1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232
Book Chapter: Verse
5501 Neh 13:18 | over Israel, ontheiligende den sabbat. ~
5502 Neh 13:19 | Jeruzalem schaduw gaven, voor den sabbat, dat ik bevel gaf,
5503 Neh 13:19 | niet zouden opendoen tot na den sabbat; en ik stelde van
5504 Neh 13:19 | geen last zou inkomen op den sabbatdag. ~
5505 Neh 13:21 | vernacht gijlieden tegenover den muur? Zo gij het weder doet,
5506 Neh 13:21 | tijd af kwamen zij niet op den sabbat. ~
5507 Neh 13:22 | poorten komen wachten, om den sabbatdag te heiligen. Gedenk
5508 Neh 13:28 | de kinderen van Jojada, den zoon van Eljasib, den hogepriester,
5509 Neh 13:28 | Jojada, den zoon van Eljasib, den hogepriester, schoonzoon
5510 Neh 13:28 | geworden van Sanballat, den Horoniet; daarom jaagde
5511 Est 1:2 | als de koning Ahasveros op den troon zijns koninkrijks
5512 Est 1:2 | koninkrijks zat, die op den burg Susan was; ~
5513 Est 1:4 | 4 Als hij vertoonde den rijkdom der heerlijkheid
5514 Est 1:5 | de koning een maaltijd al den volke, dat gevonden werd
5515 Est 1:5 | volke, dat gevonden werd op den burg Susan, van den grootste
5516 Est 1:5 | werd op den burg Susan, van den grootste tot den kleinste,
5517 Est 1:5 | Susan, van den grootste tot den kleinste, zeven dagen lang,
5518 Est 1:5 | lang, in het voorhof van den hof van het koninklijk paleis. ~
5519 Est 1:8 | dat zij doen zouden naar den wil van een iegelijk. ~
5520 Est 1:10 | 10 Op den zevenden dag, toen des konings
5521 Est 1:10 | konings hart vrolijk was van den wijn, zeide hij tot Mehuman,
5522 Est 1:10 | voor het aangezicht van den koning Ahasveros, ~
5523 Est 1:11 | de koninklijke kroon, om den volken en den vorsten haar
5524 Est 1:11 | kroon, om den volken en den vorsten haar schoonheid
5525 Est 1:12 | des konings, hetwelk door den dienst der kamerlingen haar
5526 Est 1:15 | gedaan had het woord van den koning Ahasveros, door den
5527 Est 1:15 | den koning Ahasveros, door den dienst der kamerlingen? ~
5528 Est 1:16 | heeft niet alleen tegen den koning misdaan, maar ook
5529 Est 1:16 | in al de landschappen van den koning Ahasveros zijn. ~
5530 Est 1:19 | 19 Indien het den koning goeddunkt, dat een
5531 Est 1:19 | voor het aangezicht van den koning Ahasveros, en de
5532 Est 2:1 | toen de grimmigheid van den koning Ahasveros gestild
5533 Est 2:2 | dienden: Men zoeke voor den koning jonge dochters, maagden,
5534 Est 2:3 | schoon van aangezicht, tot den burg Susan, tot het huis
5535 Est 2:5 | Er was een Joods man op den burg Susan, wiens naam was
5536 Est 2:5 | Mordechai, een zoon van Jair, den zoon van Simei, den zoon
5537 Est 2:5 | Jair, den zoon van Simei, den zoon van Kis, een man van
5538 Est 2:6 | weggevoerd waren met Jechonia, den koning van Juda, denwelken
5539 Est 3:1 | samenvergaderd werden op den burg Susan, onder de hand
5540 Est 4 | onder de hand van Hegai, den bewaarder der vrouwen. ~
5541 Est 5:1 | vrouwen, om te vernemen naar den welstand van ~
5542 Est 6:1 | jonge dochter naakte, om tot den koning Ahasveros te komen,
5543 Est 6:2 | dan de jonge dochter tot den koning; al wat zij zeide,
5544 Est 6:3 | onder de hand van Saasgaz, den kamerling des konings, bewaarder
5545 Est 6:3 | zij kwam niet weder tot den koning, ten ware de koning
5546 Est 7 | de dochter van Abichail, den oom van Mordechai, (die
5547 Est 7 | had) naakte, dat zij tot den koning komen zou, begeerde
5548 Est 9 | den koning Ahasveros, tot zijn
5549 Est 10:1 | vorsten en zijn knechten, den maaltijd van ~
5550 Est 11 | en hij gaf den landschappen rust, en hij
5551 Est 13:1 | zochten de hand te slaan aan den koning Ahasveros. ~
5552 Est 16:1 | koning Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den
5553 Est 16:1 | den zoon van Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde
5554 Est 16:7 | in het twaalfde jaar van den koning Ahasveros, wierp
5555 Est 16:8 | 8 Want Haman had tot den koning Ahasveros gezegd:
5556 Est 16:8 | wetten niet; daarom is het den koning niet oorbaar hen
5557 Est 16:9 | 9 Indien het den koning goeddunkt, laat er
5558 Est 16:10 | en hij gaf hem aan Haman, den zoon van Hammedatha, den
5559 Est 16:10 | den zoon van Hammedatha, den Agagiet, der Joden tegenpartijder. ~
5560 Est 16:12 | in de eerste maand, op den dertienden dag derzelve,
5561 Est 16:12 | spraak; er werd geschreven in den naam van den koning Ahasveros,
5562 Est 16:12 | geschreven in den naam van den koning Ahasveros, en het
5563 Est 16:13 | verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude toe,
5564 Est 16:13 | Joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine kinderen
5565 Est 16:13 | vrouwen, op een dag, op den dertienden der twaalfde
5566 Est 16:15 | de wet werd uitgegeven in den burg Susan. En de koning
5567 Est 17:1 | koning Ahasveros Haman groot, den zoon van Hammedatha, den
5568 Est 17:1 | den zoon van Hammedatha, den Agagiet, en hij verhoogde
5569 Est 17:7 | in het twaalfde jaar van den koning Ahasveros, wierp
5570 Est 17:8 | 8 Want Haman had tot den koning Ahasveros gezegd:
5571 Est 17:8 | wetten niet; daarom is het den koning niet oorbaar hen
5572 Est 17:9 | 9 Indien het den koning goeddunkt, laat er
5573 Est 17:10 | en hij gaf hem aan Haman, den zoon van Hammedatha, den
5574 Est 17:10 | den zoon van Hammedatha, den Agagiet, der Joden tegenpartijder. ~
5575 Est 17:12 | in de eerste maand, op den dertienden dag derzelve,
5576 Est 17:12 | spraak; er werd geschreven in den naam van den koning Ahasveros,
5577 Est 17:12 | geschreven in den naam van den koning Ahasveros, en het
5578 Est 17:13 | verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude toe,
5579 Est 17:13 | Joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine kinderen
5580 Est 17:13 | vrouwen, op een dag, op den dertienden der twaalfde
5581 Est 17:15 | de wet werd uitgegeven in den burg Susan. En de koning
5582 Est 18:1 | 1 Het geschiedde nu aan den derden dag, dat ~
5583 Est 20 | zijn ogen, zodat de koning den gouden scepter, die in zijn
5584 Est 24 | Indien het den koning goeddunkt, zo kome
5585 Est 24 | koning met Haman heden tot den maaltijd, dien ik hem bereid
5586 Est 25 | de koning met Haman tot den maaltijd, dien ~
5587 Est 28:1 | des konings, en indien het den koning goeddunkt, mij te
5588 Est 28:1 | de koning met Haman tot den maaltijd, dien ik hem bereiden
5589 Est 29 | den koning doen komen tot den
5590 Est 29 | den koning doen komen tot den maaltijd, dien zij bereid
5591 Est 29 | tegen morgen van haar met den koning genodigd. ~
5592 Est 29:1 | niet, zo langen tijd als ik den Jood Mordechai zie zitten
5593 Est 29:2 | hoog, en zeg morgen aan den koning, dat men Mordechai
5594 Est 29:2 | hange; ga dan vrolijk met den koning tot dien maaltijd.
5595 Est 30:1 | denzelfden nacht was de slaap van den koning geweken, en hij zeide,
5596 Est 30:2 | hand zochten te leggen aan den koning Ahasveros. ~
5597 Est 30:4 | het huis des konings, om den koning te zeggen, dat men
5598 Est 30:7 | 7 Daarom zeide Haman tot den koning: Den man, tot wiens
5599 Est 30:7 | zeide Haman tot den koning: Den man, tot wiens eer de koning
5600 Est 30:10 | doe alzo aan Mordechai, den Jood, dien aan de poort
5601 Est 30:14 | en zij haastten Haman tot den maaltijd te brengen, dien ~
5602 Est 34 | ook op den tweeden dag, op den maaltijd
5603 Est 34 | ook op den tweeden dag, op den maaltijd des wijns: Wat
5604 Est 36 | gevonden heb, en indien het den koning goeddunkt, men geve
5605 Est 38:1 | in zijn grimmigheid van den maaltijd des wijns, en ging
5606 Est 38:1 | des wijns, en ging naar den hof van het paleis. En Haman
5607 Est 39:1 | de koning wederkwam uit den hof van het paleis in het
5608 Est 39:1 | het paleis in het huis van den maaltijd des wijns, zo was
5609 Est 40:1 | Mordechai, die goed voor den koning gesproken heeft,
5610 Est 42 | Haman, den vijand der Joden; en Mordechai
5611 Est 45 | hij de boosheid van Haman, den Agagiet, en zijn gedachte,
5612 Est 45:1 | 4 De koning nu reikte den gouden scepter ~
5613 Est 47:1 | En zij zeide: Indien het den koning goeddunkt, en indien
5614 Est 47:1 | gevonden heb en deze zaak voor den koning recht is, en ik in
5615 Est 47:1 | en de gedachte van Haman, den zoon van Hammedatha, den
5616 Est 47:1 | den zoon van Hammedatha, den Agagiet, wederroepen worden,
5617 Est 48 | den Jood: Ziet, het huis van
5618 Est 49:2 | zij is de maand Sivan), op den drie en twintigsten derzelve,
5619 Est 49:3 | 10 En men schreef in den naam van den koning Ahasveros,
5620 Est 49:3 | schreef in den naam van den koning Ahasveros, en men
5621 Est 49:4 | 11 Dat de koning den Joden toeliet, die in elke
5622 Est 49:5 | in al de landschappen van den koning Ahasveros, op den
5623 Est 49:5 | den koning Ahasveros, op den dertienden der twaalfde
5624 Est 49:7 | Deze wet nu werd gegeven op den burg Susan. ~
5625 Est 50:1 | dezelve is de maand Adar), op den dertienden dag derzelve,
5626 Est 50:2 | in al de landschappen van den koning Ahasveros, om de
5627 Est 50:5 | op al hun vijanden, met den slag des zwaards, en der
5628 Est 50:6 | 6 En in den burg Susan hebben de Joden
5629 Est 50:10 | De tien zonen van Haman, den zoon van Hammedatha, den
5630 Est 50:10 | den zoon van Hammedatha, den vijand der Joden, doodden
5631 Est 50:10 | sloegen hun handen niet aan den roof. ~
5632 Est 50:11 | Ten zelfden dage kwam voor den koning het getal der gedoden
5633 Est 50:11 | het getal der gedoden op den burg Susan. ~
5634 Est 51 | Te Susan op den burg hebben de Joden gedood
5635 Est 52 | Dunkt het den koning goed, men late ook
5636 Est 52 | goed, men late ook morgen den Joden, die te Susan zijn,
5637 Est 52:2 | waren, vergaderden ook op den veertienden dag der maand
5638 Est 52:2 | sloegen hun hand niet aan den roof. ~
5639 Est 52:3 | sloegen hun hand niet aan den roof. ~
5640 Est 52:4 | 17 Dit geschiedde op den dertienden dag der maand
5641 Est 52:5 | Susan waren, vergaderden op den dertienden derzelve, en
5642 Est 52:5 | dertienden derzelve, en op den veertienden derzelve; en
5643 Est 52:5 | derzelve; en zij rustten op den vijftienden derzelve, en
5644 Est 52:6 | in de dorpsteden woonden, den veertienden dag der maand
5645 Est 52:7 | in al de landschappen van den koning Ahasveros waren,
5646 Est 52:8 | dat zij zouden onderhouden den veertienden dag der maand
5647 Est 52:8 | veertienden dag der maand Adar, en den vijftienden dag derzelve,
5648 Est 52:11 | de zoon van Hammedatha, den Agagiet, aller Joden vijand,
5649 Est 52:12 | 25 Maar als zij voor den koning gekomen was, heeft
5650 Est 52:13 | men die dagen Purim, van den naam van dat Pur. Hierom,
5651 Est 52:14 | voorschrift derzelve, en naar den bestemden tijd derzelve,
5652 Est 56:3 | Mordechai was de tweede bij den koning Ahasveros, en groot
5653 Est 56:3 | zijnvolk, en sprekende voor den welstand van zijn ganse
5654 Job 1:6 | Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de
5655 Job 1:7 | Toen zeide de HEERE tot den satan; Van waar komt gij?
5656 Job 1:7 | En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om
5657 Job 1:8 | 8 En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht
5658 Job 1:9 | Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Is het
5659 Job 1:10 | in menigte uitgebroken in den lande. ~
5660 Job 1:12 | 12 En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft,
5661 Job 1:13 | het huis van hun broeder, den eerstgeborene. ~
5662 Job 1:16 | Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder
5663 Job 1:18 | het huis van hun broeder, den eerstgeborene; ~
5664 Job 2:1 | Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de
5665 Job 2:1 | van hen kwam, om zich voor den HEERE te stellen. ~
5666 Job 2:2 | Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij?
5667 Job 2:2 | En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om
5668 Job 2:3 | 3 En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht
5669 Job 2:4 | Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor
5670 Job 2:6 | 6 En de HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw
5671 Job 2:12 | stof op hun hoofden naar den hemel. ~
5672 Job 3:11 | de baarmoeder af, en heb den geest gegeven, als ik uit
5673 Job 3:11 | geest gegeven, als ik uit den buik voortkwam? ~
5674 Job 3:20 | 20 Waarom geeft Hij den ellendigen het licht, en
5675 Job 3:20 | het licht, en het leven den bitterlijk bedroefden van
5676 Job 3:21 | 21 Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet;
5677 Job 3:23 | 23 Aan den man, wiens weg verborgen
5678 Job 4:4 | 4 Uw woorden hebben den struikelende opgericht,
5679 Job 4:9 | 9 Van den adem Gods vergaan zij, en
5680 Job 4:20 | 20 Van den morgen tot den avond worden
5681 Job 4:20 | 20 Van den morgen tot den avond worden zij vermorzeld;
5682 Job 5:2 | 2 Want den dwaze brengt de toornigheid
5683 Job 5:2 | toornigheid om, en de ijver doodt den slechte. ~
5684 Job 5:10 | 10 Die den regen geeft op de aarde,
5685 Job 5:15 | 15 Maar Hij verlost den behoeftige van het zwaard,
5686 Job 5:16 | 16 Zo is voor den arme verwachting; en de
5687 Job 5:20 | 20 In den honger zal Hij u verlossen
5688 Job 5:20 | zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van
5689 Job 5:20 | verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld des
5690 Job 5:21 | 21 Tegen den gesel der tong zult gij
5691 Job 5:22 | de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen,
5692 Job 6:10 | en zou mij verkwikken in den weedom, zo Hij niet spaarde;
5693 Job 7:4 | Wanneer zal ik opstaan, en Hij den avond afgemeten hebben?
5694 Job 7:4 | zat van woelingen tot aan den schemertijd. ~
5695 Job 7:15 | ziel de verworging kiest; den dood meer dan mijn beenderen. ~
5696 Job 8:5 | God vroeg zoekt, en tot den Almachtige om genade bidt; ~
5697 Job 8:20 | 20 Zie, God zal den oprechte niet verwerpen;
5698 Job 9:9 | 9 Die den Wagen maakt, den Orion,
5699 Job 9:9 | 9 Die den Wagen maakt, den Orion, en het Zevengesternte,
5700 Job 9:22 | een ding, daarom zeg ik: Den oprechte en den goddeloze
5701 Job 9:22 | zeg ik: Den oprechte en den goddeloze verdoet Hij. ~
5702 Job 10:3 | verdrukt, dat Gij verwerpt den arbeid Uwer handen, en over
5703 Job 10:3 | arbeid Uwer handen, en over den raad der goddelozen schijnsel
5704 Job 10:18 | voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had, en geen
5705 Job 11:7 | tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? ~
5706 Job 12:5 | gerust is; hij is gereed met den voet te struikelen. ~
5707 Job 12:18 | 18 Den band der koningen maakt
5708 Job 12:18 | maakt Hij los, en Hij bindt den gordel aan hun lenden. ~
5709 Job 12:20 | 20 Hij beneemt den getrouwen de spraak, en
5710 Job 12:21 | prinsen uit, en Hij verslapt den riem der geweldigen. ~
5711 Job 13:3 | 3 Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben
5712 Job 13:19 | Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven. ~
5713 Job 13:27 | legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn
5714 Job 14:4 | zal een reine geven uit den onreine? Niet een. ~
5715 Job 14:9 | 9 Hij zal van den reuk der wateren weder uitspruiten,
5716 Job 14:10 | verzwakt is, en de mens geeft den geest, waar is hij dan? ~
5717 Job 15:8 | 8 Hebt gij den verborgen raad Gods gehoord,
5718 Job 15:20 | jaren in getal zijn voor den tiran weggelegd. ~
5719 Job 15:21 | verschrikkingen is in zijn oren; in den vrede zelven komt de verwoester
5720 Job 15:25 | zijn hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij zich
5721 Job 15:26 | loopt tegen Hem aan met den hals, met zijn dikke, hoog
5722 Job 16:11 | 11 God heeft mij den verkeerde overgegeven, en
5723 Job 16:19 | 19 Ook nu, zie, in den hemel is mijn Getuige, en
5724 Job 17:5 | 5 Die met vleiing den vrienden wat aanzegt, ook
5725 Job 17:8 | onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken; ~
5726 Job 17:12 | 12 Den nacht verstellen zij in
5727 Job 17:12 | nacht verstellen zij in den dag; het licht is nabij
5728 Job 17:12 | dag; het licht is nabij den ondergang vanwege de duisternis. ~
5729 Job 18:14 | zal hem doen treden tot den koning der verschrikkingen. ~
5730 Job 20:4 | Van altoos af, van dat God den mens op de wereld gezet
5731 Job 20:6 | Wanneer zijn hoogheid tot den hemel toe opklomme, en zijn
5732 Job 20:10 | Zijn kinderen zullen zoeken den armen te behagen; en zijn
5733 Job 20:18 | 18 Den arbeid zal hij wedergeven
5734 Job 20:26 | opgeblazen is, zal hem verteren; den overigen in zijn tent zal
5735 Job 20:28 | het zal al henenvloeien in den dag Zijns toorns. ~
5736 Job 21:4 | aangaande) mijn klacht tot den mens? Doch of het zo ware,
5737 Job 21:5 | verbaasd, en legt de hand op den mond. ~
5738 Job 21:18 | gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat
5739 Job 21:28 | zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent
5740 Job 21:29 | gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen
5741 Job 21:32 | gebracht, en is gedurig in den aardhoop. ~
5742 Job 22:3 | 3 Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat
5743 Job 22:7 | 7 Den moede hebt gij geen water
5744 Job 22:7 | drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood
5745 Job 22:14 | niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen. ~
5746 Job 22:23 | 23 Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd
5747 Job 22:24 | en het goud van Ofir bij den rotssteen der beken; ~
5748 Job 22:26 | Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen,
5749 Job 22:29 | zij verhoging; dan zal God den nederige van ogen behouden. ~
5750 Job 23:10 | 10 Doch Hij kent den weg, die bij mij is; Hij
5751 Job 24:1 | 1 Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet
5752 Job 24:3 | 3 Den ezel der wezen drijven zij
5753 Job 24:3 | der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe nemen zij
5754 Job 24:4 | nooddruftigen wijken van den weg; te zamen versteken
5755 Job 24:5 | veld is hem tot spijs, en den jongeren. ~
5756 Job 24:6 | maaien zij zijn voeder, en den wijnberg des goddelozen
5757 Job 24:7 | 7 Den naakten laten zij vernachten
5758 Job 24:8 | 8 Van den stroom der bergen worden
5759 Job 24:9 | van de borst, en dat over den arme is, nemen zij te pand. ~
5760 Job 24:10 | 10 Den naakte doen zij weggaan
5761 Job 24:14 | staat de moorder op, doodt den arme en den nooddruftige;
5762 Job 24:14 | moorder op, doodt den arme en den nooddruftige; en des nachts
5763 Job 24:18 | hij wendt zich niet tot den weg der wijngaarden. ~
5764 Job 26:2 | zonder kracht is, en behouden den arm, die zonder sterkte
5765 Job 26:14 | Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden
5766 Job 27:5 | rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben,
5767 Job 27:10 | hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God
5768 Job 27:11 | van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet
5769 Job 27:13 | der tirannen, die zij van den Almachtige ontvangen zullen. ~
5770 Job 27:15 | overgeblevenen zullen in den dood begraven worden, en
5771 Job 28:4 | wateren vergeten zijnde van den voet, worden van den mens
5772 Job 28:4 | van den voet, worden van den mens uitgeput, en gaan weg. ~
5773 Job 28:6 | stenen zijn de plaats van den saffier, en zij heeft stofjes
5774 Job 28:9 | hij keert de bergen van den wortel om. ~
5775 Job 28:16 | fijn goud van Ofir, tegen den kostelijken Schoham, en
5776 Job 28:16 | kostelijken Schoham, en den Saffier. ~
5777 Job 28:25 | 25 Als Hij den wind het gewicht maakte,
5778 Job 28:26 | 26 Als Hij den regen een gezette orde maakte,
5779 Job 28:28 | 28 Maar tot den mens heeft Hij gezegd: Zie,
5780 Job 29:12 | 12 Want ik bevrijdde den ellendige, die riep, en
5781 Job 29:12 | ellendige, die riep, en den wees, die geen helper had. ~
5782 Job 29:15 | 15 Den blinden was ik tot ogen,
5783 Job 29:15 | blinden was ik tot ogen, en den kreupelen was ik tot voeten. ~
5784 Job 29:16 | 16 Ik was den nooddruftigen een vader;
5785 Job 29:17 | des verkeerden, en wierp den roof uit zijn tanden. ~
5786 Job 29:18 | zeide: Ik zal in mijn nest den geest geven, en ik zal de
5787 Job 29:23 | wachtten naar mij, gelijk naar den regen, en sperden hun mond
5788 Job 29:23 | hun mond open, als naar den spaden regen. ~
5789 Job 30:8 | zij waren geslagen uit den lande. ~
5790 Job 30:11 | bedrukt; daarom hebben zij den breidel voor mijn aangezicht
5791 Job 30:22 | 22 Gij heft mij op in den wind; Gij doet mij daarop
5792 Job 30:25 | mijn ziel niet beangst over den nooddruftige? ~
5793 Job 30:29 | 29 Ik ben den draken een broeder geworden,
5794 Job 31:3 | Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds
5795 Job 31:7 | 7 Zo mijn gang uit den weg geweken is, en mijn
5796 Job 31:15 | Heeft Hij niet, Die mij in den buik maakte, hem ook gemaakt
5797 Job 31:16 | 16 Zo ik den armen hun begeerte onthouden
5798 Job 31:21 | 21 Zo ik mijn hand tegen den wees bewogen heb, omdat
5799 Job 31:28 | ware ook een misdaad bij den rechter; want ik zou den
5800 Job 31:28 | den rechter; want ik zou den God van boven verzaakt hebben. ~
5801 Job 31:32 | mijn deuren opende ik naar den weg; ~
5802 Job 32:2 | ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den
5803 Job 32:2 | den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht
5804 Job 32:5 | er geen antwoord was in den mond van die drie mannen,
5805 Job 32:6 | de zoon van Baracheel, den Buziet, en zeide: Ik ben
5806 Job 32:8 | Zekerlijk de geest, die in den mens is, en de inblazing
5807 Job 32:21 | aangezicht aanneme, en tot den mens geen bijnamen gebruike! ~
5808 Job 33:11 | Hij legt mijn voeten in den stok; Hij neemt al mijn
5809 Job 33:15 | 15 In den droom, door het gezicht
5810 Job 33:17 | 17 Opdat Hij den mens afwende van zijn werk,
5811 Job 33:17 | afwende van zijn werk, en van den man de hovaardij verberge; ~
5812 Job 33:23 | Uitlegger, een uit duizend, om den mens zijn rechten plicht
5813 Job 33:26 | gejuich aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid
5814 Job 34:15 | Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens
5815 Job 34:17 | ook, die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt
5816 Job 34:17 | verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen? ~
5817 Job 34:19 | vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet
5818 Job 34:19 | aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij
5819 Job 34:23 | 23 Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat
5820 Job 35:5 | 5 Bemerk den hemel en zie; en aanschouw
5821 Job 35:9 | zij schreeuwen vanwege den arm der groten. ~
5822 Job 35:10 | Die de psalmen geeft in den nacht? ~
5823 Job 35:12 | antwoordt niet, vanwege den hoogmoed der bozen. ~
5824 Job 36:6 | 6 Hij laat den goddeloze niet leven, en
5825 Job 36:7 | onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met
5826 Job 36:7 | de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen
5827 Job 36:12 | zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis. ~
5828 Job 36:15 | 15 Hij zal den ellendige in zijn ellende
5829 Job 36:16 | ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de
5830 Job 36:27 | druppelen der wateren op, die den regen na zijn damp uitgieten; ~
5831 Job 36:28 | wolken uitgieten, en over den mens overvloediglijk afdruipen. ~
5832 Job 36:33 | geklater, en het vee; ook van den opgaanden damp ~ ~Job 37 ~
5833 Job 36:36 | zendt Hij rechtuit onder den gansen hemel, en Zijn licht
5834 Job 36:39 | Wees op de aarde; en tot den plasregens des regens; dan
5835 Job 36:54 | niet als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat,
5836 Job 36:56 | 23 Den Almachtige, Dien kunnen
5837 Job 37:2 | 2 Wie is hij, die den raad verduistert met woorden
5838 Job 37:11 | zal hij zich stellen tegen den hoogmoed uwer golven. ~
5839 Job 37:12 | 12 Hebt gij van uw dagen den morgenstond geboden? Hebt
5840 Job 37:12 | morgenstond geboden? Hebt gij den dageraad zijn plaats aangewezen; ~
5841 Job 37:23 | 23 Dien Ik ophoude tot den tijd der benauwdheid, tot
5842 Job 37:23 | tijd der benauwdheid, tot den dag des strijds en des oorlogs! ~
5843 Job 37:25 | 25 Wie deelt voor den stortregen een waterloop
5844 Job 37:29 | ijs voort, en wie baart den rijm des hemels? ~
5845 Job 37:32 | voortbrengen op haar tijd, en den Wagen met zijn kinderen
5846 Job 37:36 | binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven? ~
5847 Job 38:1 | 1 Zult gij voor den ouden leeuw roof jagen,
5848 Job 38:2 | nederbukken in de holen, en in den kuil zitten, ter loering? ~
5849 Job 38:4 | 4 Weet gij den tijd van het baren der steengeiten?
5850 Job 38:4 | steengeiten? Hebt gij waargenomen den arbeid der hinden? ~
5851 Job 38:5 | zij vervullen, en weet gij den tijd van haar baren? ~
5852 Job 38:8 | 8 Wie heeft den woudezel vrij henengezonden,
5853 Job 38:13 | 13 Zult gij den eenhoorn met zijn touw aan
5854 Job 38:24 | 24 Het graaft in den grond, en het is vrolijk
5855 Job 38:24 | zijn kracht; en trekt uit, den geharnaste tegemoet. ~
5856 Job 38:28 | zegt het: Heah! en ruikt den krijg van verre, den donder
5857 Job 38:28 | ruikt den krijg van verre, den donder der vorsten en het
5858 Job 38:35 | 35 Is het twisten met den Almachtige onderrichten?
5859 Job 38:36 | 36 Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide: ~
5860 Job 39:11 | lenden, en zijn macht in den navel zijns buiks. ~
5861 Job 39:19 | Zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen? ~
5862 Job 39:20 | 20 Zult gij den Leviathan met den angel
5863 Job 39:20 | Zult gij den Leviathan met den angel trekken, of zijn tong
5864 Job 39:21 | Zult gij hem een bieze in den neus leggen, of met een
5865 Job 40:2 | zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is het
5866 Job 40:15 | vast gelijk een deel van den ondersten molensteen. ~
5867 Job 40:23 | verlicht hij het pad; men zou den afgrond voor grijzigheid
5868 Job 41:1 | 1 Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide: ~
5869 Job 41:3 | Wie is hij, zegt Gij, die den raad verbergt zonder wetenschap?
5870 Job 41:7 | dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn
5871 Job 41:14 | 14 En hij noemde den naam der eerste Jemima,
5872 Job 41:14 | naam der eerste Jemima, en den naam der tweede Kezia, en
5873 Job 41:14 | naam der tweede Kezia, en den naam der derde Keren-Happuch. ~
5874 Psa 1:1 | goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit
5875 Psa 1:6 | 6Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen;
5876 Psa 2:2 | beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde,
5877 Psa 2:4 | 4 Die in den hemel woont, zal lachen;
5878 Psa 2:6 | Koning gezalfd over Sion, den berg Mijner heiligheid. ~
5879 Psa 2:11 | 11 Dient den HEERE met vreze, en verheugt
5880 Psa 2:12 | 12 Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne,
5881 Psa 2:12 | Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn
5882 Psa 3:5 | 5Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde
5883 Psa 3:5 | en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid.
5884 Psa 4:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de
5885 Psa 4:6 | gerechtigheid, en vertrouwt op den HEERE. ~
5886 Psa 5:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de
5887 Psa 5:7 | leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en des bedrogs
5888 Psa 5:13 | 13 Want Gij, HEERE, zult den rechtvaardige zegenen; Gij
5889 Psa 6:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de
5890 Psa 6:7 | zuchten; ik doe mijn bed den gansen nacht zwemmen; ik
5891 Psa 7:1 | Davids Schiggajon, dat hij den HEERE gezongen heeft, over
5892 Psa 7:1 | over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. ~
5893 Psa 7:9 | 9 De HEERE zal den volken recht doen; richt
5894 Psa 7:10 | einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die
5895 Psa 7:18 | 18 Ik zal den HEERE loven naar Zijn gerechtigheid,
5896 Psa 7:18 | naar Zijn gerechtigheid, en den Naam des HEEREN, des Allerhoogsten,
5897 Psa 8:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de
5898 Psa 8:3 | Uwer tegenpartijen wil, om den vijand en wraakgierige te
5899 Psa 9:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Muth-Labben. ~
5900 Psa 9:2 | 2 Ik zal den HEERE loven met mijn ganse
5901 Psa 9:5 | afgedaan; Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter, der gerechtigheid. ~
5902 Psa 9:6 | de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam
5903 Psa 9:12 | 12 Psalmzingt den HEERE, Die te Sion woont;
5904 Psa 10:3 | de goddeloze roemt over den wens zijner ziel; hij zegent
5905 Psa 10:3 | zijner ziel; hij zegent den gierigaard, hij lastert
5906 Psa 10:3 | gierigaard, hij lastert den HEERE. ~
5907 Psa 10:8 | verborgene plaatsen doodt hij den onschuldige; zijn ogen verbergen
5908 Psa 10:8 | ogen verbergen zich tegen den arme. ~
5909 Psa 10:9 | hol; hij legt lagen, om den ellendige te roven; hij
5910 Psa 10:9 | ellendige te roven; hij rooft den ellendige, als hij hem trekt
5911 Psa 10:14 | zijt geweest een Helper van den wees. ~
5912 Psa 10:15 | 15 Breek den arm des goddelozen en bozen.
5913 Psa 10:17 | 17 HEERE! Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord;
5914 Psa 10:18 | 18 Om den wees en verdrukte recht
5915 Psa 11:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Ik betrouw
5916 Psa 11:1 | opperzangmeester. Ik betrouw op den HEERE; hoe zegt gijlieden
5917 Psa 11:2 | ziet, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen
5918 Psa 11:4 | des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen,
5919 Psa 11:5 | 5De HEERE proeft den rechtvaardige; maar den
5920 Psa 11:5 | den rechtvaardige; maar den goddeloze, en dien, die
5921 Psa 11:7 | Zijn aangezicht aanschouwt den oprechte. ~ ~ ~ ~
5922 Psa 12:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de
5923 Psa 13:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
5924 Psa 13:6 | verheugen in Uw heil; ik zal den HEERE zingen, omdat Hij
5925 Psa 14:1 | 1Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas
5926 Psa 14:2 | 2De HEERE heeft uit den hemel nedergezien op de
5927 Psa 14:4 | zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan. ~
5928 Psa 14:6 | 6Gijlieden beschaamt den raad des ellendigen, omdat
5929 Psa 15:1 | Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? ~
5930 Psa 15:4 | maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft hij
5931 Psa 15:5 | geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen
5932 Psa 16:2 | mijn ziel! gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt de
5933 Psa 16:7 | 7 Ik zal den HEERE loven, Die mij raad
5934 Psa 16:8 | 8 Ik stel den HEERE geduriglijk voor mij,
5935 Psa 17:13 | mijn ziel met Uw zwaard van den goddeloze; ~
5936 Psa 18:1 | 1 Voor den opperzangmeester, een psalm
5937 Psa 18:1 | woorden dezes lieds tot den HEERE gesproken heeft, ten
5938 Psa 18:4 | 4 Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen
5939 Psa 18:7 | Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn
5940 Psa 18:10 | 10 En Hij boog den hemel, en daalde neder,
5941 Psa 18:13 | 13 Van den glans, die voor Hem was,
5942 Psa 18:14 | En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste
5943 Psa 18:26 | 26 Bij den goedertierene houdt Gij
5944 Psa 18:26 | Gij U goedertieren, bij den oprechten man houdt Gij
5945 Psa 18:27 | 27 Bij den reine houdt Gij U rein,
5946 Psa 18:27 | houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U
5947 Psa 18:41 | 41 En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, en
5948 Psa 18:42 | was geen verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde
5949 Psa 18:43 | vergruisde ik hen als stof voor den wind; ik ruimde hen weg
5950 Psa 18:49 | opstaan; Gij redt mij van den man des gewelds. ~
5951 Psa 19:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
5952 Psa 19:3 | 3 De dag aan den dag stort overvloediglijk
5953 Psa 19:3 | spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap. ~
5954 Psa 19:8 | getuigenis des HEEREN is gewis, den slechten wijsheid gevende. ~
5955 Psa 20:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
5956 Psa 20:2 | 2 De HEERE verhore u in den dag der benauwdheid; de
5957 Psa 20:2 | benauwdheid; de Naam van den God Jakobs zette u in een
5958 Psa 20:6 | de vaandelen opsteken in den Naam onzes Gods. De HEERE
5959 Psa 20:7 | Hij zal Hem verhoren uit den hemel Zijner heiligheid;
5960 Psa 20:8 | wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN, onzes Gods. ~
5961 Psa 21:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
5962 Psa 21:8 | Want de koning vertrouwt op den HEERE, en door de goedertierenheid
5963 Psa 22:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Aijeleth
5964 Psa 22:9 | 9 Hij heeft het op den HEERE gewenteld, dat Hij
5965 Psa 22:10 | het immers, Die mij uit den buik hebt uitgetogen; Die
5966 Psa 22:11 | van de baarmoeder af; van den buik mijner moeder aan zijt
5967 Psa 22:24 | 24 Gij, die den HEERE vreest! prijst Hem;
5968 Psa 22:27 | verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, die Hem zoeken;
5969 Psa 22:28 | het gedenken, en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten
5970 Psa 22:31 | zal Hem dienen; het zal den HEERE aangeschreven worden
5971 Psa 22:32 | gerechtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt,
5972 Psa 24:3 | 3 Wie zal klimmen op den berg des HEEREN, en wie
5973 Psa 24:5 | 5 Die zal den zegen ontvangen van den
5974 Psa 24:5 | den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid
5975 Psa 24:5 | HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils. ~
5976 Psa 24:8 | geweldig, de HEERE, geweldig in den strijd. ~
5977 Psa 25:5 | mijns heils; U verwacht ik den ganse dag. ~
5978 Psa 25:8 | zondaars onderwijzen in den weg. ~
5979 Psa 25:9 | in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijn weg leren. ~
5980 Psa 25:12 | Mem. Wie is de man, die den HEERE vreest? Hij zal hem
5981 Psa 25:12 | Hij zal hem onderwijzen in den weg, dien hij zal hebben
5982 Psa 25:15 | ogen zijn geduriglijk op den HEERE, want Hij zal mijn
5983 Psa 26:1 | oprechtigheid; en ik vertrouw op den HEERE, ik zal niet wankelen. ~
5984 Psa 26:12 | staat op effen baan; ik zal den HEERE loven in de vergaderingen. ~ ~
5985 Psa 27:4 | 4 Een ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik
5986 Psa 27:6 | zingen, ja, psalmzingen den HEERE. ~
5987 Psa 27:14 | 14 Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij
5988 Psa 27:14 | versterken, ja, wacht op den HEERE. ~ ~
5989 Psa 28:1 | worde metdegenen, die in den kuil nederdalen. ~
5990 Psa 29:1 | Een psalm van David. Geeft den HEERE, gij kinderen der
5991 Psa 29:1 | kinderen der machtigen! geeft den HEERE eer en sterkte. ~
5992 Psa 29:2 | 2 Geeft den HEERE de eer Zijns Naams,
5993 Psa 29:2 | eer Zijns Naams, aanbidt den HEERE in de heerlijkheid
5994 Psa 29:10 | HEERE heeft gezeten over den watervloed; ja, de HEERE
5995 Psa 30:4 | leven behouden, dat ik in den kuil niet ben nedergedaald. ~
5996 Psa 30:5 | 5 Psalmzingt den HEERE, gij Zijn gunstgenoten!
5997 Psa 30:9 | riep ik, en ik smeekte tot den HEERE: ~
5998 Psa 31:1 | Een psalm van David, voor den opperzangmeester. ~
5999 Psa 31:7 | nemen, en ik betrouw op den HEERE. ~
6000 Psa 31:19 | die hard spreken tegen den rechtvaardige, in hoogmoed
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232 |