Book Chapter: Verse
1 Gen 5:32 | 32 En Noach was vijfhonderd
2 Gen 10:32 | 32 Deze zijn de huisgezinnen
3 Gen 11:32 | 32 En de dagen van Terah waren
4 Gen 17:32 | 32 Nog zeide hij: Dat toch
5 Gen 18:32 | 32 Kom, laat ons onze vader
6 Gen 20:32 | 32 Alzo maakten zij een verbond
7 Gen 23:32 | 32 Toen kwam die man naar het
8 Gen 23:99 | 32 En Ezau zeide: Zie, ik ga
9 Gen 24:32 | 32 En het geschiedde ten zelfde
10 Gen 25:32 | 32 En Izak, zijn vader, zeide
11 Gen 27:32 | 32 En Lea werd bevrucht, en
12 Gen 27:67 | 32 Ik zal heden door uw ganse
13 Gen 28:32 | 32 Bij wien gij uw goden vinden
14 Gen 29 | 32 ~
15 Gen 29:32 | 32 Daarom eten de kinderen
16 Gen 33:32 | 32 Bela dan, de zoon van Beor,
17 Gen 34:32 | 32 En zij zonden den veelvervigen
18 Gen 37:32 | 32 En aangaande, dat die droom
19 Gen 38:32 | 32 Wij waren twaalf gebroeders,
20 Gen 39:32 | 32 En zij richtten voor hem
21 Gen 40:32 | 32 Want uw knecht is voor dezen
22 Gen 42:32 | 32 En die mannen zijn schaapherders;
23 Gen 45:32 | 32 De akker, en de spelonk,
24 Exo 8:32 | 32 Doch Farao verzwaarde zijn
25 Exo 9:32 | 32 Maar de tarwe en de spelt
26 Exo 12:32 | 32 Neemt ook met u uw schapen
27 Exo 16:32 | 32 Voorts zeide Mozes: Dit
28 Exo 21:32 | 32 Indien de os een knecht
29 Exo 23:32 | 32 Gij zult met hen, noch met
30 Exo 25:32 | 32 En zes rieten zullen uit
31 Exo 26:32 | 32 En gij zult hem hangen aan
32 Exo 28:32 | 32 En het hoofdgat deszelven
33 Exo 29:32 | 32 Aaron nu en zijn zonen zullen
34 Exo 30:32 | 32 Op geens mensen vlees zal
35 Exo 32 | 32 ~
36 Exo 32:32 | 32 Nu dan, indien Gij hun zonden
37 Exo 33 | 32 ~
38 Exo 33:32 | 32 Nu dan, indien Gij hun zonden
39 Exo 34:55 | 32 En daarna traden al de kinderen
40 Exo 35:32 | 32 En om te bedenken vernuftigen
41 Exo 36:32 | 32 En vijf richelen aan de
42 Exo 39:32 | 32 Aldus werd al het werk des
43 Exo 40:32 | 32 Als zij ingingen tot de
44 Lev 4:32 | 32 Maar zo hij een lam voor
45 Lev 7:32 | 32 Gij zult ook den rechterschouder
46 Lev 8:32 | 32 Maar het overige van het
47 Lev 11:32 | 32 Daartoe al hetgeen, waarop
48 Lev 13:32 | 32 Daarna zal de priester die
49 Lev 14:32 | 32 Dit is de wet desgenen,
50 Lev 15:32 | 32 Dit is de wet desgenen,
51 Lev 16:32 | 32 En de priester, dien men
52 Lev 19:32 | 32 Voor het grauwe haar zult
53 Lev 22:32 | 32 En gij zult Mijn heiligen
54 Lev 22:63 | 32 Het zal u een sabbat der
55 Lev 24:32 | 32 Aangaande de steden der
56 Lev 25:32 | 32 Ja, Ik zal dat land verwoesten;
57 Lev 26:32 | 32 Aangaande al de tienden
58 Num 1:32 | 32 Van de zonen van Jozef:
59 Num 2:32 | 32 Dezen zijn de getelden van
60 Num 3:32 | 32 De overste nu der oversten
61 Num 4:32 | 32 Mitsgaders de pilaren des
62 Num 7:32 | 32 Een reukschaal van tien
63 Num 10:32 | 32 En het zal geschieden, als
64 Num 11:32 | 32 Toen maakte zich het volk
65 Num 13:32 | 32 Alzo brachten zij een kwaad
66 Num 14:32 | 32 Maar u aangaande, uw dode
67 Num 15:32 | 32 Als nu de kinderen Israels
68 Num 16:32 | 32 En de aarde opende haar
69 Num 18:45 | 32 Zo zult gij daarover geen
70 Num 19:32 | 32 Zo zult gij daarover geen
71 Num 21:32 | 32 Daarna zond Mozes om Jaezer
72 Num 22:32 | 32 Toen zeide de Engel des
73 Num 26:32 | 32 En van Semida het geslacht
74 Num 29:32 | 32 En op den zevenden dag:
75 Num 31:32 | 32 De buit nu, het overschot
76 Num 31:85 | 32 Wij zullen toegerust overtrekken
77 Num 32:32 | 32 En zij verreisden van Bene-Jaakan,
78 Num 34:32 | 32 Ook zult gij geen verzoening
79 Deu 1:32 | 32 Maar door dit woord geloofdet
80 Deu 2:32 | 32 En Sihon toog uit ons tegemoet,
81 Deu 4:32 | 32 Want, vraag toch naar de
82 Deu 5:32 | 32 Neemt dan waar, dat gij
83 Deu 11:32 | 32 Neemt dan waar te doen al
84 Deu 12:32 | 32 Al dit woord, hetwelk ik
85 Deu 28:32 | 32 Uw zonen en uw dochteren
86 Deu 32 | 32 ~
87 Deu 32:32 | 32 Want hun wijnstok is uit
88 Joz 8:32 | 32 Aldaar schreef hij ook op
89 Joz 10:32 | 32 En de HEERE gaf Lachis in
90 Joz 13:32 | 32 Dat is het, wat Mozes ten
91 Joz 15:32 | 32 En Lebaoth, en Silhim, en
92 Joz 19:32 | 32 Het zesde lot ging uit voor
93 Joz 22:5 | 32 En van den stam van Nafthali,
94 Joz 23:32 | 32 En Pinehas, de zoon van
95 Joz 25:32 | 32 Zij begroeven ook de beenderen
96 Ric 1:32 | 32 Maar de Aserieten woonden
97 Ric 5:32 | 32 Daarom noemde hij hem te
98 Ric 7:32 | 32 En Gideon, de zoon van Joas,
99 Ric 8:32 | 32 Zo maak u nu op bij nacht,
100 Ric 10:32 | 32 Alzo trok Jeftha door naar
101 Ric 19:32 | 32 Toen zeiden de kinderen
102 1Sa 2:32 | 32 En gij zult aanschouwen
103 1Sa 14:32 | 32 Toen maakte zich het volk
104 1Sa 15:32 | 32 Toen zeide Samuel: Breng
105 1Sa 17:32 | 32 En David zeide tot Saul:
106 1Sa 20:32 | 32 Toen antwoordde Jonathan
107 1Sa 25:32 | 32 Toen zeide David tot Abigail:
108 2Sa 2:32 | 32 En zij namen Asahel op,
109 2Sa 3:32 | 32 Als zij nu Abner te Hebron
110 2Sa 13:32 | 32 Maar Jonadab, de zoon van
111 2Sa 14:32 | 32 En Absalom zeide tot Joab:
112 2Sa 15:32 | 32 En het geschiedde, als David
113 2Sa 18:32 | 32 Toen zeide de koning tot
114 2Sa 19:32 | 32 Barzillai nu was zeer oud,
115 2Sa 22:32 | 32 Want wie is God, behalve
116 2Sa 23:32 | 32 Eljachba, de Saalboniet;
117 1Kon 1:32| 32 En de koning David zeide:
118 1Kon 2:32| 32 Zo zal de HEERE zijn bloed
119 1Kon 4:32| 32 En hij sprak drie duizend
120 1Kon 6:32| 32 De twee deuren ook waren
121 1Kon 7:32| 32 De vier raderen nu waren
122 1Kon 8:32| 32 Hoor Gij dan in den hemel,
123 1Kon 11:32| 32 Maar een stam zal hij hebben,
124 1Kon 12:32| 32 En Jerobeam maakte een feest
125 1Kon 13:32| 32 Want de zaak zal gewisselijk
126 1Kon 15:32| 32 En er was oorlog tussen
127 1Kon 16:32| 32 En hij richtte voor Baal
128 1Kon 18:32| 32 En hij bouwde met die stenen
129 1Kon 20:32| 32 Toen gordden zij zakken
130 1Kon 22:32| 32 Het geschiedde dan, als
131 2Kon 4:32| 32 En toen Elisa in het huis
132 2Kon 6:32| 32 (Elisa nu zat in zijn huis,
133 2Kon 9:32| 32 En hij hief zijn aangezicht
134 2Kon 10:32| 32 In die dagen begon de HEERE
135 2Kon 16:32| 32 In het tweede jaar van Pekah,
136 2Kon 19:32| 32 Ook vreesden zij den HEERE,
137 2Kon 20:32| 32 Totdat ik kom, en u haal
138 2Kon 21:32| 32 Daarom zo zegt de HEERE
139 2Kon 25:32| 32 En hij deed dat kwaad was
140 1Kro 1:32| 32 De kinderen nu van Ketura,
141 1Kro 2:32| 32 En de kinderen van Jada,
142 1Kro 4:32| 32 En hun dorpen waren Etam
143 1Kro 6:32| 32 En zij dienden voor den
144 1Kro 7:32| 32 En Heber gewon Jaflet, en
145 1Kro 8:32| 32 En Mikloth gewon Simea;
146 1Kro 9:32| 32 En uit de kinderen der Kahathieten,
147 1Kro 11:32| 32 Hurai, van de beken van
148 1Kro 12:32| 32 En van de kinderen van Issaschar,
149 1Kro 16:32| 32 Dat de zee bruise met haar
150 1Kro 24:32| 32 En dat zij de wacht van
151 1Kro 27:32| 32 En zijn broeders waren kloeke
152 1Kro 28:32| 32 En Jonathan, Davids oom,
153 2Kro 7:32| 32 Zelfs ook aangaande den
154 2Kro 19:32| 32 Want het geschiedde, als
155 2Kro 21:32| 32 En hij wandelde in den weg
156 2Kro 29:32| 32 En het getal der brandofferen,
157 2Kro 32 | 2 Kronieken 32 ~
158 2Kro 32:32| 32 Het overige nu der geschiedenissen
159 2Kro 34:32| 32 En hij deed allen, die te
160 Ezra 2:32| 32 De kinderen van Harim, driehonderd
161 Ezra 8:32| 32 En wij kwamen te Jeruzalem;
162 Ezra 10:32| 32 Benjamin, Malluch, Semarja. ~
163 Neh 3:32 | 32 En tussen de opperzaal van
164 Neh 7:32 | 32 De mannen van Beth-El en
165 Neh 9:32 | 32 Nu dan, o onze God, Gij
166 Neh 10:32 | 32 Voorts zetten wij ons geboden
167 Neh 11:32 | 32 Anathoth, Nob, Ananja, ~
168 Neh 12:32 | 32 En achter hen ging Hosaja,
169 Est 54:1 | 32 En het bevel van ~
170 Job 9:32 | 32 Want Hij is niet een man,
171 Job 15:32 | 32 Als zijn dag nog niet is,
172 Job 21:32 | 32 Eindelijk wordt hij naar
173 Job 31:32 | 32 De vreemdeling overnachtte
174 Job 32 | 32 ~
175 Job 33:32 | 32 Zo er redenen zijn, antwoord
176 Job 34:32 | 32 Behalve wat ik zie, leer
177 Job 36:32 | 32 Met handen bedekt Hij het
178 Job 37:32 | 32 Kunt gij de Mazzaroth voortbrengen
179 Job 38:32 | 32 Van daar speurt hij de spijze
180 Psa 18:32 | 32 Want wie is God, behalve
181 Psa 22:32 | 32 Zij zullen aankomen, en
182 Psa 32 | 32 ~
183 Psa 38:32 | 32 Tsade. De goddeloze loert
184 Psa 68:32 | 32 Prinselijke gezanten zullen
185 Psa 69:32 | 32 En het zal den HEERE aangenamer
186 Psa 78:32 | 32 Boven dit alles zondigden
187 Psa 89:32 | 32 Indien zij Mijn inzettingen
188 Psa 104:32 | 32 Als Hij de aarde aanschouwt,
189 Psa 105:32 | 32 Hij maakte hun regen tot
190 Psa 106:32 | 32 Zij maakten Hem ook zeer
191 Psa 107:32 | 32 En Hem verhogen in de gemeente
192 Psa 119:32 | 32 Ik zal den weg Uwer geboden
193 Spre 1:32| 32 Want de afkering der
194 Spre 3:32| 32 Want de afwijker is
195 Spre 6:32| 32 Maar die met een vrouw
196 Spre 8:32| 32 Nu dan, kinderen! hoort
197 Spre 10:32| 32 De lippen des rechtvaardigen
198 Spre 14:32| 32 De goddeloze zal heengedreven
199 Spre 15:32| 32 Die de tucht verwerpt,
200 Spre 16:32| 32 De lankmoedige is beter
201 Spre 23:32| 32 In zijn einde zal hij
202 Spre 24:32| 32 Als ik dat aanschouwde,
203 Spre 30:32| 32 Zo gij dwaselijk gehandeld
204 Jes 10:32 | 32 Nog een dag blijft
205 Jes 14:32 | 32 Wat zal men dan antwoorden
206 Jes 30:32 | 32 En alwaar die gegrondveste
207 Jes 32 | 32 ~
208 Jes 37:32 | 32 Want van Jeruzalem
209 Jer 2:32 | 32 Vergeet ook een jonkvrouw
210 Jer 7:32 | 32 Daarom ziet, de dagen
211 Jer 23:32 | 32 Ziet, Ik wil aan degenen,
212 Jer 25:32 | 32 Zo zegt de HEERE der
213 Jer 29:32 | 32 Daarom zegt de HEERE
214 Jer 31:32 | 32 Niet naar het verbond,
215 Jer 32 | 32 ~
216 Jer 32:32 | 32 Om al de boosheid der
217 Jer 36:32 | 32 Jeremia dan nam een
218 Jer 48:32 | 32 Boven het geween van
219 Jer 49:32 | 32 En hun kemelen zullen
220 Jer 50:32 | 32 Dan zal de trotse aanstoten
221 Jer 51:32 | 32 En dat de veren ingenomen,
222 Jer 52:32 | 32 En hij sprak vriendelijk
223 Klaa 1:76| 32 Caph. Maar als Hij
224 Eze 16:32 | 32 O, die overspelige
225 Eze 18:32 | 32 Want Ik heb geen lust
226 Eze 20:32 | 32 Daarom, dat in uw geest
227 Eze 21:32 | 32 Het vuur zult gij tot
228 Eze 23:32 | 32 Alzo zegt de Heere
229 Eze 27:32 | 32 En zij zullen in hun
230 Eze 32 | 32 ~
231 Eze 32:32 | 32 Want Ik heb ook Mijn
232 Eze 33:32 | 32 En ziet, gij zijt hun
233 Eze 36:32 | 32 Ik doe het niet om
234 Eze 40:32 | 32 Daarna bracht hij mij
235 Eze 48:32 | 32 En aan den oosterhoek,
236 Dan 2:32 | 32 Het hoofd van dit beeld
237 Dan 4:32 | 32 En men zal u van de
238 Dan 11:32 | 32 En die goddelooslijk
239 Joe 2:32 | 32 En het zal geschieden,
240 Matt 5:32| 32 Maar Ik zeg u, dat zo wie
241 Matt 6:32| 32 Want al deze dingen zoeken
242 Matt 8:32| 32 En Hij zeide tot hen: Gaat
243 Matt 9:32| 32 Als dezen nu uitgingen,
244 Matt 10:32| 32 Een iegelijk dan, die Mij
245 Matt 12:32| 32 En zo wie enig woord gesproken
246 Matt 13:32| 32 Hetwelk wel het minste is
247 Matt 14:32| 32 En als zij in het schip
248 Matt 15:32| 32 En Jezus, Zijn discipelen
249 Matt 18:32| 32 Toen heeft hem zijn heer
250 Matt 20:32| 32 En Jezus, stil staande,
251 Matt 21:32| 32 Want Johannes is tot u gekomen
252 Matt 22:32| 32 Ik ben de God Abrahams,
253 Matt 23:32| 32 Gij dan ook, vervult de
254 Matt 24:32| 32 En leert van den vijgeboom
255 Matt 25:32| 32 En voor Hem zullen al de
256 Matt 26:32| 32 Maar nadat Ik zal opgestaan
257 Matt 27:32| 32 En uitgaande, vonden zij
258 Mark 1:32| 32 Als het nu avond geworden
259 Mark 3:32| 32 En de schare zat rondom
260 Mark 4:32| 32 En wanneer het gezaaid is,
261 Mark 5:32| 32 En Hij zag rondom om haar
262 Mark 6:32| 32 En zij vertrokken in een
263 Mark 7:32| 32 En zij brachten tot Hem
264 Mark 8:32| 32 En dit woord sprak Hij vrij
265 Mark 9:32| 32 Maar zij verstonden dat
266 Mark 10:32| 32 En zij waren op den weg,
267 Mark 11:32| 32 Maar indien wij zeggen:
268 Mark 12:32| 32 En de schriftgeleerde zeide
269 Mark 13:32| 32 Maar van dien dag en die
270 Mark 14:32| 32 En zij kwamen in een plaats,
271 Mark 15:32| 32 De Christus, de Koning Israels,
272 Luk 1:32 | 32 Deze zal groot zijn, en
273 Luk 2:32 | 32 Een Licht tot verlichting
274 Luk 3:32 | 32 Den zoon van Jesse, den
275 Luk 4:32 | 32 En zij versloegen zich over
276 Luk 5:32 | 32 Ik ben niet gekomen om te
277 Luk 6:32 | 32 En indien gij liefhebt,
278 Luk 7:32 | 32 Zij zijn gelijk aan de kinderen,
279 Luk 8:32 | 32 En aldaar was een kudde
280 Luk 9:32 | 32 Petrus nu, en die met hem
281 Luk 10:32 | 32 En desgelijks ook een Leviet,
282 Luk 11:32 | 32 De mannen van Nineve, zullen
283 Luk 12:32 | 32 Vreest niet, gij klein kuddeken,
284 Luk 13:32 | 32 En Hij zeide tot hen: Gaat
285 Luk 14:32 | 32 Anderszins zendt hij gezanten
286 Luk 15:32 | 32 Men behoorde dan vrolijk
287 Luk 17:32 | 32 Gedenkt aan de vrouw van
288 Luk 18:32 | 32 Want Hij zal den heidenen
289 Luk 19:32 | 32 En die uitgezonden waren,
290 Luk 20:32 | 32 En ten laatste na allen
291 Luk 21:32 | 32 Voorwaar Ik zeg u, dat dit
292 Luk 22:32 | 32 Maar Ik heb voor u gebeden,
293 Luk 23:32 | 32 En er werden ook twee anderen,
294 Luk 24:32 | 32 En zij zeiden tot elkander:
295 Joha 1:32| 32 En Johannes getuigde, zeggende:
296 Joha 3:32| 32 En hetgeen Hij gezien en
297 Joha 4:32| 32 Maar Hij zeide tot hen:
298 Joha 5:32| 32 Er is een ander, die van
299 Joha 6:32| 32 Jezus dan zeide tot hen:
300 Joha 7:32| 32 De Farizeen hoorden, dat
301 Joha 8:32| 32 En zult de waarheid verstaan,
302 Joha 9:32| 32 Van alle eeuw is het niet
303 Joha 10:32| 32 Jezus antwoordde hun: Ik
304 Joha 11:32| 32 Maria dan, als zij kwam,
305 Joha 12:32| 32 En Ik, zo wanneer Ik van
306 Joha 13:32| 32 Indien God in Hem verheerlijkt
307 Joha 16:32| 32 Ziet, de ure komt, en is
308 Joha 18:32| 32 Opdat het woord van Jezus
309 Joha 19:32| 32 De krijgsknechten dan kwamen,
310 Hand 2:32| 32 Dezen Jezus heeft God opgewekt;
311 Hand 4:32| 32 En de menigte van degenen,
312 Hand 5:32| 32 Zend dan naar Joppe, en
313 Hand 7:32| 32 En wij verkondigen u de
314 Hand 9:32| 32 Judas nu en Silas, die ook
315 Hand 10:32| 32 En zij spraken tot hem het
316 Hand 11:32| 32 Als zij nu van de opstanding
317 Hand 13:32| 32 Zij riepen dan de ene dit,
318 Hand 14:32| 32 En nu, broeders, ik bevele
319 Hand 15:32| 32 Welke terstond krijgsknechten
320 Hand 17:32| 32 En des anderen daags, latende
321 Hand 20:32| 32 En Agrippa zeide tot Festus:
322 Hand 21:32| 32 Toen hieuwen de krijgsknechten
323 Rom 1:32 | 32 Dewelken, daar zij het recht
324 Rom 8:32 | 32 Die ook Zijn eigen Zoon
325 Rom 9:32 | 32 Waarom? Omdat zij die zochten
326 Rom 11:32 | 32 Want God heeft hen allen
327 Rom 15:32 | 32 Opdat ik met blijdschap,
328 1Kor 7:32| 32 En ik wil, dat gij zonder
329 1Kor 10:32| 32 Weest zonder aanstoot te
330 1Kor 11:32| 32 Maar als wij geoordeeld
331 1Kor 14:32| 32 En de geesten der profeten
332 1Kor 15:32| 32 Zo ik, naar den mens, tegen
333 2Kor 11:32| 32 De stadhouder van den koning
334 Efez 4:32| 32 Maar zijt jegens elkander
335 Efez 5:32| 32 Deze verborgenheid is groot;
336 Heb 10:32 | 32 Doch gedenkt de vorige dagen,
337 Heb 11:32 | 32 En wat zal ik nog meer zeggen?
|