1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232
Book Chapter: Verse
4001 2Kon 10:14 | en zij sloegen hen bij den bornput van Beth-Heked,
4002 2Kon 10:15 | zijnde, zo vond hij Jonadab, den zoon van Rechab, hem tegemoet;
4003 2Kon 10:15 | hij deed hem tot zich op den wagen klimmen. ~
4004 2Kon 10:16 | zie mijn ijver aan voor den HEERE. Zo deden zij hem
4005 2Kon 10:23 | En Jehu kwam met Jonadab, den zoon van Rechab, in het
4006 2Kon 10:29 | de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel
4007 2Kon 10:30 | tot het vierde gelid op den troon van Israel zitten. ~
4008 2Kon 10:33 | Van de Jordaan af, tegen den opgang der zon, het ganse
4009 2Kon 11:2 | Maar Joseba, de dochter van den koning Joram, de zuster
4010 2Kon 11:2 | zuster van Ahazia, nam Joas, den zoon van Ahazia, en stal
4011 2Kon 11:4 | HEEREN, en hij toonde hun den zoon des konings. ~
4012 2Kon 11:5 | derde deel van u, die op den sabbat ingaan, zullen de
4013 2Kon 11:7 | van ulieden, allen, die op den sabbat uitgaan, zullen de
4014 2Kon 11:7 | des HEEREN waarnemen bij den koning. ~
4015 2Kon 11:8 | 8 En gij zult den koning rondom omsingelen,
4016 2Kon 11:8 | worden; en zijt gij bij den koning, als hij uitgaat,
4017 2Kon 11:9 | ieder zijn mannen, die op den sabbat ingingen, met degenen,
4018 2Kon 11:9 | ingingen, met degenen, die op den sabbat uitgingen; en zij
4019 2Kon 11:9 | uitgingen; en zij kwamen tot den priester Jojada. ~
4020 2Kon 11:10 | en de schilden, die van den koning David geweest waren,
4021 2Kon 11:11 | en naar het huis toe, bij den koning rondom. ~
4022 2Kon 11:14 | ziet, de koning stond bij den pilaar, naar de wijze, en
4023 2Kon 11:14 | oversten en de trompetten bij den koning; en al het volk des
4024 2Kon 11:16 | handen aan haar; en zij ging den weg van den ingang der paarden
4025 2Kon 11:16 | en zij ging den weg van den ingang der paarden naar
4026 2Kon 11:17 | maakte een verbond tussen den HEERE en tussen den koning,
4027 2Kon 11:17 | tussen den HEERE en tussen den koning, en tussen het volk,
4028 2Kon 11:17 | tussen het volk, dat het den HEERE tot een volk zou zijn;
4029 2Kon 11:18 | zij recht wel; en Mattan, den priester van Baal, sloegen
4030 2Kon 11:19 | des lands; en zij brachten den koning af uit het huis des
4031 2Kon 11:19 | des HEEREN, en kwamen door den weg van de poort der trawanten
4032 2Kon 11:19 | des konings, en hij zat op den troon der koningen. ~
4033 2Kon 12:6 | drie en twintigste jaar van den koning Joas, dat de priesters
4034 2Kon 12:7 | Toen riep de koning Joas den priester Jojada en de andere
4035 2Kon 12:9 | HEEREN; en de priesters, die den dorpel bewaarden, staken
4036 2Kon 12:10 | des konings schrijver met den hogepriester opkwam, en
4037 2Kon 12:18 | en zond het tot Hazael, den koning van Syrie; toen trok
4038 2Kon 13:6 | drie en twintigste jaar van den koning Joas, dat de priesters
4039 2Kon 13:7 | Toen riep de koning Joas den priester Jojada en de andere
4040 2Kon 13:9 | HEEREN; en de priesters, die den dorpel bewaarden, staken
4041 2Kon 13:10 | des konings schrijver met den hogepriester opkwam, en
4042 2Kon 13:18 | en zond het tot Hazael, den koning van Syrie; toen trok
4043 2Kon 14:1 | twintigste jaar van Joas, den zoon van Ahazia, den koning
4044 2Kon 14:1 | Joas, den zoon van Ahazia, den koning van Juda, werd Joahaz,
4045 2Kon 14:2 | de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel
4046 2Kon 14:3 | hen in de hand van Hazael, den koning van Syrie, en in
4047 2Kon 14:3 | in de hand van Benhadad, den zoon van Hazael, al die
4048 2Kon 14:10 | dertigste jaar van Joas, den koning van Juda, werd Joas,
4049 2Kon 14:12 | gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die
4050 2Kon 14:16 | 16 En hij zeide tot den koning van Israel: Leg uw
4051 2Kon 14:16 | Israel: Leg uw hand aan den boog, en hij leide zijn
4052 2Kon 14:18 | nam ze. Toen zeide hij tot den koning van Israel: Sla tegen
4053 2Kon 14:21 | bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van Elisa;
4054 2Kon 14:25 | uit de hand van Benhadad, den zoon van Hazael, die hij
4055 2Kon 15:1 | het tweede jaar van Joas, den zoon van Joahaz, den koning
4056 2Kon 15:1 | Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel, werd
4057 2Kon 15:1 | koning, de zoon van Joas, den koning van Juda. ~
4058 2Kon 15:5 | zijn knechten sloeg, die den koning, zijn vader, geslagen
4059 2Kon 15:8 | zond Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz, den zoon
4060 2Kon 15:8 | Joas, den zoon van Joahaz, den zoon van Jehu, den koning
4061 2Kon 15:8 | Joahaz, den zoon van Jehu, den koning van Israel, zeggende:
4062 2Kon 15:9 | Israel, zond tot Amazia, den koning van Juda, zeggende:
4063 2Kon 15:9 | zeggende: De distel, die op den Libanon is, zond tot den
4064 2Kon 15:9 | den Libanon is, zond tot den ceder, die op den Libanon
4065 2Kon 15:9 | zond tot den ceder, die op den Libanon is, zeggende: Geef
4066 2Kon 15:9 | gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging voorbij,
4067 2Kon 15:9 | ging voorbij, en vertrad den distel.
4068 2Kon 15:13 | van Israel, greep Amazia, den koning van Juda, den zoon
4069 2Kon 15:13 | Amazia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon
4070 2Kon 15:13 | Juda, den zoon van Joas, den zoon van Ahazia, te Beth-Semes,
4071 2Kon 15:13 | Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem, van
4072 2Kon 15:15 | gestreden heeft tegen Amazia, den koning van Juda, zijn die
4073 2Kon 15:17 | koning van Juda, leefde na den dood van Joas, den zoon
4074 2Kon 15:17 | leefde na den dood van Joas, den zoon van Joahaz, den koning
4075 2Kon 15:17 | Joas, den zoon van Joahaz, den koning van Israel, vijftien
4076 2Kon 15:23 | vijftiende jaar van Amazia, den zoon van Joas, den koning
4077 2Kon 15:23 | Amazia, den zoon van Joas, den koning van Juda, werd te
4078 2Kon 15:24 | alle zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel
4079 2Kon 15:25 | landpale van Israel van den ingang van Hamath, tot aan
4080 2Kon 15:25 | dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona,
4081 2Kon 15:25 | dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet,
4082 2Kon 15:25 | den zoon van Amitthai, den profeet, die van Gath-hefer
4083 2Kon 15:27 | niet gesproken, dat Hij den naam van Israel van onder
4084 2Kon 15:27 | naam van Israel van onder den hemel verdelgen zou; maar
4085 2Kon 15:27 | door de hand van Jerobeam, den zoon van Joas. ~
4086 2Kon 16:1 | twintigste jaar van Jerobeam, den koning van Israel, werd
4087 2Kon 16:1 | Azaria, de zoon van Amazia, den koning van Juda. ~
4088 2Kon 16:5 | 5 En de HEERE plaagde den koning, dat hij melaats
4089 2Kon 16:5 | dat hij melaats werd tot den dag zijns doods; en hij
4090 2Kon 16:8 | dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, regeerde
4091 2Kon 16:9 | de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel
4092 2Kon 16:12 | van het vierde gelid op den troon van Israel zitten;
4093 2Kon 16:13 | dertigste jaar van Uzzia, den koning van Juda; en hij
4094 2Kon 16:14 | Samaria, en sloeg Sallum, den zoon van Jabes, te Samaria,
4095 2Kon 16:17 | dertigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Menahem,
4096 2Kon 16:17 | van Juda, werd Menahem, den zoon van Gadi, koning over
4097 2Kon 16:18 | de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel
4098 2Kon 16:20 | geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrie te geven,
4099 2Kon 16:23 | vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekahia,
4100 2Kon 16:24 | de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel
4101 2Kon 16:27 | vijftigste jaar van Azaria, den koning van Juda, werd Pekah,
4102 2Kon 16:28 | de zonden van Jerobeam, den zoon van Nebat, die Israel
4103 2Kon 16:29 | 29 In de dagen Pekah, den koning van Israel, kwam
4104 2Kon 16:30 | verbintenis tegen Pekah, den zoon van Remalia, en sloeg
4105 2Kon 16:30 | twintigste jaar van Jotham, den zoon van Uzzia. ~
4106 2Kon 16:32 | het tweede jaar van Pekah, den zoon van Remalia, den koning
4107 2Kon 16:32 | Pekah, den zoon van Remalia, den koning van Israel, werd
4108 2Kon 16:32 | koning, de zoon van Uzzia, den koning van Juda. ~
4109 2Kon 16:37 | in Juda te zenden Rezin, den koning van Syrie, en Pekah,
4110 2Kon 16:37 | koning van Syrie, en Pekah, den zoon van Remalia. ~
4111 2Kon 17:1 | zeventiende jaar van Pekah, den zoon van Remalia, werd Achaz
4112 2Kon 17:1 | koning, de zoon van Jotham, den koning van Juda. ~
4113 2Kon 17:3 | 3 Want hij wandelde in den weg der koningen van Israel;
4114 2Kon 17:5 | van Syrie, op, met Pekah, den zoon van Remalia, den koning
4115 2Kon 17:5 | Pekah, den zoon van Remalia, den koning van Israel, naar
4116 2Kon 17:7 | boden tot Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, zeggende:
4117 2Kon 17:7 | verlos mij uit de hand van den koning van Syrie, en uit
4118 2Kon 17:7 | Syrie, en uit de hand van den koning van Israel, die zich
4119 2Kon 17:8 | gevonden werd, en hij zond den koning van Assyrie een geschenk. ~
4120 2Kon 17:10 | koning Achaz Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, tegemoet,
4121 2Kon 17:10 | zond de koning Achaz aan den priester Uria de gelijkenis
4122 2Kon 17:15 | koning Achaz gebood Uria, den priester, zeggende: Steek
4123 2Kon 17:18 | huis gebouwd hadden, en den buitensten ingang des konings
4124 2Kon 17:18 | huis des HEEREN, vanwege den koning van Assyrie. ~
4125 2Kon 18:1 | zeventiende jaar van Pekah, den zoon van Remalia, werd Achaz
4126 2Kon 18:1 | koning, de zoon van Jotham, den koning van Juda. ~
4127 2Kon 18:3 | 3 Want hij wandelde in den weg der koningen van Israel;
4128 2Kon 18:5 | van Syrie, op, met Pekah, den zoon van Remalia, den koning
4129 2Kon 18:5 | Pekah, den zoon van Remalia, den koning van Israel, naar
4130 2Kon 18:7 | boden tot Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, zeggende:
4131 2Kon 18:7 | verlos mij uit de hand van den koning van Syrie, en uit
4132 2Kon 18:7 | Syrie, en uit de hand van den koning van Israel, die zich
4133 2Kon 18:8 | gevonden werd, en hij zond den koning van Assyrie een geschenk. ~
4134 2Kon 18:10 | koning Achaz Tiglath-Pilezer, den koning van Assyrie, tegemoet,
4135 2Kon 18:10 | zond de koning Achaz aan den priester Uria de gelijkenis
4136 2Kon 18:15 | koning Achaz gebood Uria, den priester, zeggende: Steek
4137 2Kon 18:18 | huis gebouwd hadden, en den buitensten ingang des konings
4138 2Kon 18:18 | huis des HEEREN, vanwege den koning van Assyrie. ~
4139 2Kon 19:1 | twaalfde jaar van Achaz, den koning van Juda, werd Hosea,
4140 2Kon 19:4 | in Hosea, dat hij tot So, den koning van Egypte, boden
4141 2Kon 19:4 | had, en het geschenk aan den koning van Assyrie niet
4142 2Kon 19:7 | Israels gezondigd hadden tegen den HEERE, hun God, Die hen
4143 2Kon 19:7 | onder de hand van Farao, den koning van Egypte; en hadden
4144 2Kon 19:9 | die niet recht zijn, tegen den HEERE, hun God, bemanteld;
4145 2Kon 19:9 | gebouwd in al hun steden, van den wachttoren af tot de vaste
4146 2Kon 19:11 | kwade dingen gedaan, om den HEERE tot toorn te verwekken. ~
4147 2Kon 19:13 | Israel en tegen Juda, door den dienst van alle profeten,
4148 2Kon 19:14 | vaderen geweest was, die aan den HEERE, hun God, niet geloofd
4149 2Kon 19:21 | en zij maakten Jerobeam, den zoon van Nebat, koning;
4150 2Kon 19:21 | dreef Israel af van achter den HEERE, en hij deed ze een
4151 2Kon 19:23 | als Hij gesproken had door den dienst van al Zijn knechten,
4152 2Kon 19:25 | hunner woning aldaar, dat zij den HEERE niet vreesden; zo
4153 2Kon 19:26 | 26 Daarom spraken zij tot den koning van Assyrie, zeggende:
4154 2Kon 19:28 | hij leerde hun, hoe zij den HEERE vrezen zouden. ~
4155 2Kon 19:32 | 32 Ook vreesden zij den HEERE, en maakten zich van
4156 2Kon 19:33 | 33 Zij vreesden den HEERE, en dienden ook hun
4157 2Kon 19:34 | eerste wijzen; zij vrezen den HEERE niet, en zij doen
4158 2Kon 19:34 | kinderen van Jakob, dien Hij den naam Israel gaf. ~
4159 2Kon 19:36 | 36 Maar den HEERE, Die u uit Egypteland
4160 2Kon 19:39 | 39 Maar den HEERE, uw God, zult gij
4161 2Kon 19:41 | Maar deze volken vreesden den HEERE, en dienden hun gesneden
4162 2Kon 20:1 | het derde jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning
4163 2Kon 20:1 | Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israel, dat Hizkia
4164 2Kon 20:5 | 5 Hij betrouwde op den HEERE, den God Israels,
4165 2Kon 20:5 | betrouwde op den HEERE, den God Israels, zodat na hem
4166 2Kon 20:6 | 6 Want hij kleefde den HEERE aan; hij week niet
4167 2Kon 20:7 | daartoe viel hij af van den koning van Assyrie, dat
4168 2Kon 20:8 | en haar landpalen, van den wachttoren af tot de vaste
4169 2Kon 20:9 | nu in het vierde jaar van den koning Hizkia (hetwelk was
4170 2Kon 20:9 | zevende jaar van Hosea, den zoon van Ela, den koning
4171 2Kon 20:9 | Hosea, den zoon van Ela, den koning van Israel) dat Salmaneser,
4172 2Kon 20:10 | negende jaar van Hosea, den koning van Israel, als Samaria
4173 2Kon 20:13 | het veertiende jaar van den koning Hizkia kwam Sanherib,
4174 2Kon 20:14 | de koning van Juda, tot den koning van Assyrie, naar
4175 2Kon 20:14 | koning van Assyrie Hizkia, den koning van Juda, driehonderd
4176 2Kon 20:16 | goud af van de deuren van den tempel des HEEREN, en van
4177 2Kon 20:17 | Rabsake, van Lachis tot den koning Hizkia, met een zwaar
4178 2Kon 20:17 | waren, bleven zij staan bij den watergang des oppersten
4179 2Kon 20:17 | oppersten vijvers, welke is bij den hogen weg van het veld des
4180 2Kon 20:18 | 18 En zij riepen tot den koning; zo ging tot hen
4181 2Kon 20:20 | Er is raad en macht tot den oorlog; op wien vertrouwt
4182 2Kon 20:22 | zegt: Wij vertrouwen op den HEERE, onzen God; is Hij
4183 2Kon 20:23 | wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie; en ik
4184 2Kon 20:25 | 25 Nu, ben ik zonder den HEERE opgetogen tegen deze
4185 2Kon 20:26 | de oren des volks, dat op den muur is. ~
4186 2Kon 20:27 | niet tot de mannen, die op den muur zitten, dat zij met
4187 2Kon 20:30 | u niet doe vertrouwen op den HEERE, zeggende: De HEERE
4188 2Kon 20:30 | zal niet in de hand van den koning van Assyrie gegeven
4189 2Kon 20:33 | enigszins gered uit de hand van den koning van Assyrie? ~
4190 2Kon 21:2 | Daarna zond hij Eljakim, den hofmeester, en Sebna, den
4191 2Kon 21:2 | den hofmeester, en Sebna, den schrijver, en de oudsten
4192 2Kon 21:2 | zakken bedekt, tot Jesaja, den profeet, den zoon van Amoz; ~
4193 2Kon 21:2 | tot Jesaja, den profeet, den zoon van Amoz; ~
4194 2Kon 21:4 | Assyrie, gezonden heeft, om den levenden God te honen, en
4195 2Kon 21:5 | 5 En de knechten van den koning Hizkia kwamen tot
4196 2Kon 21:6 | waarmede Mij de dienaars van den koning van Assyrie gelasterd
4197 2Kon 21:8 | kwam Rabsake weder, en vond den koning van Assyrie, strijdende
4198 2Kon 21:9 | hij nu hoorde van Tirhaka, den koning van Cusch, zeggen:
4199 2Kon 21:10 | gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda, zeggende:
4200 2Kon 21:15 | koninkrijken der aarde, Gij hebt den hemel en de aarde gemaakt. ~
4201 2Kon 21:16 | dezen gezonden heeft, om den levenden God te honen. ~
4202 2Kon 21:20 | gebeden hebt tegen Sanherib, den koning van Assyrie, heb
4203 2Kon 21:22 | omhoog opgeheven? Tegen den Heilige Israels! ~
4204 2Kon 21:23 | middel uwer boden hebt gij den HEERE gehoond, en gezegd:
4205 2Kon 21:23 | der bergen, de zijden van den Libanon; en ik zal zijn
4206 2Kon 21:31 | uitgaan, en het ontkomene van den berg Sion; de ijver van
4207 2Kon 21:31 | berg Sion; de ijver van den HEERE der heirscharen zal
4208 2Kon 21:32 | Daarom zo zegt de HEERE van den koning van Assyrie: Hij
4209 2Kon 21:33 | 33 Door den weg, dien hij gekomen is,
4210 2Kon 22:2 | zijn aangezicht om naar den wand, en hij bad tot den
4211 2Kon 22:2 | den wand, en hij bad tot den HEERE, zeggende: ~
4212 2Kon 22:5 | weder en zeg tot Hizkia, den voorganger Mijns volks:
4213 2Kon 22:5 | zal u gezond maken; aan den derden dag zult gij opgaan
4214 2Kon 22:8 | gezond maken zal, en dat ik den derden dag in des HEEREN
4215 2Kon 22:9 | Dit zal u een teken van den HEERE zijn, dat de HEERE
4216 2Kon 22:11 | Jesaja, de profeet, riep den HEERE aan; en Hij deed de
4217 2Kon 22:14 | kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide
4218 2Kon 22:20 | al zijn macht, en hoe hij den vijver en den watergang
4219 2Kon 22:20 | en hoe hij den vijver en den watergang gemaakt heeft,
4220 2Kon 23:8 | En Ik zal niet voortvaren den voet van Israel te bewegen
4221 2Kon 23:10 | Toen sprak de HEERE door den dienst van Zijn knechten,
4222 2Kon 23:18 | vaderen, en werd begraven in den hof van zijn huis, in den
4223 2Kon 23:18 | den hof van zijn huis, in den hof van Uzza; en zijn zoon
4224 2Kon 23:21 | Want hij wandelde in al den weg, dien zijn vader gewandeld
4225 2Kon 23:22 | 22 Zo verliet hij den HEERE, den God zijner vaderen,
4226 2Kon 23:22 | Zo verliet hij den HEERE, den God zijner vaderen, en hij
4227 2Kon 23:22 | en hij wandelde niet in den weg des HEEREN. ~
4228 2Kon 23:23 | tegen hem, en zij doodden den koning in zijn huis. ~
4229 2Kon 23:24 | versloeg allen, die tegen den koning Amon een verbintenis
4230 2Kon 23:26 | begroef hem in zijn graf, in den hof van Uzza; en zijn zoon
4231 2Kon 24:2 | HEEREN; en hij wandelde in al den weg van zijn vader David,
4232 2Kon 24:3 | het achttiende jaar van den koning Josia, dat de koning
4233 2Kon 24:3 | koning Josia, dat de koning den schrijver Safan, den zoon
4234 2Kon 24:3 | koning den schrijver Safan, den zoon van Azalia, den zoon
4235 2Kon 24:3 | Safan, den zoon van Azalia, den zoon van Mesullam, zond
4236 2Kon 24:4 | 4 Ga op tot Hilkia, den hogepriester, opdat hij
4237 2Kon 24:8 | hogepriester Hilkia tot Safan, den schrijver: Ik heb het wetboek
4238 2Kon 24:9 | Safan, de schrijver, tot den koning, en bracht den koning
4239 2Kon 24:9 | tot den koning, en bracht den koning bescheid weder, en
4240 2Kon 24:10 | gaf Safan, de schrijver, den koning te kennen, zeggende:
4241 2Kon 24:12 | de koning gebood Hilkia, den priester, en Ahikam, den
4242 2Kon 24:12 | den priester, en Ahikam, den zoon van Safan, en Achbor,
4243 2Kon 24:12 | zoon van Safan, en Achbor, den zoon van Michaja, en Safan,
4244 2Kon 24:12 | zoon van Michaja, en Safan, den schrijver, en Asaja, den
4245 2Kon 24:12 | den schrijver, en Asaja, den knecht des konings, zeggende: ~
4246 2Kon 24:13 | 13 Gaat henen, vraagt den HEERE voor mij, en voor
4247 2Kon 24:14 | de huisvrouw van Sallum, den zoon van Tikva, den zoon
4248 2Kon 24:14 | Sallum, den zoon van Tikva, den zoon van Harhas, den klederbewaarder (
4249 2Kon 24:14 | Tikva, den zoon van Harhas, den klederbewaarder (zij nu
4250 2Kon 24:15 | de God Israels: Zegt tot den man, die u tot mij gezonden
4251 2Kon 24:18 | 18 Maar tot den koning van Juda, die u gezonden
4252 2Kon 24:18 | die u gezonden heeft, om den HEERE te vragen, alzo zult
4253 2Kon 24:20 | brengen zal. En zij brachten den koning het antwoord weder. ~ ~
4254 2Kon 25:2 | profeten, en al het volk, van den minste tot den meeste; en
4255 2Kon 25:2 | volk, van den minste tot den meeste; en hij las voor
4256 2Kon 25:3 | 3 De koning nu stond aan den pilaar, en maakte een verbond
4257 2Kon 25:3 | des HEEREN aangezicht, om den HEERE na te wandelen, en
4258 2Kon 25:4 | 4 En de koning gebood den hogepriester Hilkia, en
4259 2Kon 25:4 | hogepriester Hilkia, en den priesteren der tweede ordening,
4260 2Kon 25:4 | der tweede ordening, en den dorpelbewaarders, dat zij
4261 2Kon 25:4 | dorpelbewaarders, dat zij uit den tempel des HEEREN alle gereedschap,
4262 2Kon 25:8 | hoogten der poort van Jozua, den overste der stad, was, welke
4263 2Kon 25:10 | zoon of zijn dochter voor den Molech door het vuur deed
4264 2Kon 25:11 | zon gesteld hadden, van den ingang van het huis des
4265 2Kon 25:11 | kamer van Nathan-Melech, den hoveling, die in Parvarim
4266 2Kon 25:13 | Moabieten, en voor Milchom, den gruwel der kinderen Ammons,
4267 2Kon 25:16 | hij de graven, die daar op den berg waren, en zond henen,
4268 2Kon 25:17 | hem: Het is het graf van den man Gods, die uit Juda kwam,
4269 2Kon 25:18 | beenderen, met de beenderen van den profeet, die uit Samaria
4270 2Kon 25:19 | Israel gemaakt hadden, om den HEERE tot toorn te verwekken;
4271 2Kon 25:21 | ganse volk, zeggende: Houdt den HEERE, uw God, pascha, gelijk
4272 2Kon 25:23 | het achttiende jaar van den koning Josia, werd dit pascha
4273 2Kon 25:23 | koning Josia, werd dit pascha den HEERE te Jeruzalem gehouden. ~
4274 2Kon 25:25 | zijns gelijke, die zich tot den HEERE, met zijn ganse hart,
4275 2Kon 25:26 | keerde zich de HEERE van den brand Zijns groten toorns
4276 2Kon 25:29 | koning van Egypte, op tegen den koning van Assyrie, naar
4277 2Kon 25:30 | volk des lands nam Joahaz, den zoon Josia, en zalfden hem,
4278 2Kon 25:34 | maakte Farao Necho Eljakim, den zoon van Josia, koning,
4279 2Kon 26:2 | dat Hij gesproken had door den dienst Zijner knechten,
4280 2Kon 26:7 | Frath, ingenomen al wat van den koning van Egypte was. ~
4281 2Kon 26:10 | knechten van Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Jeruzalem;
4282 2Kon 26:12 | koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en
4283 2Kon 26:13 | de koning van Israel, in den tempel des HEEREN gemaakt
4284 2Kon 26:20 | Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem
4285 2Kon 26:20 | Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel. ~ ~
4286 2Kon 27:1 | in de tiende maand, op den tienden der maand, dat Nebukadnezar,
4287 2Kon 27:2 | tot in het elfde jaar van den koning Zedekia. ~
4288 2Kon 27:3 | 3 Op den negenden der vierde maand,
4289 2Kon 27:4 | krijgslieden vloden des nachts door den weg der poort, tussen de
4290 2Kon 27:4 | en de koning trok door den weg des vlakken velds. ~
4291 2Kon 27:5 | heir der Chaldeen jaagde den koning na, en zij achterhaalden
4292 2Kon 27:6 | 6 Zij dan grepen den koning, en voerden hem opwaarts
4293 2Kon 27:6 | voerden hem opwaarts tot den koning van Babel, naar Ribla;
4294 2Kon 27:8 | negentiende jaar van Nebukadnezar, den koning van Babel) kwam Nebuzaradan,
4295 2Kon 27:10 | heir de Chaldeen, dat met den overste der trawanten was,
4296 2Kon 27:11 | en de afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen
4297 2Kon 27:14 | koperen vaten, daar men den dienst mede deed. ~
4298 2Kon 27:18 | overste der trawanten Seraja, den hoofdpriester, en Zefanja,
4299 2Kon 27:18 | hoofdpriester, en Zefanja, den tweeden priester, en de
4300 2Kon 27:19 | gevonden werden, mitsgaders den oversten schrijver des heirs,
4301 2Kon 27:20 | had, zo bracht hij hen tot den koning van Babel, naar Ribla. ~
4302 2Kon 27:22 | daarover stelde hij Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon
4303 2Kon 27:22 | Gedalia, den zoon van Ahikam, den zoon van Safan. ~
4304 2Kon 27:23 | en Jaazanja, de zoon van den Maachathiet, zij en hun
4305 2Kon 27:24 | blijft in het land, en dient den koning van Babel, zo zal
4306 2Kon 27:25 | Ismael, de zoon van Nethanja, den zoon van Elisama, van koninklijk
4307 2Kon 27:26 | volk op, van de minste tot den meeste, en de oversten der
4308 2Kon 27:27 | wegvoering van Jojachin, den koning van Juda, in de twaalfde
4309 2Kon 27:27 | in de twaalfde maand, op den zeven en twintigsten der
4310 2Kon 27:27 | het hoofd van Jojachin, den koning van Juda, uit het
4311 2Kon 27:28 | stelde zijn stoel boven den stoel der koningen, die
4312 2Kon 27:30 | gedurige tering werd hem van den koning gegeven, elk dagelijks
4313 1Kro 1:14 | 14 En den Jebusiet, en den Amoriet,
4314 1Kro 1:14 | 14 En den Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet, ~
4315 1Kro 1:14 | Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet, ~
4316 1Kro 1:15 | 15 En den Heviet, en den Arkiet, en
4317 1Kro 1:15 | 15 En den Heviet, en den Arkiet, en den Siniet, ~
4318 1Kro 1:15 | Heviet, en den Arkiet, en den Siniet, ~
4319 1Kro 1:16 | 16 En den Arvadiet, en den Zemariet,
4320 1Kro 1:16 | 16 En den Arvadiet, en den Zemariet, en den Hamathiet. ~
4321 1Kro 1:16 | Arvadiet, en den Zemariet, en den Hamathiet. ~
4322 1Kro 1:46 | veld van Moab versloeg; en den naam zijner stad was Avith. ~
4323 1Kro 2:10 | Amminadab gewon Nahesson, den vorst der kinderen van Juda; ~
4324 1Kro 2:13 | eerstgeborene, en Abinadab, den tweede, en Simea, den derde, ~
4325 1Kro 2:13 | Abinadab, den tweede, en Simea, den derde, ~
4326 1Kro 2:14 | 14 Nethaneel, den vierde, Raddai, den vijfde, ~
4327 1Kro 2:14 | Nethaneel, den vierde, Raddai, den vijfde, ~
4328 1Kro 2:15 | 15 Ozem, den zesde, David, den zevende. ~
4329 1Kro 2:15 | Ozem, den zesde, David, den zevende. ~
4330 1Kro 2:21 | tot de dochter van Machir, den vader van Gilead, en hij
4331 1Kro 2:23 | allen zijn zonen van Machir, den vader van Gilead. ~
4332 1Kro 2:24 | 24 En na den dood van Hezron, in Kaleb-Efratha,
4333 1Kro 2:25 | kinderen van Jerahmeel nu, den eerstgeborene van Hezron,
4334 1Kro 2:27 | En de kinderen van Ram, den eerstgeborene van Jerahmeel
4335 1Kro 2:32 | En de kinderen van Jada, den broeder van Sammai, waren
4336 1Kro 2:42 | De kinderen van Kaleb nu, den broeder van Jerahmeel, zijn
4337 1Kro 2:42 | de kinderen van Maresa, den vader van Hebron. ~
4338 1Kro 2:44 | 44 Sema nu gewon Raham, den vader van Jorkeam, en Rekem
4339 1Kro 2:49 | En de huisvrouw van Saaf, den vader van Madmanna, baarde
4340 1Kro 2:49 | van Madmanna, baarde Seva, den vader van Machbena, en den
4341 1Kro 2:49 | den vader van Machbena, en den vader van Gibea; en de dochter
4342 1Kro 2:50 | waren de kinderen van Kaleb, den zoon van Hur, den eerstgeborene
4343 1Kro 2:50 | Kaleb, den zoon van Hur, den eerstgeborene van Efratha:
4344 1Kro 2:52 | 52 De kinderen van Sobal, den vader van Kirjath-Jearim,
4345 1Kro 2:55 | gekomen zijn van Hammath, den vader van het huis van Rechab. ~ ~
4346 1Kro 4:3 | 3 En dezen zijn van den vader Etam: Jizreel, en
4347 1Kro 4:4 | zijn de kinderen van Hur, den eerstgeborene van Efratha,
4348 1Kro 4:4 | eerstgeborene van Efratha, den vader van Bethlehem. ~
4349 1Kro 4:8 | huisgezinnen van Aharlel, den zoon van Harum. ~
4350 1Kro 4:10 | 10 Want Jabez riep den God Israels aan, zeggende:
4351 1Kro 4:12 | Beth-rafa, en Pasea, en Tehinna, den vader van Ir-nahas; dit
4352 1Kro 4:14 | Ofra; en Seraja gewon Joab, den vader des dals der werkmeesters;
4353 1Kro 4:15 | De kinderen van Kaleb nu, den zoon van Jefunne, waren
4354 1Kro 4:17 | Mirjam, en Sammai, en Isbah, den vader van Esthemoa. ~
4355 1Kro 4:18 | huisvrouw baarde Jered, den vader van Gedor, en Heber,
4356 1Kro 4:18 | vader van Gedor, en Heber, den vader van Socho, en Jekuthiel,
4357 1Kro 4:18 | van Socho, en Jekuthiel, den vader van Bitja, de dochter
4358 1Kro 4:21 | 21 De kinderen van Sela, den zoon van Juda, waren Er,
4359 1Kro 4:23 | zij zijn daar gebleven bij den koning in zijn werk. ~
4360 1Kro 4:33 | En al haar dorpen, die in den omloop dezer steden waren,
4361 1Kro 4:35 | Jehu, de zoon van Jesibja, den zoon van Saraja, den zoon
4362 1Kro 4:35 | Jesibja, den zoon van Saraja, den zoon van Asiel, ~
4363 1Kro 4:37 | Ziza, de zoon van Sifei, den zoon van Allon, den zoon
4364 1Kro 4:37 | Sifei, den zoon van Allon, den zoon van Jedaja, den zoon
4365 1Kro 4:37 | Allon, den zoon van Jedaja, den zoon van Simri, den zoon
4366 1Kro 4:37 | Jedaja, den zoon van Simri, den zoon van Semaja; ~
4367 1Kro 4:39 | 39 En zij gingen tot aan den ingang van Gedor tot het
4368 1Kro 4:41 | in de dagen van Hizkia, den koning van Juda, en zij
4369 1Kro 5:1 | De kinderen van Ruben nu, den eerstgeborene van Israel; (
4370 1Kro 5:1 | aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israel; doch niet
4371 1Kro 5:3 | 3 De kinderen van Ruben, den eerstgeborene van Israel,
4372 1Kro 5:8 | Bela, de zoon van Azaz, den zoon van Sema, den zoon
4373 1Kro 5:8 | Azaz, den zoon van Sema, den zoon van Joel, die woonde
4374 1Kro 5:9 | woonde tegen het oosten, tot den ingang der woestijn, van
4375 1Kro 5:14 | de kinderen van Abihail, den zoon van Huri, den zoon
4376 1Kro 5:14 | Abihail, den zoon van Huri, den zoon van Jaroah, den zoon
4377 1Kro 5:14 | Huri, den zoon van Jaroah, den zoon van Gilead, den zoon
4378 1Kro 5:14 | Jaroah, den zoon van Gilead, den zoon van Michael, den zoon
4379 1Kro 5:14 | Gilead, den zoon van Michael, den zoon van Jesisai, den zoon
4380 1Kro 5:14 | Michael, den zoon van Jesisai, den zoon van Jahdo, den zoon
4381 1Kro 5:14 | Jesisai, den zoon van Jahdo, den zoon van Buz. ~
4382 1Kro 5:15 | Ahi, de zoon van Abdiel, den zoon van Guni, was het hoofd
4383 1Kro 5:17 | in de dagen van Jotham, den koning van Juda, en in de
4384 1Kro 5:17 | in de dagen van Jerobeam, den koning van Israel. ~
4385 1Kro 5:18 | van de Gadieten, en van den halven stam van Manasse,
4386 1Kro 5:18 | schild en zwaard dragende, en den boog spannende, en ervaren
4387 1Kro 5:18 | spannende, en ervaren in den krijg, waren vier en veertig
4388 1Kro 5:20 | omdat zij tot God riepen in den krijg, zo liet Hij Zich
4389 1Kro 5:23 | 23 De kinderen nu van den halven stam van Manasse
4390 1Kro 5:23 | Baal-Hermon, en Senir, en den berg Hermon. ~
4391 1Kro 5:25 | 25 Maar zij hebben tegen den God hunner vaderen overtreden,
4392 1Kro 5:26 | verwekte de God Israels den geest van Pul, den koning
4393 1Kro 5:26 | Israels den geest van Pul, den koning van Assyrie, en den
4394 1Kro 5:26 | den koning van Assyrie, en den geest van Tiglath-Pilneser,
4395 1Kro 5:26 | geest van Tiglath-Pilneser, den koning van Assyrie, die
4396 1Kro 5:26 | Rubenieten, en de Gadieten, en den halven stam van Manasse;
4397 1Kro 6:32 | 32 En zij dienden voor den tabernakel van de tent der
4398 1Kro 6:33 | zanger, de zoon van Joel, den zoon van Samuel, ~
4399 1Kro 6:34 | 34 Den zoon van Elkana, den zoon
4400 1Kro 6:34 | 34 Den zoon van Elkana, den zoon van Jeroham, den zoon
4401 1Kro 6:34 | Elkana, den zoon van Jeroham, den zoon van Eliel, den zoon
4402 1Kro 6:34 | Jeroham, den zoon van Eliel, den zoon van Toah, ~
4403 1Kro 6:35 | 35 Den zoon van Zuf, den zoon van
4404 1Kro 6:35 | 35 Den zoon van Zuf, den zoon van Elkana, den zoon
4405 1Kro 6:35 | Zuf, den zoon van Elkana, den zoon van Mahath, den zoon
4406 1Kro 6:35 | Elkana, den zoon van Mahath, den zoon van Amasai, ~
4407 1Kro 6:36 | 36 Den zoon van Elkana, den zoon
4408 1Kro 6:36 | 36 Den zoon van Elkana, den zoon van Joel, den zoon
4409 1Kro 6:36 | Elkana, den zoon van Joel, den zoon van Azarja, den zoon
4410 1Kro 6:36 | Joel, den zoon van Azarja, den zoon van Zefanja, ~
4411 1Kro 6:37 | 37 Den zoon van Tahath, den zoon
4412 1Kro 6:37 | 37 Den zoon van Tahath, den zoon van Assir, den zoon
4413 1Kro 6:37 | Tahath, den zoon van Assir, den zoon van Ebjasaf, den zoon
4414 1Kro 6:37 | Assir, den zoon van Ebjasaf, den zoon van Korah, ~
4415 1Kro 6:38 | 38 Den zoon van Jizhar, den zoon
4416 1Kro 6:38 | 38 Den zoon van Jizhar, den zoon van Kahath, den zoon
4417 1Kro 6:38 | Jizhar, den zoon van Kahath, den zoon van Levi, den zoon
4418 1Kro 6:38 | Kahath, den zoon van Levi, den zoon van Israel. ~
4419 1Kro 6:39 | was de zoon van Berechja, den zoon van Simea, ~
4420 1Kro 6:40 | 40 Den zoon van Michael, den zoon
4421 1Kro 6:40 | 40 Den zoon van Michael, den zoon van Baeseja, den zoon
4422 1Kro 6:40 | Michael, den zoon van Baeseja, den zoon van Malchija, ~
4423 1Kro 6:41 | 41 Den zoon van Ethni, den zoon
4424 1Kro 6:41 | 41 Den zoon van Ethni, den zoon van Zerah, den zoon
4425 1Kro 6:41 | Ethni, den zoon van Zerah, den zoon van Adaja,
4426 1Kro 6:42 | 42 Den zoon van Ethan, den zoon
4427 1Kro 6:42 | 42 Den zoon van Ethan, den zoon van Zimma, den zoon
4428 1Kro 6:42 | Ethan, den zoon van Zimma, den zoon van Simei,
4429 1Kro 6:43 | 43 Den zoon van Jahath, den zoon
4430 1Kro 6:43 | 43 Den zoon van Jahath, den zoon van Gerson, den zoon
4431 1Kro 6:43 | Jahath, den zoon van Gerson, den zoon van Levi. ~
4432 1Kro 6:44 | Ethan, de zoon van Kisi, den zoon van Abdi, den zoon
4433 1Kro 6:44 | Kisi, den zoon van Abdi, den zoon van Malluch, ~
4434 1Kro 6:45 | 45 Den zoon van Hasabja, den zoon
4435 1Kro 6:45 | 45 Den zoon van Hasabja, den zoon van Amazia, den zoon
4436 1Kro 6:45 | Hasabja, den zoon van Amazia, den zoon van Hilkia, ~
4437 1Kro 6:46 | 46 Den zoon van Amzi, den zoon
4438 1Kro 6:46 | 46 Den zoon van Amzi, den zoon van Bani, den zoon
4439 1Kro 6:46 | Amzi, den zoon van Bani, den zoon van Semer, ~
4440 1Kro 6:47 | 47 Den zoon van Maheli, den zoon
4441 1Kro 6:47 | 47 Den zoon van Maheli, den zoon van Musi, den zoon
4442 1Kro 6:47 | Maheli, den zoon van Musi, den zoon van Merari, den zoon
4443 1Kro 6:47 | Musi, den zoon van Merari, den zoon van Levi. ~
4444 1Kro 6:56 | dorpen, gaven zij Kaleb, den zoon van Jefunne. ~
4445 1Kro 6:57 | 57 En den kinderen van Aaron gaven
4446 1Kro 6:60 | 60 Van den stam van Benjamin nu: Geba
4447 1Kro 6:61 | hadden van het huisgezin van den stam, uit den halven stam
4448 1Kro 6:61 | huisgezin van den stam, uit den halven stam van half Manasse,
4449 1Kro 6:62 | huisgezinnen, hadden van den stam van Issaschar, en van
4450 1Kro 6:62 | stam van Issaschar, en van den stam van Aser, en van den
4451 1Kro 6:62 | den stam van Aser, en van den stam van Nafthali, en van
4452 1Kro 6:62 | stam van Nafthali, en van den stam van Manasse in Basan,
4453 1Kro 6:63 | huisgezinnen, hadden van den stam van Ruben, en van den
4454 1Kro 6:63 | den stam van Ruben, en van den stam van Gad, en van den
4455 1Kro 6:63 | den stam van Gad, en van den stam van Zebulon, bij het
4456 1Kro 6:65 | gaven ze bij het lot, van den stam der kinderen van Juda,
4457 1Kro 6:65 | kinderen van Juda, en van den stam der kinderen van Simeon,
4458 1Kro 6:65 | kinderen van Simeon, en van den stam der kinderen van Benjamin,
4459 1Kro 6:66 | steden hunner landpale, van den stam van Efraim. ~
4460 1Kro 6:70 | 70 En uit den halven stam van Manasse:
4461 1Kro 6:71 | van de huisgezinnen van den halven stam van Manasse:
4462 1Kro 6:72 | 72 En van den stam van Issaschar: Kedes
4463 1Kro 6:74 | 74 En van den stam van Aser: Masal en
4464 1Kro 6:76 | 76 En van den stam van Nafthali: Kedes
4465 1Kro 6:77 | kinderen van Merari hadden van den stam van Zebulon: Rimmono
4466 1Kro 6:78 | oosten aan de Jordaan, van den stam van Ruben: Bezer in
4467 1Kro 6:80 | 80 En van den stam van Gad: Ramoth in
4468 1Kro 7:14 | Syrische, baarde Machir, den vader van Gilead. ~
4469 1Kro 7:17 | de kinderen van Gilead, den zoon van Machir, den zoon
4470 1Kro 7:17 | Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse. ~
4471 1Kro 7:29 | hebben de kinderen van Jozef, den zoon van Israel, gewoond. ~
4472 1Kro 7:40 | geslachtsregisters geteld ten heire in den krijg; hun getal was zes
4473 1Kro 8:1 | zijn eerstgeborene, Asbel, den tweede, en Ahrah, den derde, ~
4474 1Kro 8:1 | Asbel, den tweede, en Ahrah, den derde, ~
4475 1Kro 8:2 | 2 Naho, den vierde, en Rafa, den vijfde. ~
4476 1Kro 8:2 | Naho, den vierde, en Rafa, den vijfde. ~
4477 1Kro 8:40 | waren mannen, kloeke helden, den boog spannende, en zij hadden
4478 1Kro 9:4 | Uthai, de zoon van Ammihud, den zoon van Omri, den zoon
4479 1Kro 9:4 | Ammihud, den zoon van Omri, den zoon van Imri, den zoon
4480 1Kro 9:4 | Omri, den zoon van Imri, den zoon van Bani, van de kinderen
4481 1Kro 9:4 | van de kinderen van Perez, den zoon van Juda. ~
4482 1Kro 9:7 | Sallu, de zoon van Mesullam, den zoon van Hodavja, den zoon
4483 1Kro 9:7 | Mesullam, den zoon van Hodavja, den zoon van Hassenua; ~
4484 1Kro 9:8 | en Ela, de zoon van Uzzi, den zoon van Michri; en Mesullam,
4485 1Kro 9:8 | Mesullam, de zoon van Sefatja, den zoon van Reuel, den zoon
4486 1Kro 9:8 | Sefatja, den zoon van Reuel, den zoon van Jibnija; ~
4487 1Kro 9:11 | Azarja, de zoon van Hilkija, den zoon van Mesullam, den zoon
4488 1Kro 9:11 | den zoon van Mesullam, den zoon van Zadok, den zoon
4489 1Kro 9:11 | Mesullam, den zoon van Zadok, den zoon van Merajoth, den zoon
4490 1Kro 9:11 | den zoon van Merajoth, den zoon van Ahitub, overste
4491 1Kro 9:12 | Adaja, de zoon van Jeroham, den zoon van Pashur, den zoon
4492 1Kro 9:12 | Jeroham, den zoon van Pashur, den zoon van Malchija; en Massi,
4493 1Kro 9:12 | Massi, de zoon van Adiel, den zoon van Jahzera, den zoon
4494 1Kro 9:12 | Adiel, den zoon van Jahzera, den zoon van Mesullam, den zoon
4495 1Kro 9:12 | den zoon van Mesullam, den zoon van Mesillemith, den
4496 1Kro 9:12 | den zoon van Mesillemith, den zoon van Immer. ~
4497 1Kro 9:13 | helden aan het werk van den dienst van het huis Gods. ~
4498 1Kro 9:14 | Semaja, de zoon van Hasub, den zoon van Azrikam, den zoon
4499 1Kro 9:14 | Hasub, den zoon van Azrikam, den zoon van Hasabja, van de
4500 1Kro 9:15 | Mattanja, de zoon van Micha, den zoon van Zichri, den zoon
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-11000 | 11001-11232 |