1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232
Book Chapter: Verse
5001 2Kro 26:13 | oefenden, om den koning tegen den vijand te helpen. ~
5002 2Kro 26:16 | toe, en hij overtrad tegen den HEERE, zijn God; want hij
5003 2Kro 26:16 | zijn God; want hij ging in den tempel des HEEREN, om te
5004 2Kro 26:18 | 18 En zij wederstonden den koning Uzzia, en zeiden
5005 2Kro 26:18 | komt u niet toe, Uzzia, den HEERE te roken, maar den
5006 2Kro 26:18 | den HEERE te roken, maar den priesteren, Aarons zonen,
5007 2Kro 26:18 | u niet tot eer zijn van den HEERE God. ~
5008 2Kro 26:21 | koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods; en melaats
5009 2Kro 27:2 | had, behalve dat hij in den tempel des HEEREN niet ging;
5010 2Kro 27:3 | hij bouwde ook veel aan den muur van Ofel. ~
5011 2Kro 27:5 | 5Hij krijgde ook tegen den koning der kinderen Ammons,
5012 2Kro 28:6 | strijdbare mannen, omdat zij den HEERE, den God hunner vaderen,
5013 2Kro 28:6 | mannen, omdat zij den HEERE, den God hunner vaderen, verlaten
5014 2Kro 28:7 | van Efraim, sloeg Maaseja, den zoon des konings, dood,
5015 2Kro 28:7 | konings, dood, en Azirkam, den huisoverste, mitsgaders
5016 2Kro 28:7 | huisoverste, mitsgaders Elkana, den tweede na den koning. ~
5017 2Kro 28:7 | mitsgaders Elkana, den tweede na den koning. ~
5018 2Kro 28:8 | van hen; en zij brachten den roof te Samaria. ~
5019 2Kro 28:9 | toornigheid, die tot aan den hemel raakt. ~
5020 2Kro 28:10 | ulieden zijn schulden tegen den HEERE, uw God. ~
5021 2Kro 28:13 | een schuld over ons tegen den HEERE; denkt gijlieden toe
5022 2Kro 28:15 | gevangenen, en kleedden van den roof al hun naakten; en
5023 2Kro 28:19 | om der wille van Achaz, den koning Israels; want hij
5024 2Kro 28:19 | gans zeer overtrad tegen den HEERE. ~
5025 2Kro 28:21 | der vorsten, hetwelk hij den koning van Assyrie gaf;
5026 2Kro 28:22 | hij des overtredens tegen den HEERE nog meer; dit was
5027 2Kro 28:23 | 23 Want hij offerde den goden van Damaskus, die
5028 2Kro 28:25 | roken; alzo verwekte hij den HEERE, zijner vaderen God,
5029 2Kro 29:6 | hebben hun aangezichten van den tabernakel des HEEREN omgewend,
5030 2Kro 29:6 | HEEREN omgewend, en hebben den nek toegekeerd. ~
5031 2Kro 29:10 | een verbond te maken met den HEERE, den God Israels,
5032 2Kro 29:10 | te maken met den HEERE, den God Israels, opdat de hitte
5033 2Kro 29:16 | onreinigheid, die zij in den tempel des HEEREN vonden;
5034 2Kro 29:17 | begonnen nu te heiligen op den eersten der eerste maand,
5035 2Kro 29:17 | der eerste maand, en op den achtsten dag der maand kwamen
5036 2Kro 29:17 | HEEREN in acht dagen; en op den zestienden dag der eerste
5037 2Kro 29:18 | Daarna kwamen zij binnen tot den koning Hizkia, en zeiden:
5038 2Kro 29:25 | gebod van David, en van Gad, den ziener des konings, en van
5039 2Kro 29:25 | konings, en van Nathan, den profeet; want dit gebod
5040 2Kro 29:27 | instrumenten van David, den koning van Israel. ~
5041 2Kro 29:30 | tot de Levieten, dat zij den HEERE loven zouden, met
5042 2Kro 29:30 | woorden van David en van Asaf, den ziener; en zij loofden tot
5043 2Kro 29:31 | zeide: Nu hebt gij uw handen den HEERE gevuld, treedt toe,
5044 2Kro 29:32 | tweehonderd lammeren; deze alle den HEERE ten brandoffer. ~
5045 2Kro 29:34 | weinig, en zij konden al den brandofferen de huid niet
5046 2Kro 30:1 | HEEREN te Jeruzalem, om den HEERE, den God Israels,
5047 2Kro 30:1 | Jeruzalem, om den HEERE, den God Israels, pascha te houden. ~
5048 2Kro 30:5 | zouden komen om het pascha den HEERE, den God Israels,
5049 2Kro 30:5 | om het pascha den HEERE, den God Israels, te houden in
5050 2Kro 30:6 | kinderen Israels, bekeert u tot den HEERE, den God van Abraham,
5051 2Kro 30:6 | bekeert u tot den HEERE, den God van Abraham, Izak en
5052 2Kro 30:7 | als uw broeders, die tegen den HEERE, den God hunner vaderen,
5053 2Kro 30:7 | broeders, die tegen den HEERE, den God hunner vaderen, overtreden
5054 2Kro 30:8 | gelijk uw vaderen; geeft den HEERE de hand, en komt tot
5055 2Kro 30:8 | in eeuwigheid, en dient den HEERE, uw God; zo zal de
5056 2Kro 30:9 | Want als gij u bekeert tot den HEERE, zullen uw broederen
5057 2Kro 30:15 | slachtten zij het pascha, op den veertienden der tweede maand;
5058 2Kro 30:16 | naar de wet van Mozes, den man Gods; de priesters sprengden
5059 2Kro 30:17 | die niet rein was, om die den HEERE te heiligen. ~
5060 2Kro 30:19 | hart gericht heeft, om God den HEERE, den God zijner vaderen,
5061 2Kro 30:19 | heeft, om God den HEERE, den God zijner vaderen, te zoeken,
5062 2Kro 30:21 | en de priesteren prezen den HEERE, dag op dag, met sterk
5063 2Kro 30:22 | dankofferen, en lovende den HEERE, den God hunner vaderen. ~
5064 2Kro 30:22 | dankofferen, en lovende den HEERE, den God hunner vaderen. ~
5065 2Kro 30:26 | van de dagen van Salomo, den zoon van David, den koning
5066 2Kro 30:26 | Salomo, den zoon van David, den koning van Israel, was desgelijks
5067 2Kro 30:27 | tot Zijn heilige woning in den hemel. ~ ~ ~
5068 2Kro 31:6 | der heilige dingen, die den HEERE, hun God, geheiligd
5069 2Kro 31:7 | derde maand begonnen zij den grond van die hopen te leggen,
5070 2Kro 31:8 | hopen zagen, zegenden zij den HEERE en Zijn volk Israel. ~
5071 2Kro 31:13 | broeder; door het bevel van den koning Jehizkia en van Azaria,
5072 2Kro 31:13 | Jehizkia en van Azaria, den overste van het huis Gods. ~
5073 2Kro 31:21 | alle werk, dat hij begon in den dienst van het huis Gods,
5074 2Kro 32:2 | zijn aangezicht was tot den krijg tegen Jeruzalem; ~
5075 2Kro 32:5 | versterkte hij zich, en bouwde den gehelen muur op, die gebroken
5076 2Kro 32:8 | de woorden van Jehizkia, den koning van Juda. ~
5077 2Kro 32:9 | heerschappij met hem) tot Jehizkia, den koning van Juda, en tot
5078 2Kro 32:16 | knechten nog meer tegen God, den HEERE, en tegen Zijn knecht
5079 2Kro 32:17 | schreef hij brieven, om den HEERE, den God Israels,
5080 2Kro 32:17 | hij brieven, om den HEERE, den God Israels, te honen en
5081 2Kro 32:18 | volk van Jeruzalem, dat op den muur was, om die bevreesd
5082 2Kro 32:19 | 19 En zij spraken van den God van Jeruzalem, als van
5083 2Kro 32:20 | daartegen, en zij riepen naar den hemel. ~
5084 2Kro 32:22 | uit de hand van Sanherib, den koning van Assyrie, en uit
5085 2Kro 32:23 | brachten geschenken tot den HEERE te Jeruzalem, en kostelijkheden
5086 2Kro 32:23 | kostelijkheden tot Jehizkia, den koning van Juda, zodat hij
5087 2Kro 32:24 | stervens toe, en hij bad tot den HEERE, Die sprak tot hem,
5088 2Kro 32:30 | Doch Jehizkia stopte ook den opperuitgang der wateren
5089 2Kro 32:32 | geschreven in het gezicht van den profeet Jesaja, den zoon
5090 2Kro 32:32 | van den profeet Jesaja, den zoon van Amoz, en in het
5091 2Kro 33:3 | afgebroken had, en richtte den Baals altaren op, en maakte
5092 2Kro 33:8 | 8 En Ik zal den voet van Israel niet meer
5093 2Kro 33:12 | voor het aangezicht van den God zijner vaderen, ~
5094 2Kro 33:14 | 14 En na dezen bouwde hij den buitenmuur aan de stad Davids,
5095 2Kro 33:14 | Gihon in het dal, en tot den ingang van de Vispoort,
5096 2Kro 33:15 | die hij gebouwd had op den berg van het huis des HEEREN,
5097 2Kro 33:16 | zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den God Israels,
5098 2Kro 33:16 | Juda, dat zij den HEERE, den God Israels, dienen zouden. ~
5099 2Kro 33:17 | op de hoogten, hoewel aan den HEERE, hun God. ~
5100 2Kro 33:18 | hem gesproken hebben in den Naam van den HEERE, den
5101 2Kro 33:18 | gesproken hebben in den Naam van den HEERE, den God Israels,
5102 2Kro 33:18 | den Naam van den HEERE, den God Israels, ziet, die zijn
5103 2Kro 33:22 | had; want Amon offerde al den gesneden beelden, die zijn
5104 2Kro 33:25 | die de verbintenis tegen den koning Amon gemaakt hadden;
5105 2Kro 34:3 | jongeling was, begon hij den God zijns vaders Davids
5106 2Kro 34:8 | gereinigd had, zond hij Safan, den zoon van Azalia, en Maaseja,
5107 2Kro 34:8 | van Azalia, en Maaseja, den overste der stad, en Joha,
5108 2Kro 34:8 | overste der stad, en Joha, den zoon van Joahaz, den kanselier,
5109 2Kro 34:8 | Joha, den zoon van Joahaz, den kanselier, om het huis des
5110 2Kro 34:9 | En zij kwamen tot Hilkia, den hogepriester, en zij gaven
5111 2Kro 34:9 | hetwelk de Levieten, die den dorpel bewaarden, vergaderd
5112 2Kro 34:11 | 11 Want zij gaven het den werkmeesters en de bouwlieden,
5113 2Kro 34:16 | Safan droeg dat boek tot den koning; daarbenevens bracht
5114 2Kro 34:16 | daarbenevens bracht hij nog den koning bescheid weder, zeggende:
5115 2Kro 34:18 | gaf Safan, de schrijver, den koning te kennen, zeggende:
5116 2Kro 34:20 | gebood Hilkia, en Ahikam, den zoon van Safan, en Abdon,
5117 2Kro 34:20 | zoon van Safan, en Abdon, den zoon van Micha, en Safan,
5118 2Kro 34:20 | zoon van Micha, en Safan, den schrijver, en Asaja, den
5119 2Kro 34:20 | den schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~
5120 2Kro 34:21 | 21 Gaat heen, vraagt den HEERE voor mij, en voor
5121 2Kro 34:22 | de huisvrouw van Sallum, den zoon van Tokhath, den zoon
5122 2Kro 34:22 | Sallum, den zoon van Tokhath, den zoon van Hasra, den klederbewaarder.
5123 2Kro 34:22 | Tokhath, den zoon van Hasra, den klederbewaarder. Zij nu
5124 2Kro 34:23 | HEERE, de God Israels: Zegt den man, die ulieden tot mij
5125 2Kro 34:26 | 26 Maar tot den koning van Juda, die ulieden
5126 2Kro 34:26 | ulieden gezonden heeft, om den HEERE te vragen, tot hem
5127 2Kro 34:28 | brengen zal. En zij brachten den koning dit antwoord weder. ~
5128 2Kro 34:30 | Levieten, en al het volk, van den grote tot den kleine toe;
5129 2Kro 34:30 | volk, van den grote tot den kleine toe; en men las voor
5130 2Kro 34:31 | des HEEREN aangezicht, om den HEERE na te wandelen, en
5131 2Kro 34:32 | naar het verbond van God, den God hunner vaderen. ~
5132 2Kro 34:33 | werden, te dienen; te dienen den HEERE, hun God; al zijn
5133 2Kro 34:33 | dagen weken zij niet af van den HEERE, den God hunner vaderen,
5134 2Kro 34:33 | zij niet af van den HEERE, den God hunner vaderen, na te
5135 2Kro 35:1 | Daarna hield Josia het pascha den HEERE te Jeruzalem; en zij
5136 2Kro 35:1 | slachtten het pascha op den veertienden der eerste maand. ~
5137 2Kro 35:2 | en hij sterkte hen tot den dienst van het huis des
5138 2Kro 35:3 | gans Israel onderwezen, die den HEERE heilig waren: Zet
5139 2Kro 35:3 | de schouderen; dient nu den HEERE, uw God, en Zijn volk
5140 2Kro 35:4 | het voorschrift van David, den koning van Israel, en naar
5141 2Kro 35:8 | van het huis Gods, gaven den priesteren tot paasofferen,
5142 2Kro 35:9 | oversten der Levieten, gaven den Levieten tot paasofferen,
5143 2Kro 35:12 | het volk geven mochten, om den HEERE te offeren, gelijk
5144 2Kro 35:14 | van Aaron, waren tot aan den nacht in het offeren der
5145 2Kro 35:15 | en Heman, en Jeduthun, den ziener des konings, mitsgaders
5146 2Kro 35:16 | offeren, naar het gebod van den koning Josia. ~
5147 2Kro 35:18 | van de dagen van Samuel, den profeet, af; en geen koningen
5148 2Kro 35:20 | krijgen tegen Karchemis, aan den Frath; en Josia toog uit
5149 2Kro 35:22 | de woorden van Necho uit den mond van God; maar hij kwam
5150 2Kro 35:23 | En de schutters schoten den koning Josia. Toen zeide
5151 2Kro 35:24 | knechten namen hem weg van den wagen, en voerden hem op
5152 2Kro 35:24 | wagen, en voerden hem op den tweeden wagen, dien hij
5153 2Kro 36:1 | Daarna hield Josia het pascha den HEERE te Jeruzalem; en zij
5154 2Kro 36:1 | slachtten het pascha op den veertienden der eerste maand. ~
5155 2Kro 36:2 | en hij sterkte hen tot den dienst van het huis des
5156 2Kro 36:3 | gans Israel onderwezen, die den HEERE heilig waren: Zet
5157 2Kro 36:3 | de schouderen; dient nu den HEERE, uw God, en Zijn volk
5158 2Kro 36:4 | het voorschrift van David, den koning van Israel, en naar
5159 2Kro 36:8 | van het huis Gods, gaven den priesteren tot paasofferen,
5160 2Kro 36:9 | oversten der Levieten, gaven den Levieten tot paasofferen,
5161 2Kro 36:12 | het volk geven mochten, om den HEERE te offeren, gelijk
5162 2Kro 36:14 | van Aaron, waren tot aan den nacht in het offeren der
5163 2Kro 36:15 | en Heman, en Jeduthun, den ziener des konings, mitsgaders
5164 2Kro 36:16 | offeren, naar het gebod van den koning Josia. ~
5165 2Kro 36:18 | van de dagen van Samuel, den profeet, af; en geen koningen
5166 2Kro 36:20 | krijgen tegen Karchemis, aan den Frath; en Josia toog uit
5167 2Kro 36:22 | de woorden van Necho uit den mond van God; maar hij kwam
5168 2Kro 36:23 | En de schutters schoten den koning Josia. Toen zeide
5169 2Kro 36:24 | knechten namen hem weg van den wagen, en voerden hem op
5170 2Kro 36:24 | wagen, en voerden hem op den tweeden wagen, dien hij
5171 2Kro 37:1 | het volk des lands Joahaz, den zoon van Josia, en zij maakten
5172 2Kro 37:12 | voor het aangezicht van den profeet Jeremia, sprekende
5173 2Kro 37:12 | profeet Jeremia, sprekende uit den mond des HEEREN. ~
5174 2Kro 37:13 | werd hij ook afvallig tegen den koning Nebukadnezar, die
5175 2Kro 37:13 | hij zich niet bekeerde tot den HEERE, den God Israels. ~
5176 2Kro 37:13 | bekeerde tot den HEERE, den God Israels. ~
5177 2Kro 37:17 | Hij deed tegen hen opkomen den koning der Chaldeen, die
5178 2Kro 37:19 | huis Gods, en zij braken den muur van Jeruzalem af, en
5179 2Kro 37:21 | HEEREN vervuld wierd, door den mond van Jeremia, totdat
5180 2Kro 37:22 | het woord des HEEREN, door den mond van Jeremia, verwekte
5181 2Kro 37:22 | Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning
5182 Ezra 1:1 | het woord des HEEREN, uit den mond van Jeremia, verwekte
5183 Ezra 1:1 | Jeremia, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning
5184 Ezra 1:8 | de hand van Mithredath, den schatmeester, die ze aan
5185 Ezra 1:8 | schatmeester, die ze aan Sesbazar, den vorst van Juda, toetelde. ~
5186 Ezra 2:31 | 31 De kinderen van den anderen Elam, duizend tweehonderd
5187 Ezra 2:61 | dochteren van Barzillai, den Gileadiet, een vrouw genomen
5188 Ezra 2:69 | gaven naar hun vermogen tot den schat des werks, aan goud,
5189 Ezra 3:2 | is in de wet van Mozes, den man Gods. ~
5190 Ezra 3:3 | offerden daarop brandofferen den HEERE, brandofferen des
5191 Ezra 3:5 | een vrijwillige offerande den HEERE vrijwilliglijk offerde. ~
5192 Ezra 3:6 | 6 Van den eersten dag af der zevende
5193 Ezra 3:6 | zevende maand begonnen zij den HEERE brandofferen te offeren;
5194 Ezra 3:6 | offeren; doch de grond van den tempel des HEEREN was niet
5195 Ezra 3:7 | Tyriers, om cederenhout van den Libanon te brengen aan de
5196 Ezra 3:10 | 10 Als nu de bouwlieden den grond van des HEEREN tempel
5197 Ezra 3:10 | zonen, met cimbalen, om den HEERE te loven, naar de
5198 Ezra 3:10 | de instelling van David, den koning van Israel. ~
5199 Ezra 3:11 | zongen bij beurten, met den HEERE te loven en te danken,
5200 Ezra 3:11 | met groot gejuich, als men den HEERE loofde over de grondlegging
5201 Ezra 4:1 | kinderen der gevangenis den HEERE, den God Israels,
5202 Ezra 4:1 | der gevangenis den HEERE, den God Israels, den tempel
5203 Ezra 4:1 | HEERE, den God Israels, den tempel bouwden; ~
5204 Ezra 4:2 | de dagen van Esar-Haddon, den koning van Assur, die ons
5205 Ezra 4:3 | maar wij alleen zullen het den HEERE, den God Israels,
5206 Ezra 4:3 | alleen zullen het den HEERE, den God Israels, bouwen, gelijk
5207 Ezra 4:5 | het koninkrijk van Darius, den koning van Perzie. ~
5208 Ezra 4:8 | brief tegen Jeruzalem, aan den koning Arthahsasta, op deze
5209 Ezra 4:11 | briefs, dien zij aan hem, aan den koning Arthahsasta, zonden:
5210 Ezra 4:12 | 12 Den koning zij bekend, dat de
5211 Ezra 4:13 | 13 Zo zij nu den koning bekend, indien dezelve
5212 Ezra 4:13 | muren voltrokken, dat zij den cijns, ouden impost, en
5213 Ezra 4:14 | hebben wij gezonden, en dit den koning bekend gemaakt; ~
5214 Ezra 4:15 | rebelle stad geweest is, en den koningen en landschappen
5215 Ezra 4:17 | zond antwoord aan Rehum, den kanselier, en Simsai, den
5216 Ezra 4:17 | den kanselier, en Simsai, den schrijver, en de overigen
5217 Ezra 4:23 | afschrift des briefs van den koning Arthahsasta voor
5218 Ezra 4:23 | Arthahsasta voor Rehum, en Simsai, den schrijver, en hun gezelschappen
5219 Ezra 4:24 | het koninkrijk van Darius, den koning van Perzie. ~ ~
5220 Ezra 5:1 | en te Jeruzalem waren; in den naam Gods van Israel profeteerden
5221 Ezra 5:6 | zijde der rivier waren, aan den koning Darius zond. ~
5222 Ezra 5:7 | daarin was aldus geschreven: Den koning Darius zij alle vrede. ~
5223 Ezra 5:8 | 8 Den koning zij bekend, dat wij
5224 Ezra 5:11 | zeggende: Wij zijn knechten van den God des hemels en der aarde,
5225 Ezra 5:12 | 12 Maar nadat onze vaders den God des hemels hadden vertoornd,
5226 Ezra 5:12 | de hand van Nebukadnezar, den koning van Babel, den Chaldeeer;
5227 Ezra 5:12 | Nebukadnezar, den koning van Babel, den Chaldeeer; dewelke dat huis
5228 Ezra 5:14 | waren, die Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem
5229 Ezra 5:14 | weggenomen en dezelve gebracht in den tempel van Babel, die heeft
5230 Ezra 5:14 | koning Kores uitgehaald uit den tempel van Babel, en zij
5231 Ezra 5:15 | vaten, ga ze afvoeren in den tempel, die te Jeruzalem
5232 Ezra 5:17 | 17 Zo het dan nu den koning goeddunkt, laat er
5233 Ezra 5:17 | het zij, dat een bevel van den koning Kores gegeven zij,
5234 Ezra 6:3 | 3 In het eerste jaar van den koning Kores, gaf de koning
5235 Ezra 6:5 | Gods, die Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem
5236 Ezra 6:5 | wedergeven, dat zij gaan naar den tempel, die te Jeruzalem
5237 Ezra 6:7 | 7 Laat hen aan den arbeid van dit huis Gods;
5238 Ezra 6:8 | des konings goederen, van den cijns aan gene zijde der
5239 Ezra 6:9 | lammeren, tot brandofferen aan den God des hemels, tarwe, zout,
5240 Ezra 6:10 | van liefelijken reuk aan den God des hemels offeren,
5241 Ezra 6:14 | voort, door de profetie van den profeet Haggai en Zacharia,
5242 Ezra 6:14 | profeet Haggai en Zacharia, den zoon van Iddo; en zij bouwden
5243 Ezra 6:14 | het, naar het bevel van den God Israels, en naar het
5244 Ezra 6:15 | dit huis werd volbracht op den derden dag der maand Adar;
5245 Ezra 6:15 | jaar van het koninkrijk van den koning Darius. ~
5246 Ezra 6:18 | in hun verdelingen, tot den dienst Gods, Die te Jeruzalem
5247 Ezra 6:19 | gevangenis het pascha, op den veertienden der eerste maand. ~
5248 Ezra 6:21 | hen afgezonderd had, om den HEERE, den God Israels,
5249 Ezra 6:21 | afgezonderd had, om den HEERE, den God Israels, te zoeken. ~
5250 Ezra 7:1 | Ezra, de zoon van Seraja, den zoon van Azarja, den zoon
5251 Ezra 7:1 | Seraja, den zoon van Azarja, den zoon van Hilkia, ~
5252 Ezra 7:2 | 2 Den zoon van Sallum, den zoon
5253 Ezra 7:2 | 2 Den zoon van Sallum, den zoon van Zadok, den zoon
5254 Ezra 7:2 | Sallum, den zoon van Zadok, den zoon van Ahitub,
5255 Ezra 7:3 | 3 Den zoon van Amarja, den zoon
5256 Ezra 7:3 | 3 Den zoon van Amarja, den zoon van Azarja, den zoon
5257 Ezra 7:3 | Amarja, den zoon van Azarja, den zoon van Merajoth, ~
5258 Ezra 7:4 | 4 Den zoon van Zerahja, den zoon
5259 Ezra 7:4 | 4 Den zoon van Zerahja, den zoon van Uzzi, den zoon
5260 Ezra 7:4 | Zerahja, den zoon van Uzzi, den zoon van Bukki,
5261 Ezra 7:5 | 5 Den zoon van Abisua, den zoon
5262 Ezra 7:5 | 5 Den zoon van Abisua, den zoon van Pinehas, den zoon
5263 Ezra 7:5 | Abisua, den zoon van Pinehas, den zoon van Eleazar, den zoon
5264 Ezra 7:5 | Pinehas, den zoon van Eleazar, den zoon van Aaron, den hoofdpriester. ~
5265 Ezra 7:5 | Eleazar, den zoon van Aaron, den hoofdpriester. ~
5266 Ezra 7:7 | in het zevende jaar van den koning Arthahsasta. ~
5267 Ezra 7:9 | 9 Want op den eersten der eerste maand
5268 Ezra 7:9 | optochts uit Babel, en op den eersten der vijfde maand
5269 Ezra 7:11 | Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde;
5270 Ezra 7:11 | aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde; den schriftgeleerde
5271 Ezra 7:11 | priester, den schriftgeleerde; den schriftgeleerde van de woorden
5272 Ezra 7:12 | der koningen, aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde
5273 Ezra 7:12 | aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde der wet
5274 Ezra 7:12 | schriftgeleerde der wet van den God des hemels, volkomen
5275 Ezra 7:14 | 14 Dewijl gij van voor den koning en zijn zeven raadsheren
5276 Ezra 7:15 | vrijwilliglijk gegeven hebben aan den God Israels, Wiens woning
5277 Ezra 7:19 | die u gegeven zijn tot den dienst van het huis uws
5278 Ezra 7:19 | huis uws Gods, weder voor den God van Jeruzalem. ~
5279 Ezra 7:21 | schriftgeleerde der wet van den God des hemels, van u zal
5280 Ezra 7:23 | Al wat naar het bevel van den God des hemels is, dat het
5281 Ezra 7:23 | worde, voor het huis van den God des hemels; want waartoe
5282 Ezra 7:24 | huis dezes Gods, dat men den cijns, ouden impost en tol
5283 Ezra 8:1 | onder het koninkrijk van den koning Arthahsasta. ~
5284 Ezra 8:18 | van de kinderen van Mahli, den zoon van Levi, den zoon
5285 Ezra 8:18 | Mahli, den zoon van Levi, den zoon van Israel; namelijk
5286 Ezra 8:22 | Want ik schaamde mij van den koning een heir en ruiters
5287 Ezra 8:22 | begeren, om ons te helpen van den vijand, op den weg; omdat
5288 Ezra 8:22 | helpen van den vijand, op den weg; omdat wij tot den koning
5289 Ezra 8:22 | op den weg; omdat wij tot den koning hadden gesproken,
5290 Ezra 8:28 | tot hen: Gij zijt heilig den HEERE, en deze vaten zijn
5291 Ezra 8:28 | goud, de vrijwillige gave, den HEERE, den God uwer vaderen. ~
5292 Ezra 8:28 | vrijwillige gave, den HEERE, den God uwer vaderen. ~
5293 Ezra 8:31 | van de rivier Ahava, op den twaalfden der eerste maand,
5294 Ezra 8:31 | die ons lagen legde op den weg. ~
5295 Ezra 8:33 | 33 Op den vierden dag nu werd gewogen
5296 Ezra 8:33 | aan de hand van Meremoth, den zoon van Uria, den priester,
5297 Ezra 8:33 | Meremoth, den zoon van Uria, den priester, en met hem Eleazar,
5298 Ezra 8:35 | gekomen waren, offerden den God Israels brandofferen;
5299 Ezra 8:35 | zondoffer; alles ten brandoffer den HEERE. ~
5300 Ezra 9:4 | die voor de woorden van den God Israels beefden, om
5301 Ezra 9:5 | breidde mijn handen uit tot den HEERE, mijn God. ~
5302 Ezra 9:6 | is groot geworden tot aan den hemel. ~
5303 Ezra 9:8 | een genade geschied van den HEERE, onzen God, om ons
5304 Ezra 9:11 | Die Gij geboden hadt door den dienst Uwer knechten, de
5305 Ezra 10:3 | zullen doen uitgaan, naar den raad des HEEREN, en dergenen,
5306 Ezra 10:6 | in de kamer van Johanan, den zoon van Eljasib; als hij
5307 Ezra 10:8 | kwam in drie dagen, naar den raad der vorsten en der
5308 Ezra 10:9 | was de negende maand op den twintigsten in de maand;
5309 Ezra 10:11 | 11 Nu dan, doet den HEERE, uwer vaderen God,
5310 Ezra 10:16 | zich af, en zij zaten op den eersten dag der tiende maand,
5311 Ezra 10:17 | hadden doen wonen, tot op den eersten dag der eerste maand. ~
5312 Ezra 10:18 | van de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijn
5313 Neh 1:4 | voor het aangezicht van den God des hemels. ~
5314 Neh 2:1 | het twintigste jaar van den koning Arthahsasta, als
5315 Neh 2:1 | zijn aangezicht was, dat ik den wijn opnam, en gaf hem den
5316 Neh 2:1 | den wijn opnam, en gaf hem den koning; nu was ik nooit
5317 Neh 2:4 | Toen bad ik tot God van den hemel. ~
5318 Neh 2:5 | 5 En ik zeide tot den koning: Zo het den koning
5319 Neh 2:5 | zeide tot den koning: Zo het den koning goeddunkt, en zo
5320 Neh 2:6 | wederkomen? En het behaagde den koning, dat hij mij zond,
5321 Neh 2:7 | 7 Voorts zeide ik tot den koning: Zo het den koning
5322 Neh 2:7 | ik tot den koning: Zo het den koning goeddunkt, dat men
5323 Neh 2:8 | Ook een brief aan Asaf, den bewaarder van den lusthof,
5324 Neh 2:8 | Asaf, den bewaarder van den lusthof, denwelken de koning
5325 Neh 2:15 | de beek, en ik brak aan den muur; en ik keerde weder,
5326 Neh 2:16 | want ik had tot nog toe den Joden, en den priesteren,
5327 Neh 2:16 | tot nog toe den Joden, en den priesteren, en den edelen,
5328 Neh 2:16 | Joden, en den priesteren, en den edelen, en overheden, en
5329 Neh 2:16 | edelen, en overheden, en den anderen, die het werk deden,
5330 Neh 2:19 | doet? Wilt gijlieden tegen den koning rebelleren? ~
5331 Neh 2:20 | en zeide tot hen: God van den hemel, Die zal het ons doen
5332 Neh 3:1 | zij heiligden ze tot aan den toren Mea, tot aan den toren
5333 Neh 3:1 | aan den toren Mea, tot aan den toren Hananeel. ~
5334 Neh 3:4 | Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Koz; en aan hun
5335 Neh 3:4 | Mesullam, de zoon van Berechja, den zoon van Mesezabeel; en
5336 Neh 3:5 | brachten hun hals niet tot den dienst huns Heeren. ~
5337 Neh 3:7 | Gibeon en van Mizpa; tot aan den stoel des landvoogds aan
5338 Neh 3:8 | lieten Jeruzalem tot aan den breden muur. ~
5339 Neh 3:11 | van Pahath-Moab; daartoe den Bakoventoren. ~
5340 Neh 3:13 | daartoe duizend ellen aan den muur, tot aan de Mistpoort. ~
5341 Neh 3:15 | haar grendelen; daartoe den muur des vijvers Schelah
5342 Neh 3:16 | Davids graven, en tot aan den gemaakten vijver, en tot
5343 Neh 3:19 | een ander maat; tegenover den opgang naar het wapenhuis,
5344 Neh 3:19 | naar het wapenhuis, aan den hoek. ~
5345 Neh 3:20 | Zabbai, een andere maat; van den hoek tot aan de deur van
5346 Neh 3:20 | van het huis van Eljasib, den hogepriester. ~
5347 Neh 3:21 | Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Koz, een ander
5348 Neh 3:23 | Azaria, de zoon van Maaseja, den zoon van Hananja, bij zijn
5349 Neh 3:24 | huis van Azarja tot aan den hoek en tot aan het punt; ~
5350 Neh 3:25 | de zoon van Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren
5351 Neh 3:25 | Uzai, tegen den hoek, en den hogen toren over, die van
5352 Neh 3:25 | huis uitsteekt, die bij den voorhof der gevangenis is;
5353 Neh 3:26 | Waterpoort aan het oosten, en den uitstekenden toren. ~
5354 Neh 3:27 | een ander maat; tegenover den groten uitstekenden toren,
5355 Neh 3:27 | uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel. ~
5356 Neh 4:1 | Sanballat gehoord had, dat wij den muur bouwden, zo ontstak
5357 Neh 4:3 | 3 En Tobia, den Ammoniet, was bij hem, en
5358 Neh 4:6 | 6 Doch wij bouwden den muur, zodat de ganse muur
5359 Neh 4:10 | stofs is veel, zodat wij aan den muur niet zullen kunnen
5360 Neh 4:13 | benedenste plaatsen achter den muur, en op de hoogten,
5361 Neh 4:15 | keerden wij allen weder tot den muur, een iegelijk tot zijn
5362 Neh 4:17 | 17 Die aan den muur bouwden, en die den
5363 Neh 4:17 | den muur bouwden, en die den last droegen, en die oplaadden,
5364 Neh 4:19 | en wijd; en wij zijn op den muur afgezonderd, de een
5365 Neh 4:19 | afgezonderd, de een ver van den ander; ~
5366 Neh 5:11 | geld, en van het koren, den most en de olie, die gij
5367 Neh 5:14 | twee en dertigste jaar van den koning Arthahsasta, zijnde
5368 Neh 6:1 | en Tobia, en van Gesem, den Arabier, en van onze andere
5369 Neh 6:1 | vijanden gehoord was, dat ik den muur gebouwd had, en dat
5370 Neh 6:6 | rebelleren, daarom bouwt gij den muur, en gij zult hun ten
5371 Neh 6:7 | in Juda. Nu zal het van den koning gehoord worden, naar
5372 Neh 6:10 | in het huis van Semaja, den zoon van Delaja, den zoon
5373 Neh 6:10 | Semaja, den zoon van Delaja, den zoon van Mehetabeel (hij
5374 Neh 6:11 | er, zijnde als ik, die in den tempel zou gaan, dat hij
5375 Neh 6:15 | muur nu werd volbracht, op den vijf en twintigsten van
5376 Neh 6:18 | schoonzoon van Sechanja, den zoon van Arah; en zijn zoon
5377 Neh 6:18 | de dochter van Mesullam, den zoon van Berechja. ~
5378 Neh 7:2 | Hanani, en aan Hananja, den overste van den burg te
5379 Neh 7:2 | Hananja, den overste van den burg te Jeruzalem, want
5380 Neh 7:63 | dochteren van Barzillai, den Gileadiet, genomen had,
5381 Neh 7:70 | werk. Hattirsatha gaf tot den schat, aan goud, duizend
5382 Neh 7:71 | hoofden der vaderen gaven tot den schat des werks, aan goud,
5383 Neh 8:2 | en zij zeiden tot Ezra, den schriftgeleerde, dat hij
5384 Neh 8:3 | verstandig waren om te horen, op den eersten dag der zevende
5385 Neh 8:4 | morgen licht aan tot op den middag, voor de mannen en
5386 Neh 8:7 | 7 En Ezra loofde den HEERE, den groten God; en
5387 Neh 8:7 | En Ezra loofde den HEERE, den groten God; en al het volk
5388 Neh 8:7 | neigden zich, en aanbaden den HEERE, met de aangezichten
5389 Neh 8:9 | wet Gods, duidelijk; en den zin verklarende, zo maakten
5390 Neh 8:10 | al het volk: Deze dag is den HEERE, uw God, heilig; bedrijft
5391 Neh 8:14 | en de Levieten, tot Ezra, den schriftgeleerde, en dat,
5392 Neh 8:18 | sinds de dagen van Jesua, den zoon van Nun, tot op dezen
5393 Neh 8:19 | wetboek Gods dag bij dag, van den eersten dag tot den laatsten
5394 Neh 8:19 | van den eersten dag tot den laatsten dag. En zij hielden
5395 Neh 8:19 | feest zeven dagen, en op den achtsten dag den verbodsdag,
5396 Neh 8:19 | en op den achtsten dag den verbodsdag, naar het recht. ~ ~ ~
5397 Neh 9:1 | 1 Voorts op den vier en twintigsten dag
5398 Neh 9:3 | Gods, een vierendeel van den dag; en op een ander vierendeel
5399 Neh 9:3 | belijdenis, en aanbaden den HEERE, hun God. ~
5400 Neh 9:4 | riepen met luider stem tot den HEERE, hun God; ~
5401 Neh 9:5 | zeiden: Staat op, looft den HEERE, uw God, van eeuwigheid
5402 Neh 9:5 | eeuwigheid; en men love den Naam Uwer heerlijkheid,
5403 Neh 9:6 | alleen, Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen,
5404 Neh 9:6 | hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen, en al
5405 Neh 9:12 | vuurkolom, om hen te lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen. ~
5406 Neh 9:13 | Gij zijt neergedaald op den berg Sinai, en hebt met
5407 Neh 9:13 | hebt met hen gesproken uit den hemel; en Gij hebt hun gegeven
5408 Neh 9:15 | En Gij hebt hun brood uit den hemel gegeven voor hun honger,
5409 Neh 9:19 | hen des daags, om hen op den weg te leiden, noch de vuurkolom
5410 Neh 9:19 | hen te lichten, en dat, op den weg, waarin zij zouden wandelen. ~
5411 Neh 9:27 | hebben; maar als zij in den tijd hunner benauwdheid
5412 Neh 9:27 | tot U riepen, hebt Gij van den hemel gehoord, en hun naar
5413 Neh 9:28 | aanriepen, zo hebt Gij hen van den hemel gehoord, en hebt hen
5414 Neh 9:30 | hen door Uw Geest, door den dient Uwer profeten, maar
5415 Neh 9:37 | vermenigvuldigt zijn inkomste voor den koningen, die Gij over ons
5416 Neh 10:29 | voortreffelijken, en kwamen in den vloek en in den eed, dat
5417 Neh 10:29 | kwamen in den vloek en in den eed, dat zij zouden wandelen
5418 Neh 10:29 | gegeven is door de hand van den knecht Gods, Mozes; en dat
5419 Neh 10:31 | lands waren en alle koren op den sabbatdag ten verkoop brengen,
5420 Neh 10:31 | verkoop brengen, dat wij op den sabbat, of op een anderen
5421 Neh 10:32 | sikkel in het jaar, tot den dienst van het huis onzes
5422 Neh 11:4 | Athaja, de zoon van Uzzia, den zoon van Zacharja, den zoon
5423 Neh 11:4 | den zoon van Zacharja, den zoon van Amarja, den zoon
5424 Neh 11:4 | Zacharja, den zoon van Amarja, den zoon van Sefatja, den zoon
5425 Neh 11:4 | Amarja, den zoon van Sefatja, den zoon van Mahalaleel, van
5426 Neh 11:5 | Maaseja, de zoon van Baruch, den zoon van Kol-hose, den zoon
5427 Neh 11:5 | den zoon van Kol-hose, den zoon van Hazaja, den zoon
5428 Neh 11:5 | Kol-hose, den zoon van Hazaja, den zoon van Adaja, den zoon
5429 Neh 11:5 | Hazaja, den zoon van Adaja, den zoon van Jojarib, den zoon
5430 Neh 11:5 | Adaja, den zoon van Jojarib, den zoon van Zacharja, den zoon
5431 Neh 11:5 | den zoon van Zacharja, den zoon van Siloni. ~
5432 Neh 11:7 | Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Joed, den zoon
5433 Neh 11:7 | Mesullam, den zoon van Joed, den zoon van Pedaja, den zoon
5434 Neh 11:7 | Joed, den zoon van Pedaja, den zoon van Kolaja, den zoon
5435 Neh 11:7 | Pedaja, den zoon van Kolaja, den zoon van Maaseja, den zoon
5436 Neh 11:7 | Kolaja, den zoon van Maaseja, den zoon van Ithiel, den zoon
5437 Neh 11:7 | Maaseja, den zoon van Ithiel, den zoon van Jesaja; ~
5438 Neh 11:11 | Seraja, de zoon van Hilkia, den zoon van Mesullam, den zoon
5439 Neh 11:11 | den zoon van Mesullam, den zoon van Zadok, den zoon
5440 Neh 11:11 | Mesullam, den zoon van Zadok, den zoon van Merajoth, den zoon
5441 Neh 11:11 | den zoon van Merajoth, den zoon van Ahitub, was voorganger
5442 Neh 11:12 | Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pelalja, den zoon
5443 Neh 11:12 | Jeroham, den zoon van Pelalja, den zoon van Amzi, den zoon
5444 Neh 11:12 | Pelalja, den zoon van Amzi, den zoon van Zacharja, den zoon
5445 Neh 11:12 | den zoon van Zacharja, den zoon van Pashur, den zoon
5446 Neh 11:12 | Zacharja, den zoon van Pashur, den zoon van Malchia; ~
5447 Neh 11:13 | Amassai, de zoon van Azareel, den zoon van Achzai, den zoon
5448 Neh 11:13 | Azareel, den zoon van Achzai, den zoon van Mesillemoth, den
5449 Neh 11:13 | den zoon van Mesillemoth, den zoon van Immer; ~
5450 Neh 11:15 | Semaja, de zoon van Hassub, den zoon van Azrikam, den zoon
5451 Neh 11:15 | Hassub, den zoon van Azrikam, den zoon van Hasabja, den zoon
5452 Neh 11:15 | Azrikam, den zoon van Hasabja, den zoon van Buni. ~
5453 Neh 11:17 | Matthanja, de zoon van Micha, den zoon van Zabdi, den zoon
5454 Neh 11:17 | Micha, den zoon van Zabdi, den zoon van Asaf, was het hoofd,
5455 Neh 11:17 | Abda, de zoon van Sammua, den zoon van Galal, den zoon
5456 Neh 11:17 | Sammua, den zoon van Galal, den zoon van Jeduthun. ~
5457 Neh 11:22 | Uzzi, de zoon van Bani, den zoon van Hasabja, den zoon
5458 Neh 11:22 | Bani, den zoon van Hasabja, den zoon van Matthanja, den
5459 Neh 11:22 | den zoon van Matthanja, den zoon van Micha; van de kinderen
5460 Neh 11:24 | van de kinderen van Zerah, den zoon van Juda, was aan des
5461 Neh 12:1 | Levieten, die met Zerubbabel, den zoon van Sealthiel, en Jesua,
5462 Neh 12:22 | het koninkrijk van Darius, den Perziaan. ~
5463 Neh 12:23 | tot de dagen van Johanan, den zoon van Eljasib, toe. ~
5464 Neh 12:24 | naar het gebod van David, den man Gods, wacht tegen wacht. ~
5465 Neh 12:26 | in de dagen van Jojakim, den zoon van Jesua, den zoon
5466 Neh 12:26 | Jojakim, den zoon van Jesua, den zoon van Jozadak, en in
5467 Neh 12:26 | in de dagen van Nehemia, den landvoogd, en van den priester
5468 Neh 12:26 | Nehemia, den landvoogd, en van den priester Ezra, den schriftgeleerde. ~
5469 Neh 12:26 | en van den priester Ezra, den schriftgeleerde. ~
5470 Neh 12:30 | volk, en de poorten, en den muur. ~
5471 Neh 12:31 | vorsten van Juda opgaan op den muur; en ik stelde twee
5472 Neh 12:31 | een ter rechterhand op den muur, naar de Mistpoort
5473 Neh 12:35 | Zecharja, de zoon van Jonathan, den zoon van Semaja, den zoon
5474 Neh 12:35 | Jonathan, den zoon van Semaja, den zoon van Matthanja, den
5475 Neh 12:35 | den zoon van Matthanja, den zoon van Michaja, den zoon
5476 Neh 12:35 | Matthanja, den zoon van Michaja, den zoon van Zakkur, den zoon
5477 Neh 12:35 | Michaja, den zoon van Zakkur, den zoon van Asaf; ~
5478 Neh 12:36 | muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, de schriftgeleerde,
5479 Neh 12:37 | trappen van Davids stad, door den opgang des muurs, boven
5480 Neh 12:38 | met de helft des volks, op den muur, van boven den Bakoventoren,
5481 Neh 12:38 | op den muur, van boven den Bakoventoren, tot aan den
5482 Neh 12:38 | den Bakoventoren, tot aan den breden muur; ~
5483 Neh 12:39 | en boven de Vispoort, en den toren Hananeel, en den toren
5484 Neh 12:39 | en den toren Hananeel, en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort,
5485 Neh 12:42 | zangers horen, met Jizrahja, den opziener. ~
5486 Neh 13:2 | 2 Omdat zij den kinderen Israels niet waren
5487 Neh 13:2 | vloeken, hoewel onze God den vloek omkeerde in een zegen. ~
5488 Neh 13:5 | henenleiden het spijsoffer, den wierook en de vaten, en
5489 Neh 13:6 | koning van Babel, kwam ik tot den koning; maar ten einde van
5490 Neh 13:6 | verkreeg ik weder verlof van den koning. ~
5491 Neh 13:9 | huis, met het spijsoffer en den wierook.
5492 Neh 13:12 | tienden van het koren, en van den most, en van de olie, in
5493 Neh 13:13 | over de schatten, Selemja, den priester, en Zadok, den
5494 Neh 13:13 | den priester, en Zadok, den schrijver, en Pedaja, uit
5495 Neh 13:13 | en aan hun hand Hanan, den zoon van Zakkur, den zoon
5496 Neh 13:13 | Hanan, den zoon van Zakkur, den zoon van Matthanja; want
5497 Neh 13:15 | Juda, die persen traden op den sabbat, en die garven inbrachten,
5498 Neh 13:15 | Jeruzalem inbrachten op den sabbatdag; en ik betuigde
5499 Neh 13:16 | alle koopwaren, die zij op den sabbat verkochten aan de
5500 Neh 13:17 | gijlieden doet, en ontheiligt den sabbatdag? ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232 |