Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
demas 3
demetrius 3
dempen 1
den 11232
dengene 77
dengenen 95
denk 7
Frequency    [«  »]
18165 het
13263 zijn
12370 in
11232 den
10542 hij
10527 een
10033 zal

Bijbel

IntraText - Concordances

den

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232

      Book Chapter: Verse
3501 1Kon 5:3 | weet, dat mijn vader David den Naam des HEEREN, zijns Gods, 3502 1Kon 5:5 | 5 En zie, ik denk voor den Naam van den HEERE, mijn 3503 1Kon 5:5 | ik denk voor den Naam van den HEERE, mijn God, een huis 3504 1Kon 5:6 | dat men mij cederen uit den Libanon houwe, en mijn knechten 3505 1Kon 5:9 | zullen het afbrengen van den Libanon aan de zee; en ik 3506 1Kon 5:14 | 14 En hij zond hen naar den Libanon, tien duizend des 3507 1Kon 5:14 | een maand waren zij op den Libanon; twee maanden elk 3508 1Kon 5:17 | stenen, gehouwen stenen, om den grond van dat huis te leggen. ~ 3509 1Kon 6:1 | vierhonderd en tachtigste jaar, na den uitgang der kinderen Israels 3510 1Kon 6:2 | hetwelk de koning Salomo den HEERE bouwde, was van zestig 3511 1Kon 6:3 | En het voorhuis, vooraan den tempel van dat huis, was 3512 1Kon 6:5 | 5 En rondom aan den wand van het huis bouwde 3513 1Kon 6:5 | het huis rondom, beide van den tempel en van de aanspraakplaats. 3514 1Kon 6:15 | met cederen planken; van den vloer des huizes tot aan 3515 1Kon 6:15 | binnen met hout; en overdekte den vloer van het huis met dennen 3516 1Kon 6:16 | zijden van het huis, van den vloer af tot de wanden; 3517 1Kon 6:26 | 26 De hoogte van den enen cherub was van tien 3518 1Kon 6:26 | tien ellen, en alzo van den anderen cherub. ~ 3519 1Kon 6:27 | anderen cherubs raakte aan den anderen wand; en hun vleugelen 3520 1Kon 6:30 | 30 Daartoe overtoog hij den vloer van het huis met goud 3521 1Kon 6:31 | 31 En aan den ingang der aanspraakplaats 3522 1Kon 7:7 | maakte hij een voorhuis voor den troon, alwaar hij richtte, 3523 1Kon 7:9 | zaag gezaagd; en dat van den grondslag tot aan de neutstenen 3524 1Kon 7:14 | zoon ener weduwvrouw, uit den stam van Nafthali, en zijn 3525 1Kon 7:14 | te maken; deze kwam tot den koning Salomo, en maakte 3526 1Kon 7:15 | koperen pilaren; de hoogte van den enen pilaar was achttien 3527 1Kon 7:15 | van twaalf ellen omving den anderen pilaar. ~ 3528 1Kon 7:20 | ja, daarboven tegenover den buik, dewelke was nevens 3529 1Kon 7:21 | voorhuis des tempels; en den rechter pilaar opgericht 3530 1Kon 7:21 | hij zijn naam Jachin, en den linker pilaar opgericht 3531 1Kon 7:26 | haar rand als het werk van den rand eens bekers of ener 3532 1Kon 7:31 | mond daarvan was van binnen den krans, en daarboven van 3533 1Kon 7:40 | werk te maken, dat hij voor den koning Salomo maakte voor 3534 1Kon 7:45 | deze vaten, die Hiram voor den koning Salomo tot het huis 3535 1Kon 8:1 | de kinderen Israels, tot den koning Salomo te Jeruzalem, 3536 1Kon 8:2 | Israel verzamelden zich tot den koning Salomo, in de maand 3537 1Kon 8:17 | mijn vader David, een huis den Naam van den HEERE, den 3538 1Kon 8:17 | David, een huis den Naam van den HEERE, den God Israels, 3539 1Kon 8:17 | den Naam van den HEERE, den God Israels, te bouwen. ~ 3540 1Kon 8:20 | vader David, en ik zit op den troon van Israel, gelijk 3541 1Kon 8:20 | ik heb een huis gebouwd den Naam des HEEREN, des Gods 3542 1Kon 8:22 | breidde zijn handen uit naar den hemel; ~ 3543 1Kon 8:23 | God, gelijk Gij, boven in den hemel, noch beneden op de 3544 1Kon 8:25 | afgesneden worden, die op den troon van Israel zitte; 3545 1Kon 8:30 | de plaats Uwer woning, in den hemel, ja, hoor, en vergeef. ~ 3546 1Kon 8:32 | 32 Hoor Gij dan in den hemel, en doe, en richt 3547 1Kon 8:32 | knechten, veroordelende den ongerechtige, gevende zijn 3548 1Kon 8:32 | hoofd, en rechtvaardigende den gerechtige, gevende hem 3549 1Kon 8:34 | 34 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde 3550 1Kon 8:36 | 36 Hoor Gij dan in den hemel, en vergeef de zonde 3551 1Kon 8:36 | hun zult geleerd hebben den goeden weg in denwelken 3552 1Kon 8:39 | 39 Hoor Gij dan in den hemel, de vaste plaats Uwer 3553 1Kon 8:41 | 41 Zelfs ook aangaande den vreemde, die van Uw volk 3554 1Kon 8:43 | 43 Hoor Gij in den hemel, de vaste plaats Uwer 3555 1Kon 8:44 | 44 Wanneer Uw volk in den krijg tegen zijn vijand 3556 1Kon 8:44 | vijand uittrekken zal door den weg, dien Gij hen henen 3557 1Kon 8:44 | zenden zult, en zullen tot den HEERE bidden naar den weg 3558 1Kon 8:44 | tot den HEERE bidden naar den weg dezer stad, die Gij 3559 1Kon 8:45 | 45 Hoor dan in den hemel hun gebed en hun smeking, 3560 1Kon 8:48 | tot U bidden zullen naar den weg van hun land (hetwelk 3561 1Kon 8:49 | 49 Hoor dan in den hemel, de vaste plaats Uwer 3562 1Kon 8:53 | Gij gesproken hebt door den dienst van Mozes, Uw knecht, 3563 1Kon 8:54 | gebed, en deze smeking tot den HEERE te bidden, dat hij 3564 1Kon 8:54 | zijn handen uitgebreid naar den hemel; ~ 3565 1Kon 8:56 | Hij gesproken heeft door den dienst van Mozes, Zijn knecht. ~ 3566 1Kon 8:59 | woorden, waarmede ik voor den HEERE gesmeekt heb, mogen 3567 1Kon 8:59 | heb, mogen nabij zijn voor den HEERE, onzen God, dag en 3568 1Kon 8:61 | ulieder hart volkomen zij met den HEERE, onzen God, om te 3569 1Kon 8:63 | offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee en twintig 3570 1Kon 8:65 | een grote gemeente, van den ingang af van Hamath tot 3571 1Kon 8:66 | 66 Op den achtsten dag liet hij het 3572 1Kon 8:66 | volk gaan, en zij zegenden den koning; daarna gingen zij 3573 1Kon 9:5 | 5 Zo zal Ik den troon uws koninkrijks over 3574 1Kon 9:5 | u afgesneden worden van den troon van Israel. ~ 3575 1Kon 9:9 | men zal zeggen: Omdat zij den HEERE, hun God, verlaten 3576 1Kon 9:14 | 14 En Hiram had den koning gezonden honderd 3577 1Kon 9:15 | zijn huis, en Millo, en den muur van Jeruzalem, mitsgaders 3578 1Kon 9:19 | bouwen, in Jeruzalem, en op den Libanon, en in het ganse 3579 1Kon 9:25 | op het altaar, dat hij den HEERE gebouwd had, en rookte 3580 1Kon 9:26 | Ezeon-Geber, dat bij Eloth is, aan den oever der Schelfzee, in 3581 1Kon 9:28 | talenten, en brachten het tot den koning Salomo. ~  ~  ~  3582 1Kon 10:1 | Salomo hoorde, aangaande den Naam des HEEREN, kwam zij, 3583 1Kon 10:3 | ding was er verborgen voor den koning, dat hij haar niet 3584 1Kon 10:6 | 6 En zij zeide tot den koning: Het woord is waarheid 3585 1Kon 10:9 | in u heeft gehad, om u op den troon van Israel te zetten! 3586 1Kon 10:10 | 10 En zij gaf den koning honderd en twintig 3587 1Kon 10:10 | die de koningin van Scheba den koning Salomo gaf, is er 3588 1Kon 10:13 | gaf naar het vermogen van den koning Salomo; zo keerde 3589 1Kon 10:15 | van de kramers was, en van den handel der kruideniers, 3590 1Kon 10:19 | trappen, en het hoofd van den troon was van achteren rond, 3591 1Kon 10:21 | waren alle drinkvaten van den koning Salomo van goud, 3592 1Kon 10:26 | in de wagensteden en bij den koning in Jeruzalem. ~ 3593 1Kon 10:28 | namen het linnen garen voor den prijs. ~ 3594 1Kon 11:4 | 4 Want het geschiedde in den tijd van Salomo's ouderdom, 3595 1Kon 11:4 | hart niet volkomen was met den HEERE, zijn God, gelijk 3596 1Kon 11:5 | Salomo wandelde Astoreth, den god der Sidoniers, na, en 3597 1Kon 11:6 | HEEREN; en volhardde niet den HEERE te volgen, gelijk 3598 1Kon 11:7 | verfoeisel der Moabieten, op den berg, die voor Jeruzalem 3599 1Kon 11:9 | zijn hart geneigd had van den HEERE, den God Israels, 3600 1Kon 11:9 | geneigd had van den HEERE, den God Israels, Die hem tweemaal 3601 1Kon 11:14 | een tegenpartijder, Hadad, den Edomiet; hij was van des 3602 1Kon 11:18 | kwamen in Egypte tot Farao, den koning van Egypte, die hem 3603 1Kon 11:23 | een wederpartijder, Rezon, den zoon van Eljada, die gevloden 3604 1Kon 11:23 | van zijn heer Hadad-ezer, den koning van Zoba, ~ 3605 1Kon 11:26 | hief ook de hand op tegen den koning. ~ 3606 1Kon 11:27 | waarom hij de hand tegen den koning ophief. Salomo bouwde 3607 1Kon 11:28 | zo stelde hij hem over al den last van het huis van Jozef. ~ 3608 1Kon 11:29 | Ahia, de Siloniet, hem op den weg vond, en hij zich een 3609 1Kon 11:33 | nedergebogen hebben voor Astoreth, den god der Sidoniers, Kamos, 3610 1Kon 11:33 | god der Sidoniers, Kamos, den god der Moabieten, en Milchom, 3611 1Kon 11:33 | der Moabieten, en Milchom, den god der kinderen Ammons; 3612 1Kon 11:40 | vlood in Egypte, tot Sisak, den koning van Egypte, en was 3613 1Kon 12:2 | was van het aangezicht van den koning Salomo gevloden; 3614 1Kon 12:5 | tot hen: Gaat heen tot aan den derden dag, komt dan weder 3615 1Kon 12:8 | 8 Maar hij verliet den raad der oudsten, dien zij 3616 1Kon 12:12 | ganse volk tot Rehabeam op den derden dag, gelijk als de 3617 1Kon 12:12 | zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. ~ 3618 1Kon 12:13 | hardelijk; want hij verliet den raad der oudsten, dien zij 3619 1Kon 12:14 | En hij sprak tot hen naar den raad der jongelingen, zeggende: 3620 1Kon 12:15 | want deze omwending was van den HEERE, opdat Hij Zijn woord 3621 1Kon 12:15 | bevestigde, hetwelk de HEERE door den dienst van Ahia, den Siloniet, 3622 1Kon 12:15 | door den dienst van Ahia, den Siloniet, gesproken had 3623 1Kon 12:15 | gesproken had tot Jerobeam, den zoon van Nebat. ~ 3624 1Kon 12:16 | hoorde, zo gaf het volk den koning weder antwoord, zeggende: 3625 1Kon 12:16 | geen erve hebben wij aan den zoon van Isai; naar uw tenten, 3626 1Kon 12:21 | het ganse huis van Juda en den stam van Benjamin, honderd 3627 1Kon 12:21 | koninkrijk weder aan Rehabeam, den zoon van Salomo, bracht. ~ 3628 1Kon 12:22 | God geschiedde tot Semaja, den man Gods, zeggende: ~ 3629 1Kon 12:23 | 23 Zeg tot Rehabeam, den zoon van Salomo, den koning 3630 1Kon 12:23 | Rehabeam, den zoon van Salomo, den koning van Juda, en tot 3631 1Kon 12:27 | hun heer, tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren; 3632 1Kon 12:27 | doden, en tot Rehabeam, den koning van Juda, wederkeren. ~ 3633 1Kon 12:32 | in de achtste maand, op den vijftienden dag der maand, 3634 1Kon 12:32 | hij te Beth-El, offerende den kalveren, die hij gemaakt 3635 1Kon 12:33 | Beth-El gemaakt had, op den vijftienden dag der achtste 3636 1Kon 12:33 | verdacht had; zo maakte hij den kinderen Israels een feest, 3637 1Kon 13:4 | de koning het woord van den man Gods hoorde, hetwelk 3638 1Kon 13:6 | de koning, en zeide tot den man Gods: Aanbid toch het 3639 1Kon 13:7 | 7 En de koning sprak tot den man Gods: Kom met mij naar 3640 1Kon 13:8 | Maar de man Gods zeide tot den koning: Al gaaft gij mij 3641 1Kon 13:9 | zult niet wederkeren door den weg, dien gij gegaan zijt. ~ 3642 1Kon 13:10 | en keerde niet weder door den weg, door welken hij te 3643 1Kon 13:11 | de woorden, die hij tot den koning gesproken had; deze 3644 1Kon 13:12 | getogen? En zijn zonen hadden den weg gezien, welken de man 3645 1Kon 13:13 | tot zijn zonen: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden hem 3646 1Kon 13:13 | ezel. En zij zadelden hem den ezel, en hij reed daarop. ~ 3647 1Kon 13:14 | 14 En hij toog den man Gods na, en vond hem 3648 1Kon 13:17 | wederkeren, gaande door den weg, door denwelken gij 3649 1Kon 13:20 | des HEEREN geschiedde tot den profeet, die hem had doen 3650 1Kon 13:21 | 21 En hij riep tot den man Gods, die uit Juda gekomen 3651 1Kon 13:21 | de HEERE: Daarom dat gij den mond des HEEREN zijt wederspannig 3652 1Kon 13:23 | gedronken had, dat hij hem den ezel zadelde, te weten voor 3653 1Kon 13:23 | ezel zadelde, te weten voor den profeet, dien hij had koen 3654 1Kon 13:24 | en een leeuw vond hem op den weg, en doodde hem; en zijn 3655 1Kon 13:24 | lichaam lag geworpen op den weg, en de ezel stond daarbij; 3656 1Kon 13:25 | dode lichaam geworpen op den weg, en den leeuw, staande 3657 1Kon 13:25 | geworpen op den weg, en den leeuw, staande bij het dode 3658 1Kon 13:26 | de profeet, die hem van den weg had doen wederkeren, 3659 1Kon 13:26 | Het is de man Gods, die den mond des HEEREN wederspannig 3660 1Kon 13:26 | daarom heeft de HEERE hem den leeuw overgegeven die hem 3661 1Kon 13:27 | zonen, zeggende: Zadelt mij den ezel. En zij zadelden hem. ~ 3662 1Kon 13:28 | dood lichaam geworpen op den weg, en den ezel, en den 3663 1Kon 13:28 | geworpen op den weg, en den ezel, en den leeuw, staande 3664 1Kon 13:28 | den weg, en den ezel, en den leeuw, staande bij het dode 3665 1Kon 13:28 | lichaam niet gegeten, en den ezel niet gebroken. ~ 3666 1Kon 13:29 | profeet het dode lichaam van den man Gods op, en legde dat 3667 1Kon 13:29 | Gods op, en legde dat op den ezel, en voerde het wederom; 3668 1Kon 13:34 | afsnijden en te verdelgen van den aardbodem. ~  ~  3669 1Kon 14:10 | uitroeien, wat mannelijk is, den beslotene en verlatene in 3670 1Kon 14:13 | omdat in hem wat goeds voor den HEERE, den God Israels, 3671 1Kon 14:13 | wat goeds voor den HEERE, den God Israels, in het huis 3672 1Kon 14:15 | hun bossen gemaakt hebben, den HEERE tot toorn verwekkende. ~ 3673 1Kon 14:17 | te Thirza; als zij nu op den dorpel van het huis kwam, 3674 1Kon 14:18 | dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahia, 3675 1Kon 14:18 | dienst van Zijn knecht Ahia, den profeet. ~ 3676 1Kon 14:25 | nu in het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, 3677 1Kon 15:1 | het achttiende jaar nu van den koning Jerobeam, den zoon 3678 1Kon 15:1 | van den koning Jerobeam, den zoon van Nebat, werd Abiam 3679 1Kon 15:3 | hart was niet volkomen met den HEERE, zijn God, gelijk 3680 1Kon 15:5 | alleen in de zaak van Uria, den Hethiet. ~ 3681 1Kon 15:9 | twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israel, werd 3682 1Kon 15:14 | hart van Asa volkomen met den HEERE, al zijn dagen. ~ 3683 1Kon 15:16 | tussen Asa en tussen Baesa, den koning van Israel, al hun 3684 1Kon 15:17 | en in te komen tot Asa, den koning van Juda. ~ 3685 1Kon 15:18 | Asa zond ze tot Benhadad, den zoon van Tabrimmon, den 3686 1Kon 15:18 | den zoon van Tabrimmon, den zoon van Hezion, den koning 3687 1Kon 15:18 | Tabrimmon, den zoon van Hezion, den koning van Syrie, die te 3688 1Kon 15:19 | verbond te niet met Baesa, den koning van Israel, dat hij 3689 1Kon 15:20 | En Benhadad hoorde naar den koning Asa, en zond de oversten 3690 1Kon 15:23 | koningen van Juda? Doch in den tijd zijns ouderdoms werd 3691 1Kon 15:25 | het tweede jaar van Asa, den koning van Juda; en hij 3692 1Kon 15:26 | des HEEREN, en wandelde in den weg zijns vaders, en in 3693 1Kon 15:28 | het derde jaar van Asa, den koning van Juda, en werd 3694 1Kon 15:29 | dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Ahia, 3695 1Kon 15:29 | dienst van Zijn knecht Ahia, den Siloniet; ~ 3696 1Kon 15:30 | zijn terging, waarmede hij den HEERE, den God Israels, 3697 1Kon 15:30 | waarmede hij den HEERE, den God Israels, getergd had. ~ 3698 1Kon 15:32 | tussen Asa en tussen Baesa, den koning van Israel, al hun 3699 1Kon 15:34 | des HEEREN, en wandelde in den weg van Jerobeam, en in 3700 1Kon 16:1 | woord des HEEREN tot Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baesa, 3701 1Kon 16:2 | en gij gewandeld hebt in den weg van Jerobeam, en Mijn 3702 1Kon 16:3 | gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat. ~ 3703 1Kon 16:7 | het woord des HEEREN, door den dienst van den profeet Jehu, 3704 1Kon 16:7 | HEEREN, door den dienst van den profeet Jehu, den zoon van 3705 1Kon 16:7 | dienst van den profeet Jehu, den zoon van Hanani, tegen Baesa 3706 1Kon 16:8 | twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Ela, 3707 1Kon 16:9 | drinkende in het huis van Arza, den hofmeester te Thirza; ~ 3708 1Kon 16:10 | twintigste jaar van Asa, den koning van Juda; en hij 3709 1Kon 16:12 | Baesa gesproken had, door den dienst van den profeet Jehu; ~ 3710 1Kon 16:12 | had, door den dienst van den profeet Jehu; ~ 3711 1Kon 16:13 | zondigen, tot toorn verwekkende den HEERE, den God Israels, 3712 1Kon 16:13 | toorn verwekkende den HEERE, den God Israels, door hun ijdelheden. ~ 3713 1Kon 16:15 | twintigste jaar van Asa, den koning van Juda, regeerde 3714 1Kon 16:16 | verbintenis gemaakt, ja, heeft ook den koning verslagen; daarom 3715 1Kon 16:16 | Israel ten zelfden dage Omri, den krijgsoverste, koning over 3716 1Kon 16:19 | des HEEREN, wandelende in den weg van Jerobeam, en in 3717 1Kon 16:21 | des volks volgde Tibni, den zoon van Ginath, om hem 3718 1Kon 16:22 | dan het volk, dat Tibni, den zoon van Ginath, volgde; 3719 1Kon 16:23 | dertigste jaar van Asa, den koning van Juda, werd Omri 3720 1Kon 16:24 | 24 En hij kocht den berg Samaria van Semer, 3721 1Kon 16:24 | talenten zilvers, en bebouwde den berg; en noemde den naam 3722 1Kon 16:24 | bebouwde den berg; en noemde den naam der stad, die hij bouwde, 3723 1Kon 16:24 | stad, die hij bouwde, naar den naam van Semer, den heer 3724 1Kon 16:24 | naar den naam van Semer, den heer des bergs, Samaria. ~ 3725 1Kon 16:26 | alle wegen van Jerobeam, den zoon van Nebat, en in zijn 3726 1Kon 16:26 | doen zondigen, verwekkende den HEERE, den God Israels, 3727 1Kon 16:26 | verwekkende den HEERE, den God Israels, tot toorn, 3728 1Kon 16:29 | dertigste jaar van Asa, den koning van Juda; en Achab, 3729 1Kon 16:30 | 30 En Achab, den zoon van Omri, deed wat 3730 1Kon 16:31 | de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat?), dat hij 3731 1Kon 16:31 | de dochter van Eth-Baal, den koning der Sidoniers, en 3732 1Kon 16:33 | Achab nog meer deed, om den HEERE, den God Israels, 3733 1Kon 16:33 | meer deed, om den HEERE, den God Israels, tot toorn te 3734 1Kon 16:34 | des HEEREN, dat Hij door den dienst van Jozua, den zoon 3735 1Kon 16:34 | door den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken 3736 1Kon 17:14 | zal niet ontbreken, tot op den dag, dat de HEERE regen 3737 1Kon 17:14 | dag, dat de HEERE regen op den aardbodem geven zal. ~ 3738 1Kon 17:16 | dat Hij gesproken had door den dienst van Elia. ~ 3739 1Kon 17:20 | 20 En hij riep den HEERE aan, en zeide: HEERE, 3740 1Kon 17:21 | uit over dat kind, en riep den HEERE aan, en zeide: HEERE, 3741 1Kon 18:1 | want Ik zal regen geven op den aardbodem. ~ 3742 1Kon 18:3 | 3 En Achab had Obadja, den hofmeester, geroepen; en 3743 1Kon 18:3 | geroepen; en Obadja was den HEERE zeer vrezende. ~ 3744 1Kon 18:7 | 7 Als nu Obadja op den weg was, ziet, zo was hem 3745 1Kon 18:12 | ik, uw knecht, nu vrees den HEERE van mijn jonkheid 3746 1Kon 18:19 | mij het ganse Israel op den berg Karmel, en de vierhonderd 3747 1Kon 18:20 | verzamelde de profeten op den berg Karmel. ~ 3748 1Kon 18:23 | geve, en dat zij voor zich den enen var kiezen, en denzelven 3749 1Kon 18:23 | daaraan leggen; en ik zal den anderen var bereiden, en 3750 1Kon 18:24 | 24 Roept gij daarna den naam van uw god aan, en 3751 1Kon 18:24 | van uw god aan, en ik zal den Naam des HEEREN aanroepen; 3752 1Kon 18:25 | Kiest gijlieden voor u den enen var, en bereidt gij 3753 1Kon 18:25 | gij zijt velen; en roept den naam uws gods aan, en legt 3754 1Kon 18:26 | bereidden hem, en riepen den naam van Baal aan, van den 3755 1Kon 18:26 | den naam van Baal aan, van den morgen tot op den middag, 3756 1Kon 18:26 | aan, van den morgen tot op den middag, zeggende: O Baal, 3757 1Kon 18:27 | 27 En het geschiedde op den middag, dat Elia met hen 3758 1Kon 18:32 | die stenen het altaar in den Naam des HEEREN; daarna 3759 1Kon 18:33 | schikte het hout, en deelde den var in stukken, en legde 3760 1Kon 19:8 | veertig nachten, tot aan den berg Gods, Horeb. ~ 3761 1Kon 19:10 | Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; 3762 1Kon 19:10 | geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; want 3763 1Kon 19:11 | brekende de steenrotsen, voor den HEERE henen; doch de HEERE 3764 1Kon 19:11 | henen; doch de HEERE was in den wind niet; en na dezen wind 3765 1Kon 19:13 | en uitging, en stond in den ingang der spelonk. En ziet, 3766 1Kon 19:14 | Ik heb zeer geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; 3767 1Kon 19:14 | geijverd voor den HEERE, den God der heirscharen; want 3768 1Kon 19:16 | 16 Daartoe zult gij Jehu, den zoon van Nimsi, zalven ten 3769 1Kon 19:16 | koning over Israel; en Elisa, den zoon van Safat, van Abel-mehola, 3770 1Kon 19:19 | van daar, en vond Elisa, den zoon van Safat; dezelve 3771 1Kon 20:2 | hij zond boden tot Achab, den koning van Israel, in de 3772 1Kon 20:9 | Benhadad: Zegt mijn heer den koning: Alles, waarom gij 3773 1Kon 20:13 | profeet trad tot Achab, den koning van Israel, en zeide: 3774 1Kon 20:14 | landschappen. En hij zeide: Wie zal den strijd aanbinden? En hij 3775 1Kon 20:16 | 16 En zij togen uit op den middag. Benhadad nu dronk 3776 1Kon 20:22 | Toen trad die profeet tot den koning van Israel, en zeide 3777 1Kon 20:23 | 23 Want de knechten van den koning van Syrie hadden 3778 1Kon 20:28 | Gods trad toe, en sprak tot den koning van Israel, en zeide: 3779 1Kon 20:29 | dagen; het geschiedde nu op den zevenden dag, dat de strijd 3780 1Kon 20:31 | hoofden, en uitgaan tot den koning van Israel; mogelijk 3781 1Kon 20:32 | hun hoofden, en kwamen tot den koning van Israel, en zeiden: 3782 1Kon 20:33 | uit, en hij deed hem op den wagen klimmen. ~ 3783 1Kon 20:38 | profeet heen, en stond voor den koning op den weg; en hij 3784 1Kon 20:38 | stond voor den koning op den weg; en hij verstelde zich 3785 1Kon 20:39 | voorbijging, dat hij tot den koning riep, en zeide: Uw 3786 1Kon 20:42 | zegt de HEERE: Omdat gij den man, dien Ik verbannen heb, 3787 1Kon 21:1 | bij het paleis van Achab, den koning van Samaria. ~ 3788 1Kon 21:6 | haar: Omdat ik tot Naboth, den Jizreeliet, gesproken en 3789 1Kon 21:7 | hart zij vrolijk; ik zal u den wijngaard van Naboth, den 3790 1Kon 21:7 | den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet, geven. ~ 3791 1Kon 21:8 | Zij dan schreef brieven in den naam van Achab, en verzegelde 3792 1Kon 21:10 | zeggende: Gij hebt God en den koning gezegend; en voert 3793 1Kon 21:13 | zeggende: Naboth heeft God en den koning gezegend. En zij 3794 1Kon 21:15 | Achab zeide: Sta op, bezit den wijngaard van Naboth, den 3795 1Kon 21:15 | den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet, erfelijk, dien 3796 1Kon 21:16 | dat Achab opstond, om naar den wijngaard van Naboth, den 3797 1Kon 21:16 | den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet, af te gaan, 3798 1Kon 21:17 | HEEREN geschiedde tot Elia, den Thisbiet, zeggende: ~ 3799 1Kon 21:18 | op, ga henen af, Achab, den koning van Israel, tegemoet, 3800 1Kon 21:18 | Samaria is; zie hij is in den wijngaard van Naboth, waarhenen 3801 1Kon 21:21 | mannelijk is, mitsgaders den beslotene en verlatene in 3802 1Kon 21:22 | gelijk het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat, en gelijk 3803 1Kon 21:22 | gelijk het huis van Baesa, den zoon van Ahia; om de terging, 3804 1Kon 21:23 | zullen Izebel eten, aan den voorwal van Jizreel. ~ 3805 1Kon 21:27 | vastte; hij lag ook neder in den zak, en ging langzaam. ~ 3806 1Kon 21:28 | HEEREN geschiedde tot Elia, den Thisbiet, zeggende: ~ 3807 1Kon 22:2 | de koning van Juda, tot den koning van Israel afgekomen 3808 1Kon 22:3 | te nemen uit de hand van den koning van Syrie. ~ 3809 1Kon 22:4 | Zult gij met mij trekken in den strijd naar Ramoth in Gilead? 3810 1Kon 22:4 | Gilead? En Josafat zeide tot den koning van Israel: Zo zal 3811 1Kon 22:5 | Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag 3812 1Kon 22:8 | nog een man, om door hem den HEERE te vragen; maar ik 3813 1Kon 22:9 | Haal haastelijk Micha, den zoon van Jimla. ~ 3814 1Kon 22:13 | zijn uit een mond goed tot den koning; dat toch uw woord 3815 1Kon 22:15 | 15 Als hij tot den koning gekomen was, zo zeide 3816 1Kon 22:16 | dan alleen de waarheid, in den Naam des HEEREN? ~ 3817 1Kon 22:19 | woord des HEEREN: Ik zag den HEERE, zittende op Zijn 3818 1Kon 22:22 | een leugengeest zijn in den mond van al zijn profeten. 3819 1Kon 22:23 | heeft een leugengeest in den mond van al deze uw profeten 3820 1Kon 22:26 | breng hem weder tot Amon, den overste der stad, en tot 3821 1Kon 22:26 | overste der stad, en tot Joas, den zoon des konings; ~ 3822 1Kon 22:30 | versteld heb, zal ik in den strijd komen; maar gij, 3823 1Kon 22:30 | koning van Israel, en kwam in den strijd. ~ 3824 1Kon 22:31 | groten bestrijden, maar den koning van Israel alleen. ~ 3825 1Kon 22:34 | 34 Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid, 3826 1Kon 22:34 | eenvoudigheid, en schoot den koning van Israel tussen 3827 1Kon 22:35 | toe, en de koning werd met den wagen staande gehouden tegenover 3828 1Kon 22:35 | bloed der wonde vloeide in den bak des wagens. ~ 3829 1Kon 22:37 | gebracht; en zij begroeven den koning te Samaria. ~ 3830 1Kon 22:38 | 38 Als men nu den wagen in den vijver van 3831 1Kon 22:38 | Als men nu den wagen in den vijver van Samaria spoelde, 3832 1Kon 22:41 | het vierde jaar van Achab, den koning van Israel. ~ 3833 1Kon 22:43 | 43 En hij wandelde in al den weg van zijn vader Asa; 3834 1Kon 22:45 | Josafat maakte vrede met den koning van Israel. ~ 3835 1Kon 22:52 | zeventiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en regeerde 3836 1Kon 22:53 | HEEREN; want hij wandelde in den weg van zijn vader, en in 3837 1Kon 22:53 | weg van zijn vader, en in den weg van zijn moeder, en 3838 1Kon 22:53 | weg van zijn moeder, en in den weg van Jerobeam, den zoon 3839 1Kon 22:53 | in den weg van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel 3840 1Kon 22:54 | voor hem, en vertoornde den HEERE, den God Israels, 3841 1Kon 22:54 | en vertoornde den HEERE, den God Israels, naar alles, 3842 2Kon 1:2 | heen, vraagt Baal-Zebub, den god van Ekron, of ik van 3843 2Kon 1:3 | des HEEREN sprak tot Elia, den Thisbiet: Maak u op, ga 3844 2Kon 1:3 | Thisbiet: Maak u op, ga op, den boden des konings van Samaria 3845 2Kon 1:3 | heengaat, om Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen? ~ 3846 2Kon 1:4 | geklommen zijt, maar gij zult den dood sterven. En Elia ging 3847 2Kon 1:6 | Gaat heen, keert weder tot den koning die u gezonden heeft, 3848 2Kon 1:6 | gij zendt, om Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen? 3849 2Kon 1:6 | niet afkomen, maar gij zult den dood sterven. ~ 3850 2Kon 1:10 | antwoordde en sprak tot den hoofdman van vijftigen: 3851 2Kon 1:10 | Gods ben, zo dale vuur van den hemel, en vertere u en uw 3852 2Kon 1:10 | vijftigen. Toen daalde vuur van den hemel, en verteerde hem 3853 2Kon 1:12 | man Gods, zo dale vuur van den hemel, en vertere u en uw 3854 2Kon 1:12 | Toen daalde vuur Gods van den hemel en verteerde hem en 3855 2Kon 1:14 | 14 Zie, het vuur is van den hemel gedaald, en heeft 3856 2Kon 1:15 | en ging met hem af tot den koning. ~ 3857 2Kon 1:16 | gezonden hebt, om Baal-Zebub, den god van Ekron, te vragen ( 3858 2Kon 1:16 | niet afkomen, maar gij zult den dood sterven. ~ 3859 2Kon 1:17 | het tweede jaar van Joram, den zoon van Josafat, den koning 3860 2Kon 1:17 | Joram, den zoon van Josafat, den koning van Juda; want hij 3861 2Kon 2:13 | keerde weder, en stond aan den oever van de Jordaan. ~ 3862 2Kon 2:14 | 14 En hij nam den mantel van Elia, die van 3863 2Kon 2:23 | naar Beth-El. Als hij nu den weg opging, zo kwamen kleine 3864 2Kon 2:24 | zag ze, en vloekte hen, in den Naam des HEEREN. Toen kwamen 3865 2Kon 2:25 | En hij ging van daar naar den berg Karmel; en van daar 3866 2Kon 3:1 | achttiende jaar van Josafat, den koning van Juda, en hij 3867 2Kon 3:3 | de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, aan, die 3868 2Kon 3:4 | veehandelaar, en bracht op aan den koning van Israel honderd 3869 2Kon 3:5 | koning der Moabieten van den koning van Israel afviel. ~ 3870 2Kon 3:7 | heen, en zond tot Josafat, den koning van Juda, zeggende: 3871 2Kon 3:7 | zult gij met mij trekken in den oorlog tegen de Moabieten? 3872 2Kon 3:8 | optrekken? Hij dan zeide: Door den weg der woestijn van Edom. ~ 3873 2Kon 3:11 | HEEREN, dat wij door hem den HEERE mochten vragen? Toen 3874 2Kon 3:13 | 13 Maar Elisa zeide tot den koning van Israel: Wat heb 3875 2Kon 3:14 | aangezicht van Josafat, den koning van Juda, opnam, 3876 2Kon 3:20 | dat er, ziet, water door den weg van Edom kwam, en het 3877 2Kon 3:21 | van al degenen af, die den gordel aangordden en daarboven, 3878 2Kon 3:23 | ander verslagen; nu dan aan den buit, gij Moabieten! ~ 3879 2Kon 3:26 | om door te breken tegen den koning van Edom; maar zij 3880 2Kon 3:27 | offerde hem ten brandoffer op den muur. Daaruit werd een zeer 3881 2Kon 4:1 | gij weet, dat uw knecht den HEERE was vrezende; nu is 3882 2Kon 4:7 | Toen kwam zij, en gaf het den man Gods te kennen; en hij 3883 2Kon 4:13 | om voor u te spreken tot den koning, of tot den krijgsoverste? 3884 2Kon 4:13 | spreken tot den koning, of tot den krijgsoverste? En zij had 3885 2Kon 4:17 | dien gezette tijd, omtrent den tijd des levens, dien Elisa 3886 2Kon 4:20 | zat op haar knieen tot aan den middag toe; toen stierf 3887 2Kon 4:21 | legde hem op het bed van den man Gods; daarna sloot zij 3888 2Kon 4:22 | de ezelinnen, dat ik tot den man Gods lope, en wederkomen. ~ 3889 2Kon 4:25 | toog zij heen, en kwam tot den man Gods, tot den berg Karmel. 3890 2Kon 4:25 | kwam tot den man Gods, tot den berg Karmel. En het geschiedde, 3891 2Kon 4:27 | 27 Toen zij nu tot den man Gods op den berg kwam, 3892 2Kon 4:27 | zij nu tot den man Gods op den berg kwam, vatte zij zijn 3893 2Kon 4:29 | staf op het aangezicht van den jongen. ~ 3894 2Kon 4:30 | 30 Doch de moeder van den jongen zeide: Zo waarachtig 3895 2Kon 4:31 | doorgegaan; en hij legde den staf op het aangezicht van 3896 2Kon 4:31 | staf op het aangezicht van den jongen; doch er was geen 3897 2Kon 4:33 | hen beiden toe, en bad tot den HEERE. ~ 3898 2Kon 4:38 | zeide tot zijn jongen: Zet den groten pot aan, en zied 3899 2Kon 4:39 | en kwam, en sneed ze in den moespot; want zij kenden 3900 2Kon 4:40 | Man Gods, de dood is in den pot! En zij konden het niet 3901 2Kon 4:41 | meel; en hij wierp het in den pot; en hij zeide: Schep 3902 2Kon 4:41 | Toen was er niets kwaads in den pot. ~ 3903 2Kon 4:42 | van Baal-Salisa, en bracht den man Gods broden der eerstelingen, 3904 2Kon 5:1 | nu, de krijgsoverste van den koning van Syrie, was een 3905 2Kon 5:1 | want door hem had de HEERE den Syriers verlossing gegeven; 3906 2Kon 5:2 | gevankelijk gebracht, die in den dienst der huisvrouw van 3907 2Kon 5:3 | voor het aangezicht van den profeet, die te Samaria 3908 2Kon 5:5 | en ik zal een brief aan den koning van Israel zenden. 3909 2Kon 5:6 | 6 En hij bracht den brief tot den koning van 3910 2Kon 5:6 | hij bracht den brief tot den koning van Israel, zeggende: 3911 2Kon 5:7 | als de koning van Israel den brief gelezen had, dat hij 3912 2Kon 5:8 | gescheurd had, dat hij tot den koning zond, om te zeggen: 3913 2Kon 5:11 | zekerlijk uitkomen, en staan, en den Naam des HEEREN, Zijns Gods, 3914 2Kon 5:11 | over de plaats strijken, en den melaatse ontledigen. ~ 3915 2Kon 5:14 | zevenmaal, naar het woord van den man Gods; en zijn vlees 3916 2Kon 5:15 | Toen keerde hij weder tot den man Gods, hij en zijn ganse 3917 2Kon 5:17 | andere goden doen, maar den HEERE. ~ 3918 2Kon 5:20 | nu, de jongen van Elisa, den man Gods, zeide: Zie, mijn 3919 2Kon 5:21 | hem naliep, viel hij van den wagen af, hem tegemoet, 3920 2Kon 6:9 | man Gods zond henen tot den koning van Israel, zeggende: 3921 2Kon 6:11 | wie van de onzen zij voor den koning van Israel? ~ 3922 2Kon 6:12 | die in Israel is, geeft den koning van Israel te kennen 3923 2Kon 6:15 | 15 En de dienaar van den man Gods stond zeer vroeg 3924 2Kon 6:17 | HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en 3925 2Kon 6:18 | afkwamen, bad Elisa tot den HEERE, en zeide: Sla toch 3926 2Kon 6:19 | en ik zal u leiden tot den man, dien gij zoekt; en 3927 2Kon 6:26 | geschiedde, als de koning op den muur voorbijging, dat een 3928 2Kon 6:27 | waarvan zou ik u helpen? Van den dorsvloer of van den wijnpers? ~ 3929 2Kon 6:27 | Van den dorsvloer of van den wijnpers? ~ 3930 2Kon 6:30 | klederen scheurde, alzo hij op den muur voortging; en het volk 3931 2Kon 6:31 | indien het hoofd van Elisa, den zoon van Safat, heden op 3932 2Kon 6:33 | zeide: Zie, dat kwaad is van den HEERE; wat zou ik verder 3933 2Kon 6:33 | HEERE; wat zou ik verder op den HEERE wachten? ~  ~ 3934 2Kon 7:2 | koning leunde, antwoordde den man Gods, en zeide: Zie, 3935 2Kon 7:2 | zo de HEERE vensteren in den hemel maakte, zou die zaak 3936 2Kon 7:3 | die zeiden, de een tot den ander: Wat blijven wij hier, 3937 2Kon 7:6 | zodat zij zeiden de een tot den ander: Zie, de koning van 3938 2Kon 7:9 | Toen zeiden zij, de een tot den ander: Wij doen niet recht; 3939 2Kon 7:9 | Indien wij vertoeven tot den lichten morgen, zo zal ons 3940 2Kon 7:10 | kwamen zij, en riepen tot den poortier der stad, en boodschapten 3941 2Kon 7:12 | En de koning stond op in den nacht, en zeide tot zijn 3942 2Kon 7:15 | weder, en boodschapten het den koning. ~ 3943 2Kon 7:17 | 17 De koning nu had den hoofdman, op wiens hand 3944 2Kon 7:18 | man Gods gesproken had tot den koning, zeggende: Morgen 3945 2Kon 7:19 | 19 En die hoofdman had den man Gods geantwoord en gezegd: 3946 2Kon 7:19 | zo de HEERE vensteren in den hemel maakte, zou het ook 3947 2Kon 8:2 | gedaan naar het woord van den man Gods; want zij was gegaan 3948 2Kon 8:3 | zij ging uit, dat zij tot den koning riep, om haar huis 3949 2Kon 8:4 | koning nu sprak tot Gehazi, den jongen van den man Gods, 3950 2Kon 8:4 | tot Gehazi, den jongen van den man Gods, zeggende: Vertel 3951 2Kon 8:5 | het geschiedde, als hij den koning vertelde, hoe hij 3952 2Kon 8:5 | levend gemaakt had, tot den koning, om haar huis en 3953 2Kon 8:6 | inkomsten des akkers, van den dag af, dat zij het land 3954 2Kon 8:8 | geschenk in uw hand, en ga den man Gods tegemoet; en vraag 3955 2Kon 8:8 | tegemoet; en vraag door hem den HEERE, zeggende: Zal ik 3956 2Kon 8:10 | heeft mij getoond, dat hij den dood sterven zal. ~ 3957 2Kon 8:12 | omdat ik weet, wat kwaad gij den kinderen Israels doen zult; 3958 2Kon 8:16 | vijfde jaar nu van Joram, den zoon van Achab, den koning 3959 2Kon 8:16 | Joram, den zoon van Achab, den koning van Israel, toen 3960 2Kon 8:16 | Jehoram, de zoon van Josafat, den koning van Juda, te regeren. ~ 3961 2Kon 8:18 | 18 En hij wandelde op den weg der koningen van Israel, 3962 2Kon 8:25 | twaalfde jaar van Joram, den zoon van Achab, den koning 3963 2Kon 8:25 | Joram, den zoon van Achab, den koning van Israel, begon 3964 2Kon 8:25 | Ahazia, de zoon van Jeroham, den koning van Juda, te regeren. ~ 3965 2Kon 8:26 | Athalia, de dochter van Omri, den koning van Israel. ~ 3966 2Kon 8:27 | 27 En hij wandelde in den weg van het huis van Achab, 3967 2Kon 8:28 | 28 En hij toog met Joram, den zoon van Achab, naar den 3968 2Kon 8:28 | den zoon van Achab, naar den strijd, te Ramoth in Gilead, 3969 2Kon 8:28 | in Gilead, tegen Hazael, den koning van Syrie; en de 3970 2Kon 8:29 | hij streed tegen Hazael den koning van Syrie; en Ahazia, 3971 2Kon 8:29 | Juda, kwam af, om Joram, den zoon van Achab, te Jizreel 3972 2Kon 9:2 | Jehu, de zoon van Josafat, den zoon van Nimsi, is; en ga 3973 2Kon 9:4 | jongeling, die jongeling van den profeet, naar Ramoth in 3974 2Kon 9:8 | uitroeien, wat mannelijk is, ook den beslotene en verlatene in 3975 2Kon 9:9 | als het huis van Jerobeam, den zoon van Nebat, en als het 3976 2Kon 9:9 | als het huis van Baesa, den zoon van Ahia. ~ 3977 2Kon 9:11 | zeide tot hen: Gij kent den man en zijn spraak. ~ 3978 2Kon 9:13 | legde het onder hem, op den hoogsten trap; en zij bliezen 3979 2Kon 9:14 | Jehu, de zoon van Josafat, den zoon van Nimsi, een verbintenis 3980 2Kon 9:14 | uit oorzake van Hazael, den koning van Syrie; ~ 3981 2Kon 9:15 | hij streed tegen Hazael, den koning van Syrie.) En Jehu 3982 2Kon 9:17 | 17 De wachter nu stond op den toren te Jizreel, en zag 3983 2Kon 9:17 | toren te Jizreel, en zag den hoop van Jehu, als hij aankwam, 3984 2Kon 9:18 | zeide: Wat hebt gij met den vrede te doen? Keer om naar 3985 2Kon 9:19 | zeide: Wat hebt gij met den vrede te doen? Keer om achter 3986 2Kon 9:20 | als het drijven van Jehu, den zoon van Nimsi, want hij 3987 2Kon 9:21 | het stuk lands van Naboth, den Jizreeliet. ~ 3988 2Kon 9:24 | 24 Maar Jehu spande den boog met volle kracht, en 3989 2Kon 9:25 | dat stuk lands van Naboth, den Jizreeliet; want gedenk, 3990 2Kon 9:27 | dat zag, zo vlood hij door den weg van het huis des hofs; 3991 2Kon 9:27 | zeide: Slaat hem ook op den wagen, aan den opgang naar 3992 2Kon 9:27 | hem ook op den wagen, aan den opgang naar Gur, die bij 3993 2Kon 9:29 | elfde jaar nu van Joram, den zoon van Achab, was Ahazia 3994 2Kon 9:33 | zodat van haar bloed aan den wand en aan de paarden gesprengd 3995 2Kon 9:36 | Hij gesproken heeft door den dienst van Zijn knecht Elia, 3996 2Kon 9:36 | dienst van Zijn knecht Elia, den Thisbiet, zeggende: Op het 3997 2Kon 10:3 | 3 Zo ziet naar den beste en gerechtigste van 3998 2Kon 10:10 | heeft gedaan, wat Hij door den dienst van Zijn knecht Elia 3999 2Kon 10:12 | Beth-Heked der herderen, op den weg, ~ 4000 2Kon 10:13 | de broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License