1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232
Book Chapter: Verse
8001 Klaa 1:99 | Uw Naam aangeroepen uit den ondersten kuil. ~
8002 Klaa 1:106| en hun dichten tegen mij den gansen dag. ~
8003 Klaa 1:110| en verdelg ze van onder den hemel des HEEREN. ~ ~Klaagliederen
8004 Klaa 1:115| opgetrokken zijn, omhelzen den drek. ~
8005 Klaa 1:119| gelukkiger dan de verslagenen van den honger; want die vlieten
8006 Klaa 1:126| niet geeerd, zij hebben den ouden geen genade bewezen. ~
8007 Klaa 2:6 | 6 Wij hebben den Egyptenaar de hand gegeven,
8008 Klaa 2:6 | Egyptenaar de hand gegeven, en den Assyrier, om met brood verzadigd
8009 Klaa 2:10 | gelijk een oven, vanwege den geweldigen storm des hongers. ~
8010 Eze 1:1 | in de vierde maand, op den vijfden derzelve maand,
8011 Eze 1:2 | 2 Op den vijfden derzelve maand (
8012 Eze 1:2 | jaar van de wegvoering van den koning Jojachin), ~
8013 Eze 1:3 | uitdrukkelijk tot Ezechiel, den zoon van Buzi, den priester,
8014 Eze 1:3 | Ezechiel, den zoon van Buzi, den priester, in het land der
8015 Eze 1:9 | samengevoegd, de een aan den ander; zij keerden zich
8016 Eze 1:23 | vleugelen rechtop, de een aan den ander; ieder had er twee,
8017 Eze 1:28 | Gelijk de gedaante van den boog, die in de wolk is
8018 Eze 1:28 | alzo was de gedaante van den glans rondom; dit was de
8019 Eze 3:13 | dieren vleugelen, die de een den ander raakten, en het geluid
8020 Eze 3:18 | 18 Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult
8021 Eze 3:18 | goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven, en gij waarschuwt
8022 Eze 3:18 | niet, en spreekt niet, om den goddeloze van zijn goddelozen
8023 Eze 3:19 | 19 Doch als gij den goddeloze waarschuwt, en
8024 Eze 3:21 | 21 Doch als gij den rechtvaardige waarschuwt,
8025 Eze 4:3 | belegeren. Dit zij den huize Israels een teken. ~
8026 Eze 4:16 | mensenkind, zie, Ik breek den staf des broods in Jeruzalem,
8027 Eze 4:17 | gebrek hebben, en de een met den ander verbaasd worden, en
8028 Eze 5:2 | een derde deel zult gij in den wind strooien; want Ik zal
8029 Eze 5:15 | onderwijs en ontzetting den heidenen zijn, die rondom
8030 Eze 5:16 | te verderven; zo zal Ik den honger over u vermeerderen,
8031 Eze 5:16 | vermeerderen, en u den staf des broods breken. ~
8032 Eze 6:11 | zullen door het zwaard, door den honger en door de pestilentie
8033 Eze 7:21 | vreemden overgeven ten roof, en den goddelozen der aarde ten
8034 Eze 7:24 | bezitten zullen, en zal den hoogmoed der sterken doen
8035 Eze 7:25 | ondergang komt; en zij zullen den vrede zoeken, maar hij zal
8036 Eze 7:26 | maar de wet zal vergaan van den priester, en de raad van
8037 Eze 8:1 | jaar, in de zesde maand, op den vijfden der maand, als ik
8038 Eze 8:3 | tussen de aarde en tussen den hemel, en bracht mij in
8039 Eze 8:5 | hef nu uw ogen op naar den weg van het noorden; en
8040 Eze 8:5 | ik hief mijn ogen op naar den weg van het noorden, en
8041 Eze 8:5 | dit beeld der ijvering, in den ingang. ~
8042 Eze 8:7 | ziet, er was een hol in den wand. ~
8043 Eze 8:10 | Israels, geheel rondom aan den wand gemaald. ~
8044 Eze 8:11 | huis Israels, met Jaazanja, den zoon van Safan, staande
8045 Eze 8:14 | zaten vrouwen, bewenende den Thammuz. ~
8046 Eze 8:16 | en ziet, aan de deur van den tempel des HEEREN, tussen
8047 Eze 8:16 | achterste leden waren naar den tempel des HEEREN, en hun
8048 Eze 9:2 | ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die
8049 Eze 9:3 | Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was,
8050 Eze 9:3 | cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en
8051 Eze 9:3 | het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed
8052 Eze 10:2 | 2 En Hij sprak tot den man, bekleed met linnen,
8053 Eze 10:2 | tussen de wielen, tot onder den cherub, en vul uw vuisten
8054 Eze 10:4 | HEEREN omhoog van boven den cherub, op den dorpel van
8055 Eze 10:4 | van boven den cherub, op den dorpel van het huis; en
8056 Eze 10:4 | het voorhof was vol van den glans der heerlijkheid
8057 Eze 10:6 | Het geschiedde nu, als Hij den man, bekleed met linnen,
8058 Eze 10:18 | heerlijkheid des HEEREN van boven den dorpel des huizes weg, en
8059 Eze 10:20 | het dier, dat ik zag onder den Gods Israels bij de rivier
8060 Eze 11:1 | van hen zag ik Jaazanja, den zoon van Azzur, en Pelatja,
8061 Eze 11:1 | zoon van Azzur, en Pelatja, den zoon van Benaja, vorsten
8062 Eze 11:15 | Maakt u verre af van den HEERE, ditzelve land is
8063 Eze 11:23 | midden der stad, en stond op den berg, die tegen het oosten
8064 Eze 11:24 | bracht mij in gezicht door den Geest Gods in Chaldea tot
8065 Eze 12:4 | vertrekken; daarna zult gij in den avond uitgaan voor hun ogen,
8066 Eze 12:5 | 5 Doorgraaf u den wand voor hun ogen, en breng
8067 Eze 12:6 | niet ziet; want Ik heb u den huize Israels tot een
8068 Eze 12:7 | die vertrekken; daarna in den avond doorgroef ik mij den
8069 Eze 12:7 | den avond doorgroef ik mij den wand met de hand; ik
8070 Eze 12:7 | donker, en ik droeg het op den schouder voor hun ogen. ~
8071 Eze 12:10 | HEERE: Deze last is tegen den vorst te Jeruzalem, en het
8072 Eze 12:12 | zal het gereedschap op den schouder dragen in donker,
8073 Eze 12:12 | uitgaan; zij zullen door den wand graven, om hem daardoor
8074 Eze 12:16 | overblijven van het zwaard, van den honger en van de pestilentie;
8075 Eze 13:5 | niet opgetreden, noch hebt den muur toegemuurd voor het
8076 Eze 13:5 | het huis Israels, om in den strijd te staan, ten dage
8077 Eze 13:14 | 14 Zo zal Ik den wand afbreken, dien gijlieden
8078 Eze 13:15 | Ik Mijn grimmigheid tegen den wand voortbrengen, en tegen
8079 Eze 14:3 | hart opgezet, en hebben den aanstoot hunner ongerechtigheid
8080 Eze 14:4 | drekgoden in zijn hart opzet, en den aanstoot zijner ongerechtigheid
8081 Eze 14:4 | aangezicht stelt, en komt tot den profeet, Ik, de HEERE zal
8082 Eze 14:7 | het huis Israels, en uit den vreemdeling, die in Israel
8083 Eze 14:7 | op in zijn hart, en stelt den aanstoot zijner ongerechtigheid
8084 Eze 14:7 | aangezicht, en komt tot den profeet, om Mij door hem
8085 Eze 14:13 | uitstrekken, en zal hetzelve den staf des broods breken,
8086 Eze 14:21 | gerichten, het zwaard, en den honger, en het boze gedierte,
8087 Eze 16:27 | deel; en Ik gaf u over in den lust dergenen, die u haten,
8088 Eze 16:59 | als gij gedaan hebt, die den eed veracht hebt, brekende
8089 Eze 17:3 | verscheidene veren had, kwam op den Libanon, en nam den
8090 Eze 17:3 | den Libanon, en nam den oppersten tak van een ceder. ~
8091 Eze 17:4 | 4 Hij plukte den top van zijn jonge takjes
8092 Eze 17:18 | 18 Want hij heeft den eed veracht, brekende het
8093 Eze 17:22 | Heere HEERE: Ik zal ook van den oppersten tak des hogen
8094 Eze 17:23 | 23 Op den berg der hoogte van Israel
8095 Eze 17:24 | weten, dat Ik, de HEERE, den hogen boom vernederd heb,
8096 Eze 17:24 | hogen boom vernederd heb, den nederigen boom verdroogd,
8097 Eze 17:24 | nederigen boom verdroogd, en den drogen boom bloeiende gemaakt
8098 Eze 18:7 | En niemand verdrukt, den schuldenaar zijn pand wedergeeft,
8099 Eze 18:7 | wedergeeft, geen roof rooft, den hongerige zijn brood geeft,
8100 Eze 18:7 | hongerige zijn brood geeft, en den naakte met kleding bedekt; ~
8101 Eze 18:8 | waarachtig recht tussen den een en den anderen oefent; ~
8102 Eze 18:8 | recht tussen den een en den anderen oefent; ~
8103 Eze 18:12 | 12 Verdrukt den ellendige en den nooddruftige,
8104 Eze 18:12 | Verdrukt den ellendige en den nooddruftige, rooft veel
8105 Eze 18:16 | geen roof rooft, zijn brood den hongerige geeft, en den
8106 Eze 18:16 | den hongerige geeft, en den naakte met kleding bedekt; ~
8107 Eze 18:17 | 17 Zijn hand van den ellendige afhoudt, geen
8108 Eze 18:23 | enigzins lust hebben aan den dood des goddelozen, spreekt
8109 Eze 18:32 | Want Ik heb geen lust aan den dood des stervenden, spreekt
8110 Eze 19:9 | opdat zij hem brachten tot den koning van Babel; zij brachten
8111 Eze 20:1 | in de vijfde maand, op den tienden derzelver maand,
8112 Eze 20:1 | oudsten van Israel kwamen, om den HEERE te vragen; en zij
8113 Eze 20:30 | verontreinigd geworden in den weg uwer vaderen, en hoereert
8114 Eze 20:37 | en Ik zal u brengen onder den band des verbonds. ~
8115 Eze 20:40 | op Mijn heiligen berg, op den hogen berg Israels, spreekt
8116 Eze 20:41 | welgevallen aan ulieden nemen om den liefelijken reuk, wanneer
8117 Eze 20:46 | zet uw aangezicht naar den weg van het zuiden, en drup
8118 Eze 21:3 | en Ik zal van u uitroeien den rechtvaardige en den goddeloze. ~
8119 Eze 21:3 | uitroeien den rechtvaardige en den goddeloze. ~
8120 Eze 21:4 | dan van u uitroeien zal den rechtvaardige en den goddeloze,
8121 Eze 21:4 | zal den rechtvaardige en den goddeloze, daarom zal Mijn
8122 Eze 21:19 | ze aan het hoofd van den weg der stad. ~
8123 Eze 21:22 | hoofdmannen te stellen, om den mond te openen in het doodslaan,
8124 Eze 22:4 | gekomen; daarom heb Ik u den heidenen overgegeven tot
8125 Eze 22:7 | zij in u licht geacht; met den vreemdeling hebben zij in
8126 Eze 22:7 | gehandeld; zij hebben in u den wees en de weduwe verdrukt. ~
8127 Eze 22:25 | zij eten de zielen op, den schat en het kostelijke
8128 Eze 22:29 | roverij, ook onderdrukken zij den ellendige en nooddruftige,
8129 Eze 22:29 | ellendige en nooddruftige, en den vreemdeling verdrukken zij
8130 Eze 22:30 | nu een man uit hen, die den muur mocht toemuren, en
8131 Eze 23:14 | geschilderde mannen aan den wand zag, de beelden der
8132 Eze 23:31 | 31 In den weg uwer zuster hebt gij
8133 Eze 23:32 | de Heere HEERE: Gij zult den beker uwer zuster drinken,
8134 Eze 24:1 | in de tiende maand, op den tienden der maand, zeggende: ~
8135 Eze 24:2 | Mensenkind! schrijf u den naam van den dag op, even
8136 Eze 24:2 | schrijf u den naam van den dag op, even van dezen zelfden
8137 Eze 24:4 | goede stukken, de dij en den schouder, vul hem met de
8138 Eze 24:6 | HEERE: Wee der bloedstad, den pot, welks schuim in hem
8139 Eze 24:9 | der bloedstad! Ik zal ook den brandstapel groot maken! ~
8140 Eze 24:16 | Mensenkind! zie, Ik zal den lust uwer ogen van u wegnemen
8141 Eze 24:18 | sprak ik tot het volk in den morgenstond, en mijn huisvrouw
8142 Eze 24:18 | mijn huisvrouw stierf in den avond; en ik deed in den
8143 Eze 24:18 | den avond; en ik deed in den morgenstond, gelijk mij
8144 Eze 24:25 | de vreugde huns sieraads, den lust hunner ogen en het
8145 Eze 25:6 | de hand geklapt, en met den voet gestampt hebt, en van
8146 Eze 25:7 | tegen u uitstrekken, en u den heidenen ten buit geven,
8147 Eze 26:1 | gebeurde in het elfde jaar, op den eersten der maand, dat des
8148 Eze 26:5 | Heere HEERE; en zij zal den heidenen ten roof worden. ~
8149 Eze 26:7 | Ziet, Ik zal Nebukadrezar, den koning van Babel, den koning
8150 Eze 26:7 | Nebukadrezar, den koning van Babel, den koning der koningen, van
8151 Eze 26:20 | nederdalen met degenen die in den kuil nederdalen tot het
8152 Eze 26:20 | zijn, met degenen, die in den kuil nederdalen, opdat gij
8153 Eze 27:5 | zij hebben cederen van den Libanon gehaald, om masten
8154 Eze 27:25 | Tarsis zongen van u, vanwege den onderlingen koophandel met
8155 Eze 27:29 | 29 En allen, die den riem handelen, zeelieden,
8156 Eze 28:2 | Mensenkind! zeg tot den vorst van Tyrus: Zo zegt
8157 Eze 28:8 | nederdalen; en gij zult sterven den dood eens verslagenen in
8158 Eze 28:10 | 10 Gij zult den dood der onbesnedenen sterven;
8159 Eze 28:12 | hef een klaaglied op over den koning van Tyrus, en zeg
8160 Eze 28:15 | volkomen in uw wegen, van den dag af, dat gij geschapen
8161 Eze 29:1 | in de tiende maand, op den twaalfden der maand, geschiedde
8162 Eze 29:2 | aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte, en profeteer
8163 Eze 29:4 | haken in uw kaken doen, en den vis uwer rivieren aan uw
8164 Eze 29:5 | in de woestijn, u en al den vis uwer rivieren; op het
8165 Eze 29:6 | de HEERE ben, omdat zij den huize Israels een rietstaf
8166 Eze 29:10 | wilde eenzaamheden, van den toren van Syrene af, tot
8167 Eze 29:16 | 16 En het zal den huize Israels niet meer
8168 Eze 29:17 | in de eerste maand, op den eersten der maand, dat het
8169 Eze 29:18 | gehad vanwege Tyrus, voor den dienst, dien hij tegen haar
8170 Eze 29:19 | Zie, Ik zal Nebukadrezar, den koning van Babel, Egypteland
8171 Eze 29:21 | Te dien dage zal Ik den hoorn van het huis Israels
8172 Eze 30:6 | sterkte zal nederdalen; van den toren van Syene af zullen
8173 Eze 30:9 | smart bij hen zijn, als in den dag van Egypte; want
8174 Eze 30:10 | de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel. ~
8175 Eze 30:20 | in de eerste maand, op den zevenden der maand, dat
8176 Eze 30:21 | Mensenkind! Ik heb den arm van Farao, den koning
8177 Eze 30:21 | Ik heb den arm van Farao, den koning van Egypte, verbroken;
8178 Eze 30:22 | Ziet, Ik wil aan Farao, den koning van Egypte, en zal
8179 Eze 30:22 | zijn armen verbreken, beide den sterken en den verbrokenen;
8180 Eze 30:22 | verbreken, beide den sterken en den verbrokenen; en Ik zal het
8181 Eze 31:1 | jaar, in de derde maand, op den eersten der maand, dat des
8182 Eze 31:2 | Mensenkind! zeg tot Farao, den koning van Egypte, en tot
8183 Eze 31:3 | Assur was een ceder op den Libanon, schoon van takken,
8184 Eze 31:11 | gaf Ik hem in de hand van den machtigste der heidenen,
8185 Eze 31:14 | mensenkinderen, tot degenen, die in den kuil nederdalen. ~
8186 Eze 31:15 | Ik bedekte om zijnentwil den afgrond, en weerde de stromen
8187 Eze 31:15 | werden geschut; en Ik maakte den Libanon om zijnentwil zwart,
8188 Eze 31:16 | nederdalen, met degenen, die in den kuil nederdalen; en alle
8189 Eze 32:1 | in de twaalfde maand op den eersten der maand, dat het
8190 Eze 32:2 | klaaglied op over Farao, den koning van Egypte, en zeg
8191 Eze 32:7 | u zal uitblussen, zal Ik den hemel bedekken, en zijn
8192 Eze 32:8 | Alle lichtende lichten aan den hemel, die zal Ik om uwentwil
8193 Eze 32:17 | in het twaalfde jaar, op den vijftienden der maand, dat
8194 Eze 32:18 | bij degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. ~
8195 Eze 32:24 | schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. ~
8196 Eze 32:25 | schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald;
8197 Eze 32:29 | met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. ~
8198 Eze 32:30 | schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. ~
8199 Eze 33:8 | 8 Als Ik tot den goddeloze zeg: O goddeloze,
8200 Eze 33:8 | zeg: O goddeloze, gij zult den dood sterven! en gij spreekt
8201 Eze 33:8 | en gij spreekt niet, om den goddeloze van zijn weg af
8202 Eze 33:9 | 9 Maar als gij den goddeloze van zijn weg afmaant,
8203 Eze 33:11 | HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! maar
8204 Eze 33:13 | 13 Als Ik tot den rechtvaardige zeg, dat hij
8205 Eze 33:14 | 14 Als Ik ook tot den goddeloze zeg: Gij zult
8206 Eze 33:14 | goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven! en hij zich
8207 Eze 33:21 | in de tiende maand, op den vijfden der maand, dat er
8208 Eze 33:30 | huizen; en de een spreekt met den ander, een iegelijk met
8209 Eze 33:30 | wat het woord zij, dat van den HEERE voortkomt. ~
8210 Eze 34:2 | zegt de Heere HEERE: Wee den herderen Israels, die zichzelven
8211 Eze 34:6 | schapen zijn verstrooid op den gansen aardbodem; en er
8212 Eze 34:21 | zwakken met de zijde en met den schouder verdringt, en met
8213 Eze 34:26 | tot een zegen; en Ik zal den plasregen doen nederdalen
8214 Eze 34:28 | 28 En zij zullen den heidenen niet meer ten roof
8215 Eze 34:29 | door honger in het land, en den smaad der heidenen niet
8216 Eze 36:6 | grimmigheid gesproken, omdat gij den smaad der heidenen gedragen
8217 Eze 36:15 | En Ik zal maken, dat men den schimp der heidenen niet
8218 Eze 36:15 | over u hore, en gij zult den smaad der natien niet meer
8219 Eze 37:1 | HEERE voerde mij uit in den geest, en zette mij neder
8220 Eze 37:2 | ziet, er waren zeer vele op den grond der vallei; en ziet,
8221 Eze 37:5 | beenderen: Ziet, Ik zal den geest in u brengen, en gij
8222 Eze 37:6 | huid over u trekken, en den geest in u geven, en gij
8223 Eze 37:9 | zeide tot mij: Profeteer tot den geest; profeteer, mensenkind!
8224 Eze 37:9 | mensenkind! en zeg tot den geest: Zo zegt de Heere
8225 Eze 38:2 | Gog, het land van Magog, den hoofdvorst van Mesech en
8226 Eze 38:17 | dagen gesproken heb, door den dienst Mijner knechten,
8227 Eze 38:20 | alle mensen, die op den aardbodem zijn; en de bergen
8228 Eze 39:11 | der zee; en datzelve zal den doorgangers den neus
8229 Eze 39:11 | zal den doorgangers den neus stoppen; en aldaar
8230 Eze 39:14 | begraven degenen, die op den aardbodem zijn overgelaten,
8231 Eze 40:1 | het begin des jaars, op den tienden der maand, in het
8232 Eze 40:4 | gebracht; verkondig daarna den huize Israels alles, wat
8233 Eze 40:6 | tot de poort, welke zag den weg naar het oosten, en
8234 Eze 40:6 | derzelver trappen op, en mat den dorpel der poort een riet
8235 Eze 40:6 | een riet de breedte, en den anderen dorpel een
8236 Eze 40:7 | kamertjes vijf ellen; en den dorpel der poort, bij het
8237 Eze 40:10 | de kamertjes der poort, den weg naar het oosten, waren
8238 Eze 40:14 | zestig ellen, namelijk tot den post des voorhofs, rondom
8239 Eze 40:20 | Aangaande de poort nu, die den weg naar het noorden zag,
8240 Eze 40:22 | naar de maat der poort, die den weg naar het oosten zag;
8241 Eze 40:24 | Daarna voerde hij mij den weg naar het zuiden; en
8242 Eze 40:24 | en ziet, er was een poort den weg naar het zuiden; en
8243 Eze 40:27 | in het binnenste voorhof, den weg naar het zuiden; en
8244 Eze 40:27 | mat van poort tot poort, den weg naar het zuiden, honderd
8245 Eze 40:32 | tot het binnenste voorhof, den weg naar het oosten; en
8246 Eze 40:44 | voorste deel derzelve was den weg naar het zuiden;
8247 Eze 40:44 | van de oostpoort, ziende den weg naar het noorden. ~
8248 Eze 40:45 | kamer, welker voorste deel den weg naar het zuiden is,
8249 Eze 40:46 | kamer, welker voorste deel den weg naar het noorden is,
8250 Eze 40:46 | kinderen van Levi tot den HEERE naderen, om Hem te
8251 Eze 41:1 | Voorts bracht hij mij tot den tempel; en hij mat de posten,
8252 Eze 41:3 | hij in naar binnen, en mat den post der deur, twee ellen;
8253 Eze 41:4 | breedte twintig ellen voor aan den tempel; en hij zeide tot
8254 Eze 41:5 | 5 En hij mat den wand des huizes zes ellen;
8255 Eze 41:6 | malen, en zij kwamen in den wand, die aan het huis was,
8256 Eze 41:6 | werden niet vastgehouden in den wand des huizes. ~
8257 Eze 41:8 | riet, zes ellen, de el tot den oksel toe genomen. ~
8258 Eze 41:9 | 9 De breedte van den wand, die tot de zijkameren
8259 Eze 41:11 | gelatene toe, de ene deur den weg naar het noorden, en
8260 Eze 41:12 | afgesneden plaats was in den hoek des wegs naar het westen,
8261 Eze 41:12 | breedte zeventig ellen, en van den wand des gebouws was de
8262 Eze 41:15 | zijde, honderd ellen; met den binnensten tempel,
8263 Eze 41:16 | rondom die drie, tegenover den dorpel, waren beschoten
8264 Eze 41:17 | buitenste huis toe, en aan den gansen wand rondom henen
8265 Eze 41:19 | mensen aangezicht tegen den palmboom van deze, en eens
8266 Eze 41:19 | leeuws aangezicht tegen den palmboom van gene zijde;
8267 Eze 41:20 | palmbomen gemaakt, ook aan den wand des tempels. ~
8268 Eze 42:1 | tot het buitenste voorhof; den weg naar den weg van het
8269 Eze 42:1 | buitenste voorhof; den weg naar den weg van het noorden; en
8270 Eze 42:7 | tegenover de kameren was, den weg naar het buitenste voorhof,
8271 Eze 42:8 | ellen; en ziet, voor aan den tempel waren honderd ellen. ~
8272 Eze 42:10 | Aan de breedte van den muur des voorhofs, den weg
8273 Eze 42:10 | van den muur des voorhofs, den weg naar het oosten, voor
8274 Eze 42:11 | gedaante der kameren, die den weg naar het noorden waren,
8275 Eze 42:12 | deuren der kameren, die den weg naar het zuiden waren,
8276 Eze 42:12 | een deur in het hoofd van den weg, den weg voor aan den
8277 Eze 42:12 | in het hoofd van den weg, den weg voor aan den rechten
8278 Eze 42:12 | den weg, den weg voor aan den rechten muur, den weg naar
8279 Eze 42:12 | voor aan den rechten muur, den weg naar het oosten,
8280 Eze 42:13 | priesters, die tot den HEERE naderen, die allerheiligste
8281 Eze 42:15 | zo bracht hij mij uit, den weg naar de poort, die den
8282 Eze 42:15 | den weg naar de poort, die den weg naar het oosten zag,
8283 Eze 43:1 | de poort, de poort, die den weg naar het oosten zag. ~
8284 Eze 43:2 | Gods van Israel kwam van den weg naar het oosten; en
8285 Eze 43:4 | HEEREN kwam in het huis, door den weg der poort, die den weg
8286 Eze 43:4 | door den weg der poort, die den weg naar het oosten zag. ~
8287 Eze 43:10 | Gij mensenkind; wijs den huize Israels dit huis,
8288 Eze 43:11 | hebben, zo maak hun bekend den vorm van het huis, en zijn
8289 Eze 43:14 | 14 Van den boezem nu op de aarde tot
8290 Eze 43:15 | Harel vier ellen; en van den Ariel voorts opwaarts, de
8291 Eze 43:20 | hoeken der afzetsels, en aan den rand rondom; alzo zult gij
8292 Eze 43:21 | 21 Daarna zult gij den var des zondoffers nemen;
8293 Eze 43:22 | 22 En op den tweeden dag zult gij een
8294 Eze 43:22 | dat ontzondigd hebben met den var. ~
8295 Eze 43:24 | ze offeren ten brandoffer den HEERE. ~
8296 Eze 43:27 | voleind hebben, dan zal het op den achtsten dag en voortaan
8297 Eze 44:1 | deed hij mij wederkeren den weg naar de poort van het
8298 Eze 44:3 | aangezicht des HEEREN; door den weg van het voorhuis der
8299 Eze 44:3 | zal hij ingaan, en door den weg van hetzelve zal
8300 Eze 44:4 | Daarna bracht hij mij den weg der noorderpoort, voor
8301 Eze 44:5 | wetten; en zet uw hart op den ingang van het huis, met
8302 Eze 44:12 | aangezicht hunner drekgoden, en den huize Israels tot een aanstoot
8303 Eze 44:30 | eerstelingen van uw deeg den priester geven, om
8304 Eze 44:30 | priester geven, om den zegen op uw huis te doen
8305 Eze 45:1 | zo zult gij een hefoffer den HEERE offeren, tot een heilige
8306 Eze 45:4 | bedienen, die naderen om den HEERE te dienen; en het
8307 Eze 45:7 | bezitting der stad; van den westerhoek westwaarts,
8308 Eze 45:7 | westerhoek westwaarts, en van den oosterhoek oostwaarts; en
8309 Eze 45:8 | niet meer verdrukken, maar den huize Israels het land laten,
8310 Eze 45:11 | daarvan zal zijn naar den homer. ~
8311 Eze 45:16 | dit hefoffer zijn, voor den vorst in Israel. ~
8312 Eze 45:17 | 17 En het zal den vorst opleggen te offeren
8313 Eze 45:18 | In de eerste maand, op den eersten der maand, zult
8314 Eze 45:20 | Alzo zult gij ook doen op den zevenden in die maand; vanwege
8315 Eze 45:20 | zevenden in die maand; vanwege den afdwalende, en vanwege den
8316 Eze 45:20 | den afdwalende, en vanwege den slechte; alzo zult gijlieden
8317 Eze 45:21 | In de eerste maand, op den veertienden dag der maand,
8318 Eze 45:23 | feest zal hij een brandoffer den HEERE bereiden, van zeven
8319 Eze 45:25 | In de zevende maand, op den vijftienden dag der maand
8320 Eze 46:1 | werkdagen gesloten zijn; maar op den sabbatdag zal zij geopend
8321 Eze 46:1 | zal zij geopend worden op den dag van de nieuwe maan. ~
8322 Eze 46:2 | de vorst zal ingaan door den weg van het voorhuis derzelve
8323 Eze 46:2 | buiten, en zal staan aan den post van de poort; en de
8324 Eze 46:2 | en hij zal aanbidden aan den dorpel der poort, en daarna
8325 Eze 46:2 | niet gesloten worden tot op den avond. ~
8326 Eze 46:4 | brandoffer nu, dat de vorst den HEERE zal offeren, zal op
8327 Eze 46:4 | HEERE zal offeren, zal op den sabbatdag zijn, zes volkomen
8328 Eze 46:5 | spijsoffer, een efa tot den ram, maar tot de lammeren
8329 Eze 46:6 | 6 Maar op den dag van de nieuwe maan,
8330 Eze 46:7 | hij bereiden een efa tot den var, en een efa tot den
8331 Eze 46:7 | den var, en een efa tot den ram; maar tot de lammeren,
8332 Eze 46:8 | vorst ingaat, zal hij door den weg van het voorhuis der
8333 Eze 46:9 | gezette hoogtijden, die door den weg van de noorderpoort
8334 Eze 46:9 | om te aanbidden, zal door den weg van de zuiderpoort
8335 Eze 46:9 | weder uitgaan; en die door den weg van de zuiderpoort ingaat,
8336 Eze 46:9 | zuiderpoort ingaat, zal door den weg van de noorderpoort
8337 Eze 46:9 | zal niet wederkeren door den weg der poort, door
8338 Eze 46:12 | tot een vrijwillig offer den HEERE, zo zal men hem de
8339 Eze 46:12 | hij zal gedaan hebben op den sabbatdag; en als hij weder
8340 Eze 46:13 | bereiden ten brandoffer den HEERE; alle morgens zult
8341 Eze 46:14 | bedruipen; tot een spijsoffer den HEERE, tot eeuwige
8342 Eze 46:17 | vrijjaar toe; dan zal het tot den vorst wederkeren; het is
8343 Eze 46:19 | Daarna bracht hij mij door den ingang, die aan de zijde
8344 Eze 46:19 | tot de heilige kameren, den priesteren toe behorende,
8345 Eze 47:1 | vloten wateren uit, van onder den dorpel des huizes naar het
8346 Eze 47:2 | hij bracht mij uit door den weg van de noorderpoort,
8347 Eze 47:2 | noorderpoort, en voerde mij om door den weg van buiten, tot de buitenpoort,
8348 Eze 47:2 | buiten, tot de buitenpoort, den weg, die naar het oosten
8349 Eze 47:6 | bracht mij weder tot aan den oever der beek. ~
8350 Eze 47:7 | wederkeerde, ziet, zo was er aan den oever der beek zeer veel
8351 Eze 47:15 | landpale des lands zijn: aan den noorderhoek, van de grote
8352 Eze 47:15 | noorderhoek, van de grote zee af, den weg van Hethlon, waar men
8353 Eze 47:18 | 18 Den oosterhoek nu zult gijlieden
8354 Eze 47:18 | tussen het land Israels aan den Jordaan, van de landpale
8355 Eze 47:19 | 19 En den zuiderhoek zuidwaarts van
8356 Eze 47:20 | 20 En den westerhoek, de grote zee,
8357 Eze 47:23 | Ook zal het geschieden, in den stam, bij welken de vreemdeling
8358 Eze 48:1 | van Hamath (ook zal hij den oosterhoek en westerhoek
8359 Eze 48:2 | de landpale van Dan, van den oosterhoek tot den westerhoek
8360 Eze 48:2 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Aser een. ~
8361 Eze 48:3 | de landpale van Aser, van den oosterhoek af tot den westerhoek
8362 Eze 48:3 | van den oosterhoek af tot den westerhoek toe, Nafthali
8363 Eze 48:4 | landpale van Nafthali, van den oosterhoek tot den westerhoek
8364 Eze 48:4 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Manasse
8365 Eze 48:5 | landpale van Manasse, van den oosterhoek tot den westerhoek
8366 Eze 48:5 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Efraim een. ~
8367 Eze 48:6 | landpale van Efraim, van den oosterhoek tot den westerhoek
8368 Eze 48:6 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Ruben een. ~
8369 Eze 48:7 | landpale van Ruben, van den oosterhoek tot den westerhoek
8370 Eze 48:7 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Juda een. ~
8371 Eze 48:8 | landpale nu van Juda, van den oosterhoek tot den westerhoek
8372 Eze 48:8 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe, zal het
8373 Eze 48:8 | een der andere delen, van den oosterhoek tot den westerhoek
8374 Eze 48:8 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe; en het heiligdom
8375 Eze 48:9 | hefoffer, dat gijlieden den HEERE zult offeren, zal
8376 Eze 48:14 | want het is een heiligheid den HEERE. ~
8377 Eze 48:16 | duizend en vijfhonderd en van den oosterhoek vier duizend
8378 Eze 48:21 | het overgelatene zal voor den vorst zijn, van deze en
8379 Eze 48:21 | andere delen, dat zal voor den vorst zijn; en het
8380 Eze 48:23 | overige der stammen; van den oosterhoek tot den westerhoek
8381 Eze 48:23 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Benjamin
8382 Eze 48:24 | landpale van Benjamin, van den oosterhoek tot den westerhoek
8383 Eze 48:24 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Simeon een. ~
8384 Eze 48:25 | landpale van Simeon, van den oosterhoek tot de westerhoek
8385 Eze 48:26 | landpale van Issaschar, van den oosterhoek tot aan den westerhoek
8386 Eze 48:26 | van den oosterhoek tot aan den westerhoek toe, Zebulon
8387 Eze 48:27 | landpale van Zebulon, van den oosterhoek tot den westerhoek
8388 Eze 48:27 | van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Gad een. ~
8389 Eze 48:28 | landpale nu van Gad, aan den zuiderhoek zuidwaarts, daar
8390 Eze 48:30 | uitgangen der stad zijn: van den noorderhoek, vier duizend
8391 Eze 48:32 | 32 En aan den oosterhoek, vier duizend
8392 Dan 1:1 | koninkrijks van Jojakim, den koning van Juda, kwam Nebukadnezar,
8393 Dan 1:2 | En de HEERE gaf Jojakim, den koning van Juda, in zijn
8394 Dan 1:3 | koning zeide tot Aspenaz, den overste zijner kamerlingen,
8395 Dan 1:5 | spijs des konings, en van den wijn zijns dranks, en dat
8396 Dan 1:8 | spijs des konings, noch met den wijn zijns dranks; daarom
8397 Dan 1:8 | daarom verzocht hij van den overste der kamerlingen,
8398 Dan 1:9 | voor het aangezicht van den overste der kamerlingen. ~
8399 Dan 1:10 | Daniel: Ik vreze mijn heer, den koning, die ulieder spijs,
8400 Dan 1:10 | zoudt gij mijn hoofd bij den koning schuldig maken. ~
8401 Dan 1:16 | spijs wegnam, mitsgaders den wijn huns dranks, en hij
8402 Dan 1:21 | tot het eerste jaar van den koning Kores toe. ~ ~
8403 Dan 2:2 | guichelaars, en de Chaldeen, om den koning zijn dromen te kennen
8404 Dan 2:4 | spraken de Chaldeen, tot den koning in het Syrisch: O
8405 Dan 2:4 | eeuwigheid! Zeg uw knechten den droom, zo zullen wij de
8406 Dan 2:5 | ontgaan; indien gij mij den droom en zijn uitlegging
8407 Dan 2:6 | Maar indien gijlieden den droom en zijn uitlegging
8408 Dan 2:6 | ontvangen; daarom geeft mij den droom en zijn uitlegging
8409 Dan 2:7 | koning zegge zijn knechten den droom, dan zullen wij de
8410 Dan 2:8 | vastelijk, dat gijlieden den tijd uitkoopt, dewijl gij
8411 Dan 2:9 | verandere; daarom zegt mij den droom, dan zal ik weten,
8412 Dan 2:10 | Chaldeen antwoordden voor den koning, en zeiden: Er is
8413 Dan 2:10 | zeiden: Er is geen mens op den aardbodem, die des konings
8414 Dan 2:11 | anders, die dezelve voor den koning te kennen kan geven,
8415 Dan 2:14 | oordeel in, aan Arioch, den overste der trawanten des
8416 Dan 2:15 | antwoordde en zeide tot Arioch, den bevelhebber des konings:
8417 Dan 2:16 | ging in, en verzocht van den koning, dat hij hem een
8418 Dan 2:16 | tijd wilde geven, dat hij den koning de uitlegging te
8419 Dan 2:18 | 18 Opdat zij van den God des hemels barmhartigheden
8420 Dan 2:19 | geopenbaard; toen loofde Daniel den God des hemels. ~
8421 Dan 2:21 | bevestigt de koningen; Hij geeft den wijzen wijsheid, en wetenschap
8422 Dan 2:24 | maar breng mij in voor den koning, en ik zal den koning
8423 Dan 2:24 | voor den koning, en ik zal den koning de uitlegging te
8424 Dan 2:25 | met haast Daniel in voor den koning, en hij sprak alzo
8425 Dan 2:25 | weggevoerden van Juda gevonden, die den koning de uitlegging
8426 Dan 2:26 | machtig mij bekend te maken den droom, dien ik gezien heb,
8427 Dan 2:27 | Daniel antwoordde voor den koning, en zeide: De verborgenheid,
8428 Dan 2:27 | tovenaars, en de waarzeggers den koning niet te kennen
8429 Dan 2:28 | Maar er is een God in den hemel, Die verborgenheden
8430 Dan 2:28 | verborgenheden openbaart, Die heeft den koning Nebukadnezar bekend
8431 Dan 2:30 | maar daarom, opdat men den koning de uitlegging zou
8432 Dan 2:43 | maar zij zullen de een aan den ander niet hechten, gelijk
8433 Dan 2:45 | hebt gij gezien, dat uit den berg een steen zonder handen
8434 Dan 2:45 | vermaalde; de grote God heeft den koning bekend gemaakt,
8435 Dan 2:49 | Toen verzocht Daniel van den koning; en hij stelde Sadrach,
8436 Dan 3:6 | dierzelfder ure in het midden van den oven des brandenden vuurs
8437 Dan 3:9 | antwoordden en zeiden tot den koning Nebukadnezar: O koning!
8438 Dan 3:11 | die zou in het midden van den oven des brandenden vuurs
8439 Dan 3:13 | toen werden die mannen voor den koning gebracht. ~
8440 Dan 3:15 | worden in het midden van den oven des brandenden
8441 Dan 3:16 | antwoordden en zeiden tot den koning Nebukadnezar: Wij
8442 Dan 3:17 | machtig ons te verlossen uit den oven des brandenden vuurs,
8443 Dan 3:19 | antwoordde en zeide, dat men den oven zevenmaal meer
8444 Dan 3:20 | zouden, om te werpen in den oven des brandenden vuurs. ~
8445 Dan 3:21 | wierpen hen in het midden van den oven des brandenden
8446 Dan 3:23 | Abed-nego, in het midden van den oven des brandenden vuurs,
8447 Dan 3:24 | antwoordden en zeiden tot den koning: Het is gewis, o
8448 Dan 3:26 | Nebukadnezar tot de deur van den oven des brandenden vuurs,
8449 Dan 3:29 | lastering spreekt tegen den God van Sadrach, Mesach
8450 Dan 4:1 | natien en tongen, die op den gansen aardbodem wonen:
8451 Dan 4:7 | waarzeggers; en ik zeide den droom voor hen; maar zij
8452 Dan 4:8 | naam Beltsazar is, naar den naam mijns gods, in wien
8453 Dan 4:8 | goden is; en ik vertelde den droom voor hem, zeggende: ~
8454 Dan 4:11 | en zijn hoogte reikte aan den hemel, en hij werd gezien
8455 Dan 4:13 | een heilige, kwam af van den hemel, ~
8456 Dan 4:15 | 15 Doch laat den stam met zijn wortelen in
8457 Dan 4:17 | Hij wil, ja, zet daarover den laagste onder de mensen. ~
8458 Dan 4:20 | en wiens hoogte tot aan den hemel reikte, en die over
8459 Dan 4:22 | gewassen, dat zij reikt aan den hemel, en uw heerschappij
8460 Dan 4:23 | heilige gezien heeft, van den hemel afkomende, die zeide:
8461 Dan 4:23 | verderft hem; doch laat den stam met zijn wortelen
8462 Dan 4:24 | hetwelk over mijn heer, den koning komen zal: ~
8463 Dan 4:25 | men zal u het kruid, als den ossen, te smaken geven;
8464 Dan 4:25 | smaken geven; en gij zult van den dauw des hemels nat
8465 Dan 4:26 | er ook gezegd is, dat men den stam met de wortelen van
8466 Dan 4:28 | Dit alles overkwam den koning Nebukadnezar. ~
8467 Dan 4:31 | mond, viel er een stem uit den hemel: U, o koning Nebukadnezar!
8468 Dan 4:32 | gras te smaken geven, als den ossen, en er zullen zeven
8469 Dan 4:33 | en zijn lichaam werd van den dauw des hemels nat
8470 Dan 4:34 | weer in mij; en ik loofde den Allerhoogste, en ik prees
8471 Dan 4:34 | ik prees en verheerlijkte den Eeuwiglevende, omdat
8472 Dan 4:37 | verhoog, en verheerlijk den Koning des hemels, omdat
8473 Dan 5:2 | 2 Als Belsazar den wijn geproefd had, zeide
8474 Dan 5:2 | zijn vader Nebukadnezar uit den tempel, die te Jeruzalem
8475 Dan 5:3 | gouden vaten, die men uit den tempel van het huis Gods,
8476 Dan 5:4 | 4 Zij dronken den wijn, en prezen de gouden,
8477 Dan 5:5 | die schreven tegenover den kandelaar, op de kalk van
8478 Dan 5:5 | kandelaar, op de kalk van den wand van het koninklijk
8479 Dan 5:8 | schrift niet lezen, noch den koning deszelfs uitlegging
8480 Dan 5:12 | in Daniel, dien de koning den naam van Beltsazar gaf;
8481 Dan 5:13 | Toen werd Daniel voor den koning ingebracht. De koning
8482 Dan 5:17 | antwoordde Daniel, en zeide voor den koning: Heb uw gaven voor
8483 Dan 5:17 | nochtans het schrift voor den koning lezen, en de
8484 Dan 5:20 | hovaardij, werd hij van den troon zijns koninkrijks
8485 Dan 5:21 | verstoten, en zijn hart werd den beesten gelijk gemaakt,
8486 Dan 5:21 | hem gras te smaken gelijk den ossen; en zijn lichaam
8487 Dan 5:21 | en zijn lichaam werd van den dauw des hemels nat gemaakt,
8488 Dan 5:23 | gij hebt u verheven tegen den Heere des hemels, en men
8489 Dan 5:28 | koninkrijk is verdeeld, en het is den Meden en den Perzen gegeven. ~
8490 Dan 5:28 | en het is den Meden en den Perzen gegeven. ~
8491 Dan 6:7 | stadhouders met hopen tot den koning, en zeiden aldus
8492 Dan 6:8 | u, o koning! die zal in den kuil der leeuwen geworpen
8493 Dan 6:13 | zij nader, en spraken voor den koning van het gebod des
8494 Dan 6:13 | behalve van u, o koning! in den kuil der leeuwen zou geworpen
8495 Dan 6:14 | antwoordden zij, en zeiden voor den koning: Daniel, een van
8496 Dan 6:15 | hem te verlossen; ja, tot den ondergang der zon toe bemoeide
8497 Dan 6:16 | die mannen met hopen tot den koning, en zij zeiden tot
8498 Dan 6:16 | koning, en zij zeiden tot den koning: Weet, o koning!
8499 Dan 6:17 | voor, en wierpen hem in den kuil der leeuwen; en de
8500 Dan 6:18 | een steen gebracht, en op den mond des kuils gelegd: en
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232 |