | wederkomen, een iegelijk zijn knecht, en een iegelijk zijn maagd, 324 Jer 43:10 | den koning van Babel, Mijn knecht, halen, en Ik zal zijn troon      325 Jer 46:27 | 27      Maar gij, Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet 326 Jer 46:28 | 28      Gij dan Mijn knecht Jakob! vrees niet, spreekt 327 Eze 28:25 | land wonen, dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb. ~ 328 Eze 34:23 | hen weiden, namelijk Mijn knecht David; die zal ze weiden, 329 Eze 34:24 | tot een God zijn; en Mijn knecht David zal Vorst zijn in 330 Eze 37:24 | 24      En Mijn Knecht David zal Koning over hen 331 Eze 37:25 | in het land, dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin 332 Eze 37:25 | tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst 333 Dan 6:21 | tot Daniel: O Daniel, gij knecht des levenden Gods! heeft 334 Dan 9:11 | wet van Mozes, den knecht Gods, dewijl wij tegen Hem 335 Dan 10:17 | 17      En hoe kan de knecht van dezen mijn Heere spreken 336 Zac 3:8 | want ziet, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUITE, doen komen. ~ 337 Mal 1:6 | zal den vader eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een 338 Mal 4:4 | der wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hen bevolen heb 339 Matt 8:6 | En zeggende: Heere! mijn knecht ligt te huis geraakt, en 340 Matt 8:8 | alleenlijk een woord, en mijn knecht zal genezen worden. ~ 341 Matt 8:13| gij geloofd hebt. En zijn knecht is gezond geworden te diezelver 342 Matt 12:18| 18 Ziet, Mijn Knecht, Welken Ik verkoren heb, 343 Luk 1:54 | 54 Hij heeft Israel, Zijn knecht, opgenomen, opdat Hij gedachtig 344 Luk 1:69 | het huis van David, Zijn knecht; ~ 345 Luk 7:7 | het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden. ~ 346 Hand 4:25| door den mond van David Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden 347 Hand 14:12| 12 En zij brachten den knecht levende, en waren bovenmate


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License