Book Chapter: Verse
1 Gen 9:25 | Vervloekt zij Kanaan; een knecht der knechten zij hij zijn
2 Gen 9:26 | Sem; en Kanaan zij hem een knecht! ~
3 Gen 9:27 | tenten! en Kanaan zij hem een knecht! ~
4 Gen 17:3 | zo gaat toch niet aan Uw knecht voorbij. ~
5 Gen 17:5 | daarom omdat Gij tot Uw knecht overgekomen zijt. En zij
6 Gen 17:7 | en hij gaf het aan den knecht, die haastte, om dat toe
7 Gen 18:2 | toch in ten huize van uw knecht, en vernacht, en wast uw
8 Gen 18:19 | 19 Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in
9 Gen 23:2 | Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den oudste van zijn huis,
10 Gen 23:5 | 5 En die knecht zeide tot hem: Misschien
11 Gen 23:9 | 9 Toen legde de knecht zijn hand onder de heup
12 Gen 23:10 | 10 En die knecht nam tien kemelen van zijns
13 Gen 23:14 | diezelve zij, die Gij Uw knecht Izak toegewezen hebt, en
14 Gen 23:17 | 17 Toen liep die knecht haar tegemoet, en hij zeide:
15 Gen 23:34 | Toen zeide hij: Ik ben een knecht van Abraham; ~
16 Gen 23:52 | geschiedde, als Abrahams knecht hun woorden hoorde, zo boog
17 Gen 23:53 | 53 En de knecht langde voort zilveren kleinoden,
18 Gen 23:59 | trekken, mitsgaders Abrahams knecht en zijn mannen. ~
19 Gen 23:61 | volgden den man; en die knecht nam Rebekka, en toog heen. ~
20 Gen 23:65 | 65 En zij zeide tot den knecht: Wie is die man, die ons
21 Gen 23:65 | tegemoet wandelt? En de knecht zeide: Dat is mijn heer!
22 Gen 23:66 | 66 En de knecht vertelde aan Izak al de
23 Gen 29:4 | Ezau: Zo zegt Jakob, uw knecht: Ik heb als vreemdeling
24 Gen 29:10 | deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan hebt; want ik ben
25 Gen 29:18 | Dat is een geschenk van uw knecht Jakob, gezonden tot mijn
26 Gen 29:20 | zult ook zeggen: Zie, uw knecht Jakob is achter ons! Want
27 Gen 30:5 | kinderen, die God aan uw knecht genadiglijk verleend heeft. ~
28 Gen 30:14 | het aangezicht van zijn knecht; en ik zal mij op mijn gemak
29 Gen 36:17 | zeggende: De Hebreeuwse knecht, dien gij ons hebt ingebracht,
30 Gen 36:19 | zelfde woorden heeft mij uw knecht gedaan, zo ontstak zijn
31 Gen 37:12 | Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der trawanten;
32 Gen 39:28 | zeiden: Het is wel met uw knecht, onzen vader, hij leeft
33 Gen 40:18 | mijn heer! laat toch uw knecht een woord spreken voor mijns
34 Gen 40:18 | en laat uw toorn tegen uw knecht niet ontsteken; want gij
35 Gen 40:24 | geschied, als wij tot uw knecht, mijn vader, opgetrokken
36 Gen 40:27 | 27 Toen zeide uw knecht, mijn vader, tot ons: Gijlieden
37 Gen 40:30 | 30 Nu dan, als ik tot uw knecht, mijn vader, kome, en de
38 Gen 40:31 | zullen de grauwe haren van uw knecht, onzen vader, met droefenis
39 Gen 40:32 | 32 Want uw knecht is voor dezen jongeling
40 Gen 40:33 | 33 Nu dan, laat toch uw knecht voor dezen jongeling slaaf
41 Exo 4:10 | toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want ik
42 Exo 12:44 | 44 Doch alle knecht van iedereen, die voor geld
43 Exo 14:31 | HEERE, en aan Mozes, Zijn knecht. ~ ~
44 Exo 21:2 | Als gij een Hebreeuwsen knecht kopen zult, die zal zes
45 Exo 21:5 | 5 Maar indien de knecht ronduit zeggen zal: Ik heb
46 Exo 21:32 | 32 Indien de os een knecht of een dienstmaagd stoot,
47 Lev 24:6 | zijn, voor u, en voor uw knecht, en voor uw dienstmaagd,
48 Num 11:11 | Waarom hebt Gij aan Uw knecht kwalijk gedaan, en waarom
49 Num 12:7 | 7 Alzo is Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn
50 Num 12:8 | niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, te spreken? ~
51 Num 14:24 | 24 Doch Mijn knecht Kaleb, omdat een andere
52 Deu 3:24 | HEERE! Gij hebt begonnen Uw knecht te tonen Uw grootheid en
53 Deu 23:15 | 15 Gij zult een knecht aan zijn heer niet overleveren,
54 Deu 24:18 | zult gedenken, dat gij een knecht in Egypte geweest zijt,
55 Deu 24:22 | zult gedenken, dat gij een knecht in Egypteland geweest zijt;
56 Deu 34:5 | 5 Alzo stierf Mozes, de knecht des HEEREN, aldaar in het
57 Joz 1:1 | den dood van Mozes, den knecht des HEEREN, dat de HEERE
58 Joz 1:2 | 2 Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak
59 Joz 1:7 | ganse wet, welke Mozes, Mijn knecht, u geboden heeft, en wijk
60 Joz 1:13 | woord, hetwelk Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden geboden
61 Joz 1:15 | bezitten, dat Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden gegeven
62 Joz 5:14 | spreekt mijn Heere tot Zijn knecht? ~
63 Joz 8:31 | 31 Gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, den kinderen
64 Joz 8:33 | Ebal, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, bevolen had;
65 Joz 9:24 | dat de HEERE, uw God, Zijn knecht Mozes geboden heeft, dat
66 Joz 11:12 | verbannende, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN geboden had. ~
67 Joz 11:15 | als de HEERE Mozes, Zijn knecht, geboden had, alzo gebood
68 Joz 12:6 | 6 Mozes, de knecht des HEEREN, en de kinderen
69 Joz 12:6 | sloegen hen, en Mozes, de knecht des HEEREN, gaf aan de Rubenieten
70 Joz 13:8 | oosten, gelijk als Mozes, de knecht des HEEREN, hun gegeven
71 Joz 14:7 | jaren oud, toen Mozes, de knecht des HEEREN, mij uitgezonden
72 Joz 18:7 | oostwaarts, hetwelk hun Mozes, de knecht des HEEREN, gegeven heeft. ~
73 Joz 23:2 | onderhouden alles, wat u Mozes, de knecht des HEEREN, geboden heeft;
74 Joz 23:4 | bezitting, hetwelk u Mozes, de knecht des HEEREN, gegeven heeft
75 Joz 23:5 | de wet, die u Mozes, de knecht des HEEREN, geboden heeft,
76 Joz 25:29 | Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, stierf, oud
77 Ric 2:8 | Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, gestorven was,
78 Ric 14:18 | hebt door de hand van Uw knecht dit grote heil gegeven;
79 1Sa 3:9 | Spreek, HEERE, want Uw knecht hoort. Toen ging Samuel
80 1Sa 3:10 | Samuel zeide: Spreek, want Uw knecht hoort. ~
81 1Sa 17:32 | hart, om zijnentwil. Uw knecht zal heengaan en hij zal
82 1Sa 17:34 | zeide David tot Saul: Uw knecht weid de schapen zijns vaders,
83 1Sa 17:36 | 36 Uw knecht heeft zo den leeuw als den
84 1Sa 17:58 | Ik ben een zoon van uw knecht Isai, den Bethlehemiet. ~ ~ ~
85 1Sa 19:4 | zondige niet tegen zijn knecht David, omdat hij tegen u
86 1Sa 20:7 | Het is goed, zo heeft uw knecht vrede; maar indien hij gans
87 1Sa 20:8 | dan barmhartigheid aan uw knecht, want gij hebt uw knecht
88 1Sa 20:8 | knecht, want gij hebt uw knecht in een verbond des HEEREN
89 1Sa 22:8 | want mijn zoon heeft mijn knecht tegen mij opgewekt, tot
90 1Sa 22:15 | de koning legge op zijn knecht geen ding, noch op het ganse
91 1Sa 22:15 | huis mijns vader; want uw knecht heeft van al deze dingen
92 1Sa 23:10 | HEERE, God van Israel! Uw knecht heeft zekerlijk gehoord,
93 1Sa 23:11 | Saul afkomen, gelijk als Uw knecht gehoord heeft? O HEERE,
94 1Sa 23:11 | Israel, geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide:
95 1Sa 25:39 | van Nabal, en heeft zijn knecht onthouden van het kwade,
96 1Sa 26:18 | vervolgt mijn heer zijn knecht alzo achterna, want wat
97 1Sa 27:5 | wone; want waarom zou uw knecht in de koninklijke stad bij
98 1Sa 27:12 | hij eeuwiglijk mij tot een knecht zijn. ~ ~ ~
99 1Sa 28:2 | Aldus zult gij weten, wat uw knecht doen zal. En Achis zeide
100 1Sa 29:3 | Is deze niet David, de knecht van Saul, den koning van
101 1Sa 29:8 | gedaan? Of wat hebt gij in uw knecht gevonden, van dien dag af,
102 1Sa 30:13 | Egyptische jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietischen
103 2Sa 3:18 | de hand van David, Mijn knecht, zal Ik Mijn volk Israel
104 2Sa 7:5 | 5 Ga, en zeg tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE:
105 2Sa 7:8 | alzo zult gij tot Mijn knecht, tot David, zeggen: Zo zegt
106 2Sa 7:20 | spreken? Want Gij kent Uw knecht, Heere HEERE! ~
107 2Sa 7:21 | dingen gedaan, om aan Uw knecht bekend te maken. ~
108 2Sa 7:25 | dit woord, dat Gij over Uw knecht en over zijn huis gesproken
109 2Sa 7:26 | Israel; en het huis van Uw knecht David zal bestendig zijn
110 2Sa 7:27 | bouwen; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, dit
111 2Sa 7:28 | Gij hebt dit goede tot Uw knecht gesproken. ~
112 2Sa 7:29 | en zegen het huis van Uw knecht, dat het in eeuwigheid voor
113 2Sa 7:29 | zegen zal het huis van Uw knecht gezegend worden in eeuwigheid. ~ ~
114 2Sa 9:2 | huis van Saul nu had een knecht, wiens naam was Ziba; en
115 2Sa 9:2 | gij Ziba? En hij zeide: Uw knecht. ~
116 2Sa 9:6 | hij zeide: Zie, hier is uw knecht. ~
117 2Sa 9:8 | zich, en zeide: Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar
118 2Sa 9:11 | mijn heer de koning zijn knecht gebiedt, alzo zal uw knecht
119 2Sa 9:11 | knecht gebiedt, alzo zal uw knecht doen. Ook zou Mefiboseth,
120 2Sa 11:21 | Dan zult gij zeggen: Uw knecht, Uria, de Hethiet, is ook
121 2Sa 11:24 | dood gebleven zijn; en uw knecht, Uria, de Hethiet, is ook
122 2Sa 13:24 | zeide: Zie, nu heeft uw knecht schaaps scheerders; dat
123 2Sa 13:24 | en zijn knechten met uw knecht gaan. ~
124 2Sa 14:19 | gesproken heeft; want uw knecht Joab heeft het mij geboden,
125 2Sa 14:20 | omwenden zou, zulks heeft uw knecht Joab gedaan; doch mijn heer
126 2Sa 14:22 | Joab zeide: Heden heeft uw knecht gemerkt, dat ik genade gevonden
127 2Sa 14:22 | koning het woord van zijn knecht gedaan heeft. ~
128 2Sa 15:2 | gij? Als hij dan zeide: Uw knecht is uit een der stammen Israels; ~
129 2Sa 15:8 | 8 Want uw knecht heeft een gelofte beloofd,
130 2Sa 15:21 | hetzij ten leven, daar zal uw knecht voorzeker ook zijn! ~
131 2Sa 15:34 | en tot Absalom zegt: Uw knecht, ik zal des konings zijn;
132 2Sa 15:34 | zijn; ik ben wel uws vaders knecht van te voren geweest, maar
133 2Sa 15:34 | geweest, maar nu zal ik uw knecht zijn; zo zoudt gij mij den
134 2Sa 18:29 | groot rumoer, als Joab, den knecht des konings, en mij uw knecht
135 2Sa 18:29 | knecht des konings, en mij uw knecht afzond, maar ik weet niet
136 2Sa 19:17 | Benjamin met hem; ook Ziba, de knecht van Sauls huis, en zijn
137 2Sa 19:19 | en gedenke niet, wat uw knecht verkeerdelijk gedaan heeft,
138 2Sa 19:20 | 20 Want uw knecht weet het zekerlijk, ik heb
139 2Sa 19:26 | Mijn heer koning, mijn knecht heeft mij bedrogen; want
140 2Sa 19:26 | heeft mij bedrogen; want uw knecht zeide: Ik zal mij een ezel
141 2Sa 19:26 | koning trekken, want uw knecht is kreupel. ~
142 2Sa 19:27 | 27 Daartoe heeft hij uw knecht bij mijn heer den koning
143 2Sa 19:28 | koning; nochtans hebt gij uw knecht gezet onder degenen, die
144 2Sa 19:35 | tussen goed en kwaad? Zou uw knecht kunnen smaken, wat ik eet
145 2Sa 19:35 | zangeressen? En waarom zou uw knecht mijn heer den koning verder
146 2Sa 19:36 | 36 Uw knecht zal maar een weinig met
147 2Sa 19:37 | 37 Laat toch uw knecht wederkeren, dat ik sterve
148 2Sa 19:37 | moeder; maar zie, daar is uw knecht Chimham, laat dien met mijn
149 2Sa 24:21 | heer de koning tot zijn knecht? En David zeide: Om dezen
150 1Kon 1:19| den krijgsoverste, maar uw knecht Salomo heeft hij niet genood. ~
151 1Kon 1:26| 26 Maar mij, die uw knecht ben, en Zadok, den priester,
152 1Kon 1:26| van Jojada, en Salomo, uw knecht, heeft hij niet genood. ~
153 1Kon 1:27| geschied? En hebt gij uw knecht niet bekend gemaakt, wie
154 1Kon 1:51| heden zwere, dat hij zijn knecht met het zwaard niet doden
155 1Kon 2:38| gesproken heeft, alzo zal uw knecht doen. En Simei woonde te
156 1Kon 3:6 | Salomo zeide: Gij hebt aan Uw knecht David, mijn vader, grote
157 1Kon 3:7 | HEERE, mijn God! Gij hebt Uw knecht koning gemaakt in de plaats
158 1Kon 3:8 | 8 En Uw knecht is in het midden van Uw
159 1Kon 3:9 | 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om
160 1Kon 8:24| 24 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden
161 1Kon 8:25| God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij
162 1Kon 8:26| Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David. ~
163 1Kon 8:28| nog tot het gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o
164 1Kon 8:28| en naar het gebed, dat Uw knecht heden voor Uw aangezicht
165 1Kon 8:29| naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. ~
166 1Kon 8:30| dan naar de smeking van Uw knecht, en van Uw volk Israel,
167 1Kon 8:52| zijn tot de smeking van Uw knecht en tot de smeking van Uw
168 1Kon 8:53| den dienst van Mozes, Uw knecht, als Gij onze vaderen uit
169 1Kon 8:56| den dienst van Mozes, Zijn knecht. ~
170 1Kon 8:59| opdat Hij het recht van Zijn knecht uitvoere, en het recht van
171 1Kon 8:66| de HEERE aan David, Zijn knecht, en aan Israel, Zijn volk,
172 1Kon 11:11| scheuren, en datzelve uw knecht geven. ~
173 1Kon 11:26| Efrathiet van Zereda, Salomo's knecht (wiens moeders naam was
174 1Kon 11:36| een stam geven; opdat Mijn knecht David altijd een lamp voor
175 1Kon 11:38| geboden, gelijk als Mijn knecht David gedaan heeft; dat
176 1Kon 12:7 | zeggende: Indien gij heden knecht van dit volk wezen zult,
177 1Kon 14:8 | geweest zijt, gelijk Mijn knecht David, die Mijn geboden
178 1Kon 14:18| door den dienst van Zijn knecht Ahia, den profeet. ~
179 1Kon 15:29| door den dienst van Zijn knecht Ahia, den Siloniet; ~
180 1Kon 16:9 | 9 En Zimri, zijn knecht, overste van de helft der
181 1Kon 18:9 | ik gezondigd, dat gij uw knecht geeft in de hand van Achab,
182 1Kon 18:12| zou hij mij doden; ik, uw knecht, nu vrees den HEERE van
183 1Kon 18:36| in Israel zijt, en ik Uw knecht; en dat ik al deze dingen
184 1Kon 20:9 | gij in het eerst tot uw knecht gezonden hebt, zal ik doen;
185 1Kon 20:32| van Israel, en zeiden: Uw knecht Benhadad zegt: Laat toch
186 1Kon 20:39| koning riep, en zeide: Uw knecht was uitgegaan in het midden
187 1Kon 20:40| Het geschiedde nu, als uw knecht hier en daar doende was,
188 2Kon 4:1 | tot Elisa, zeggende: Uw knecht, mijn man, is gestorven,
189 2Kon 4:1 | gestorven, en gij weet, dat uw knecht den HEERE was vrezende;
190 2Kon 5:6 | gekomen zijn, zie, ik heb mijn knecht Naaman tot u gezonden, dat
191 2Kon 5:15| neem toch een zegen van uw knecht. ~
192 2Kon 5:17| zeide: Zo niet; laat toch uw knecht gegeven worden een last
193 2Kon 5:17| juk muildieren; want uw knecht zal niet meer brandoffer
194 2Kon 5:18| zaak vergeve de HEERE uw knecht: wanneer mijn heer in het
195 2Kon 5:18| de HEERE vergeve toch uw knecht in deze zaak. ~
196 2Kon 5:25| Gehazi? En hij zeide: Uw knecht is noch herwaarts noch derwaarts
197 2Kon 8:13| Hazael zeide: Maar wat is uw knecht, die een hond is, dat hij
198 2Kon 9:36| door den dienst van Zijn knecht Elia, den Thisbiet, zeggende:
199 2Kon 10:10| door den dienst van Zijn knecht Elia gesproken heeft. ~
200 2Kon 15:25| door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai,
201 2Kon 17:7 | Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos
202 2Kon 18:7 | Assyrie, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op, en verlos
203 2Kon 19:3 | Assyrie; en Hosea werd zijn knecht, dat hij hem een geschenk
204 2Kon 20:12| hadden; en al wat Mozes, de knecht des HEEREN, geboden had,
205 2Kon 23:8 | naar de ganse wet, die Mijn knecht Mozes hun geboden heeft. ~
206 2Kon 24:12| schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~
207 2Kon 26:1 | op, en Jojakim werd zijn knecht drie jaren; daarna keerde
208 2Kon 27:8 | overste der trawanten, de knecht des konings van Babel, te
209 1Kro 2:34| Sesan had een Egyptischen knecht, wiens naam was Jarha. ~
210 1Kro 2:35| gaf zijn dochter aan zijn knecht Jarha tot een vrouw; en
211 1Kro 6:49| naar alles wat Mozes, de knecht Gods, geboden had. ~
212 1Kro 17:4 | heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo zegt de HEERE: Gij
213 1Kro 17:7 | zult gij zeggen tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE
214 1Kro 17:18| voegen, vanwege de eer aan Uw knecht? Doch Gij kent Uw knecht
215 1Kro 17:18| knecht? Doch Gij kent Uw knecht wel. ~
216 1Kro 17:23| het woord, dat Gij over Uw knecht gesproken hebt, en over
217 1Kro 17:24| en het huis van David, Uw knecht, zij bestendig voor Uw aangezicht. ~
218 1Kro 17:25| bouwen zoudt; daarom heeft Uw knecht in zijn hart gevonden, om
219 1Kro 17:26| Gij hebt dit goede over Uw knecht gesproken. ~
220 2Kro 1:3 | samenkomst Gods, die Mozes, de knecht des HEEREN, in de woestijn
221 2Kro 7:15| 15 Die Uw knecht, mijn vader David, gehouden
222 2Kro 7:16| God van Israel, houd Uw knecht, mijn vader David, wat Gij
223 2Kro 7:17| Gij gesproken hebt tot Uw knecht, tot David. ~
224 2Kro 7:19| en naar het gebed, dat Uw knecht voor Uw aangezicht bidt. ~
225 2Kro 7:20| naar het gebed, hetwelk Uw knecht bidden zal in deze plaats. ~
226 2Kro 7:21| naar de smekingen van Uw knecht, en van Uw volk Israel,
227 2Kro 7:42| weldadigheden van David, Uw knecht. ~ ~
228 2Kro 14:6 | Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht van Salomo, den zoon van
229 2Kro 24:6 | schatting van Mozes, den knecht des HEEREN, en van de gemeente
230 2Kro 24:9 | schatting van Mozes, den knecht Gods, over Israel in de
231 2Kro 32:16| den HEERE, en tegen Zijn knecht Jehizkia. ~
232 2Kro 34:20| schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~
233 Neh 1:7 | noch de rechten, die Gij Uw knecht Mozes geboden hebt. ~
234 Neh 1:8 | toch des woords, dat Gij Uw knecht Mozes geboden hebt, zeggende:
235 Neh 1:11 | vrezen; en doe het toch Uw knecht heden wel gelukken, en geef
236 Neh 2:5 | koning goeddunkt, en zo uw knecht voor uw aangezicht aangenaam
237 Neh 2:10 | Tobia, de Ammonietische knecht dat hoorden, mishaagde het
238 Neh 2:19 | Tobia, de Ammonietische knecht, en Gesem, de Arabier, dit
239 Neh 9:14 | bevolen, door de hand van Uw knecht Mozes. ~
240 Neh 10:29 | is door de hand van den knecht Gods, Mozes; en dat zij
241 Job 1:8 | ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op
242 Job 2:3 | ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op
243 Job 3:19 | de grote is daar; en de knecht vrij van zijn heer. ~
244 Job 19:16 | 16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde niet;
245 Job 41:7 | Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. ~
246 Job 41:8 | en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer
247 Job 41:8 | voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden;
248 Job 41:8 | Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job. ~
249 Psa 18:1 | een psalm van David, de knecht des HEEREN, die de woorden
250 Psa 19:12 | 12 Ook wordt Uw knecht door dezelve klaarlijk vermaand;
251 Psa 19:14 | 14 Houd Uw knecht ook terug van trotsheden;
252 Psa 27:9 | aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn; Gij zijt
253 Psa 31:17 | Laat Uw aangezicht over Uw knecht lichten; verlos mij door
254 Psa 37:1 | Een psalm van David, den knecht des HEEREN, voor den opperzangmeester. ~
255 Psa 69:18 | Uw aangezicht niet van Uw knecht, want mij is bange; haast
256 Psa 78:70 | 70 En Hij verkoos Zijn knecht David, en nam hem van de
257 Psa 86:2 | Gij, mijn God! verlos Uw knecht die op U betrouwt. ~
258 Psa 86:16 | zijt mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en verlos den
259 Psa 89:4 | uitverkorene; Ik heb Mijn knecht David gezworen: ~
260 Psa 89:21 | 21 Ik heb David, Mijn knecht, gevonden; met Mijn heilige
261 Psa 105:6 | Gij zaad van Abraham, Zijn knecht, gij kinderen van Jakob,
262 Psa 105:26 | 26 Hij zond Mozes, Zijn knecht, en Aaron, dien Hij verkoren
263 Psa 105:42 | woord, aan Abraham, Zijn knecht. ~
264 Psa 109:28 | worden; doch dat zich Uw knecht verblijde. ~
265 Psa 116:16 | HEERE! zekerlijk ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon
266 Psa 116:16 | ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, een zoon Uwer dienstmaagd;
267 Psa 119:17 | 17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve en Uw woord
268 Psa 119:23 | gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht. ~
269 Psa 119:38 | Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan
270 Psa 119:49 | Gedenk des woords, tot Uw knecht gesproken, op hetwelk Gij
271 Psa 119:65 | 65 Teth. Gij hebt bij Uw knecht goed gedaan, HEERE, naar
272 Psa 119:76 | naar Uw toezegging aan Uw knecht. ~
273 Psa 119:122| 122 Wees borg voor Uw knecht ten goede; laat de hovaardigen
274 Psa 119:124| 124 Doe bij Uw knecht naar Uw goedertierenheid,
275 Psa 119:125| 125 Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en
276 Psa 119:135| aangezicht lichten over Uw knecht, en leer mij Uw inzettingen. ~
277 Psa 119:140| is zeer gelouterd, en Uw knecht heeft het lief. ~
278 Psa 119:176| verloren schaap; zoek Uw knecht, want Uw geboden heb ik
279 Psa 136:22 | 22 Ten erve aan Zijn knecht Israel; want Zijn goedertierenheid
280 Psa 143:2 | niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft,
281 Psa 143:12 | beangstigen; want ik ben Uw knecht. ~ ~ ~ ~ ~
282 Psa 144:10 | overwinning geeft, Die Zijn knecht David ontzet van het boze
283 Spre 11:29| erven; en de dwaas zal een knecht zijn desgenen, die wijs
284 Spre 12:9 | zich gering acht, en een knecht heeft, dan die zichzelven
285 Spre 14:35| is over een verstandigen knecht; maar zijn verbolgenheid
286 Spre 17:2 | 2 Een verstandig knecht zal heersen over een zoon,
287 Spre 19:10| wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten! ~
288 Spre 22:7 | ontleent, is des leners knecht. ~
289 Spre 29:19| 19 Een knecht zal door de woorden niet
290 Spre 29:21| 21 Als men zijn knecht van jongs op weeldig houdt,
291 Spre 30:10| Achterklap niet van den knecht bij zijn heer, opdat hij
292 Spre 30:22| 22 Om een knecht, als hij regeert; en een
293 Pred 7:21| opdat gij niet hoort, dat uw knecht u vloekt. ~
294 Jes 20:3 | de HEERE: Gelijk als Mijn knecht Jesaja naakt en barrevoets
295 Jes 22:20 | geschieden, dat Ik Mijn knecht, Eljakim, den zoon van Hilkia,
296 Jes 24:2 | priester wezen; gelijk de knecht, alzo zijn heer; gelijk
297 Jes 41:8 | Maar gij, Israel, Mijn knecht! gij Jakob, dien Ik verkoren
298 Jes 41:9 | zeide tot u: Gij zijt Mijn knecht; u heb Ik uitverkoren, en
299 Jes 42:1 | 1 Ziet, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn
300 Jes 42:19 | Wie is er blind als Mijn knecht, en doof, gelijk Mijn bode,
301 Jes 42:19 | volmaakte, en blind, gelijk de knecht des HEEREN? ~
302 Jes 43:10 | spreekt de HEERE, en Mijn knecht, dien Ik uitverkoren heb;
303 Jes 44:1 | 1 Maar hoor nu Mijn knecht Jakob, en Israel, dien Ik
304 Jes 44:2 | Vrees niet, o Jakob, Mijn knecht, en gij, Jeschurun, dien
305 Jes 44:21 | Israel! Want gij zijt Mijn knecht, Ik heb u geformeerd; gij
306 Jes 44:21 | geformeerd; gij zijt Mijn knecht, Israel, gij zult van Mij
307 Jes 48:20 | De HEERE heeft Zijn knecht Jakob verlost! ~
308 Jes 49:3 | Mij gezegd: Gij zijt Mijn Knecht, Israel, door Welken Ik
309 Jes 49:5 | moeders buik af tot een Knecht geformeerd heeft, dat Ik
310 Jes 49:6 | gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten
311 Jes 49:7 | een gruwel heeft, tot den Knecht dergenen, die heersen: Koningen
312 Jes 52:13 | 13 Ziet, Mijn Knecht zal verstandelijk handelen;
313 Jes 53:11 | door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen
314 Jer 2:14 | 14 Is dan Israel een knecht, of is hij een ingeborene
315 Jer 25:9 | den koning van Babel, Mijn knecht; en zal ze brengen over
316 Jer 27:6 | den koning van Babel, Mijn knecht; zelfs ook het gedierte
317 Jer 30:10 | dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob! spreekt de HEERE,
318 Jer 33:21 | worden Mijn verbond met Mijn knecht David, dat hij geen zoon
319 Jer 33:22 | vermenigvuldigen het zaad van Mijn knecht David, en de Levieten, die
320 Jer 33:26 | zaad van Jakob en van Mijn knecht David verwerpen, dat Ik
321 Jer 34:9 | Dat een iegelijk zijn knecht, en een iegelijk zijn maagd,
322 Jer 34:10 | dat zij, een iegelijk zijn knecht, en een iegelijk zijn maagd
323 Jer 34:16 | wederkomen, een iegelijk zijn knecht, en een iegelijk zijn maagd,
324 Jer 43:10 | den koning van Babel, Mijn knecht, halen, en Ik zal zijn troon
325 Jer 46:27 | 27 Maar gij, Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet
326 Jer 46:28 | 28 Gij dan Mijn knecht Jakob! vrees niet, spreekt
327 Eze 28:25 | land wonen, dat Ik aan Mijn knecht, aan Jakob, gegeven heb. ~
328 Eze 34:23 | hen weiden, namelijk Mijn knecht David; die zal ze weiden,
329 Eze 34:24 | tot een God zijn; en Mijn knecht David zal Vorst zijn in
330 Eze 37:24 | 24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen
331 Eze 37:25 | in het land, dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin
332 Eze 37:25 | tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst
333 Dan 6:21 | tot Daniel: O Daniel, gij knecht des levenden Gods! heeft
334 Dan 9:11 | wet van Mozes, den knecht Gods, dewijl wij tegen Hem
335 Dan 10:17 | 17 En hoe kan de knecht van dezen mijn Heere spreken
336 Zac 3:8 | want ziet, Ik zal Mijn Knecht, de SPRUITE, doen komen. ~
337 Mal 1:6 | zal den vader eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een
338 Mal 4:4 | der wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hen bevolen heb
339 Matt 8:6 | En zeggende: Heere! mijn knecht ligt te huis geraakt, en
340 Matt 8:8 | alleenlijk een woord, en mijn knecht zal genezen worden. ~
341 Matt 8:13| gij geloofd hebt. En zijn knecht is gezond geworden te diezelver
342 Matt 12:18| 18 Ziet, Mijn Knecht, Welken Ik verkoren heb,
343 Luk 1:54 | 54 Hij heeft Israel, Zijn knecht, opgenomen, opdat Hij gedachtig
344 Luk 1:69 | het huis van David, Zijn knecht; ~
345 Luk 7:7 | het met een woord, en mijn knecht zal genezen worden. ~
346 Hand 4:25| door den mond van David Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden
347 Hand 14:12| 12 En zij brachten den knecht levende, en waren bovenmate
|