1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232
Book Chapter: Verse
1501 Num 15:10 | vuuroffer van liefelijken reuk den HEERE. ~
1502 Num 15:11 | Alzo zal gedaan worden met den enen os, of met den enen
1503 Num 15:11 | met den enen os, of met den enen ram, of met het klein
1504 Num 15:13 | tot een liefelijken reuk den HEERE. ~
1505 Num 15:14 | tot een liefelijken reuk den HEERE; gelijk als gij zult
1506 Num 15:15 | gemeente, het zij ulieden en den vreemdeling, die als vreemdeling
1507 Num 15:16 | recht zal ulieden zijn, en den vreemdeling, die bij ulieden
1508 Num 15:19 | zult eten, dan zult gij den HEERE een hefoffer offeren. ~
1509 Num 15:21 | eerstelingen uws deegs zult gij den HEERE een hefoffer geven,
1510 Num 15:24 | tot een liefelijken reuk den HEERE, met zijn spijsoffer
1511 Num 15:25 | gebracht, een vuuroffer den HEERE, en hun zondoffer,
1512 Num 15:26 | Israels vergeven worden, ook den vreemdeling, die in het
1513 Num 15:29 | 29 Den inboorling der kinderen
1514 Num 15:29 | der kinderen Israels, en den vreemdeling, die in hunlieder
1515 Num 15:30 | vreemdelingen, die smaadt den HEERE; en diezelve ziel
1516 Num 15:32 | een man, hout lezende op den sabbatdag. ~
1517 Num 16:1 | zonen van Eliab, en On, den zoon van Peleth, zonen van
1518 Num 16:9 | Zich te doen naderen; om den dienst van des HEEREN tabernakel
1519 Num 16:11 | gij zijt vergaderd tegen den HEERE, want Aaron, wat is
1520 Num 16:15 | Mozes zeer, en hij zeide tot den HEERE: Zie hun offer niet
1521 Num 16:35 | Daartoe ging een vuur uit van den HEERE, en verteerde die
1522 Num 16:37 | 37 Zeg tot Eleazar, den zoon van Aaron, den priester,
1523 Num 16:37 | Eleazar, den zoon van Aaron, den priester, dat hij de wierookvaten
1524 Num 16:37 | hij de wierookvaten uit den brand opneme; en strooi
1525 Num 16:38 | zij heilig; en zij zullen den kinderen Israels tot een
1526 Num 16:40 | gelijk als hem de HEERE door den dienst van Mozes gesproken
1527 Num 17:3 | naam zult gij schrijven op den staf van Levi; want een
1528 Num 17:12 | zeggende: Zie, wij geven den geest, wij vergaan, wij
1529 Num 17:13 | wie enigzins nadert tot den tabernakel des HEEREN, zal
1530 Num 17:13 | sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan worden? ~
1531 Num 18:3 | naam zult gij schrijven op den staf van Levi; want een
1532 Num 18:12 | zeggende: Zie, wij geven den geest, wij vergaan, wij
1533 Num 18:13 | wie enigzins nadert tot den tabernakel des HEEREN, zal
1534 Num 18:13 | sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan worden?
1535 Num 18:15 | ook zult gij uw broederen, den stam van Levi, den stam
1536 Num 18:15 | broederen, den stam van Levi, den stam uws vaders, met u doen
1537 Num 18:19 | ulieden een gave, gegeven den HEERE, om den dienst van
1538 Num 18:19 | gave, gegeven den HEERE, om den dienst van de tent der samenkomst
1539 Num 18:20 | en in hetgeen van binnen den voorhang is, dat zult gijlieden
1540 Num 18:25 | hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven, u heb
1541 Num 18:26 | in hun land is, die zij den HEERE zullen brengen, zullen
1542 Num 18:28 | van alle vlees, dat zij den HEERE zullen brengen, onder
1543 Num 18:29 | van vijf sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms, die
1544 Num 18:30 | vuuroffer van liefelijken reuk den HEERE. ~
1545 Num 18:32 | die de kinderen Israels den HEERE zullen offeren, heb
1546 Num 18:34 | dienst, dien zij bedienen, den dienst van de tent der samenkomst. ~
1547 Num 18:36 | Levieten, die zullen bedienen den dienst van de tent der samenkomst,
1548 Num 18:37 | kinderen Israels, die zij den HEERE tot een hefoffer zullen
1549 Num 18:40 | hefoffer, als koren van den dorsvloer, en als de volheid
1550 Num 18:41 | HEEREN hefoffer geven aan den priester Aaron. ~
1551 Num 18:43 | daarvan offert, zo zal het den Levieten toegerekend worden
1552 Num 19:2 | ook zult gij uw broederen, den stam van Levi, den stam
1553 Num 19:2 | broederen, den stam van Levi, den stam uws vaders, met u doen
1554 Num 19:6 | ulieden een gave, gegeven den HEERE, om den dienst van
1555 Num 19:6 | gave, gegeven den HEERE, om den dienst van de tent der samenkomst
1556 Num 19:7 | en in hetgeen van binnen den voorhang is, dat zult gijlieden
1557 Num 19:12 | hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven, u heb
1558 Num 19:13 | in hun land is, die zij den HEERE zullen brengen, zullen
1559 Num 19:15 | van alle vlees, dat zij den HEERE zullen brengen, onder
1560 Num 19:16 | van vijf sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms, die
1561 Num 19:17 | vuuroffer van liefelijken reuk den HEERE. ~
1562 Num 19:19 | die de kinderen Israels den HEERE zullen offeren, heb
1563 Num 19:21 | dienst, dien zij bedienen, den dienst van de tent der samenkomst. ~
1564 Num 19:23 | Levieten, die zullen bedienen den dienst van de tent der samenkomst,
1565 Num 19:24 | kinderen Israels, die zij den HEERE tot een hefoffer zullen
1566 Num 19:27 | hefoffer, als koren van den dorsvloer, en als de volheid
1567 Num 19:28 | HEEREN hefoffer geven aan den priester Aaron. ~
1568 Num 19:30 | daarvan offert, zo zal het den Levieten toegerekend worden
1569 Num 20:3 | spraken, zeggende: Och, of wij den geest gegeven hadden, toen
1570 Num 20:3 | het aangezicht des HEEREN den geest gaven! ~
1571 Num 20:8 | en spreekt gijlieden tot den steenrots voor hun ogen,
1572 Num 20:8 | hun water voortbrengen uit den steenrots, en gij zult de
1573 Num 20:9 | 9 Toen nam Mozes den staf van voor het aangezicht
1574 Num 20:13 | de kinderen Israels met den HEERE om getwist hebben;
1575 Num 20:14 | Mozes boden uit Kades tot den koning van Edom, welke zeiden:
1576 Num 20:16 | 16 Toen riepen wij tot den HEERE, en Hij hoorde onze
1577 Num 20:17 | zullen niet trekken door den akker, noch door de wijngaarden,
1578 Num 20:17 | putten drinken; wij zullen den koninklijken weg gaan, wij
1579 Num 20:19 | tot hem: Wij zullen door den gebaanden weg optrekken,
1580 Num 20:22 | de ganse vergadering, aan den berg Hor. ~
1581 Num 20:23 | Mozes, en tot Aaron, aan den berg Hor, aan de pale van
1582 Num 20:25 | en doe hen opklimmen tot den berg Hor. ~
1583 Num 20:27 | want zij klommen op tot den berg Hor, voor de ogen der
1584 Num 21:1 | hoorde, dat Israel door den weg der verspieders kwam,
1585 Num 21:2 | 2 Toen beloofde Israel den HEERE een gelofte, en zeide:
1586 Num 21:3 | hun steden; en hij noemde den naam dier plaats Horma. ~
1587 Num 21:4 | 4 Toen reisden zij van den berg Hor, op den weg der
1588 Num 21:4 | zij van den berg Hor, op den weg der Schelfzee, dat zij
1589 Num 21:7 | gezondigd, omdat wij tegen den HEERE en tegen u gesproken
1590 Num 21:7 | u gesproken hebben; bid den HEERE, dat Hij deze slangen
1591 Num 21:11 | tegenover Moab is, tegen den opgang der zon. ~
1592 Num 21:15 | 15 En den afloop der beken, die zich
1593 Num 21:18 | volks gedolven hebben, door den wetgever, met hun staven.)
1594 Num 21:21 | Israel boden tot Sihon, den koning der Amorieten, zeggende: ~
1595 Num 21:22 | niet drinken; wij zullen op den koninklijken weg gaan, totdat
1596 Num 21:26 | Hesbon was de stad van Sihon, den koning der Amorieten; en
1597 Num 21:26 | hij had gestreden tegen den vorigen koning der Moabieten,
1598 Num 21:29 | gevangenis geleverd aan Sihon, den koning der Amorieten. ~
1599 Num 21:31 | woonde Israel in het land van den Amoriet. ~
1600 Num 21:33 | wendden zij zich en trokken op den weg van Basan; en Og, de
1601 Num 21:33 | hij en al zijn volk, tot den strijd, en Edrei. ~
1602 Num 21:34 | doen, gelijk als gij Sihon, den koning der Amorieten, die
1603 Num 22:5 | Die zond boden aan Bileam, den zoon van Beor, te Pethor,
1604 Num 22:22 | des HEEREN stelde Zich in den weg, hem tot een tegenpartij;
1605 Num 22:23 | 23 De ezelin nu zag den Engel des HEEREN staande
1606 Num 22:23 | Engel des HEEREN staande in den weg, met Zijn uitgetrokken
1607 Num 22:23 | daarom week de ezelin uit den weg, en ging in het veld.
1608 Num 22:23 | ezelin, om dezelve naar den weg te doen wenden. ~
1609 Num 22:25 | 25 Toen de ezelin den Engel des HEEREN zag, zo
1610 Num 22:25 | klemde hij zichzelve aan den wand, en klemde Bileams
1611 Num 22:25 | klemde Bileams voet aan den wand; daarom voer hij voort
1612 Num 22:27 | 27 Als de ezelin den Engel des HEEREN zag, zo
1613 Num 22:28 | 28 De HEERE nu opende den mond der ezelin, die tot
1614 Num 22:31 | ogen van Bileam, zodat hij den Engel des HEEREN zag, staande
1615 Num 22:31 | des HEEREN zag, staande in den weg, en Zijn uitgetrokken
1616 Num 22:34 | 34 Toen zeide Bileam tot den Engel des HEEREN: Ik heb
1617 Num 23:5 | legde de HEERE het woord in den mond van Bileam, en zeide:
1618 Num 23:10 | Israel? Mijn ziel sterve den dood der oprechten, en mijn
1619 Num 23:24 | niet neerleggen, totdat het den roof gegeten, en het bloed
1620 Num 24:24 | 24 En de schepen van den oever der Chitteers, die
1621 Num 25:4 | hoofden des volks, en hang ze den HEERE tegen de zon, zo zal
1622 Num 25:7 | Pinehas, de zoon van Eleazar, den zoon van Aaron, den priester,
1623 Num 25:7 | Eleazar, den zoon van Aaron, den priester, dat zag, zo stond
1624 Num 25:8 | 8 En hij ging den Israelietischen man na in
1625 Num 25:8 | en doorstak hen beiden, den Israelietischen man en de
1626 Num 25:11 | Pinehas, de zoon van Eleazar, den zoon van Aaron, den priester,
1627 Num 25:11 | Eleazar, den zoon van Aaron, den priester, heeft Mijn grimmigheid
1628 Num 25:18 | van Kozbi, de dochter van den overste der Midianieten,
1629 Num 26:1 | tot Mozes, en tot Eleazar, den zoon van Aaron, den priester,
1630 Num 26:1 | Eleazar, den zoon van Aaron, den priester, zeggende: ~
1631 Num 26:4 | HEERE Mozes geboden had, en den kinderen Israels, die uit
1632 Num 26:9 | Korach, als zij gekijf tegen den HEERE maakten. ~
1633 Num 26:63 | getelden van Mozes en Eleazar, den priester, die de kinderen
1634 Num 26:64 | getelden van Mozes en Aaron, den priester, als zij de kinderen
1635 Num 27:1 | dochteren van Zelafead, den zoon van Hefer, den zoon
1636 Num 27:1 | Zelafead, den zoon van Hefer, den zoon van Gilead, den zoon
1637 Num 27:1 | Hefer, den zoon van Gilead, den zoon van Machir, den zoon
1638 Num 27:1 | Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, onder
1639 Num 27:1 | geslachten van Manasse, den zoon van Jozef (en dit zijn
1640 Num 27:2 | aangezicht van Eleazar, den priester, en voor het aangezicht
1641 Num 27:3 | dergenen, die zich tegen den HEERE vergaderd hebben in
1642 Num 27:11 | erfelijk bezitte. Dit zal den kinderen Israels tot een
1643 Num 27:12 | zie dat land, hetwelk Ik den kinderen Israels gegeven
1644 Num 27:15 | 15 Toen sprak Mozes tot den HEERE, zeggende: ~
1645 Num 27:18 | Mozes: Neem tot u Jozua, den zoon van Nun, een man, in
1646 Num 27:19 | aangezicht van Eleazar, den priester, en voor het aangezicht
1647 Num 27:21 | aangezicht van Eleazar, den priester, staan, die voor
1648 Num 27:22 | aangezicht van Eleazar, den priester, en voor het aangezicht
1649 Num 27:23 | gelijk als de HEERE door den dienst van Mozes gesproken
1650 Num 28:2 | 2 Gebied den kinderen Israels, en zeg
1651 Num 28:3 | het vuuroffer, hetwelk gij den HEERE offeren zult: twee
1652 Num 28:6 | gedurig brandoffer, hetwelk op den berg Sinai ingesteld was
1653 Num 28:6 | liefelijken reuk, een vuuroffer den HEERE. ~
1654 Num 28:7 | drankoffer des sterken dranks den HEERE offeren. ~
1655 Num 28:8 | vuuroffer des liefelijken reuks den HEERE. ~
1656 Num 28:9 | 9 Maar op den sabbatdag twee volkomen
1657 Num 28:11 | zult gij een brandoffer den HEERE offeren: twee jonge
1658 Num 28:12 | spijsoffer, met olie gemengd, tot den enen var; en twee tienden
1659 Num 28:12 | spijsoffer, met olie gemengd, tot den enen ram; ~
1660 Num 28:13 | liefelijken reuk, een vuuroffer, den HEERE. ~
1661 Num 28:15 | geitenbok ten zondoffer den HEERE, boven het gedurige
1662 Num 28:16 | En in de eerste maand, op den veertienden dag der maand,
1663 Num 28:16 | der maand, is het pascha den HEERE. ~
1664 Num 28:17 | 17 En op den vijftienden dag derzelve
1665 Num 28:18 | 18 Op den eersten dag zal een heilige
1666 Num 28:19 | vuuroffer ten brandoffer den HEERE offeren: twee jonge
1667 Num 28:24 | tot een liefelijken reuk den HEERE; boven dat gedurig
1668 Num 28:25 | 25 En op den zevenden dag zult gij een
1669 Num 28:26 | 26 Insgelijks op den dag der eerstelingen, als
1670 Num 28:26 | gij een nieuw spijsoffer den HEERE zult offeren naar
1671 Num 28:27 | 27 Dan zult gij den HEERE een brandoffer ten
1672 Num 29:1 | in de zevende maand, op den eersten der maand, zult
1673 Num 29:2 | brandoffer, ten liefelijken reuk, den HEERE bereiden: een jongen
1674 Num 29:3 | gemengd; drie tienden tot den var, twee tienden tot den
1675 Num 29:3 | den var, twee tienden tot den ram. ~
1676 Num 29:6 | liefelijken reuk, ten vuuroffer den HEERE. ~
1677 Num 29:7 | 7 En op den tienden dezer zevende maand
1678 Num 29:8 | brandoffer, ten liefelijken reuk, den HEERE offeren: een jongen
1679 Num 29:9 | gemend: drie tienden tot den var, twee tienden tot den
1680 Num 29:9 | den var, twee tienden tot den enen ram; ~
1681 Num 29:12 | 12 Insgelijks op den vijftienden dag dezer zevende
1682 Num 29:12 | maar zeven dagen zult gij den HEERE een feest vieren. ~
1683 Num 29:13 | offeren, ten liefelijken reuk den HEERE: dertien jonge varren,
1684 Num 29:17 | 17 Daarna op den tweeden dag: twaalf jonge
1685 Num 29:20 | 20 En op den dertienden dag: elf varren,
1686 Num 29:23 | 23 Verder op den vierden dag: tien varren,
1687 Num 29:26 | 26 En op den vijfden dag: negen varren,
1688 Num 29:29 | 29 Daarna op den zesden dag: acht varren,
1689 Num 29:32 | 32 En op den zevenden dag: zeven varren,
1690 Num 29:35 | 35 Op den achtsten dag zult gij een
1691 Num 29:36 | offeren, ten liefelijken reuk den HEERE; een var, een ram,
1692 Num 29:37 | en hun drankofferen tot den var, tot den ram, en tot
1693 Num 29:37 | drankofferen tot den var, tot den ram, en tot de lammeren,
1694 Num 29:39 | 39 Deze dingen zult gij den HEERE doen op uw gezette
1695 Num 30:2 | 2 Wanneer een man den HEERE een gelofte zal beloofd,
1696 Num 30:3 | 3 Maar als een vrouw den HEERE een gelofte zal beloofd
1697 Num 30:5 | haar vader dat zal breken, den dage als hij het hoort,
1698 Num 31:6 | elken stam, hen en Pinehas, den zoon van Eleazar, den priester,
1699 Num 31:6 | Pinehas, den zoon van Eleazar, den priester, ten strijde, met
1700 Num 31:8 | zij met het zwaard Bileam, den zoon van Beor. ~
1701 Num 31:11 | 11 En zij namen al den roof, en al den buit, van
1702 Num 31:11 | namen al den roof, en al den buit, van mensen en van
1703 Num 31:12 | brachten zij de gevangenen, en den buit, en den roof, tot Mozes
1704 Num 31:12 | gevangenen, en den buit, en den roof, tot Mozes en tot Eleazar,
1705 Num 31:12 | tot Mozes en tot Eleazar, den priester, en tot de vergadering
1706 Num 31:14 | hoofdlieden der honderden, die uit den strijd van dien oorlog kwamen. ~
1707 Num 31:16 | 16 Ziet, deze waren, door den raad van Bileam, den kinderen
1708 Num 31:16 | door den raad van Bileam, den kinderen Israels, om oorzake
1709 Num 31:16 | oorzake der overtreding tegen den HEERE te geven, in de zaak
1710 Num 31:19 | aangeroerd hebben, zult u op den derden dag en op den zevenden
1711 Num 31:19 | op den derden dag en op den zevenden dag ontzondigen,
1712 Num 31:24 | zult ook uw klederen op den zevenden dag wassen, dat
1713 Num 31:26 | 26 Neem op de som van den buit der gevangenen van
1714 Num 31:27 | 27 En deel den buit in twee helften tussen
1715 Num 31:27 | helften tussen degenen, die den strijd aangegrepen hebben,
1716 Num 31:27 | aangegrepen hebben, die tot den strijd uitgegaan zijn, en
1717 Num 31:28 | zult gij een schatting voor den HEERE heffen, van de oorlogsmannen,
1718 Num 31:29 | helft zult gij het nemen, en den priester Eleazar geven tot
1719 Num 31:32 | buit nu, het overschot van den roof, dat het krijgsvolk
1720 Num 31:37 | 37 En de schatting voor den HEERE van schapen was zeshonderd
1721 Num 31:38 | duizend, en hun schatting voor den HEERE twee en zeventig. ~
1722 Num 31:39 | vijfhonderd, en hun schatting voor den HEERE was een en zestig. ~
1723 Num 31:40 | duizend, en hun schatting voor den HEERE twee en dertig zielen. ~
1724 Num 31:41 | 41 En Mozes gaf Eleazar, den priester, de schatting van
1725 Num 31:47 | Levieten, die de wacht van den tabernakel des HEEREN waarnamen,
1726 Num 31:52 | goud der heffing, dat zij den HEERE offerden, was zestien
1727 Num 31:55 | tot Mozes, en tot Eleazar, den priester, en tot de oversten
1728 Num 31:65 | Kaleb, de zoon van Jefunne, den Keniziet, en Jozua, de zoon
1729 Num 31:65 | want zij hebben volhard den HEERE na te volgen. ~
1730 Num 31:72 | zijde van de Jordaan, tegen den opgang. ~
1731 Num 31:75 | en onschuldig zijn voor den HEERE en voor Israel, en
1732 Num 31:76 | ziet, zo hebt gij tegen den HEERE gezondigd; doch gij
1733 Num 31:80 | aangezicht des HEEREN tot den strijd, gelijk als mijn
1734 Num 31:81 | gebood Mozes, hunnenthalve, den priester Eleazar, en Jozua,
1735 Num 31:81 | priester Eleazar, en Jozua, den zoon van Nun, en den hoofden
1736 Num 31:81 | Jozua, den zoon van Nun, en den hoofden der vaderen van
1737 Num 31:86 | Alzo gaf Mozes hunlieden, den kinderen van Gad, en de
1738 Num 31:86 | de kinderen van Ruben, en den halven stam van Manasse,
1739 Num 31:86 | halven stam van Manasse, den zoon van Jozef, het koninkrijk
1740 Num 31:92 | de kinderen van Machir, den zoon van Manasse, gingen
1741 Num 31:93 | Mozes Gilead aan Machir, den zoon van Manasse; en hij
1742 Num 32:2 | uittochten, naar hun reizen, naar den mond des HEEREN; en dit
1743 Num 32:3 | in de eerste maand, op den vijftienden dag der eerste
1744 Num 32:37 | Kades, en legerden zich aan den berg Hor, aan het einde
1745 Num 32:38 | ging de priester Aaron op den berg Hor, naar den mond
1746 Num 32:38 | Aaron op den berg Hor, naar den mond des HEEREN, en stierf
1747 Num 32:38 | in het veertigste jaar na den uittocht van de kinderen
1748 Num 32:38 | in de vijfde maand, op den eersten der maand. ~
1749 Num 32:39 | jaren oud, als hij stierf op den berg Hor. ~
1750 Num 32:41 | 41 En zij verreisden van den berg Hor, en legerden zich
1751 Num 33:2 | 2 Gebied den kinderen Israels, en zeg
1752 Num 33:4 | omgaan van het zuiden naar den opgang van Akrabbim, en
1753 Num 33:7 | grote zee af zult gij u den berg Hor aftekenen. ~
1754 Num 33:8 | 8 Van den berg Hor zult gij aftekenen
1755 Num 33:11 | afgaan en strekken langs den oever van de zee Cinnereth
1756 Num 33:13 | 13 En Mozes gebood den kinderen Israels, zeggende:
1757 Num 33:13 | aan de negen stammen en den halven stam van Manasse
1758 Num 33:15 | Jericho oostwaarts tegen den opgang. ~
1759 Num 33:20 | 20 En van den stam der kinderen van Simeon,
1760 Num 33:21 | 21 Van den stam van Benjamin, Elidad,
1761 Num 33:22 | 22 En van den stam der kinderen van Dan,
1762 Num 33:23 | kinderen van Jozef: van den stam der kinderen van Manasse,
1763 Num 33:24 | 24 En van den stam der kinderen van Efraim,
1764 Num 33:25 | 25 En van den stam der kinderen van Zebulon,
1765 Num 33:26 | 26 En van den stam der kinderen van Issaschar,
1766 Num 33:27 | 27 En van den stam der kinderen van Aser,
1767 Num 33:28 | 28 En van den stam der kinderen van Nafthali,
1768 Num 33:29 | de HEERE geboden heeft, den kinderen Israels de erfenissen
1769 Num 34:2 | 2 Gebied den kinderen Israels, dat zij
1770 Num 34:4 | Levieten zult geven, zullen van den stadsmuur af, en naar buiten,
1771 Num 34:5 | van buiten de stad, aan den hoek tegen het oosten, twee
1772 Num 34:5 | twee duizend ellen, en aan den hoek van het zuiden, twee
1773 Num 34:5 | twee duizend ellen, en aan den hoek van het westen, twee
1774 Num 34:5 | twee duizend ellen, en aan den hoek van het noorden, twee
1775 Num 34:12 | een toevlucht zijn voor den bloed wreker; opdat de doodslager
1776 Num 34:15 | kinderen Israels, en voor den vreemdeling, en den bijwoner
1777 Num 34:15 | voor den vreemdeling, en den bijwoner in het midden van
1778 Num 34:19 | wreker des bloeds, die zal den doodslager doden; als hij
1779 Num 34:24 | vergadering richten tussen den slager, en tussen den bloedwreker,
1780 Num 34:24 | tussen den slager, en tussen den bloedwreker, naar deze zelve
1781 Num 34:25 | 25 En de vergadering zal den doodslager redden uit den
1782 Num 34:25 | den doodslager redden uit den hand des bloedwrekers, en
1783 Num 34:25 | hij zal daarin blijven tot den dood des hogepriesters,
1784 Num 34:27 | vrijstad; zo de bloedwreker den doodslager zal doden, het
1785 Num 34:28 | vrijstad gebleven zijn tot den dood des hogepriesters;
1786 Num 34:30 | wie de ziel slaat, naar den mond der getuige zal men
1787 Num 34:30 | mond der getuige zal men den doodslager doden, maar een
1788 Num 34:32 | te wonen in het land, tot den dood des hoge priesters. ~
1789 Num 35:1 | de kinderen van Gilead, den zoon van Machir, den zoon
1790 Num 35:1 | Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, uit de
1791 Num 35:2 | geven; en mijn heer is door den HEERE geboden, de erfenis
1792 Num 35:4 | erfenis van de erfenis van den stam onzer vaderen afgetrokken
1793 Num 35:5 | 5 Toen gebood Mozes den kinderen Israels, naar des
1794 Num 35:7 | ieder aan de erfenis van den stam zijner vaderen. ~
1795 Num 35:8 | een van het geslacht van den stam haars vaders; opdat
1796 Num 35:9 | niet omgewend worden van den enen stam tot den anderen;
1797 Num 35:9 | worden van den enen stam tot den anderen; want de stammen
1798 Num 35:11 | dochteren van Zelafead, zijn den zonen harer ooms tot vrouwen
1799 Num 35:12 | de kinderen van Manasse, den zoon van Jozef, zijn zij
1800 Num 35:12 | alzo bleef haar erfenis aan den stam van het geslacht haars
1801 Deu 1:2 | zijn het van Horeb, door den weg van het gebergte Seir,
1802 Deu 1:3 | jaar, in de elfde maand, op den eersten der maand, dat Mozes
1803 Deu 1:4 | hij geslagen had Sihon, den koning der Amorieten, die
1804 Deu 1:4 | te Hesbon woonde, en Og, den koning van Bazan, welke
1805 Deu 1:7 | land der Kanaanieten, en den Libanon, tot aan die grote
1806 Deu 1:16 | broederen, en richt recht tussen den man en tussen zijn broeder,
1807 Deu 1:17 | gericht niet kennen; gij zult den kleine, zowel als den grote,
1808 Deu 1:17 | zult den kleine, zowel als den grote, horen; gij zult niet
1809 Deu 1:19 | die gij gezien hebt, op den weg van het gebergte der
1810 Deu 1:26 | optrekken; maar gij waart den mond des HEEREN uws Gods,
1811 Deu 1:31 | zijn zoon draagt, op al den weg, dien gij gewandeld
1812 Deu 1:32 | woord geloofdet gij niet aan den HEERE, uw God. ~
1813 Deu 1:33 | Die voor uw aangezicht op den weg wandelde, om u de plaats
1814 Deu 1:33 | in het vuur, opdat Hij u den weg wees, waarin gij zoudt
1815 Deu 1:36 | omdat hij volhard heeft den HEERE te volgen. ~
1816 Deu 1:40 | reist naar de woestijn, den weg van de Schelfzee. ~
1817 Deu 1:41 | tot mij: Wij hebben tegen den HEERE gezondigd; wij zullen
1818 Deu 1:43 | hoordet gij niet, maar waart den mond des HEEREN wederspannig,
1819 Deu 2:1 | reisden naar de woestijn, den weg van de Schelfzee, gelijk
1820 Deu 2:8 | die in Seir woonden, van den weg des vlakken velds, van
1821 Deu 2:8 | keerden wij ons, en doortogen den weg der woestijn van Moab. ~
1822 Deu 2:9 | en meng u niet met hen in den strijd; want Ik zal u geen
1823 Deu 2:24 | Arnon; ziet, Ik heb Sihon, den koning van Hesbon, den Amoriet,
1824 Deu 2:24 | den koning van Hesbon, den Amoriet, en zijn land, in
1825 Deu 2:24 | erven, en mengt u met hen in den strijd. ~
1826 Deu 2:25 | aangezicht der volken, onder den gansen hemel; die uw gerucht
1827 Deu 2:26 | woestijn Kedemot tot Sihon, den koning van Hesbon, met woorden
1828 Deu 2:27 | ik zal alleenlijk langs den weg voorttrekken; ik zal
1829 Deu 2:35 | roofden wij voor ons, en den roof der steden, die wij
1830 Deu 2:36 | 36 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon is,
1831 Deu 3:1 | keerden wij ons en togen op, den weg van Bazan; en Og, de
1832 Deu 3:2 | doen, gelijk als gij Sihon, den koning der Amorieten, die
1833 Deu 3:3 | HEERE, onze God, gaf ook Og, den koning van Bazan, en al
1834 Deu 3:6 | dezelve, gelijk wij Sihon, den koning van Hesbon, gedaan
1835 Deu 3:7 | 7 Doch al het vee en den roof van die steden roofden
1836 Deu 3:8 | waren, van de beek Arnon tot den berg Hermon toe; ~
1837 Deu 3:13 | koninkrijk van Og, gaf ik aan den halven stam van Manasse,
1838 Deu 3:23 | 23 Ook bad ik den HEERE om genade, zeggende
1839 Deu 3:24 | hand; want wat God is er in den hemel en op de aarde, die
1840 Deu 3:25 | dat goede gebergte, en den Libanon! ~
1841 Deu 4:2 | gij bewaart de geboden van den HEERE, uw God, die ik u
1842 Deu 4:4 | 4 Gij daarentegen, die den HEERE, uw God, aanhingt,
1843 Deu 4:10 | al de dagen, die zij op den aardbodem zullen leven,
1844 Deu 4:17 | gevleugelden vogel, die door den hemel vliegt; ~
1845 Deu 4:18 | gedaante van iets, dat op den aardbodem kruipt; de gedaante
1846 Deu 4:19 | uw ogen niet opheft naar den hemel, en aanziet de zon,
1847 Deu 4:19 | God, aan alle volken onder den gansen hemel heeft uitgedeeld. ~
1848 Deu 4:20 | HEERE aangenomen, en uit den ijzeroven, uit Egypte, uitgevoerd;
1849 Deu 4:26 | 26 Zo roep ik heden den hemel en de aarde tot getuige
1850 Deu 4:29 | 29 Dan zult gij van daar den HEERE, uw God, zoeken, en
1851 Deu 4:30 | zult gij wederkeren tot den HEERE, uw God, en Zijn stem
1852 Deu 4:32 | van dien dag af, dat God den mens op de aarde geschapen
1853 Deu 4:36 | 36 Van den hemel heeft Hij u Zijn stem
1854 Deu 4:39 | HEERE die God is, boven in den hemel, en onder op de aarde,
1855 Deu 4:41 | zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon; ~
1856 Deu 4:46 | in het land van Sihon, den koning der Amorieten, die
1857 Deu 4:47 | de Jordaan waren, tegen den opgang der zon; ~
1858 Deu 4:48 | 48 Van Aroer af, dat aan den oever der beek Arnon is,
1859 Deu 4:48 | der beek Arnon is, tot aan den berg Sion, welke is Hermon; ~
1860 Deu 5:4 | heeft de HEERE met u op den berg gesproken uit het midden
1861 Deu 5:5 | stond te dier tijd tussen den HEERE en tussen u, om u
1862 Deu 5:5 | het vuur en klomt niet op den berg) zeggende: ~
1863 Deu 5:8 | gelijkenis, van hetgeen boven in den hemel, of onder op de aarde
1864 Deu 5:11 | 11 Gij zult den Naam des HEEREN, uws Gods,
1865 Deu 5:12 | 12 Onderhoudt den sabbatdag, dat gij dien
1866 Deu 5:15 | uw God, geboden, dat gij den sabbatdag houden zult. ~
1867 Deu 5:22 | tot uw ganse gemeente, op den berg, uit het midden des
1868 Deu 5:24 | wij gezien, dat God met den mens spreekt, en dat hij
1869 Deu 5:33 | 33 In al den weg, dien de HEERE, uw God,
1870 Deu 6:2 | 2 Opdat gij den HEERE, uw God, vrezet, om
1871 Deu 6:5 | 5 Zo zult gij den HEERE, uw God, liefhebben,
1872 Deu 6:7 | huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt,
1873 Deu 6:12 | 12 Zo wacht u, dat gij den HEERE niet vergeet, Die
1874 Deu 6:13 | 13 Gij zult den HEERE, uw God, vrezen, en
1875 Deu 6:15 | niet ontsteke, en Hij u van den aardbodem verdelge. ~
1876 Deu 6:16 | 16 Gij zult den HEERE, uw God, niet verzoeken,
1877 Deu 6:24 | inzettingen, om te vrezen den HEERE, onzen God, ons voor
1878 Deu 7:6 | gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God; u heeft de
1879 Deu 7:6 | uit alle volken, die op den aardbodem zijn. ~
1880 Deu 7:8 | liefhad, en opdat Hij hield den eed, dien Hij uw vaderen
1881 Deu 7:19 | wonderen, en de sterke hand, en den uitgestrekten arm, door
1882 Deu 7:24 | dat gij hun naam van onder den hemel te niet doet; geen
1883 Deu 7:25 | verstrikt wordt; want dat is den HEERE, uw God, een gruwel. ~
1884 Deu 7:26 | 26 Gij zult dan den gruwel in uw huis niet brengen,
1885 Deu 8:2 | gij zult gedenken aan al den weg, dien u den HEERE, uw
1886 Deu 8:2 | gedenken aan al den weg, dien u den HEERE, uw God, deze veertig
1887 Deu 8:10 | verzadigd zijn, zo zult gij den HEERE, uw God, loven over
1888 Deu 8:11 | 11 Wacht u, dat gij den HEERE, uw God, niet vergeet,
1889 Deu 8:14 | verheffe, dat gij vergeet den HEERE, uw God, Die u uit
1890 Deu 8:18 | 18 Maar gij zult gedenken den HEERE, uw God, dat Hij het
1891 Deu 8:19 | indien het geschiedt, dat gij den HEERE, uw God, ganselijk
1892 Deu 9:1 | steden, die groot en tot in den hemel gesterkt zijn; ~
1893 Deu 9:7 | Gedenk, vergeet niet, dat gij den HEERE, uw God, in de woestijn,
1894 Deu 9:7 | wederspannig geweest tegen den HEERE. ~
1895 Deu 9:8 | aan Horeb vertoorndet gij den HEERE zeer, dat Hij Zich
1896 Deu 9:9 | 9 Als ik op den berg geklommen was, om te
1897 Deu 9:9 | dagen en veertig nachten op den berg, at geen brood, en
1898 Deu 9:10 | woorden, die de HEERE op den berg, uit het midden des
1899 Deu 9:12 | haastelijk afgeweken van den weg, dien Ik hun geboden
1900 Deu 9:14 | verdelge, en hun naam van onder den hemel uitdoe; en Ik zal
1901 Deu 9:15 | keerde ik mij, en ging van den berg af; de berg nu brandde
1902 Deu 9:16 | en ziet, gij hadt tegen den HEERE, uw God, gezondigd;
1903 Deu 9:16 | haastelijk afgeweken van den weg, dien u de HEERE geboden
1904 Deu 9:19 | Want ik vreesde vanwege den toorn en de grimmigheid
1905 Deu 9:21 | wierp ik in de beek, die van den berg afvliet. ~
1906 Deu 9:22 | 22 Ook vertoorndet gij den HEERE zeer te Thab-era en
1907 Deu 9:23 | gegeven heb; zo waart gij den mond des HEEREN, uws Gods,
1908 Deu 9:24 | Wederspannig zijt gij geweest tegen den HEERE, van de dag af, dat
1909 Deu 9:26 | 26 En ik bad tot den HEERE, en zeide: Heere,
1910 Deu 10:3 | de eerste; en ik klom op den berg, en de twee tafelen
1911 Deu 10:4 | dage der verzameling, op den berg, uit het midden des
1912 Deu 10:5 | keerde mij, en ging af van den berg, en legde de tafelen
1913 Deu 10:8 | zelver tijd scheidde de HEERE den stam Levi uit, om de ark
1914 Deu 10:10 | 10 En ik stond op den berg, als de vorige dagen,
1915 Deu 10:12 | HEERE, uw God van u dan den HEERE, uw God, te vrezen,
1916 Deu 10:12 | en Hem lief te hebben, en den HEERE, uw God, te dienen,
1917 Deu 10:18 | 18 Die het recht van den wees en van de weduwe doet;
1918 Deu 10:18 | en van de weduwe doet; en den vreemdeling liefheeft, dat
1919 Deu 10:19 | 19 Daarom zult gijlieden den vreemdeling liefhebben,
1920 Deu 10:20 | 20 Den HEERE, uw God, zult gij
1921 Deu 11:1 | 1 Daarom zult gij den HEERE, uw God, liefhebben,
1922 Deu 11:3 | gedaan heeft, aan Farao, den koning van Egypte, en aan
1923 Deu 11:6 | Abiram, zonen van Eliab, den zoon van Ruben; hoe de aarde
1924 Deu 11:11 | dalen; het drinkt water bij den regen des hemels; ~
1925 Deu 11:13 | die Ik u heden gebiede, om den HEERE, uw God, lief te hebben,
1926 Deu 11:14 | 14 Zo zal Ik den regen uws lands geven te
1927 Deu 11:17 | ulieden ontsteke, en Hij den hemel toesluite, dat er
1928 Deu 11:19 | huis zit, en als gij op den weg gaat, en als gij nederligt,
1929 Deu 11:22 | gebiede om die te doen, den HEERE, uw God, liefhebbende,
1930 Deu 11:24 | zijn; van de woestijn en den Libanon, van de rivier,
1931 Deu 11:27 | 27 Den zegen, wanneer gij horen
1932 Deu 11:28 | 28 Maar den vloek, zo gij niet horen
1933 Deu 11:28 | uws Gods, en afwijkt van den weg, dien ik u heden gebiede,
1934 Deu 11:29 | dat te erven; dan zult gij den zegen uitspreken op den
1935 Deu 11:29 | den zegen uitspreken op den berg Gerizim, en den vloek
1936 Deu 11:29 | op den berg Gerizim, en den vloek op den berg Ebal. ~
1937 Deu 11:29 | Gerizim, en den vloek op den berg Ebal. ~
1938 Deu 11:30 | zijde van de Jordaan, achter den weg van den ondergang der
1939 Deu 11:30 | Jordaan, achter den weg van den ondergang der zon, in het
1940 Deu 12:1 | dagen, die gijlieden op den aardbodem leeft. ~
1941 Deu 12:4 | 4 Gij zult den HEERE, uw God, alzo niet
1942 Deu 12:11 | keur uwer geloften, die gij den HEERE beloven zult. ~
1943 Deu 12:15 | slachten en vlees eten, naar den zegen des HEEREN, uws Gods,
1944 Deu 12:19 | 19 Wacht u, dat gij den Leviet niet verlaat, al
1945 Deu 12:31 | Gij zult alzo niet doen den HEERE, uw God; want al wat
1946 Deu 12:31 | HEERE, uw God; want al wat den HEERE een gruwel is, dat
1947 Deu 13:3 | ulieden, om te weten, of gij den HEERE, uw God, liefhebt
1948 Deu 13:4 | 4 Den HEERE, uw God, zult gij
1949 Deu 13:5 | een afval gesproken tegen den HEERE, uw God, Die ulieden
1950 Deu 13:5 | om u af te drijven van den weg, dien u de HEERE, uw
1951 Deu 13:10 | gezocht af te drijven van den HEERE, uw God, Die u uit
1952 Deu 13:16 | midden van haar straat, en den HEERE, uw God, die stad
1953 Deu 14:2 | gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God; en u heeft
1954 Deu 14:2 | uit al de volken, die op den aardbodem zijn. ~
1955 Deu 14:7 | herkauwen, of van degenen, die den gekloofden klauw alleen
1956 Deu 14:7 | gekloofden klauw alleen verdelen: den kemel, en den haas, en het
1957 Deu 14:7 | verdelen: den kemel, en den haas, en het konijn; want
1958 Deu 14:7 | herkauwen wel, maar zij verdelen den klauw niet; onrein zullen
1959 Deu 14:21 | zult geen dood aas eten; den vreemdeling, die in uw poorten
1960 Deu 14:21 | het ete, of verkoopt het den vreemde; want gij zijt een
1961 Deu 14:21 | gij zijt een heilig volk den HEERE, uw God. Gij zult
1962 Deu 14:23 | uwer schapen; opdat gij den HEERE, uw God, leert vrezen
1963 Deu 14:27 | 27 Maar den Leviet, die in uw poorten
1964 Deu 15:2 | broeder niet manen, dewijl men den HEERE een vrijlating heeft
1965 Deu 15:3 | 3 Den vreemde zult gij manen;
1966 Deu 15:9 | en hij over u roepe tot den HEERE, en zonde in u zij. ~
1967 Deu 15:19 | zijnde mannelijk, zult gij den HEERE, uw God, heiligen;
1968 Deu 15:19 | gij zult niet arbeiden met den eerstgeborene van uw os,
1969 Deu 15:21 | gebrek, zo zult gij het den HEERE, uw God, niet offeren; ~
1970 Deu 16:1 | waar de maand Abib, dat gij den HEERE, uw God, pascha houdt;
1971 Deu 16:2 | 2 Dan zult gij den HEERE, uw God, het pascha
1972 Deu 16:3 | opdat gij gedenkt aan den dag van uw uittrekken uit
1973 Deu 16:4 | van het vlees, dat gij aan den avond van den eersten dag
1974 Deu 16:4 | dat gij aan den avond van den eersten dag geslacht zult
1975 Deu 16:4 | geslacht zult hebben, niets tot den morgen overnachten. ~
1976 Deu 16:6 | het pascha slachten aan den avond, als de zon ondergaat,
1977 Deu 16:8 | ongezuurde broden eten, en aan den zevenden dag is een verbods
1978 Deu 16:8 | zevenden dag is een verbods dag den HEERE, uw God; dan zult
1979 Deu 16:10 | 10 Daarna zult gij den HEERE, uw God, het feest
1980 Deu 16:15 | 15 Zeven dagen zult gij den HEERE, uw God, feest houden,
1981 Deu 16:17 | de gave zijner hand, naar den zegen des HEEREN, uws Gods,
1982 Deu 17:1 | 1 Gij zult den HEERE, uw God, geen os of
1983 Deu 17:1 | enig kwaad; want dat is den HEERE, uw God, een gruwel. ~
1984 Deu 17:6 | 6 Op den mond van twee getuigen,
1985 Deu 17:6 | worden, die sterven zal; op den mond van een enigen getuige
1986 Deu 17:9 | Levietische priesters, en tot den rechter, die in die dagen
1987 Deu 17:12 | dat hij niet hore naar den priester, dewelke staat,
1988 Deu 17:12 | dewelke staat, om aldaar den HEERE, uw God, te dienen,
1989 Deu 17:12 | God, te dienen, of naar den rechter, dezelve man zal
1990 Deu 17:18 | het geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks
1991 Deu 17:19 | zijns levens; opdat hij den HEERE, zijn God, lere vrezen,
1992 Deu 18:3 | os, of klein vee: dat hij den priester zal geven den schouder,
1993 Deu 18:3 | hij den priester zal geven den schouder, en beide kinnebakken,
1994 Deu 18:5 | hij sta, om te dienen in den Naam des HEEREN, hij en
1995 Deu 18:7 | 7 En hij dienen zal in den Naam des HEEREN, zijns Gods,
1996 Deu 18:12 | Want al wie zulks doet, is den HEERE een gruwel; en om
1997 Deu 18:13 | Oprecht zult gij zijn met den HEERE, uw God. ~
1998 Deu 18:16 | Naar alles, wat gij van den HEERE, uw God, aan Horeb,
1999 Deu 18:20 | spreken, of die spreken zal in den naam van andere goden, dezelve
2000 Deu 18:22 | 22 Wanneer die profeet in den Naam des HEEREN zal hebben
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232 |